Verslag van de vergadering van 5 maart 2024 (2023/2024 nr. 22)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 22.21 uur
De heer Doornhof i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik denk dat het niet overdreven was dat collega Van Rooijen refereerde aan de oorlog toen hij sprak over deze tijdelijke wet. We moeten in het algemeen — dat hebben de bewindslieden nog eens benadrukt — niet onderschatten hoe belangrijk het werk van de diensten is voor onze westerse vrijheid. Ik heb ook juist bij heel veel collega-senatoren gezien dat ze de balans waar al een paar keer over gesproken is, om die reden echt zorgvuldig willen uitvoeren. Je bent je bewust van de slagkracht die de diensten moeten hebben, maar je snapt ook dat daar geen misbruik van moet worden gemaakt. Op zich kan ik het ook wel waarderen dat de minister voor zijn mensen opkomt daar waar toch wat laatdunkend wordt gesproken over de manier waarop de diensten hun werk uitvoeren.
Maar als ik naar die balans kijk, ben ik het misschien ook weer niet helemaal met de minister eens daar waar hij sprak over hoe de toets nou gaat op het punt van de bevoegdheid ten aanzien van de verkennende interceptie. Want het klopt dat deze wet misschien wel als kern heeft — laten we dat maar vaststellen — dat de eis van gerichtheid vervalt voor die bevoegdheid. Vooraf kan de TIB dat dan ook niet toetsen. Maar de concrete vraag waar ook collega Fiers net over sprak, is of je als dienst daarna nog steeds te maken hebt met toezicht op hoe je die verkennende interceptie uitvoert. Het antwoord is natuurlijk ja, juist met de criteria die er allemaal voor gelden. Daar ligt ook in besloten dat als je al te onzorgvuldig omgaat met het betrekken van personen bij je onderzoek of je daar al te veel data bij betrekt, hoe verkennend ook, je uiteindelijk altijd wel tegen grenzen kunt aanlopen. Dat was ook in de richting van u bedoeld, zeg ik via u, voorzitter, tegen de minister, om iets van geruststellende woorden te spreken in de richting van collega Fiers dat het natuurlijk niet meteen een totale carte blanche is voor de diensten als het om die bevoegdheid gaat.
Ik ben het met collega Nicolaï eens, en dan misschien weer wat minder met de minister, dat het toch echt een nieuwe bevoegdheid is. We hebben het niet over de OOG-interceptie. Nee, we hebben het over iets heel anders, namelijk daaraan voorafgaand kijken of je die OOG-bevoegdheid nodig hebt.
Voorzitter. Tot zover was ik het misschien wel eens met de heer Nicolaï, want ik heb me wel wat verbaasd, moet ik eerlijk zeggen, over zijn standpunt wat betreft de introductie van de mogelijkheid voor de overheid zelf om zich tot de rechter te wenden. Ik vond het voorbeeld van de minister treffend. Hij haalde de Autoriteit Persoonsgegevens aan als een niet onder de minister ressorterende toezichtinstantie die concrete, dwingende besluiten kan nemen ten aanzien van de overheid zelf. Als de overheid het daar niet mee eens is, kan zij zich op dat moment tot de rechter wenden. Zo zit het ook hier in elkaar. De toezichthouders hier hebben geen verantwoording af te leggen aan deze minister. Nee, die kunnen zelf dwingende beslissingen nemen. Als de democratisch gelegitimeerde minister het daar niet mee eens is, moet hij de mogelijkheid hebben om zich dan tot de rechter te wenden. Daar is mijn fractie het van harte mee eens.
Wij bespreken de beantwoording door de minister in de fractie, maar ik durf wel te zeggen dat in ieder geval ik zelf mijn fractie zal adviseren een bevestigende stem aan het voorstel te geven.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Doornhof. Dan is het woord aan de heer Talsma namens de ChristenUnie.