Verslag van de vergadering van 28 mei 2024 (2023/2024 nr. 33)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.52 uur
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter, dank u wel. Het debat gaat over de Wet versterking participatie op decentraal niveau. Als het over participatie gaat, dan is Forum voor Democratie altijd enthousiast. Dat is eigenlijk het feestje van de democratie waar we het vandaag over hebben. Wat ons betreft is er dan ook geen spanning tussen die representatieve democratie en die participerende democratie. Immers, de inwoners kiezen de volksvertegenwoordigers maar diezelfde inwoners zijn ook degenen die participeren en die meebeslissen over beleidsrichtingen. Onze fractie vindt dat een goede zaak. Deze wet zorgt ervoor dat er een steentje wordt toegevoegd aan dat palet van participatiemogelijkheden. Er zitten inderdaad nog wat gaten in het verhaal, want het is niet helemaal ingevuld, maar dat vinden wij eigenlijk wel een goede zaak, want we moeten het juist ook overlaten aan die decentrale overheden om met de voor hen specifieke lokale situatie maatwerk te kunnen bieden.
We vinden het verder een goede zaak dat inwoners nu niet alleen bij de voorbereiding van beleid worden betrokken, maar ook bij de uitvoering en met name ook de evaluatie. De evaluatie over bijvoorbeeld een participatieverordening die niet goed zou werken, kan op deze manier ook vallen onder participatie. Dus het levert een extra check-and-balance op, wat wij een goede zaak vinden. Daarbij wordt burgerparticipatie eigenlijk uitgebreid als een soort invulling van de doe-democratie. Het uitdaagrecht wordt wettelijk verankerd. De raad "kan" regels stellen over het uitvoeren van gemeentelijke taken door inwoners en maatschappelijke partijen en het wordt dus niet geborgd verplicht. Op die manier is er sprake van lokaal maatwerk, wat wij, zoals gezegd, een goede zaak vinden.
Bovendien is de wet aanvullend op andere wetten waarbij participatie is geregeld en is die tevens aanvullend op de motie-Nooren bij de invoeringswet van de Omgevingswet, waarin ook wordt opgeroepen dat decentrale overheden in hun participatieverordeningen moeten opnemen hoe inwoners zijn betrokken en wat de resultaten van die participatie zijn. Dat roept bij mijn fractie overigens nog wel een aantal vragen op, kijkend naar hoe op dit moment de participatie is ingericht bij de verschillende gemeentes. Momenteel werken ongeveer 120 gemeentes met dat uitdaagrecht, waarbij slechts veertien gemeentes dit expliciet in hun verordening hebben opgenomen. Er is wat dat betreft dus nog wel wat werk aan de winkel.
Deze wet is, denk ik, een stimulans om dat uit te breiden. Dus dat vinden wij goed. De vraag die het oproept, is wel hoeveel gemeentes inmiddels hun participatieverordening hebben geactualiseerd naar aanleiding van de verplichting tot het opnemen van participatie in het kader van de Omgevingswet. Mij bereiken namelijk signalen dat bijvoorbeeld de gemeente Zaanstad op dit moment geen geldige participatieverordening heeft. Aangezien er wellicht meer gemeentes zijn waarvoor dit geldt, betekent het dat er nog heel wat werk aan de winkel is. Waar heel veel gemeentes op dit moment bezig zijn met die participatieverordening of ze die juist geactualiseerd hebben naar aanleiding van die Omgevingswet, zullen ze nu een tweede slag moeten maken om dat uitdaagrecht in de 2.0-versie van die participatieverordening op te nemen.
Een andere vraag is hoe afdwingbaar dit is, los van de bestuursrechter, als een gemeente haar participatieverordening niet op orde heeft. Hoe werkt tot nu toe de ondersteuning van de overheid om goede decentrale participatie te borgen en te verbeteren?
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik heb even een wat technisch vraagje aan de heer Dessing. Ik hoor hem spreken over de participatieverordening, maar volgens mij hebben de gemeentes op dit moment technisch gezien nog een verplichte inspraakverordening op basis van artikel 150 van de Gemeentewet. Doelt hij er ook op dat de gemeentes die hij noemt, ook die verordening niet hebben? De participatieverordening is volgens mij namelijk een nieuw instrument, zodat die er volgens mij nog niet in opgenomen behoeft te zijn. In mijn eigen gemeente is die nog uit 2006 en bij de provincie uit 1995. Dus dat zijn vaak best wel oude verordeningen. Bedoelt u dus die inspraakverordening of moet ik het breder zien?
De heer Dessing (FVD):
Volgens mij gaat het om allebei, maar ik durf daar nu niet mijn hand voor in het vuur te steken. Het gaat mij erom dat het instrument van participatie geactualiseerd moest worden aan de hand van de Omgevingswet, maar dat heel veel gemeentes daar op dit moment nog mee worstelen en dat dit dus nog niet gebeurd is.
De heer Van Hattem (PVV):
Dan snap ik het. Dat is een heel terechte vraag, inderdaad. Zoals ik al zei, zijn veel van die inspraakverordeningen al 20, 30 jaar oud, dus daarin kan inderdaad de slag rond de Omgevingswet nog worden gemaakt. Ik begrijp de vraag nu in ieder geval beter.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Dessing (FVD):
Participatie staat überhaupt onder druk, door — het werd net ook al genoemd — wantrouwen bij de overheid, niet luisteren naar inwoners, wat dat wantrouwen natuurlijk voor een deel voedt, te hooggespannen verwachtingen, onduidelijke kaders, onduidelijkheid over de spelregels en over de rol van de inwoners versus de rol van de gemeenteraad. De vraag is wel of deze wet de betrokkenheid van inwoners bij beleid van decentrale overheden gaat vergroten. Onze fractie vindt dat hij daar in ieder geval wel een kans op biedt.
Hoe zit het met de afwegingsruimte voor een volksvertegenwoordiging bij een representatieve democratie ten opzichte van een participatieve democratie, waar bijvoorbeeld de VVD ook vragen over heeft gesteld? Is daar sprake van een beperking? Wij vinden van niet. Wij vinden dat beide vormen naast elkaar kunnen bestaan en dat een actieve rol van betrokkenen veel belangrijker is ter versterking van de directe democratie.
Neemt een beter geborgde participatie dan de onvrede over de overheid weg bij burgers? Nee, daar zijn natuurlijk andere redenen voor. Het gaat vaak ook om internationale verdragen waarvan de overheden zeggen: dat is flankerend beleid en dat moet nou eenmaal uitgevoerd worden, dus daar kunnen we verder niets mee; daar kan ook niet in geparticipeerd worden. Dat voedt het wantrouwen in de overheid. Dat is een ding dat zeker is, in ieder geval.
Waar kunnen inwoners eigenlijk terecht met zorgen over het handelen van die decentrale overheid in het algemeen? Hoe is deze wet daar een oplossing voor? De wet kost wel degelijk meer capaciteit en geld voor gemeenten door het aanpassen van de participatieverordeningen en levert dus niet direct winst op door besparing door het toegepaste uitdaagrecht. Democratische spelregels ontwikkelen kost nu eenmaal tijd en geld, los van de benodigde cultuurverandering, die ook resources kost. Want die cultuurverandering bij de decentrale overheden is natuurlijk wel van belang om de participatie te kunnen laten slagen. Hoe is de financiële bijdrage hiervoor door het Rijk geregeld?
Een andere vraag. Is het opstellen van de ParticipatieWijzer door het Rijk als handvat voor gemeenten nou het ei van Columbus? Is dat voldoende ondersteuning? Hoe wordt actievere en betere ondersteuning door de minister verder geborgd, om deze wet meer kansrijk te laten zijn?
Er moet een evaluatie komen van de huidige stand van zaken ten opzichte van participatie op decentraal niveau. Dat is een ding dat zeker is. Daar zijn namelijk nog wel wat slagen te maken. Ik vraag mij met name af wat er gebeurt in de richting van de achterblijvers. Ik noemde net Zaanstad, maar er zijn veel meer voorbeelden. In het wetsvoorstel staan heel veel voorbeelden van en ronkende verhalen over gemeenten met fantastische initiatieven waar het loopt als een trein, maar ik maak me juist grote zorgen over de gemeentes waar ze denken: nou ja, het zal wel; laat maar. Waar kan de burger dan terecht? Hoe kunnen we dat goed in kaart krijgen? Hoe kunnen we daar een verbeterslag in maken? Want participatie bij alle decentrale overheden is belangrijk om het vertrouwen in de overheid, in alle lagen en bij alle decentrale overheden, te vergroten.
Tot slot heb ik nog een constatering over de technische vragen, voordat ik afrond. Ik vond het fijn om te merken dat D66 in een vraag pleitte voor een lokaal bindend correctief referendum. Het doet mij deugd om dat te horen. Dat roept ook de vraag op of we dat niet landelijk zouden moeten doen, maar dat terzijde, misschien buiten dit debat.
Kortom, wij kijken uit naar de antwoorden van de minister. Wij hebben een positieve houding tegenover deze wet, die de participatie en de participatieve democratie in Nederland hopelijk kan verbeteren.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dessing. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering tot 17.00 uur. Na de pauze gaan we verder met het antwoord van de regering in eerste termijn.