Verslag van de vergadering van 8 april 2025 (2024/2025 nr. 25)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 14.19 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Mevrouw Fiers i (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Taal doet ertoe. In de bundel van Lieke Marsman beschouwt zij als dichter des vaderlands de taal van politici en bestuurders. Voor wie het nog niet gelezen heeft: we komen er niet al te best van af. Marsman neemt bewust het verhullende en vage taalgebruik onder de loep, taal met als doel om zo min mogelijk te zeggen en vooral niet te laten zien waar je staat. Volgens Marsman is dat een belangrijke oorzaak van de kloof tussen politiek en samenleving.
Toen ik vorige week Marsmans bundel las, deed die mij denken aan deze minister en het Gemeentefonds. De vele schriftelijke vragen die ter voorbereiding op dit debat zijn gesteld, kregen algemene en verhullende antwoorden. Ook in het debat op 26 maart in de Tweede Kamer, met veel bezorgde wethouders van jeugdzorg en financiën op de publieke tribune, was de minister duidelijk van plan om niets toe te zeggen. Dat is gelukt. De wethouders en de burgemeesters gingen een illusie armer naar huis. Overigens verdient Henk Vermeer van BBB een compliment, want hij was de enige coalitiewoordvoerder die wél enigszins kleur bekende. Ik ben benieuwd naar de bijdrage van de BBB-fractie vandaag.
Voorzitter. Ik wil mijn betoog vandaag opbouwen aan de hand van drie punten. Als eerste de waarde van een krachtig decentraal bestuur en de formele positie van gemeenten in ons staatsbestel. Als tweede de ernst en de omvang van het probleem. En tot slot geschilbeslechting tussen het Rijk en decentrale overheden.
Mijn eerste punt: de waarde van een krachtig decentraal bestuur en de formele positie van gemeenten. Laat ik beginnen met de waarde van het decentraal bestuur. De Raad voor het Openbaar Bestuur stelt dat een decentraal bestuur een wezenlijke waarde vervult binnen ons democratisch geordend openbaar bestuur, vanwege vijf belangrijke redenen. Een. Het brengt de politiek dichter bij burgers. Twee. Het is een laagdrempelig overheidsloket. Drie. Het kan door zijn lokale binding en kennis wendbaar inspelen op ontwikkelingen in de samenleving. Vier. Decentrale overheden zijn nodig voor het bereiken van landelijke doelen. Vijf. Het decentraal bestuur is een onmisbaar onderdeel van de checks-and-balances, macht en tegenmacht.
Ik vraag aan de minister of zij deze visie deelt. In hoeverre wordt deze waarde van het decentraal bestuur negatief beïnvloed door de effecten van het ravijnjaar en het tekort op de jeugdzorg? Hoe groot schat de minister die effecten in?
Voorzitter. Dan de formele positie van gemeenten. In onze Grondwet is verankerd dat Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat is. In artikel 124 van de Grondwet is de autonomie van gemeenten geborgd, ook de financiële autonomie. Samengevat: de gemeenten zijn volgens onze Grondwet veel meer dan een uitvoeringsloket van de rijksoverheid. Juist die autonomie van gemeenten staat stevig onder druk vanwege een steeds groter deel van de medebewindstaken, dat langzaam maar zeker de financiële ruimte en de eigen autonomie van gemeenten opslokt. Met de komst van het ravijnjaar in 2026 is voor gemeenten de maat vol.
In de antwoorden op de vele vragen die door deze Kamer zijn gesteld, geeft het kabinet aan dat er geen goed overzicht is van de taken die door de gemeenten in medebewind worden uitgevoerd en wat de kosten hiervan zijn. Dat is op zichzelf een vrij bizar antwoord, maar het is ook problematisch voor deze Kamer in haar controlerende taak om de begroting van het Gemeentefonds te toetsen aan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en artikel 108, lid 3 van de Gemeentewet. We kunnen immers niet toetsen in hoeverre de medebewindstaken de financiële ruimte voor die autonome taakuitoefening van gemeenten opsouperen. En daarmee kunnen we ook niet nagaan of er voor gemeenten voldoende financiële autonomie resteert, zoals vereist conform artikel 124 van de Grondwet.
De voorzitter:
Ik geef even het woord aan de heer Dessing.
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter. Dank u wel voor het woord. Ik kom even terug op de opmerking die ik mevrouw Fiers van GroenLinks-PvdA hoor maken over de druk die bij gemeenten is komen te liggen door steeds meer gedecentraliseerde taken van de overheid. Hoe reflecteert zij op het feit dat het juist de Partij van de Arbeid was die er na de verkiezingswinst in 2015 voor heeft gezorgd dat de decentralisatie van met name het sociaal domein heeft plaatsgevonden? Is dat niet de bron geweest van de problemen die er nu zijn? Hoe reflecteert mevrouw Fiers op het feit dat haar partij eigenlijk daarvoor aan de basis heeft gestaan?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat we inderdaad ver terug kunnen gaan als het erom gaat hoe de medebewindstaken in de loop der tijd zijn toegenomen. Waar we nu met elkaar naar kijken, is het feit dat de financiële middelen die daarbij horen niet meelopen. Je kunt erover discussiëren welke medebewindstaken van de lokale overheden er moeten zijn. Dat lijkt mij echter niet het debat dat gevoerd moet worden bij de behandeling van deze begroting. Wat wij nu constateren, is dat de middelen op alle fronten ver achterlopen. Dat brengt ons op het punt — daar gaan we het vandaag hopelijk met elkaar over eens worden — dat het goed is dat ook de Eerste Kamer in haar rol zegt: tot hier en niet verder, want hiermee komt de autonomie positie van de gemeenten in het gedrang.
De heer Dessing (FVD):
Ik begrijp dit antwoord en ik begrijp ook de wat ontwijkende beweging die gemaakt wordt. Aan de ene kant kun je natuurlijk vragen om meer geld als er meer taken zijn, maar je kunt ook kijken of er niet te veel taken bij de gemeentes terechtgekomen zijn. Als daar minder taken zouden zijn, is daar dus per definitie minder geld nodig. De Partij van de Arbeid heeft wel degelijk aan de wieg gestaan van het uitbreiden van die taken. Kan mevrouw Fiers daar toch nog op reflecteren?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Het gaat inderdaad om de taken en de middelen die daarbij horen. U kent ongetwijfeld ook het rapport-Van Ark. Daarop kom ik zo meteen in mijn betoog nog even terug. Daarin staat: op het moment dat je met de jeugdzorg aan de slag gaat, kun je kijken naar de taken waarbij gemeenten al dan niet beleidsvrijheid hebben en naar de financiën die daarbij horen. Ik ben het dus met u eens dat dat met elkaar samenhangt. Keuzes uit het verleden draaien wij hier met elkaar niet terug. Als daar een verantwoordelijkheid voor de Partij van de Arbeid ligt, die er ook zeker is, dan zeg ik hier ook niet dat die er niet is. Ik vind alleen wel dat we op dit moment met elkaar op een scheidslijn staan, waarbij het helder is dat deze Eerste Kamer "tot hier en niet verder" moet zeggen. We kunnen de gemeentes niet het ravijn in duwen. Dat gaan we, althans wat mij betreft, hier vandaag als Eerste Kamer niet doen.
Voorzitter, ik ga weer verder. Mag dat? Emeritus hoogleraar staatsrecht Douwe Jan Elzinga heeft hier veel onderzoek naar gedaan. Hij komt in een recente opinie in Binnenlands Bestuur tot de conclusie dat met de komst van het ravijnjaar in 2026 de financiële ruimte van de gemeenten voor de autonome taken onder de 10% daalt en daarmee onrechtmatig is. Er is evident sprake van een hevige strijd met de autonomievoorschriften uit de Grondwet en de Gemeentewet en de voorschriften uit het Europees Handvest. De gemeentelijke autonomie en de borging daarvan is primair de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken, als stelselverantwoordelijke voor het decentraal bestuur en de hoeder van de Grondwet. Daarom graag een reflectie van de minister van Binnenlandse Zaken op deze analyse van Elzinga. Tot welk oordeel over de autonomie van gemeenten komt zij op basis hiervan?
De fractie van GroenLinks-PvdA is van mening dat dit bij de beoordeling van de begroting voor het ravijnjaar 2026 volstrekt duidelijk dient te zijn. Anders kan een zichzelf serieus nemende Eerste Kamer niet instemmen met de begroting voor het ravijnjaar. We overwegen een motie op dit punt als een soort winstwaarschuwing voor de begroting van het Gemeentefonds voor 2026. Ik ben op dit punt ook benieuwd naar de visie van de collega's. Ik hoop dat zij hierop kunnen ingaan in hun bijdrage.
Voorzitter. Het tweede punt: de ernst en de omvang van het probleem. Het is belangrijk om in dit debat helder aan te geven wat precies het probleem is en hoe de gevolgen hiervan beoordeeld kunnen worden. We weten wat volgens de VNG het probleem is van minder geld voor de gemeenten, in financiële zin maar vooral ook wat betreft de effecten op de samenleving. Maar van deze minister weten we dat eigenlijk niet. In de antwoorden op de tientallen vragen over de inhoud, ernst en omvang van de problemen bij gemeenten kwam steeds — ik moet "tot vervelens toe" zeggen — hetzelfde antwoord. Het was wel consistent: "Het kabinet erkent dat de balans tussen de ambities, de taken, de middelen en de uitvoeringskracht onder druk staat. Als kabinet willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen." Ik denk dat dat is wat Marsman bedoelt met "verhullende taal". Ik kan me dit vage antwoord nog enigszins voorstellen als fondsbeheerder, maar dit kan en mag niet het antwoord zijn van de minister van Binnenlandse Zaken. Daarom vandaag nogmaals de vraag: kan de minister duidelijk aangeven wat volgens haar het probleem is, hoe groot dat probleem is, wat precies bedoeld wordt met "onder druk staan" en wat de effecten hiervan zijn?
De fractie van GroenLinks-PvdA ziet effecten op drie niveaus. Eén. Gevolgen voor de inwoners van de gemeenten. Twee. Gevolgen voor het kabinet bij het realiseren van de eigen ambities uit het regeerakkoord. Drie. Gevolgen voor de autonome positie van gemeenten in onze gedecentraliseerde eenheidsstaat. We hebben vragen over alle drie de niveaus.
We beginnen met het belangrijkste punt: de gevolgen voor de inwoners van al die gemeenten. Hoe schat de minister de gevolgen van de ontstane situatie voor alle inwoners in? Het Sociaal en Cultureel Planbureau constateert in zijn recente rapport Sociale en Culture Ontwikkelingen 2025 dat juist de meest kwetsbare inwoners van al die gemeenten het effect hiervan gaan merken. Dus ik vraag de minister om bij de beantwoording ook op deze analyse in te gaan.
Voorzitter. De jeugdzorg verdient opnieuw onze speciale aandacht. Deze Kamer heeft zich in het recente verleden al eerder druk gemaakt over de jeugdzorg. Het is een van de grootste medebewindstaken die uitgevoerd worden door de gemeente. De financiële problemen zijn urgent en groot. De effecten hiervan op inwoners van alle gemeenten zijn mogelijk nog groter en urgenter. Die problemen zien we al een tijdje op ons afkomen. Het is al jaren gedoe en geklungel. Ook deze keer kwam er weer, zoals altijd, een commissie. De commissie-Van Ark kreeg van het kabinet in het instellingsbesluit de opdracht om een "onafhankelijk en zwaarwegend advies te geven". Dat advies ligt inmiddels op tafel. De commissie-Van Ark stelt dat het "niet wenselijk en niet haalbaar is om de beoogde besparingen vanaf 2026, zoals opgenomen in het financieel kader in de Hervormingsagenda Jeugd, te handhaven." Verder geeft de commissie een klip-en-klaar advies over de financiële tekorten in 2023 en 2024, het budget voor 2025, de indexatie voor de volumeontwikkelingen en de loon- en prijsontwikkelingen én de beoogde besparingen tot 2028. Het is dan nu toch eindelijk tijd voor boter bij de vis, zou je zeggen. Maar nee, het kabinet houdt de kaarten tegen de borst en zegt ook in de beantwoording van de vragen over de jeugdzorg, wel consistent: "Het kabinet erkent dat de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Als kabinet willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen." En: "We gaan het advies van de commissie-Van Ark zeer serieus nemen." Kortom, Marsman kan er een nieuwe bundel over schrijven, maar het geeft geen duidelijkheid aan de kinderen, ouders, verzorgers, hardwerkende medewerkers van alle betrokken organisaties én gemeenten. We vragen de minister nogmaals om vanuit haar positie als minister van Binnenlandse Zaken, als stelselverantwoordelijke voor het decentrale bestuur in Nederland, te reageren op de financiële en constitutionele klem waar de gemeentes zich in bevinden. In de antwoorden tot nu toe wordt alles vooruitgeschoven naar de Voorjaarsnota. Dat stelt ons hier in de Eerste Kamer voor een dilemma, want wij spreken vandaag en stemmen volgende week over de begroting van het Gemeentefonds. De fractie van GroenLinks-PvdA overweegt daarom een motie om de regering op te roepen om de financiële adviezen van de commissie-Van Ark integraal en volledig over te nemen en dit bij de Voorjaarsnota te regelen.
Voorzitter. De ontstane situatie heeft ook effecten op de opgaven en doelen van het kabinet zelf, namelijk dat het leidt tot forse vertragingen.
De voorzitter:
Een interpellatie van de BBB.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Kunt u mijn tijd stopzetten? Want ik zit krap in de tijd.
De voorzitter:
Ja. De BBB heeft het woord.
De heer Lievense i (BBB):
Dank u wel. Heel even over de laatste motie, waarmee u volgens BBB eigenlijk een voorschot neemt op werkzaamheden van de Tweede Kamerleden, die heel hard gaan puzzelen. Het is prima om een signaal af te geven als Eerste Kamer. U doet dat ook namens uw fractie. Dat zal ook mijn fractie doen. Maar vindt u de motie die u nu neerlegt niet een te grote claim leggen op het politieke beleidsmatige handwerk dat uw collega's en die van mij in de Tweede Kamer moeten doen? Kunt u daar een reflectie op geven?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik leg de motie nog niet neer, hè. Ik kondig 'm heel voorzichtig aan. Ik wacht uiteraard, zoals wij dat hier plegen te doen in de Eerste Kamer, de antwoorden van de minister af. Maar wij hebben al best wat vragen gesteld, dus ik vermoed eerlijk gezegd dat de minister niet veel meer gaat zeggen dan wat ze eerder heeft gezegd. Dus ik dacht: een kleine winstwaarschuwing in de eerste termijn is ook wel op z'n plek. Ik begrijp wat u zegt. Ik denk toch dat in deze situatie ook de Eerste Kamer aan zet is om een streep te zetten, omdat we hier volgens mij te maken hebben met zulke forse financiële gevolgen voor gemeentes dat de autonome positie van gemeentes in gevaar komt. Hun medebewindstaken vragen namelijk zulke grote hoeveelheden geld dat de gemeenten eigenlijk geen eigen afwegingsruimte meer hebben. Ook al sluiten ze alle bibliotheken en investeren ze niet meer in schoolgebouwen en in wegen, ze komen toch nog in hele grote problemen. Dan is het volgens mij echt de rol van de Eerste Kamer om te zeggen: dit zou geen onderwerp moeten zijn van politieke deals tussen fracties; dit moet in dit land gewoon geregeld worden tussen overheden, en dus bij de Voorjaarsnota.
De heer Lievense (BBB):
Dan is mij voor nu even helder wat uw inzet is. U legt een intentie en een signaal neer. Dank u wel.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ja, maar wel een hele duidelijke intentie en hopelijk met een meerderheid, en hopelijk gaat het kabinet dan ook luisteren. Dat is ook nog iets.
Voorzitter. Ik ga weer verder, want de tijd loopt. De ontstane situatie heeft ook effecten op de opgaven en de doelen van het kabinet zelf, namelijk forse vertragingen bij de realisatie van 900.000 woningen, langere wachtlijsten voor zorg, ondersteuning en dienstverlening aan inwoners, afname van de preventieve zorg met een groot effect op de langere termijn, minder capaciteit voor handhaving, afname van het toezicht in de openbare ruimte, minder snel opbouwen van een weerbare samenleving in verband met oorlogsdreiging en lastenverhogingen door noodgedwongen sterke stijgingen van de lokale lasten. Ook geeft de VNG aan dat deze situatie gevolgen heeft voor het nog te sluiten zorgakkoord, het woonakkoord en de Hervormingsagenda Jeugd. Dat roept de vraag op of het kabinet de effecten voor de eigen ambities op het netvlies heeft. Is er een analyse gemaakt van de negatieve effecten op de eigen ambities uit het regeerakkoord? Zo ja, is deze analyse voor de Kamer beschikbaar? Zo nee, is het niet verstandig om dat te doen? Daarom vraag ik de minister of zij de gevolgen van de situatie met het Gemeentefonds met alle betrokken vakministers heeft besproken. Ligt deze analyse ook op tafel bij de Voorjaarsnota?
Voorzitter. Mijn derde en laatste punt is de geschillenbeslechting. De minister antwoordt op de vele gestelde vragen steevast: als kabinet willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen. Dat klinkt op het eerste gehoor goed, maar hopelijk wandelen we niet samen het ravijn in. En samen met de medeoverheden voorwaarts naar de rechter is ook niet de goede weg. Heeft het kabinet een analyse laten maken van de juridische risico's van een rechtsgang van gemeentes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is hier een conclusie over te delen met deze Kamer? De gemeenten zien zich, als het Rijk niet over de brug komt, genoodzaakt om naar de rechter te stappen. Dat is op zich een logische stap, want er is geen voorziening ter borging en bevordering van het naleven van de stelselafspraken. Daarom vraagt de fractie van GroenLinks-PvdA de minister of het niet tijd is om een nadere oriëntatie te doen op de voordelen en de nadelen van zo'n voorziening. Ik hoor het ook graag van de collega's.
Voorzitter, ik rond af. Ik begon mijn betoog met Marsmans analyse van de problemen van verhullend en vaag taalgebruik door politici en bestuurders. De fractie van GroenLinks-PvdA wil vandaag klip-en-klaar zijn over het Gemeentefonds. Het kabinet koerst af op een ravijn en neemt gemeenten en inwoners van gemeenten daarin mee. Dat kan en mag niet gebeuren. De fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid verwacht dat de minister vandaag in duidelijke taal antwoordt en de oplossingen niet voor zich uit schuift. Wij wachten de antwoorden van de minister daarom met zeer grote belangstelling af.
De heer Lievense (BBB):
Ik heb met veel respect geluisterd naar de inhoud van het betoog van GroenLinks-Partij van de Arbeid, maar over deze laatste opmerking wil ik toch een vraag stellen. Er wordt nu namelijk net gedaan alsof deze regering, die hier nu net zit, het ravijnjaar gecreëerd heeft. We weten natuurlijk allemaal dat we daar met elkaar bij zijn geweest, in welke functie dan ook. Ik heb mijn collega de heer Dessing van Forum dit al horen aangeven. Ik wil mevrouw Fiers toch verzoeken om zich bij de eerdere opmerking van de heer Dessing te houden.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Mag ik hierop reageren, voorzitter? Ik ben het met u eens dat dit niet een probleem is dat nu in een paar maanden is ontstaan. We zien dit al langere tijd op ons af komen, alleen, de vraag is: waar staan we nu? Nu staat het water de gemeentes aan de lippen. Ik hoor dat het een voor twaalf is, of vijf over twaalf. Nu kan het niet meer en nu moet er dus een oplossing gevonden worden. Mijn stelling is dat dit niet iets zou moeten zijn van oppositie en coalitie, althans niet in deze Kamer. Hoe moeten we dit doen? Ik zou daar geen politiek van willen maken. Ik zou willen zeggen dat wij dit moeten regelen voor gemeentes. Wij kunnen het als Eerste Kamer niet laten gebeuren dat de gemeentes door de hoeven zakken.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
U heeft het ook gehad over de Wet op de jeugdzorg, die gemeenten verplicht om de noodzakelijke zorg aan ieder jong individu te geven en daarvoor ook het geld beschikbaar te stellen. Ik heb vorige week in het debat aandacht gevraagd voor het feit dat er wel een Wmo is, net als een wet voor de langdurige zorg en een wet voor de zorgverzekering, maar dat er een slechte coördinatie tussen is, overigens voor iedereen, jong en oud. Voor de ouderen ontbreekt in de verte ook maar iets van een zorgplicht of een taak voor ouderen. De staatssecretaris was vorige week bereid — dat heeft hij toegezegd op mijn verzoek — om eind dit jaar een vergelijking te maken tussen de rechten van de jongeren en die van de ouderen. Mijn vraag is of u bereid bent dat onderzoek van de staatssecretaris te steunen. Ik heb daarover een motie ingediend, maar die heb ik aangehouden, omdat nog niet duidelijk is wat het standpunt van fracties is. Ik heb begrepen dat uw fractie dat niet zou delen, als ik het goed heb.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Dan ga ik dat met mijn fractiegenoten bespreken in de fractie en dan zullen wij ons beraden. Het klinkt mij eigenlijk heel logisch in de oren. Er zal vast een reden zijn voor de woordvoerder om er heel moeilijk bij te kijken en om dat niet te willen steunen, maar soms zijn er meerdere perspectieven. Het klinkt mij heel sympathiek in de oren.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Kijk, dat is nou eens een goede senator, die uit het hart spreekt en zegt: volgens mij is dat een goed idee en ik zal het in de fractie overleggen.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik mag geen vragen terug stellen, hè? Nee, dat doe ik dadelijk.
De heer Van Hattem i (PVV):
Op de inhoudelijke, onderliggende discussie kom ik straks in mijn eigen termijn, maar toch nog alvast een interruptie richting mevrouw Fiers van GroenLinks-PvdA. Ik hoor u een oproep doen om verhullend en vaag taalgebruik te voorkomen. Geldt die oproep ook richting de medeoverheden? Ik zie bij gemeentes en provincies ook veelvuldig verhullend en vaag taalgebruik. Ook voor de medeoverheden?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Zeker, voor iedereen. Ik dacht dat u mij ging aanspreken op verhullend taalgebruik in mijn bijdrage, maar het is fijn dat dat niet zo is. Nee, dat ben ik met u eens. Dat geldt voor ons allemaal. Blijft staan dat wij hier kijken naar waar welke verantwoordelijkheden liggen, en dan probeer ik hier in het debat met de Eerste Kamer te kijken naar onze verantwoordelijkheid. De fractie van GroenLinks-PvdA komt tot de constatering dat het nu een voor twaalf is, misschien al vijf over twaalf, en dat we dit echt financieel moeten regelen. Dat betekent onder andere dat we voor de jeugdzorg nog wel even tijd hebben om te kijken hoe we dit goed gaan regelen, in heldere taal, maar we kunnen dit nu niet laten gebeuren.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik ben het er helemaal mee eens dat we als overheid altijd duidelijke taal moeten spreken, vanuit welk gremium dan ook. Om toch even stil te staan bij de rol van de Eerste Kamer: wij hebben maar heel beperkt invloed op het budgetrecht, behalve door de begroting daadwerkelijk vast te stellen. Bijsturen is toch eigenlijk meer aan de Tweede Kamer. Deze discussie hebben we pas ook gehad bij andere begrotingsdebatten. Hoe ziet mevrouw Fiers van GroenLinks-PvdA dan de positie van de Eerste Kamer, die toch niet een verkapt recht van amendement kan uitoefenen, wat we niet hebben?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij bekijken wij de begroting die nu voorligt en dat is niet de begroting voor 2026. In mijn betoog haal ik die twee uit elkaar. Wat mij betreft is er een winstwaarschuwing voor de begroting voor 2026. Ik zeg dat wij dan graag duidelijk willen kunnen beoordelen wat de medebewindstaken zijn en hoeveel geld die kosten, om te kunnen beoordelen of gemeenten nog ruimte overhouden voor hun autonome taak. Dat is volgens mij iets wat we hier in de Kamer horen te doen. Als wij vragen aan het kabinet of hier alsjeblieft een antwoord op kan komen, komt er het simpele antwoord: wij zijn bezig met het creëren van een overzicht en dat hebben we niet. Daar baal ik ontzettend van. Dan vind ik dat wij als Kamer kunnen zeggen dat wij dat wel nodig hebben om hier ons werk te doen, om serieus ja of nee tegen een begroting te kunnen zeggen. Daarom is die rol volgens mij helemaal geen verkapt abonnement, maar gewoon een duidelijke positie. Wij staan hier ook als hoeders van de Grondwet voor de autonome positie van gemeentes. Die is in het gedrang. Dan is een begrotingsdebat een uitstekende gelegenheid om daar met elkaar over van gedachten te wisselen. Ik hoop ook op steun van een meerderheid van deze Kamer om een piketpaal te slaan.
De heer Van Hattem (PVV):
Tot slot dan. Ik snap de behoefte aan duidelijke informatie. Dat is volkomen begrijpelijk en vaak ook terecht. Je kunt bepaalde financiële claims neerleggen, vooruitlopend op verdere gesprekken over de Voorjaarsnota en de behandeling van zowel de Voorjaarsnota als de komende begroting voor 2026 in de Tweede Kamer. Maar het punt dat ik wil maken, is dat het primaire budgetrecht bij de Tweede Kamer ligt. Ik denk niet dat wij daar als Eerste Kamer een voorschot op moeten nemen. Dat is het punt dat ik richting mevrouw Fiers wil maken.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp het punt, maar ik vrees dat we het niet met elkaar eens zijn.
De voorzitter:
Gaat u verder. Of bent u klaar?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik ben klaar, want ik had al gezegd dat ik met grote belangstelling de antwoorden van de minister afwacht.
De voorzitter:
Dat heeft u een paar keer gezegd, dus ik wist niet helemaal of dit de allerlaatste keer was. Dank u wel, mevrouw Fiers. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Van Toorenburg van het CDA.