Plenair Van den Berg bij behandeling Wet versterking participatie op decentraal niveau



Verslag van de vergadering van 28 mei 2024 (2023/2024 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.15 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van den Berg i (VVD):

Voorzitter. Voor liberalen is het betrekken van burgers bij de politiek, bij de overheid en bij het beleid een groot goed. Dat geldt voor ons op alle bestuursniveaus: van gemeente tot en met de Europese Unie. Want in onze visie staan burgers niet tegenover de politiek en de overheid. Nee, burgers maken, voeden, controleren en beteugelen waar nodig de politiek en de overheid. Voor de liberale uitvinding van de parlementaire democratie, hoe imperfect ook, is in de afgelopen eeuwen nog geen beter alternatief ontwikkeld. Maar over die imperfecties moeten we het wel hebben.

We zien op dit moment namelijk dat veel burgers zich weinig gehoord en gezien voelen door de overheid. Een goed functionerende overheid betekent dat de overheid voor iedereen toegankelijk is en dat zij weet wat er leeft onder haar inwoners, ook onder hen die niet automatisch participeren. Het betrekken van inwoners, met name zij die op dit moment op een grotere afstand tot de overheid en het politieke proces staan, is voor mijn fractie daarom van groot belang. In dat licht moeten serieuze pogingen om burgers meer te betrekken altijd welwillend tegemoet worden getreden.

Dit wetsvoorstel beoogt een bijdrage te leveren aan het probleem dat velen een te grote afstand tot de overheid en de politiek ervaren, ten eerste door de reikwijdte van de nu al verplichte gemeentelijke inspraakverordening te verbreden. De huidige verplichte inspraakverordening is namelijk alleen bedoeld voor inspraak in de beleidsvormende fase. Het voorstel wil daar participatie met betrekking tot de uitvoering en beleidsevaluatie aan toevoegen. Tegelijkertijd brengt het wetsvoorstel géén inhoudelijke verplichting tot het bieden van participatiemogelijkheden met zich mee. Indien de volksvertegenwoordiging ervoor kiest dat participatie niet of zeer beperkt mag plaatsvinden, is dat met dit wetsvoorstel ook in orde. Ten tweede stelt het wetsvoorstel dat in de verordening iets wordt opgenomen over of, hoe en wanneer inwoners en maatschappelijke partijen taken van een decentrale overheid kunnen overnemen. Ook onder de huidige wetgeving kunnen inwoners al gebruikmaken van dit zogenoemde uitdaagrecht.

Je zou denken dat op een wetsvoorstel dat zo veel vrijblijvendheid kent en zo'n marginale verandering van de status quo teweeg probeert te brengen, maar weinig kritiek kan komen. Toch bleek de Afdeling advisering van de Raad van State in haar advies op dit wetsvoorstel uitermate kritisch. Zij is van mening dat de probleemanalyse onduidelijk is, dat de noodzaak van een wettelijke regeling van het uitdaagrecht niet aangetoond is en betwijfelt of deze wet een bijdrage kan leveren aan een verbetering van de democratie.

Voorzitter. Voor de behandeling van dit wetsvoorstel heb ik veel contact gehad met decentrale volksvertegenwoordigers en bestuurders. Velen van hen hebben geen principiële bezwaren tegen dit wetsvoorstel, juist vanwege de hiervoor al genoemde vrijblijvendheid van de wet. Wel zien zij dat invoering van deze wet een forse tijds- en capaciteitsinvestering op decentraal niveau kan inhouden, want participatie is ook aan de kant van gemeenten, waterschappen en provincies zeer arbeidsintensief. Daarnaast signaleren decentrale volksvertegenwoordigers twee hardnekkige problemen van burgerparticipatie in het algemeen. Dat zijn de toenemende participatieve ongelijkheid en het verschijnsel dat burgerparticipatie de vertegenwoordigende democratie onder spanning zet. Vele rapportages geven aan dat de meeste participatiekanalen slechts door een klein deel van de burgers worden benut en dat die burgers bepaald geen doorsnede van de bevolking zijn. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat nagenoeg elke vorm van participatie gedomineerd wordt door dezelfde groepen burgers en dat hoe meer kanalen er komen voor burgers om politiek actief te worden, hoe groter de kans op ongelijkheid in participatie wordt.

Het tweede probleem rondom burgerparticipatie is het risico dat de gewone vertegenwoordigende democratie in het defensief gedrongen wordt. Meer burgerparticipatie betekent in veel gevallen geen formele, maar wel een feitelijke beperking van de afwegingsruimte van volksvertegenwoordigers. Talrijke wetenschappers wijzen erop dat het voor de gekozenen lastiger wordt om tot een algemene belangenafweging te komen, om verschillen binnen de volksvertegenwoordiging te overbruggen of om tot compromissen te komen. Juist aan die zaken is ook op decentraal niveau op dit moment grote behoefte. De decentrale volksvertegenwoordigers en bestuurders die ik sprak, ervaren het als een risico dat een kleine groep inwoners het beleid bepaalt en burgerparticipatie daarmee lijnrecht op de bedoeling van de representatieve democratie komt te staan. Zij zien die disproportionaliteit in de praktijk steeds vaker, waarbij het risico op cliëntelisme bij de raad, in de Staten of in het ab van het waterschap op de loer ligt. Als vijf mensen inspreken, moet het beleid worden aangepast, omdat ab-leden, raads- of Statenleden niet het verwijt willen krijgen dat ze niets met de inspraak doen. De meerderheid die die avond om wat voor reden dan ook niet insprak, kan daarvan de dupe worden.

Decentrale volksvertegenwoordigers en bestuurders geven aan dat om beleid dat hier in Den Haag democratisch tot stand komt uit te voeren, er in veel gemeenten de komende jaren veel bouwwerken met betrekking tot waterberging, elektriciteitsvoorzieningen, duurzaam vervoer enzovoorts doorgang zullen moeten krijgen. Dat beleid zien wij als het dienen van het algemeen belang. Met deze wet zullen inwoners zich in veel gevallen bij de totstandkoming, bij de uitvoering en bij de evaluatie tegen dat lokale beleid kunnen en zullen verzetten. Toch moeten die zaken ergens gerealiseerd worden, maar dat kan alleen indien de gemeenteraad drie keer niet naar deze inwoners luistert.

Onze democratisch gemandateerde volksvertegenwoordigers hebben dan de keuze tussen ofwel deze inwoners die de moeite hebben genomen om in drie fases van de beleidscyclus te participeren, het gevoel geven dat ze niet gehoord worden, ofwel dit beleid waarvan we allemaal weten dat het eigenlijk moet, niet uitvoeren. De betrokkenen op decentraal niveau voorspellen dat geen van beide opties zal bijdragen aan de ervaren kwaliteit van bestuur. De regering onderkent deze twee problemen in haar memorie van toelichting. Daarin spreekt de regering van talrijke randvoorwaarden en van noodzakelijk flankerend beleid om iets aan deze ongelijkheid te doen, maar die noodzakelijke reparatiemaatregelen maken geen deel uit van deze wet. Als deze wet wordt aangenomen, moeten de decentrale overheden zelf maar kijken hoe zij met hun gekozen vorm van participatie de participatieongelijkheid proberen te bestrijden en hoe zij hun eigen feitelijke afwegingsruimte gaan bewaken.

Voorzitter. Hoe kijkt mijn fractie nu aan tegen dit wetsvoorstel, dat met zo'n ruime meerderheid is aangenomen in de Tweede Kamer? Om eerlijk te zijn: wij kijken ernaar met een licht ongemak. Want enerzijds staan wij welwillend tegenover elke poging om de democratie beter te laten werken en om burgers er beter bij te betrekken, maar anderzijds constateren wij dat dit wetsvoorstel op zichzelf een zeer kleine verandering teweegbrengt ten opzichte van de nu geldende wetgeving en dat dit wetsvoorstel tegelijkertijd geen antwoord biedt op de twee belangrijkste problemen rond burgerparticipatie, te weten participatieongelijkheid en het risico van verdringing van de vertegenwoordigende democratie.

Voorzitter. Ik sluit daarom af met enkele vragen aan de minister. De antwoorden zullen mij hopelijk helpen om mijn fractie te adviseren over dit wetsvoorstel. Welke voordelen van dit wetsvoorstel zie ik over het hoofd als ik constateer dat het niet veel verandert aan de status quo, en dat het kansen heeft laten liggen om op de twee werkelijke problemen rondom burgerparticipatie een antwoord te bieden? Wetende dat de huidige inspraakmogelijkheden slechts door een klein deel van de burgers benut worden, had het dan niet voor de hand gelegen om eerst te proberen de groepen die van de huidige mogelijkheden gebruikmaken te verbreden, alvorens de reikwijdte van de verordening te verbreden met de uitvoerings- en evaluatiefase? Welke boodschap heeft de minister voor raadsleden, Statenleden en ab-leden die zich genoodzaakt voelen om het beleid te veranderen als er bijvoorbeeld vijf insprekers zijn, omdat zij niet gezien willen worden als niet-responsief, terwijl zij op basis van hun democratisch mandaat eigenlijk een andere lijn zouden willen volgen?

Indien de norm wordt dat inwoners meer kunnen participeren op drie punten in de beleidscyclus, wat dit wetsvoorstel faciliteert, hoe kan er dan voor worden gezorgd dat beleid in het algemeen belang, bijvoorbeeld op het gebied van wonen, energietransitie en klimaatadaptatie, geen onevenredige vertraging zal oplopen? Welke mogelijkheden ziet de minister om, indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, de decentrale overheden alsnog te helpen om de participatieongelijkheid te bestrijden en om de inherente spanning tussen participatieve en representatieve democratie te verminderen? Welk antwoord heeft de minister op de zorgen van de decentrale overheden dat de invoering van deze wet voor hen zal leiden tot een groot capaciteitsbeslag, iets waarvoor zij aangeven de mensen noch de financiële middelen te hebben? Wij wachten de beantwoording door de minister met belangstelling af.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Dessing namens Forum voor Democratie.

De heer Dessing i (FVD):

Ik heb even gewacht tot het einde van het betoog van de VVD, omdat ik toch eventjes een wat algemenere vraag wilde stellen aan de hand van wat net genoemd werd, namelijk het spanningsveld tussen de representatieve en de participatieve democratie. Wat ik de VVD daarbij eigenlijk hoor zeggen, is dat het, omdat het beleid nu eenmaal uitgevoerd moet worden, eigenlijk toch beter is om dat dan maar over te laten aan die volksvertegenwoordigers die een keer in de vier jaar worden gekozen. Maar is het niet zo dat de inwoners van Nederland juist iets moeten kunnen vinden over de noodzaak van dat beleid en daarbij ook hun participatieve rol zouden moeten kunnen pakken? Dat is toch ook actieve democratie? Hoe kijkt de VVD daartegen aan?

De heer Van den Berg (VVD):

Ik denk dat we niet van mening verschillen over wat actieve democratie is. Het punt dat ik in mijn inbreng probeer te maken, is eigenlijk dat de manier waarop je elke stem kan laten tellen en tot solide meerderheden kan komen, eigenlijk het beste gewaarborgd is in de representatieve democratie. Daarbij wil je natuurlijk wel dat zo veel mogelijk mensen daarbij participeren en gebruikmaken van hun stemrecht. Met andere woorden, als we via de gewone representatieve kanalen tot een goede vorm van vertegenwoordiging komen, neemt de noodzaak van participatieve vormen van democratie af. Een voorbeeld dat ik hierbij graag wil aanhalen, is een interessant traject dat doorlopen is in de Provinciale Staten van de provincie Groningen, waar men lang met elkaar hierover gedebatteerd heeft: hoe gaan we hier met elkaar mee om, hoe gaan we dit invoeren en willen we met een burgerberaad werken? Uiteindelijk, alles overwegende, zijn de Provinciale Staten daar tot de conclusie gekomen dat de beste vorm van een burgerberaad eigenlijk zijzelf zijn als degenen die door alle kiesgerechtigde inwoners van de provincie gekozen zijn.

Met andere woorden, we moeten altijd proberen om inspraak en participatie te vergroten en te optimaliseren, zoals ik ook in mijn inbreng heb gezegd, maar om te zorgen dat elke stem telt, moet de representatieve democratie uiteindelijk wel in ere gehouden worden en moeten we in mijn ogen voorzichtig zijn met het optuigen van een parallelle vorm van democratie die eigenlijk frustrerend kan werken voor die vertegenwoordigende democratie.

De voorzitter:

Kunt u de antwoorden iets korter maken, meneer Van den Berg? De heer Dessing.

De heer Dessing (FVD):

Kan het dan niet zo zijn, zo vraag ik aan de VVD, dat in die representatieve democratie toch zaken over het hoofd worden gezien die participanten wel kunnen inbrengen en die juist in de breedte van het debat een toevoeging zijn voor die actieve democratie?

De heer Van den Berg (VVD):

Dat kan zeker. Ik zou ook absoluut niet de suggestie willen wekken, als we het over de gewone representatieve democratie hebben, dat daarmee de dag na de verkiezingen alle luiken dichtgaan. Maar ik wijs er wel op dat democratisch gekozen volksvertegenwoordigers altijd hun voelsprieten uit moeten hebben staan naar de samenleving namens wie zij beslissingen nemen. Dat kan op heel veel verschillende manieren. Heel veel politieke partijen doen dat natuurlijk ook. Volksvertegenwoordigers zit het ook in het bloed om naar zaaltjes toe te gaan, om met iedereen in gesprek te gaan, om te proberen alle signalen uit de samenleving op te vangen. Maar als het komt tot een afweging van belangen en van argumenten, is de arena van de vertegenwoordigende democratie naar de mening van mijn fractie de belangrijkste en tot nu toe de beste.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Dessing.

De heer Dessing (FVD):

Tot slot, heel kort. Natuurlijk is die representatieve democratie belangrijk, maar is de VVD dan niet van mening dat participatie daar wel een aanvulling op kan zijn?

De heer Van den Berg (VVD):

Dat valt zeker niet uit te sluiten. Het kan daarop een aanvulling zijn, maar als u mijn inbreng goed verstaan heeft, kan je niet ongestraft een heel parallel circuit daarvoor opstellen, zonder dat dat spanning geeft. Ik wil het graag over die spanningen hebben; althans, ik vind het belangrijk om die spanningen in ogenschouw te nemen. Mijn punt is dat daar bij dit wetsvoorstel vrij gemakkelijk overheen gestapt wordt. Er moet iets gezegd worden over hoe je het regelt. Maar over hoe omgegaan wordt met die twee spanningen die ik hier centraal stelde, wordt in dit wetsvoorstel eigenlijk weinig voorgeschreven.

De voorzitter:

Dan mevrouw Roovers. Mevrouw Roovers, "u", dat ben ik, "hij", dat is meneer Van den Berg. Probeert u het.

Mevrouw Roovers i (GroenLinks-PvdA):

Denkt u dat ik dat niet weet?

De voorzitter:

Nou, het is nog niet gebleken dat u het weet, maar u krijgt nog een kans.

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

Ik ga mijn best doen.

Voorzitter. Ik stel graag een vraag aan de heer Van den Berg, naar wiens betoog ik met veel belangstelling geluisterd heb. Dat zou hij voor een deel mede namens mij gehouden kunnen hebben, als ik dat niet zelf dadelijk ook nog eens zou gaan doen. Ik pak er twee punten uit die ik fundamenteel vind, namelijk de kritiek van de Raad van State en bijvoorbeeld de spanning tussen de vertegenwoordigende democratie en de vorm van participatie waar we het net over hadden. Het zijn hele fundamentele kritiekpunten op deze wet. Mijn vraag is nu of de heer Van den Berg de minister een beetje zou kunnen helpen met wat voor antwoorden hij daarop zou kunnen geven die zinvol zijn in dit debat. Dat wil zeggen: ik denk dat we liever een beter onderbouwde wet hadden gehad. We hadden misschien liever gezien dat de wet veranderd was na het advies van de Raad van State. Dat is allemaal niet gebeurd; we zitten met deze wet. Wat voor antwoord kan er komen op deze fundamentele punten dat uw oordeel beïnvloedt?

De voorzitter:

Uw oordeel?

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

Van de heer Van den Berg, bedoel ik. Sorry.

De voorzitter:

Ik wou al antwoord geven. De heer Van den Berg.

De heer Van den Berg (VVD):

Voorzitter, via u dank ik mevrouw Roovers voor deze vraag, die natuurlijk helpt. In deze inbreng probeerde ik weer te geven dat als je met een wetsvoorstel wil komen dat nu eens echt problemen rondom die participatie aanpakt en daarmee de democratie versterkt, je misschien allerlei elementen had moeten regelen in deze wet die er niet in geregeld worden. In die zin zou je kunnen zeggen: als je dat had willen doen, dan is de vraag of hier een gemiste kans ligt. Mevrouw Roovers stelt dat er fundamentele aspecten aan zitten — tenminste, zo vat ik het op — en dat deze door de minister niet weggenomen kunnen worden. Waarom zou je het überhaupt in het kader van dit wetsvoorstel bespreken? Eigenlijk ben ik benieuwd naar de gedachten van de minister over die onderwerpen. Ik denk dat uit mijn betoog blijkt dat wij ons standpunt hierin nog niet hebben bepaald. Ik ga graag luisteren naar de beantwoording van de vragen en zal op basis daarvan mijn fractie adviseren, natuurlijk wetende dat er door de beantwoording van de vragen geen ander wetsvoorstel op tafel komt te liggen. Maar ik wil heel graag de mogelijkheid openhouden, zoals mijn fractie dat in elk debat doet, om door de beantwoording van de minister toch andere accenten of perspectieven te zien en die ook mee te laten wegen in onze standpuntbepaling.

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

Ik vraag het de heer Van den Berg niet alleen omdat het mij zinvol lijkt om de minister een scherpe vraag te stellen, maar ook om mijn eigen denken verder te helpen, want ik heb dezelfde vragen over dezelfde onderwerpen. Dus elke zinvolle suggestie van de heer Van den Berg om deze fundamentele problemen door middel van — laten we zeggen — vragen in dit debat aan te pakken, zie ik tegemoet.

De voorzitter:

Dank u wel. Fijn dat u zo behulpzaam bent naar elkaar. Dan is nu het woord aan mevrouw Roovers namens GroenLinks-Partij van de Arbeid.