Plenair Van den Berg bij behandeling Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product



Verslag van de vergadering van 24 oktober 2023 (2023/2024 nr. 04)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.17 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van den Berg i (VVD):

Dank u wel, voorzitter. De VVD-fractie is trots op de Nederlandse culturele sector. In die sector dragen makers in alle hoeken van het land elke dag bij aan het artistieke en maatschappelijke weefsel van ons land, of dat nu door middel van de beeldende kunst is, literatuur, films en series of het dorpscabaret. Cultuur in de brede zin des woords biedt mensen een uitlaatklep, inspiratie en troost, en cultuur verbindt mensen met elkaar, laat mensen voelen dat ze erbij horen. Cultuur geeft kleur en reliëf aan het leven en dat koesteren we.

Het Nederlands cultureel audiovisueel product, een wat steriele benaming voor mooie films, series en documentaires van Nederlandse bodem, is een belangrijk onderdeel van de culturele sector, niet in de laatste plaats omdat het een groot bereik heeft binnen de Nederlandse samenleving, maar ook omdat het het vermogen heeft om mensen in andere landen kennis te laten maken met Nederland en de Nederlandse taal en cultuur. Dus hoe hoger de kwaliteit en hoe groter het internationale succes van Nederlandse films en series is, hoe beter dat is. Dat zag ook de Raad voor Cultuur in 2018, toen die met aanbevelingen kwam die hebben geleid tot het voorstel tot wijziging van de Mediawet dat wij vandaag bespreken. De Raad voor Cultuur zag de druk op de productie van Nederlandse en Nederlandstalige films en series toeneemt door het groeiende aanbod dat gemaakt en gedistribueerd wordt door internationale streamingsdiensten. De opkomst van deze kanalen zou niet moeten leiden tot een verdrukking van de Nederlandse producenten van films en series en zou het aanbod en de kwaliteit niet moeten schaden.

Overigens constateren wij dat de zorgen van de Raad voor Cultuur uit 2018 voor het verdrukkingsscenario nu, vijf jaar later, gelukkig maar in beperkte mate gegrond zijn gebleken. De afgelopen jaren hebben uitgewezen dat het produceren van Nederlandse content voor streamingsdiensten zeker geen moetje is, maar gewoon loont in termen van kijkcijfers en abonnees. Streamingsdiensten zijn ook zonder deze wet al flink gaan investeren in Nederlandse series en films. Dat is een heel positieve ontwikkeling en hopelijk blijft dat ook zo.

Voorzitter. Hoe kijkt mijn fractie nu aan tegen dit wetsvoorstel? Voor liberalen betekent belang hechten aan een bloeiende culturele sector niet dat die afhankelijk zou moeten zijn van bescherming en bevordering door de overheid, laat staan dat wij staan te springen bij het idee dat bedrijven in de cultuursector wettelijke verplichtingen opgelegd krijgen wat betreft het soort culturele producties dat zij moeten maken of verspreiden. Sterker nog, wij gaan uit van het principe dat hoe meer vrijheid ieder individu en iedere onderneming heeft om hierin zelf zijn of haar eigen keuzes te maken, hoe meer dit zal leiden tot een groot cultureel aanbod van hoge kwaliteit. Thorbecke, zelf zeer gehecht aan de kunsten, verwoordde dit principe in 1862 in de Tweede Kamer als volgt: "De kunst is geen regeringszaak, in zoverre dat de regering geen oordeel, noch enig gezag heeft op het gebied der kunst."

Daarnaast hechten liberalen sterk aan een gelijk speelveld in de markt. Wanneer alle landen om ons heen een investeringsmaatregel hanteren voor het produceren van films, series en documentaires uit het eigen land of in de eigen taal en wij doen dat niet, dan leggen we ons neer bij een ongelijk speelveld in het nadeel van onze eigen makers en productiebedrijven, met ook nog eens een verschraling van de kwaliteit en het aanbod van de Nederlandse of Nederlandstalige producties tot gevolg. Dat vinden wij niet verantwoord.

Mijn fractie heeft dus vanuit deze drie overwegingen naar dit wetsvoorstel gekeken. Eén, het belang van een bloeiende Nederlandse en Nederlandstalige culturele sector. Twee, het principe van minimale vrijheidsinperking voor makers en ondernemers. En drie, het belang van een gelijk speelveld in internationaal verband. Het wetsvoorstel dat de regering aan de Tweede Kamer heeft voorgelegd, zou weliswaar een investeringsimpuls in de sector betekenen en iets doen aan het ongelijke speelveld, maar deed het beduidend minder goed op het criterium van de minimale vrijheidsinperking.

In de Tweede Kamer is een aantal amendementen aangenomen dat ervoor zorgt dat ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel streamingdiensten meer vrijheid behouden wat betreft het type Nederlandse content dat zij wensen aan te bieden op hun platform en door wie zij die content laten maken. Daarbij is rekening gehouden met het absorptievermogen van de sector en wordt voorkomen dat we terechtkomen in een situatie van bijna gedwongen winkelnering bij een klein aantal producenten.

Het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, kent in de ogen van mijn fractie verschillende voordelen. Het stimuleert het maken van Nederlandse content, geeft de sector ruimte om zich te ontwikkelen en te kiezen voor het type Nederlandse content dat zij willen aanbieden. Er blijft voldoende ruimte voor nieuwe toetreders en niche-streamingsdiensten. De pluriformiteit en dynamiek van het onlinemediabestel wordt daarmee bewaakt en dat is in het belang van de consument, de kijker.

Rest mij twee vragen te stellen aan de staatssecretaris.

Ten eerste. In de inleiding noemde ik al dat de Nederlandse culturele sector gedragen wordt door makers uit alle hoeken van het land, niet alleen in het grootstedelijk gebied maar ook in Zeeland en Fryslân, in Limburg en in de Achterhoek. Hoe wil de staatssecretaris ervoor zorgen dat met deze wet ook streektalen en makers in alle delen van het land aan bod zullen komen en de investeringen niet alleen zullen neerdalen in Amsterdam, Hilversum en Aalsmeer?

Ten tweede. Ik noemde in mijn inleiding ook al dat het Nederlandse culturele product een belangrijk exportproduct kan zijn. Maar uit recent onderzoek in opdracht van het Filmfonds, eerdere sprekers refereerden daar ook aan, blijkt dat het internationale succes van de Nederlandse films de afgelopen twaalf jaar helaas veel lager is dan je zou mogen verwachten op grond van de bedragen die omgaan in de Nederlandse filmindustrie en op basis van de subsidieverstrekking van het Filmfonds. We produceren relatief veel films in Nederland, maar in vergelijking met andere landen halen deze maar zelden de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals of de shortlist van belangrijke filmprijzen. Heeft de staatssecretaris een verklaring voor het achterblijven van internationaal commercieel en artistiek succes van de Nederlandse films? En zouden deze inzichten wat de staatssecretaris betreft ook gevolgen moeten hebben voor de uitvoering van dit wetsvoorstel?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van den Berg. Mevrouw Veldhoen.

Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks-PvdA):

Allereerst ben ik heel blij met de lofzang van de VVD op onze cultuur, op ons cultuuraanbod, want dat hebben we ook weleens anders gehoord. Ik ben er dus heel blij mee dat dit op deze manier wordt ondersteund. Maar ik heb ook een vraag. Een van de elementen die collega Van den Berg meeweegt bij de beoordeling van dit wetsvoorstel is het gelijke speelveld met andere landen rondom ons, andere Europese landen, denk ik. Stel dat uit de evaluatie blijkt dat wij achterblijven, dat het percentage toch niet hoog genoeg is om inderdaad van een gelijk speelveld te kunnen spreken. Ik heb daar in mijn inbreng ook iets over gezegd. Wij steken nog best mager af. Als uit die evaluatie blijkt dat dit wetsvoorstel te weinig doet, is de VVD dan ook bereid om aan dat percentage te sleutelen om daadwerkelijk ervoor te zorgen dat er een gelijk speelveld ontstaat?

De heer Van den Berg (VVD):

Ik dank mevrouw Veldhoen voor deze vraag. Ten eerste is het een groot misverstand dat liberalen geen hart voor cultuur zouden hebben en ik ben blij dat mevrouw Veldhoen mij nog even de kans geeft om er opnieuw op te wijzen dat cultuur voor liberalen heel belangrijk is, alleen vinden wij overheidsinterventie om te bepalen wat goede cultuur is of te veel marktingrijpen niet passen bij hoe wij naar de wereld kijken.

Het tweede punt dat mevrouw Veldhoen aanstipt, gaat over het gelijke speelveld. Ik gaf inderdaad in mijn inbreng aan dat wij een ongelijk speelveld voor onze makers en voor onze producenten onwenselijk vinden en dat wij zien dat in dit wetsvoorstel een stap wordt gezet om dat speelveld wat gelijker te maken. Een volledig gelijk speelveld is heel moeilijk te bereiken. U heeft in uw inbreng aangegeven dat u vindt dat dat hiermee niet bereikt wordt. Ik heb in mijn inbreng proberen aan te geven wat voor ons de afweging is. Aan de ene kant is dat internationale gelijkere speelveld voor ons van belang, maar aan de andere kant hebben we ook oog voor een zo minimaal mogelijke inperking van de keuzevrijheid van de bedrijven die hierin actief zijn. Zo komen wij op het standpunt dat de verplichting die in dit wetsvoorstel uiteindelijk gevat is voor ons een goede balans aangeeft tussen aan de ene kant deels tegemoetkomen aan dat ongelijke speelveld en aan de andere kant geen hoger dan noodzakelijke vrijheidsinperking opleggen aan de spelers actief in deze sector.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel voor dit antwoord. Ik begrijp dat er een afweging is die bestaat uit drie elementen, maar ik zoom specifiek even in op dat ene element van dat gelijke speelveld. Collega Van den Berg gaat er eigenlijk van uit dat het een verbetering zal opleveren, dat het bijdraagt aan een gelijker speelveld. Maar wat gebeurt er nou als dat niet het geval is, als wij in de evaluatie constateren dat er geen verbetering is ten opzichte van de huidige situatie? Daarom heb ik ook die nulmeting gevraagd. Als er geen verbetering is, is de VVD dan bereid om ook een onsje meer te doen, om dan te zeggen: om überhaupt een verbetering op dat speelveld bewerkstelligen, om te zorgen dat een gelijker speelveld ontstaat, zijn we bereid om dat percentage bijvoorbeeld te verhogen?

De heer Van den Berg (VVD):

Ik begrijp de vraag van mevrouw Veldhoen. Ik denk dat dit wetsvoorstel in die zin een verbetering, een gelijker speelveld zal creëren en dat dat vooral gaat over de investeringsverplichting zelf. De uitkomsten daarvan zullen in de evaluatie aan bod komen, maar een gelijk speelveld wordt niet altijd aan de uitkomsten gemeten. Het idee is juist dat dat aan de voorkant van proces gebeurt, dat je daar een gelijker speelveld creëert. Ik wil mevrouw Veldhoen wel graag meegeven dat wat er ook maar uit die evaluatie komt en wat dat ook voor reden kan geven om te heroverwegen, het succes van deze maatregel, de mate waarin die aan het beoogde doel voldoet en ook de gradatie waarin die dat doet, natuurlijk altijd opnieuw een onderwerp zal zijn van het debat over hoe je verder wilt gaan met een lopende wet.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Veldhoen.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel voor dit antwoord. Het blijft een beetje in het midden, maar ik begrijp dus goed dat de VVD zegt: we willen als die evaluatie er is wel opnieuw kijken of inderdaad het gelijke speelveld enigszins is verbeterd, maar dat zullen we dan op dat moment moeten overwegen. Ik begrijp dus goed dat er dan wel bereidheid is om opnieuw te overwegen of dat percentage inderdaad aan zijn doel beantwoordt?

De heer Van den Berg (VVD):

Ik denk dat dat voor zich spreekt. Als je niet van plan bent om uitkomsten van een evaluatie mee te wegen in hoe je verdergaat met een wet, dan hoef je de evaluatie niet uit te voeren. Dus ik denk dat dat als een paal boven water staat.

De voorzitter:

De heer Nicolaï.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Ik hoor de heer Van den Berg het hebben over het onderzoek waaruit blijkt dat eigenlijk Nederlandse films het in het buitenland minder goed doen dan je zou verwachten als je kijkt naar wat er allemaal in is gestopt. Mevrouw Prins is daar ook op ingegaan. Zou de heer Van den Berg, zou de VVD, het met mij eens kunnen zijn dat we ook eens zouden moeten kijken of we misschien de positie van de eigenlijke filmmakers, de artistieke filmmakers, dus de scenarioschrijvers en de regisseurs, in dat hele subsidietraject zouden kunnen versterken? Dat was eigenlijk mijn vraag aan de staatssecretaris, of we in het kader van deze wet misschien zo'n stap eens zouden kunnen zetten, misschien met een experiment of iets dergelijks. Want het zou weleens kunnen zijn dat er juist als die artistieke kant een stevigere positie krijgt, meer films ontstaan die op filmfestivals enzovoort hoog gaan scoren. Dat was mijn vraag aan de heer Van den Berg.

De heer Van den Berg (VVD):

De heer Nicolaï legt hier een interessante hypothese voor. Meneer Nicolaï heeft vragen gesteld over wat de verklaring zou kunnen zijn voor dat achterblijven van dat internationale succes. Ik heb daar ook vragen over gesteld. Ik ben heel benieuwd wat de staatssecretaris daarop gaat antwoorden, wat zij denkt dat daar de verklaringen voor zijn, en dan komen we vervolgens in een gesprek over wat je daaraan zou kunnen doen. Wat ik een interessant inzicht vind dat uit dit onderzoek naar voren komt, is het volgende. We spreken vandaag over het investeringsvolume in de Nederlandse sector van films, series en documentaires. Uit dit onderzoek blijkt dat het investeringsvolume niet zozeer de bottleneck is hiervoor, want die sector heeft een vrij grote omvang. We produceren ook in aantallen heel veel. Nogmaals, ik heb zelf aangegeven dat wij als overheid niet de beoordelaar zijn van de kwaliteit, maar als internationale festivals of internationale filmprijzen eigenlijk over wat we hier in Nederland produceren heen kijken in termen van kwaliteit, dan kun je wel de volgende vraag stellen. Komt het geïnvesteerde geld, zowel uit de private sector maar ook de 94 miljoen euro die jaarlijks door het Filmfonds wordt uitgegeven, precies op de goede manieren terecht en worden de subsidies ook volgens de juiste criteria met de juiste mechanismen toegekend? U geeft hier een voorbeeld van hoe u zou vinden dat het beter kan. Ik ben daar nog niet aan toe, omdat ik van de staatssecretaris nog niet heb vernomen wat zij als verklaring ziet voor dat achterblijvende succes, maar het zou kunnen dat daar een sleutel ligt.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben blij met dit antwoord. Het is nog een beetje een uitgesteld antwoord, zou je kunnen zeggen. Maar begrijp ik nou goed dat de heer Van den Berg zegt: als je de toppositie in de artistieke kwaliteit wil bereiken, gaat het er niet om hoeveel geld erin gepompt wordt, maar gaat het erom wat er aan artistieke ambities in een film gepompt wordt? Is hij het met mij eens dat we eens goed zouden moeten kijken of het systeem van subsidieverlening zoals het nu in elkaar zit niet een aanvulling behoeft?

De heer Van den Berg (VVD):

Ja, ik ben het daar eigenlijk heel erg mee eens. Het valt een beetje bezijden de inhoud van het wetsvoorstel dat we hier nu hebben liggen, maar ik vind wel dat de actuele ontwikkelingen die we zien, bijvoorbeeld dit onderzoek dat door het Filmfonds zelf is uitgevoerd, aanleiding zouden moeten zijn voor een discussie, misschien niet in dit huis, misschien niet in de Eerste Kamer, maar wel over hoe wij de publieke middelen, bijvoorbeeld via het Filmfonds, laten neerdalen in de sector, want kennelijk kan dat beter.

De voorzitter:

Dank u wel. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De behandeling van dit wetsvoorstel zal om 16.15 uur vanmiddag worden voortgezet met de beantwoording door de regering in de eerste termijn. Ik schors nu de vergadering tot 13.30 uur.