Verslag van de vergadering van 28 januari 2025 (2024/2025 nr. 16)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 15.07 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Mevrouw Van Langen-Visbeek i (BBB):
Geachte voorzitter, geachte minister en leden van de Eerste Kamer. We bespreken vandaag met elkaar de versterking van het profijtbeginsel bij de heffing van de waterschapslasten. Zoals u wellicht weet, kom ik uit West-Friesland, om meer precies te zijn uit de polder Het Grootslag, waar al in 1400 een van de eerste gemeenschappelijke regelingen ontstond: een samenwerkingsverband van vrije boeren en de toenmalige bannen om droge voeten te houden. Samen zijn we dus al eeuwen bezig met waterveiligheid. Solidariteit staat aan de basis van dit stelsel waarmee Nederland uniek is in de wereld. Vanuit het verleden hadden de boeren grote invloed op de waterschappen. Dat was in een tijd waarin bijna iedereen in Nederland boer was of bij een boer werkte. De tijden zijn veranderd, hoewel boeren en tuinders en hun toeleveringsbedrijven nog steeds van grote waarde zijn voor de Nederlandse economie en de voedselzekerheid in de wereld.
Na de discussie over de geborgde zetels, staat vandaag de heffing van de waterschapslasten ter discussie, oftewel de verdeling van de kosten. Namens de BBB-fractie wil ik mijn bezorgdheid uiten over dreigende kostenstijgingen voor boeren en bedrijven en administratievelastendruk. Ook licht ik onze kritiek op de verplichte tariefdifferentiatie toe, met een pleidooi voor meer lokale autonomie. Daarnaast benadruk ik de noodzaak van monitoring en evaluatie, net als een aantal voorgaande sprekers.
Allereerst wil ik het met u hebben over de keuze voor het profijtbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de kosten voor waterschapsbeheer worden verdeeld op basis van het voordeel dat verschillende groepen hebben van de maatregelen. Wie het meest profiteert, betaalt het meest. Ik heb hierover drie vragen aan de minister. Hoe bepalen we nu precies wie er het meest profijt heeft van het werk van het waterschap? Wie profiteert het meest en hoe zet je dat om in een tarief? Zijn de gebiedskenmerken hiervoor wel het juiste instrument?
Voorzitter. Welk probleem lossen we hiermee op? De waarde van woningen is de afgelopen jaren inderdaad meer gestegen dan die van bedrijven en dus zijn de woningbezitters relatief meer gaan betalen. Blijft over de vraag of boeren en bedrijven ook meer zijn gaan profiteren. Daar komt ook een probleem bij. De tariefdifferentiatie maakt het heffingssysteem ingewikkelder en minder transparant. We maken van de leefwereld een systeemwereld. De gebiedskenmerken bepalen het profijt. Om de schommelingen in het systeem te beperken, wordt gewerkt met een bandbreedte. Een voorbeeld. In de memorie van toelichting staat dat ook de taakuitoefening van het waterschap wordt meegewogen bij de kostentoedeling. Daar horen ook de diensten bij die agrariërs en natuurterreinbeheerders leveren aan de waterschappen. Vraag aan de minister: hoe wordt dat meegewogen? Mag een waterschapsbestuur bijvoorbeeld bepalen dat agrarisch natuurbeheer en open grasland worden aangemerkt als natuur? De agrariër neemt immers maatregelen die ten goede komen aan de natuur en de doelen van het waterschap. Graag een bevestiging hiervan.
De fractie van de BBB is ervan overtuigd dat belangrijke zaken als schoon water en droge voeten beter op basis van solidariteit betaald kunnen worden dan op basis van profijt. We zien echter wel dat de waterschappen in meerderheid achter deze keuze staan, en waarschijnlijk ook een meerderheid in deze Kamer.
Hierna wil ik graag met u een gesprek over de uitwerking van de versterking van het profijtbeginsel. Door de stijgende WOZ-waarden gingen burgers vooral in dichtbevolkte gebieden meer betalen, terwijl ze niet meer profiteerden. Daar biedt deze wet een oplossing voor. Nadeel zou echter kunnen zijn dat als een kleinere groep meer moet betalen, bepaalde investeringen worden uitgesteld omdat ze pas op lange termijn profijt opleveren. Willen we dat risico gaan lopen?
Voor boeren en bedrijven biedt het profijtbeginsel voordelen. Ten eerste: het profijtbeginsel zorgt ervoor dat boeren niet onnodig bijdragen aan kosten voor maatregelen die hun niet direct ten goede komen. Vraag aan de minister: welke maatregelen zijn dat, kunt u een voorbeeld geven? Ten tweede: door een duidelijke koppeling tussen kosten en baten kunnen investeringen in waterbeheer worden gericht op de gebieden die hiervan het meest profijt hebben. Dit kan leiden tot betere drainage, irrigatie en bescherming tegen overstromingen, wat direct ten goede komt aan boeren. Vraag aan de minister: komt bescherming tegen overstromingen niet ten goede aan ons allemaal? Ten derde: door gerichte investeringen in waterbeheer kunnen gebieden met veel bedrijven profiteren van verbeterde infrastructuur en waterbeheer, wat de bedrijfsvoering en logistiek ten goede komt. Dat zal u natuurlijk aanspreken. Nu heb ik begrepen dat de kosten van openbare wegen worden doorberekend in de grondprijs voor agrariërs. Het zijn openbare wegen, dus dat lijkt me niet terecht. Graag een reactie van de minister. Bent u bereid dit aan te passen?
Ten slotte wordt gezegd dat boeren en bedrijven door het profijtbeginsel worden aangemoedigd om duurzamer om te gaan met water en land, aangezien zij direct de voordelen van goed waterbeheer ervaren en tegelijkertijd bijdragen aan de kosten. Dit kan leiden tot innovatie, duurzamer landgebruik en een beter imago voor de sector. Deelt de minister onze mening dat onze agrarische sector al uitblinkt in efficiënt en duurzaam landgebruik en in innovatie?
Er zijn ook nadelen voor de boeren en bedrijven. Ten eerste: boeren met intensieve landbouwbedrijven kunnen geconfronteerd worden met hogere kosten, omdat zij in verhouding meer profiteren van waterbeheermaatregelen. Dit treft vooral kleinschalige boerenbedrijven met minder financiële middelen in gebieden met weinig boeren en bedrijven.
Ten tweede: voor sommige boeren en bedrijven kunnen de kosten stijgen als zij intensief gebruikmaken van waterbeheermaatregelen. Dit kan vooral problematisch zijn voor bedrijven met kleine winstmarges, waaronder de boeren, zeker in combinatie met bijvoorbeeld de stijgende energielasten. Wat gaat de minister doen om de genoemde kostenstijgingen voor boeren en bedrijven te beperken? Komt er een plafond voor de jaarlijkse stijgingen?
Ten derde: de invoering van het profijtbeginsel is ingewikkeld. Het maakt de kosten minder transparant en zorgt voor extra administratieve lasten, zoals het bijhouden van het precieze gebruik en profijt van waterbeheermaatregelen. Dit brengt niet alleen voor de waterschappen extra werk en hogere kosten met zich mee, maar ook voor boeren en bedrijven. Hierover heb ik een aantal vragen aan de minister. Wie betaalt de kosten van de invoering en de extra administratieve lasten van de waterschappen? Als dit de boeren en bedrijven zijn, wat is hun profijt hiervan dan? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de administratieve lasten voor agrariërs en kleinere bedrijven beheersbaar blijven?
Ten slotte. Er wordt van uitgegaan dat het profijtbeginsel op de lange termijn zal leiden tot meer investeringen in duurzaamheid en waterbesparende maatregelen. Het profijtbeginsel verdeelt de kosten van waterbeheer straks over minder partijen. Als burgers minder betalen en de natuur wordt ontzien, dan betalen boeren en bedrijven meer. Onze zorg is dat dit kan leiden tot uitstel van bepaalde investeringen die pas op lange termijn profijt opleveren, zeker in dunbevolkte regio's. Deelt de minister onze zorgen over hoe deze wet uitpakt in gebieden met weinig boeren en bedrijven? Hoe gaat hij voorkomen dat op korte termijn investeringen worden uitgesteld? De waterschappen spannen zich namelijk in voor de nieuwe tariefstructuur, en boeren en bedrijven krijgen te maken met onbekende kostenstijgingen. Is de minister bereid om de gevolgen van de invoering jaarlijks te monitoren en na vier jaar, of eerder, als dat nodig is, te evalueren en de resultaten hiervan te delen met deze Kamer? Mevrouw Thijssen vroeg dit eerder ook al. Zij vroeg dit misschien om een andere reden, maar uiteindelijk hebben we er allebei baat bij als deze vraag wordt beantwoord.
Voorzitter. Hoe gaan we om met investeringen in de natuur? In het kader van het profijtbeginsel geldt dat kosten worden toegerekend aan de partijen die het meest profiteren van deze maatregelen. Maar wie zijn dat dan? Natuurorganisaties en beheerders van natuurgebieden profiteren direct van natuurherstel en nieuwe natuur, en zouden dus een belangrijk deel van die kosten moeten dragen. Verder zouden dit de provinciale en gemeentelijke overheden, toerisme- en recreatiebedrijven, de agrarische sector en landgebruikers kunnen zijn. Maar ik heb het ook over de burgers en bedrijven, vooral als het gaat om zaken waar iedereen baat bij heeft, zoals recreatie, droge voeten en schoon water. In feite is dit een pleidooi voor een kostenverdeling op basis van solidariteit, zoals dit eeuwenlang het geval is geweest. Kan de minister toelichten hoe de kosten voor natuurherstel en de kosten voor de aanleg van nieuwe natuur straks eerlijk worden verdeeld tussen de verschillende belanghebbenden?
Voorzitter. Er wordt weleens beweerd dat boeren altijd klagen, maar in dit geval komen de meeste bedenkingen over dit voorstel vanuit VNO-NCW en MKB-Nederland. Zij stellen drie dingen. Ten eerste: het profijtbeginsel wordt niet juist toegepast. De koppeling tussen waarde en tarief wordt losgelaten. Dit leidt juist tot een ongelijke lastenverdeling en is een inbreuk op het profijtbeginsel. Ten tweede: bedrijven betalen de rekening van woningeigenaren. De last van een groep woningeigenaren wordt verschoven naar een kleinere groep ondernemers. Dit leidt tot een relatief hoge lastenstijging voor die groep. Ten derde: de tariefdifferentiatie maakt het heffingssysteem ingewikkelder en minder transparant dan het huidige systeem, dat is gebaseerd op de WOZ-waarde. Dit kan leiden tot extra administratieve lasten en meer bezwaren en rechtszaken, zoals meneer Holterhues ook al noemde. Dit heeft in het verleden geleid tot de keuze voor het huidige systeem.
Ik heb hierover een aantal vragen aan de minister. Deelt hij de zorg over meer bezwaren en rechtszaken? Hoe wordt gewaarborgd dat de invoering van het profijtbeginsel niet leidt tot een te grote lastenverzwaring voor ondernemers? Wat wordt er gedaan om willekeur en rechtsongelijkheid te voorkomen bij de invoering van de verplichte tariefdifferentiatie? De stijging van de administratieve lasten wordt nu al ingeschat op 1 fte per waterschap. Hoe wordt gemonitord of dat niet meer wordt? Een deel daarvan wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat alle bedrijven binnen tien jaar een nieuwe afvalwatercoëfficiënt krijgen. Waarom wordt niet uitgegaan van de bestaande afvalwatercoëfficiënt? Is de minister bereid om samen met de waterschappen te kijken of de regeldruk als gevolg van de invoering van deze heffing zo veel mogelijk beperkt kan worden? Graag een toezegging hierover.
Voorzitter, tot slot. De belangrijkste reden waarom wij dit voorstel hebben willen agenderen voor het debat is de zogenaamde kan-bepaling. Eerder bevatte het wetsvoorstel een bepaling op grond waarvan de waterschappen voor woningen een ander tarief konden hanteren dan voor bedrijfspanden, de zogenaamde "tariefdifferentiatie gebouwd". In het huidige wetsvoorstel is de tariefdifferentiatie vormgegeven als een verplichting. Het wordt dus one-size-fits-all. Wat de fractie van BBB betreft kunnen de waterschappen als democratische organen prima zelf beslissen over het toepassen van de tariefdifferentiatie gebouwd, zodat elk waterschap de bestuurlijke keuzes kan maken die bij het eigen gebied passen. De gemeenten hebben die mogelijkheid ook bij de WOZ. De waterschappen zien graag dat het wetsvoorstel op dit punt wordt aangepast, met een kan-bepaling.
De fractie van BBB vraagt zich vervolgens af: wat kan er wel? We hebben hierover een drietal vragen aan de minister. Waarom is er op dit punt niet geluisterd naar de wens van de waterschappen? Waarom is gekozen voor een verplichting van bovenaf in plaats van een gebiedsgerichte aanpak? Bent u bereid om de kan-bepaling te heroverwegen? De tarieven voor onroerend goed zijn niet in elk gebied evenveel gestegen. In Amsterdam zijn de tarieven voor onroerend goed in het laatste jaar zelfs gedaald. Bent u bereid om de verplichte tariefdifferentiatie te heroverwegen? Wij overwegen op dit punt een motie in de tweede termijn.
Geachte voorzitter. Het profijtbeginsel kan op lange termijn leiden tot een eerlijker en duurzamer systeem voor het verdelen van de waterschapslasten, maar het is belangrijk dat we het kind niet met het badwater weggooien en dat we de lastenstijging in de regio voor boeren en bedrijven zo veel mogelijk beperken. We roepen de minister op om ervoor te zorgen dat de invoering van dit beginsel zorgvuldig gebeurt en gepaard gaat met zo min mogelijk regeldruk en met voldoende ondersteunende maatregelen om de lasten te verzachten en daarmee het profijt te maximaliseren, niet alleen in de Randstad, maar ook in de regio.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Langen-Visbeek. Dan is het woord aan de heer Hartog namens Volt.