Plenair Van den Berg bij behandeling Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden



Verslag van de vergadering van 11 juli 2023 (2022/2023 nr. 42)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.26 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van den Berg i (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Graag begin ik met het richten van gelukwensen aan de beide collega's die in dit debat hun maidenspeech uitspraken, mevrouw Van Toorenburg en de heer Oplaat. De VVD-fractie verwelkomt hen beiden graag terug in de Staten-Generaal en ziet uit naar een goede en waar mogelijk verbindende samenwerking. Ik doe dat in het bijzonder op het terrein van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken.

Dan over naar het wetsvoorstel dat wij vandaag bediscussiëren over het fenomeen doxing. In de ogen van mijn fractie komt de behandeling van dit wetsvoorstel geen dag te vroeg. Het met intimiderende doeleinden openbaar maken van iemands persoonlijke informatie is de VVD al geruime tijd een doorn in het oog. Hulpverleners, politieagenten, rechters, officieren van justitie en politici; doxing zorgt ervoor dat deze mensen, die zich dag in, dag uit inzetten voor onze democratie, onze rechtsstaat en onze openbare orde en veiligheid, van het ene op het andere moment geen veilig thuis meer kunnen hebben. Ze moeten vrezen voor hun eigen veiligheid en die van hun gezinsleden. Hoe gemakkelijk dit gebeurt en hoe ingrijpend de gevolgen kunnen zijn, bleek twee weken geleden nog maar eens toen telefoonnummers van twee Tweede Kamerleden via social media op straat kwamen te liggen. Mensen die een publieke functie vervullen, moeten zich door de wet beschermd weten, zeker wat betreft de veiligheid van hun persoonlijke levenssfeer. Dat zijn we aan hen verplicht, maar ook aan de Nederlandse samenleving als geheel, want de kwaliteit van onze rechtsstaat hangt voor een aanzienlijk deel af van de wijze waarop zij hun werk kunnen doen.

Doxing komt helaas niet alleen voor in de richting van publieke-ambtsdragers. Ook journalisten, wetenschappers en zorgprofessionals zijn de afgelopen jaren het slachtoffer van doxing geworden, onder andere, maar zeker niet alleen in de context van de coronapandemie. Mijn fractie is er daarom tevreden over dat de in mei 2021 aangenomen Tweede Kamermotie van de VVD, die opriep om doxing strafbaar te stellen, door deze minister zo doeltreffend is uitgevoerd. Wij danken haar voor haar inspanningen. Ook is mijn fractie blij dat bij de behandeling in de Tweede Kamer op initiatief van de VVD de maximale strafmaat is verhoogd naar twee jaar en een boete van de vierde categorie, en met de extra stipulaties die aan het oorspronkelijke wetsvoorstel zijn toegevoegd als het gaat om doxing gericht tegen de specifieke groep van ambts- en gezagsdragers en functionarissen werkzaam in het veiligheidsdomein.

In dit debat zijn al verschillende vragen over de uitvoerbaarheid gesteld, onder andere over de open normen, waar collega Dittrich en collega Janssen melding van maakten, en het punt van het oogmerk, waar mevrouw Van Toorenburg over sprak. Ik zal deze vragen niet herhalen, maar ik kijk wel uit naar de beantwoording daarvan.

Ik voeg hier nog één vraag aan de minister aan toe. Wij kennen de minister als iemand voor wie de bescherming van de hoeders van de rechtsstaat heel hoog op de prioriteitenlijst staat. De aanpak van doxing is hierin een belangrijke stap. Vindt de minister dat zij met dit nieuwe artikel, 285d in het Wetboek van Strafrecht, voldoende instrumenten in handen heeft om deze bescherming te borgen, of zijn er andere gereedschappen binnen of buiten het strafrecht waaraan zij denkt om deze problematiek verder ter hand te nemen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van den Berg. Blijft u nog even staan, want er is een interruptie van mevrouw Bezaan.

Mevrouw Bezaan i (PVV):

Iedereen is het erover eens dat doxing mensenlevens kan schaden en dat dat vooral iets is wat strafbaar zou moeten worden gesteld. Maar vage beschuldigingen kunnen ook mensenlevens ontwrichten. Bent u dat met mij eens? Dat is mijn eerste vraag. U refereerde in uw verhaal net namelijk aan dat gedoe met die telefoonnummers van een paar weken geleden. Toen werd heel snel een bepaald persoon meteen schuldig bevonden door iedereen. Later bleek dat, tenminste voor zover ik weet, niet die persoon te zijn geweest die dat op internet had gezet, maar dat het andere kwaadwillenden waren; laat ik het zo maar even noemen. Vindt u niet dat we af en toe ook een beetje erg snel zijn met mensen veroordelen bij dat soort zaken? Hoe denkt u dat dat opgelost zou kunnen worden?

De heer Van den Berg (VVD):

Dat is een mooie vraag om even wat dieper in te gaan op dit voorval van onlangs, waarbij het ging over de telefoonnummers van twee Kamerleden. Ik vind het belangrijk om dat voorbeeld aan te halen, vanwege de impact die het heeft op de betreffende mensen, eigenlijk onze collega's in de Tweede Kamer. Ik noemde ook de wetenschappers. Ik zie het ook in mijn werk op de universiteit, waar collega's die ik persoonlijk ken, slachtoffer hiervan geworden zijn. In die zin is dit voor iedereen in dit huis wel iets wat hem persoonlijk raakt. De heer Oplaat refereerde er ook al aan. Uw vraag gaat echter over wie je daarvoor aanwijst. In dit geval was het interessant vanuit juridisch perspectief om te zien dat één iemand de nummers online plaatste en een ander er nog fijntjes de aandacht op vestigde door te zeggen: goh, geef ze eens een belletje. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we er goed naar kijken wie er dan schuldig is. In de geest van het wetsvoorstel denk ik dat degene die de informatie bekendmaakt aangepakt of aangesproken zou kunnen worden. Uw vraag is eigenlijk of je degene die vervolgens erop wijst dat de informatie ergens staat of aanspoort om een belletje te geven, ook moet beschuldigen. Ik denk dat daar in de beantwoording door de minister antwoorden op komen, want er is in eerdere bijdragen ook al de nadruk op gelegd. Voor mij staat boven water dat we voor het feit dat gepleegd wordt en de impact die het heeft, in ons rechtsstelsel betere antwoorden moeten vinden. In de toekomst zullen er allerlei nieuwe voorbeelden komen, ben ik bang, waarbij misschien niet helemaal duidelijk is wie de schuldige is en welke anderen ermee te maken gehad hebben. Ik denk dat we het daar nader over moeten hebben. Daar is het debat van vandaag ook voor bedoeld. Ik onderschrijf ook het punt: bij het te snel mensen in het beklaagdenbankje neerzetten, is niemand gebaat. Ik vond dit wel een voorbeeld van iets wat vrij genuanceerd lag. Uiteindelijk draagt de optelsom van wat twee verschillende individuen gedaan hebben, bij aan de impact. Om uit te vinden hoe dat precies juridisch zit, is het debat heel nuttig.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van den Berg. Wenst een van de leden in eerste termijn het woord? Mevrouw Visseren-Hamakers van de Partij voor de Dieren. U hebt zich niet ingeschreven voor het debat. Hebt u aan een minuut of drie voldoende? U hebt het woord.