Plenair Karimi bij behandeling Wet vaststellingsprocedure staatloosheid



Verslag van de vergadering van 5 juni 2023 (2022/2023 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.15 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Karimi i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Dit wetsvoorstel aan het eind van deze periode in de Eerste Kamer zal, net als alle andere wetten, gevolgen hebben voor het leven van mensen, in dit geval voor staatlozen, wereldwijd een van de meest kwetsbare groepen, die nergens op aarde aanspraak kan maken op de bescherming door een staat. In 2011 uitte de UNHCR bezorgdheid over het gebrek aan een passende procedure om staatloosheid in Nederland vast te stellen. Een dergelijke procedure is cruciaal voor het beschermen van de rechten van individuen die onder de staatlozenverdragen vallen. De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken heeft op verzoek van de regering in 2013 een grondig onderzoek uitgevoerd naar dit probleem en heeft aanbevelingen gedaan om dit aan te pakken. Nu, tien jaar later, hebben we eindelijk het betreffende wetsvoorstel op de agenda staan. Waarom moest het zo lang duren, vraag ik de staatssecretaris.

Dit wetsvoorstel, dat een wettelijke procedure introduceert voor het bepalen van de staatloosheid en staatloze kinderen die in Nederland zijn geboren zonder wettelijk verblijf de mogelijkheid biedt om onder bepaalde voorwaarden de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, is een stap in de goede richting. Toch blijven er zorgen bestaan. De regering lijkt te kiezen voor een zeer restrictieve interpretatie van haar internationale verplichtingen. Het belangrijkste probleem is in onze ogen dat in dit voorstel geen verblijfsrecht wordt gekoppeld aan de vaststelling van de staatloosheid, noch tijdens de procedure, noch daarna, waardoor de meest kwetsbare groep staatlozen, zij die geen verblijfsvergunning hebben op het moment van hun aanvraag, weinig verbetering in hun situatie zullen ervaren. Hoe groot acht de staatssecretaris de kans dat bepaalde groepen de procedure zullen vermijden om mogelijke uitzetting of detentie te voorkomen? En hoe ziet de staatssecretaris deze discrepantie in het licht van het doel van het verdrag, namelijk om staatloosheid volledig tegen te gaan?

Voorzitter. De staatlozen zijn onder andere aangewezen op de buitenschuldprocedure voor een verblijfsvergunning. De staatssecretaris heeft tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer aangegeven dat "het evident is dat de staatlozen eerder in aanmerking komen voor een buitenschuldverklaring omdat sneller kan worden vastgesteld dat zij niets kunnen doen aan hun onvermogen om terug te keren". De kaders hiervoor zullen verder worden vastgesteld in beleidsregels. Kan de staatssecretaris meer duidelijkheid geven over de voortgang en de inhoud van deze beleidsregels? En in hoeverre zal dit in de praktijk echt tot andere uitkomsten van de buitenschuldprocedure voor staatlozen leiden? Buitenschuldprocedures lopen immers vaak vast op het oordeel van de Dienst Terugkeer en Vertrek over de vraag of mensen niet genoeg inspanning hebben geleverd om te vertrekken. Zullen er voor staatlozen daadwerkelijk alternatieve maatstaven worden toegepast en wordt er adequaat toezicht gehouden op de praktische uitvoering hiervan?

Ook in de nieuwe, met deze wet mogelijk gemaakte niet-juridische procedure voor de vaststelling van staatloosheid kiest de staatssecretaris voor een beperkte interpretatie van "evident staatloos". De UNHCR heeft tijdens de consultatie van het conceptbesluit zorgen geuit. Verschillende gevallen van evidente staatloosheid ontbreken in de opgestelde lijst. De focus ligt alleen op gezinssituaties waarin kinderen in Nederland zijn geboren, terwijl het duidelijk is dat kinderen die in het buitenland zijn geboren van stateloze ouders of van moeders zonder juridische vader die de nationaliteitslijn niet kunnen doorgeven, ook evident stateloos zullen zijn. Ook wordt de bewijsvoering van evidente staatloosheid in het geval van buitenlandse documenten beperkt tot vaststelling door een rechtbank of een overheidsbesluit, terwijl een ambassadebrief of gebrek aan reactie van het betreffende land als voldoende bewijs kan dienen. Wat is de reden van de staatssecretaris voor het uitsluiten van deze categorieën en situaties uit de niet-juridische vaststellingsprocedure voor evidente staatloosheid? Is de staatssecretaris bereid om toe te zeggen dat de definitie van evidente staatloosheid zal worden verbreed en dat hij de adviezen van de UNHCR en andere organisaties zwaar zal laten meewegen?

Graag wil ik nu ingaan op de voorwaarden die van toepassing zijn op het zogenaamde optierecht en vooral op het vereiste van vijf jaar stabiel verblijf in Nederland. Hoewel internationale verdragen spreken over "gewoon verblijf", verwijst dit wetsvoorstel naar "stabiel verblijf". Zowel de Raad van State als de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken hebben fundamentele kritiek geuit op de toevoeging van "stabiel", omdat die extra eisen stelt die niet in overeenstemming zijn met de verplichtingen van het verdrag. De Raad van State adviseert dan ook om de term "stabiel verblijf" te vervangen door "gewoon verblijf". De staatssecretaris beweert dat het verdrag een stabiel en feitelijke verblijf vereist, wat volgens hem niet het geval is bij ouders die zich aan het toezicht hebben onttrokken of de terugkeer hebben belemmerd. Zelfs als de ouders zich aan het toezicht hebben onttrokken, is het echter een feit dat ze nog steeds gewoon in Nederland verblijven. Daarnaast wordt opnieuw in een wet uitgegaan van misbruikende burgers als norm, waardoor de wet onnodig streng wordt. Volgens de staatssecretaris wordt dit gedaan in het belang van het kind, maar hoe kan het in het belang van een kind zijn om gestraft te worden voor het gedrag van een ouder die mogelijk tijdelijk het gezin aan het toezicht onttrok of die het vertrekproces verstoorde? Dit zou leiden tot een lange periode van onzekerheid en een gebrek aan toekomstperspectief voor het kind. Hoe kan dit dan werkelijk in het belang van het kind zijn? Graag een reactie. Ik verzoek de staatssecretaris dan ook om ondubbelzinnig toe te zeggen dat het gebruik van "stabiel verblijf" in deze wet geen beperkende werking mag hebben.

Voorzitter. Ik kijk uit naar de reactie van de staatssecretaris op deze punten.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is vervolgens het woord aan mevrouw Stienen. Zij zal spreken namens de fractie van D66.