Rappelabele toezeggingen Financiën (Rappel september 2023 (deadline 1 juli 2023))



Dit is het rappel tot 02-07-23.

 




Toezegging De Kamer informeren over het overleg met de WRR en de SER inzake de zorguitgaven (35.300) (T02802)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Wever (VVD), toe om de Kamer te informeren over het overleg met de WRR en de SER inzake de zorguitgaven.


Kerngegevens

Nummer T02802
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2019
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Drs. R. Wever (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Bruto Binnenlands Product
zorgnorm
zorguitgaven
Kamerstukken Miljoenennota 2020 (35.300)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 7, item 3 - blz. 7

De heer Wever (VVD):

Op het gebied van de uitgaven in de zorg blijft de vraag overeind staan, die wij als VVD-fractie al vaker hebben gesteld, of het niet verstandig is om de uitgaven in de zorg op een of andere wijze te koppelen aan de ontwikkeling van het bbp, zowel positief als negatief. Hiermee zou stabiliteit in de ontwikkeling kunnen ontstaan en kan je vaste kaders ontwikkelen waarbinnen zorguitgaven zich mogen bewegen. Daarnaast zal je je moeten blijven inzetten om bijvoorbeeld de kosten van medicijnen te blijven drukken. Hier wordt al hard aan gewerkt. Dat kan je niet alleen nationaal doen, maar dat zal je ook in Europees en in mondiaal verband moeten doen. Ook ten aanzien van de zorg roepen wij op om te blijven streven naar vermindering van regeldruk en bureaucratie. Dat kan nog behoorlijke besparingen opleveren. Wij zijn benieuwd hoe het kabinet daartegen aankijkt.

Handelingen I 2019-2020, nr. 7, item 8 – blz. 43

Minister Hoekstra:

Dan ben ik terug bij de heer Wever, die naar de zorguitgaven vroeg. Hij heeft overduidelijk met de heer De Grave van gedachten gewisseld, want die heeft mij hier ook wel eens gevraagd naar het koppelen van de zorguitgaven aan het bbp. Ik ben het zeer met de VVD-fractie en de heer Wever eens dat het ontzettend belangrijk is om te zorgen dat de zorg, die in Nederland van heel hoge kwaliteit is, van heel hoge kwaliteit blijft. Dat is één. Twee is dat we er met elkaar voor zorgen dat er, ongeacht wat iemand verdient, toegang is tot dat uitstekende systeem. Dat is een enorm voorrecht. Je hoeft maar in Amerika te komen en te zien hoeveel mensen daar met een rottend gebit in hun mond rondlopen om te bedenken wat de repercussies zijn van dat stelsel. En drie: het moet wel organiseerbaar en betaalbaar blijven. Het is heel terecht dat de VVD daar aandacht voor vraagt. Het is overigens zo dat beide ministers, en in het bijzonder de minister voor Medische Zorg, ten aanzien van de hoofdlijnakkoorden en een aantal andere zaken, bijvoorbeeld op het gebied van de medicijnen, proberen paal en perk te stellen aan die kosten. Ik wil me zelf graag laten inspireren door de SER en de WRR en zal dan ook met enthousiasme met beide betrokken bewindspersonen dit dossier hernemen.

(…)

De heer Wever (VVD):

Dank voor de beantwoording van de minister. Ik ben blij dat hij die zorg over de zorg ook uitspreekt. Ik ben erg benieuwd naar het overleg met de WRR en de SER. Op welke termijn wordt dat gevoerd en op welke termijn kunnen wij daarvan een terugkoppeling in deze Kamer krijgen?

Minister Hoekstra:

Ik heb eerder gezegd dat dat heel gedegen gebeurt en dat het er dus niet onmiddellijk is. Ik mag misschien in tweede termijn een inschatting maken van wanneer we denken dat die rapporten er zijn.

Handelingen I 2019-2020, nr. 7, item 8 – blz. 72

Minister Hoekstra:

Ik was de heer Wever nog een antwoord schuldig op een vraag in eerste termijn. Ik kom zo terug op zijn vraag in tweede termijn over de onderzoeken van de WRR en de SER. De WRR is begin 2019 gestart en is eind 2020, begin 2021 klaar, voor de verkiezingen. De SER is voornemens om in het voorjaar van 2020 de verkenning af te ronden. Dan zullen we dat gesprek ongetwijfeld hernemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Implementatie ATAD1 (35.030, E) (T03261)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer in een Nota naar aanleiding van het Verslag Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking, naar aanleiding van vagen van de fractieleden van de VVD en het CDA, toe om aan de Europese Commissie te vragen wanneer de uiterste datum van de implementatie van ATAD1 is verstreken en een overzicht te geven van de wijze waarop andere lidstaten van de EU ATAD1 hebben geïmplementeerd.


Kerngegevens

Nummer T03261
Status deels voldaan
Datum toezegging 7 december 2018
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Drs. P.W. Geerdink (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen ATAD1
implementatie
Kamerstukken Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (35.030)


Uit de stukken

Nota naar aanleiding van het verslag, 7 december 2018, 35030, E, blz. 2

Staatssecretaris van Financiën:

“De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen het kabinet om aan te geven hoe de definitie van openbare-infrastructuurprojecten wordt ingevuld in landen zoals Frankrijk, Engeland en Duitsland die deze uitzondering eveneens in hun wet- en regelgeving hebben opgenomen. Zoals gemeld in de memorie van antwoord is er nog geen overzicht voorhanden hoe andere landen de implementatie vormgeven. De implementatietermijn verloopt immers pas per 1 januari 2019. Daarom zal aan de Europese Commissie (EC) worden gevraagd om, wanneer de uiterste datum van implementatie is verstreken, een overzicht te geven van de wijze waarop andere lidstaten van de Europese Unie (EU) ATAD11 hebben geïmplementeerd. Zodra dit beschikbaar is, wordt dit met uw Kamer gedeeld, zo mogelijk gevolgd door een analyse hoe de implemenatie in Nederland zich verhoudt tot andere lidstaten. Op dit moment bestaat er geen inzicht op welke wijze andere lidstaten openbare infrastructuurprojecten behandelen in de earningsstrippingmaatregel. Wel moet daarbij worden bedacht dat het kabinet kiest voor een implementatiewijze waardoor de doelstelling van de regeling niet meer primair is gericht op het bestrijden van belastingontwijking maar vooral op een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Appreciatie IPCC-rapport (35.216) (T03450)

De minister voor Klimaat en Energie zegt de Kamer mede namens de staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, naar aanleiding van vragen van de leden Van Ballekom (VVD) en Vendrik (GroenLinks) toe om een appreciatie te geven van het IPCC-rapport en daarbij in te gaan op de passages uit het rapport over kernenergie.


Kerngegevens

Nummer T03450
Status voldaan
Datum toezegging 8 maart 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Klimaat en Energie
Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden W.T. van Ballekom (VVD)
C.C.M. Vendrik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken en Klimaat (EZK)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen CO2
CO2-emissie
klimaat
Kamerstukken Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking (35.216)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 20, item 6, blz. 1.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Vorige week bracht het IPCC, het VN-klimaatpanel, opnieuw een nieuw rapport uit over klimaatverandering. Dat was evenzeer huiveringwekkend. Klimaatverandering gaat nóg sneller dan gedacht en met aanzienlijk meer impact op ecosystemen, samenlevingen en kansen voor mensen. De uitkomst van de klimaattop in Glasgow — 1,5 graad temperatuurstijging moet echt het maximum zijn — is dus nóg weer urgenter geworden. De transitie moet dus veel sneller, ook omdat het IPCC genadeloos laat zien dat mogelijkheden voor adaptatie aan hogere temperaturen, zelfs binnen die 1,5 graad, veel geringer zijn dan gedacht. En, voeg ik er op eigen gezag aan toe, alle uitstoot die de wereld zich nog mág permitteren, het resterende carbonbudget dat correspondeert met 1,5 graad maximale temperatuurstijging, is vandaag de dag al gefinancierd. Het staat allemaal al in de boeken. Elk nieuw fossiel project in de wereld is er dus nú een te veel. Dus moeten we nu stoppen met nieuwe fossiele projecten. Niet morgen, maar nu.

Ik vraag de minister voor Klimaat en Energie om een korte reactie op het IPCC-rapport en de conclusie die ik daar nu aan verbind. Ook hier is de link naar dit wetsvoorstel evident.

De heer Van Strien (PVV):

Ik hoor de heer Vendrik zeggen: het wordt allemaal nog ernstiger met die opwarming, het gaat nog harder, de laatste resultaten van het IPCC wijzen aan dat het nog dramatischer wordt. Nou vraag ik mij toch af, als wetenschappelijk op een bepaald moment is vastgesteld dat die opwarming van de aarde er is, hoe het dan kan dat in maanden tijd die cijfers bijgesteld moeten worden. Hoe kan dat nou eigenlijk? We horen namelijk iedere paar maanden dat de situatie nóg urgenter is dan een paar maanden geleden. Hoe kan dat, vraag ik aan de heer Vendrik.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik hoop dat de heer Van Strien het IPCC-rapport gelezen heeft, 6.500 pagina's. Daar hebben duizenden wetenschappers wereldwijd jaren aan gewerkt. Wat dit IPCC-rapport doet, is als het ware de conclusies trekken die op basis van wetenschappelijk onderzoek van járen nu rijp zijn om daar conclusies aan te verbinden en te publiceren. Dat is wat hier gebeurt en zo werkt het IPCC al 30 jaar. En inderdaad, het is waar, al 30 jaar — een boodschap die u stelselmatig negeert — al 30 jaar wordt in steeds indringender mate verteld hoe hard klimaatverandering gaat. Deze keer ging het over de impact van klimaatverandering en met name over de mogelijkheden van mensen en samenlevingen all over the world om zich hierop aan te passen. Dat was de focus van dit rapport. Dat heb ik verwoord. Dat was dus nog ernstiger dan we een aantal jaar geleden van het IPCC hadden gehoord.

Handelingen I 2021-2022, nr. 20, item 6, blz. 13, 14.

Minister Jetten:

[…] Een aantal leden van uw Kamer hebben mij gevraagd naar de reflectie van dit kabinet op het laatste rapport van het IPCC en de enorme urgentie om tempo te maken met klimaatbeleid. Het laatste IPCC-rapport heeft over de effecten van klimaatverandering en adaptatie wel heel duidelijk aangegeven dat we absoluut niet op koers liggen om de opwarming van de aarde tot 1,5 graad te beperken en dat de effecten die daardoor ontstaan en nu al gaande zijn desastreuze gevolgen kunnen hebben. We hebben dat afgelopen zomer in eigen land gezien, maar zeker ook in onze buurlanden België en Duitsland, met het extreme weer dat tot vernietigende overstromingen heeft geleid. Maar ook in andere delen van de wereld zien we enorme periodes van droogte, tekort aan drinkwater, vluchtelingenstromen die daardoor ontstaan, een enorm verlies aan biodiversiteit, en ga zo maar door. Het kabinet zal binnenkort een uitgebreide reactie publiceren op de beide IPCC-rapporten, dus zowel op het mitigatiedeel als op het adaptatiedeel. Ik zal daarbij namens een aantal collega's ook uitgebreid ingaan op onze inzet bij de VN-klimaatconferentie die eind dit jaar in Egypte zal plaatsvinden.

Handelingen I 2021-2022, nr. 20, item 6, blz. 16, 17.

De heer Vendrik (GroenLinks):

[…] Mijn andere vraag is de volgende. Ik neem aan dat de minister klaar is met het IPCC-rapport. Komt daar later nog een appreciatie van van het kabinet?

Minister Jetten:

Dat klopt.

Handelingen I 2021-2022, nr. 20, item 6, blz. 24.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik noteer dat het kabinet in mei komt met een uitgebreide reactie naar aanleiding van het laatste IPCC-rapport. Ik zou het heel plezierig vinden als het kabinet daarbij expliciet aandacht wil besteden aan mijn pleidooi of mijn oplossing om nu te stoppen met nieuwe fossiele projecten. Ik zou het op prijs stellen als de minister voor Klimaat daarbij ook kan sonderen met de minister van Financiën, want dit is bij uitstek iets wat financiële stabiliteit aangaat en de financiële sector. Graag een toezegging op dat punt.

Handelingen I 2021-2022, nr. 20, item 6, blz. 28.

De heer Van Ballekom (VVD):

[…] Een tweede verzoek is om ook de IPCC-passages over kernenergie bij het beleid te betrekken. Het IPCC stelt namelijk dat de doelstellingen voor Nederland onhaalbaar zijn zonder kernenergie. Dat staat ook in die 6.000 pagina's waar collega Vendrik het in zijn eerste termijn even over had. Ik zou daarbij het kabinet ook willen verzoeken de mogelijkheden te onderzoeken van de SMR-centrales, de kleinere centrales die in productie worden gemaakt en die je op afroep kunt bestellen. Dat verkort overigens ook de tien jaar die het vergt om een kleine energiecentrale energie te laten leveren.

Handelingen I 2021-2022, nr. 20, item 6, blz. 30, 31.

Staatssecretaris Van Rij:

De heer Van Ballekom had onder meer een vraag gesteld over de SMR-centrales. Bij de appreciatie van het IPCC-rapport zullen we ingaan op de passage met betrekking tot kernenergie. Dat komt dus bij de appreciatie die de minister heeft toegezegd naar aanleiding van het IPCC-rapport. […]

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik had de specifieke vraag gesteld of het kabinet in de reactie op het IPPC-rapport mijn pleidooi voor een stop op nieuwe fossiele productie zou willen meenemen, of daarbij ook gekeken kan worden naar de gevolgen voor de financiële sector, en of de minister van Klimaat en Energie dit wellicht wil sonderen met de minister van Financiën.

Staatssecretaris Van Rij:

Ik heb het de heer Vendrik niet horen zeggen, maar het zit toevallig in mijn portefeuille: dit is ook van belang voor de exportkredietverzekering. Daar hebben we recent met de Tweede Kamer over gedebatteerd. Daar heb ik ook toegezegd dat wij met een evaluatie zullen komen. Ik neem het bredere verzoek mee naar het kabinet, maar ik ga hier natuurlijk niet toezeggen dat ik uw verzoek ga honoreren namens het kabinet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bekendmaking analyse maatregelen koopkracht 2024 (36.200) (T03517)

De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), toe dat voor 1 april 2023 een analyse bekend wordt gemaakt naar mogelijke instrumenten en maatregelen voor 2024 met betrekking tot de koopkracht.


Kerngegevens

Nummer T03517
Status voldaan
Datum toezegging 22 november 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen energietransitie
gasvulling
inflatie
koopkracht
maatregelen
motie
Kamerstukken Miljoenennota 2023 (36.200)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 10 - blz. 32-33

Minister Kaag:

(…)

“Dan de maatregelen in 2024. Dat is eigenlijk al om de hoek. De winter van 2024 hangt ten dele af van de gasvulling, de energietransitie en wat we kunnen doen aan energiebesparing. Dat gaat gelukkig beter dan we hadden durven hopen. Er werd gedacht aan een prikkel van 10% tot 15%. Dat blijkt 30% te zijn. Wat we daaraan kunnen doen, gaat over de hele breedte. Ik kan nu niet specifiek zeggen dat we dit of dat gaan doen, maar ik begrijp uw gedachten en lijn heel erg goed. Wij moeten ook snel helderheid kunnen geven, maar dat kunnen we nu niet. In november lukt dat gewoon nog niet. Het kabinet zal daar natuurlijk wel tijdig met de Staten-Generaal over willen spreken.”

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

“Ik waardeerde het antwoord van de minister zeer, namelijk: achteraf gezien hadden we misschien toch sneller in Brussel ons punt moeten maken en keuzes moeten voorleggen. Ik dacht daarom: nou, fantastisch, het gevoel van urgentie zit er goed in. Ik begrijp dat dat niet in november kan, maar kunt u een indicatie geven wanneer wel? Want het moet gewoon niet weer te laat zijn.”

Minister Kaag:

“Nee, maar ik mag hopen dat we die les allemaal geleerd hebben. Zoals ik net zei, werd er gedaan, ook in Nederland, alsof heel veel andere landen een tijdelijk prijsplafond hadden. Dat is gewoon niet zo. De Commissie bekijkt nu zelf hoe ze dat op Europees niveau eventueel kan introduceren. Ik moet zeggen dat wij daar allerlei vraagtekens bij hebben, vanwege de gedeelde lasten. Maar dat is een andere politieke en financiële discussie. Ik kan in tweede termijn wellicht snel een richting geven, maar dat vraagt even overleg. Dat betreft namelijk veel meer departementen dan alleen Financiën.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 10 - blz. 41

Minister Kaag:

(…)

“Mevrouw Karimi vraagt wanneer wij komen met concrete voorstellen om de koopkracht te verbeteren. Daar hebben we het eerder over gehad. Ik zal proberen daar in tweede termijn een datum aan te plakken. Ik kan dat niet helemaal beloven, maar dat is wel het streven.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 10 - blz. 71-72

Minister Kaag:

(…)

“Nog even over de datum van compensatie of de mogelijke andere alternatieve maatregelen. Dat was een vraag van mevrouw Karimi. Ik had al verwezen naar een Tweede Kamermotie. Daar werd 1 april in genoemd. Kennelijk is die datum staande de vergadering in de Tweede Kamer aangepast. Het wordt voor 1 mei. Dat wilde ik nog even verhelderen. We gaan uiteraard ons best doen om dat te halen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 10 - blz. 50

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“Dan kom ik terug bij uw terechte vraag. De minister heeft naar de motie van GroenLinks en PvdA verwezen die in de Tweede Kamer is aangenomen. Daar is ook een motie aangenomen van PvdA en CDA. Die gaat meer over het sociale tarief. De vraag aan het kabinet was — en die discussie hebben wij hier ook gehad bij de Voorjaarsnota: kijk nou eens of je toch niet gerichtere instrumenten kunt hebben voor 2024, om datgene wat we in 2023 niet konden doen, te voorkomen. Ik ga hier niet alle 34 maatregelen nog eens doornemen. Dat hebben we toen in de discussie bij de Voorjaarsnota gedaan. Toen bleek dat we eigenlijk gedurende het jaar heel veel niet konden. Als we het wel konden, technisch gezien, en als er een wettelijke grond voor was, liepen we te hoge risico's. Ik ga bijvoorbeeld weer even terug naar de zorgtoeslag. Die kun je halverwege het jaar aanpassen, maar dan loop je allerlei risico's met betrekking tot afbakening. Dat kan weer tot allerlei discussies en tot bezwaar- en beroepschriften leiden.

Wij komen dus bij de Tweede Kamer en ook bij de Eerste Kamer terug. In de motie van PvdA en GroenLinks is gevraagd om voor 1 april met die analyse te komen. Dat zullen we doen, omdat we ons zeer wel bewust zijn dat met name 2024 … De oorlog is zeker niet over, de energiecrisis is niet over. Sterker nog, de winter van 2024 kan in die zin ons allen weleens voor een wat groter vraagstuk plaatsen als het gaat om het op tijd vinden van gas tegen een nog redelijke prijs. De gasvoorraden zijn nu gevuld. Dat is uitstekend beleid van de collega's geweest. Tegelijkertijd weten we ook — en dat klinkt misschien wat ironisch — dat er nog Russisch gas bij zit, en dat is volgend jaar natuurlijk niet zo.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij voortgangsrapportages kindregeling aandacht voor kinderen die in de schulden zitten (36.200) (T03518)

De staatssecretaris Toeslagen en Douane zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), toe dat in de voortgangsrapportages aandacht zal worden besteed aan hoe de uitvoering van de kindregeling verloopt bij kinderen die in de schulden zitten.


Kerngegevens

Nummer T03518
Status openstaand
Datum toezegging 22 november 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Toeslagen en Douane
Kamerleden F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Belastingdienst
Dienst Uitvoering Onderwijs
hersteloperatie
herstelwet
kinderopvang
kindregelingen
schulden
toeslagenaffaire
Kamerstukken Miljoenennota 2023 (36.200)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 10 - blz. 60

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

“Even hierover verder. Wij hebben tijdens het debat over de herstelwet aandacht besteed aan de positie van kinderen. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris al voortvarend aan de slag is gegaan met de uitvoering van de kindregeling en dat de eerste brieven zijn binnengekomen bij de kinderen die op dit moment heel vaak jongvolwassen zijn. Een probleem dat toen aan de orde kwam en nu weer naar voren gebracht wordt, is het punt dat de compensatie die zij krijgen niet veilig is. De kinderen die vanwege de positie van hun ouders schulden hebben gemaakt, zien dat het geld op dit moment door de Belastingdienst wordt overgemaakt, maar dat het meteen door schuldeisers geïnd kan worden. De discussie daarover hebben we toen gevoerd. De staatssecretaris wilde niets daarvoor doen. Nu de uitvoering gaande is en we zien dat hetgeen wij vreesden werkelijkheid wordt, hoor ik graag wat de staatssecretaris van plan is om hieraan te doen.”

Staatssecretaris De Vries:

“Die discussie hebben we inderdaad uitgebreid gevoerd bij de hersteloperatie. Ik ben blij en ook wel trots dat de organisatie zo veel voorbereidingen heeft getroffen dat zo snel na het vaststellen van de wet al begonnen kan worden met de kindregeling. Dat zullen we de komende maanden verder gaan doen.

Er zijn nog geen bedragen uitbetaald. Wij hebben toen ook aangegeven hoe het zat als er bijvoorbeeld een schuldenpositie was waarbij msnp of Wsnp aan de orde was. Die discussie zou ik niet over willen doen.

Van degenen aan wie nu de betaling plaatsvindt, kennen wij de rekeningnummers. Wij vragen daar natuurlijk wel een bevestiging van. We moeten het geld wel naar de rekeningnummers van de kinderen overmaken. Er is ook een mogelijkheid om het iets later uit te betalen. Dat heb ik volgens mij ook de vorige keer aangegeven. Maar ik weet niet of het op dit tijdstip nuttig is om de discussie nog een keer over te doen.”

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

“Nee, het gaat echt niet om het overdoen van de discussie. Ik heb hier een bericht van een jongen die zegt: als je boven de 18 bent, zoals ik, en onder beschermingsbewind valt, dan ben je gewoon je geld kwijt. Nu de uitvoering plaatsvindt, zie ik dit soort berichten binnenkomen. Ik snap dat het ingewikkeld en moeilijk is, maar het grootste gedeelte van die schulden bestaat uit bijvoorbeeld DUO-schulden. Is de staatssecretaris in ieder geval bereid om een pauzeknop te organiseren en te bekijken welke oplossing hiervoor gevonden kan worden?”

Staatssecretaris De Vries:

“Ik weet niet wat mevrouw Karimi exact bedoelt met een pauzeknop. We hebben een moratorium bij gedupeerde ouders. Dat is best een heel zwaar instrument, wat ook wettelijk geregeld moet worden. Dat is dus niet iets wat je zomaar kunt doen. Als er concrete situaties zijn, zoals dit geval, dan lijkt het me goed dat u even kijkt of u de gegevens aan ons mag doorgeven. Wij zullen dan even kijken wat er in die specifieke situatie aan de hand is. Vervolgens leggen wij dan even contact.”

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

“Dat is prima voor individuele gevallen. Maar zou ik de staatssecretaris willen vragen om hierover in de uitvoering navraag te doen en te kijken welke problemen er zijn — zij kan bijvoorbeeld ook met de Kinderombudsman in gesprek gaan — waarna zij ons kan informeren over wat zij in de uitvoering ziet en welke oplossing zij van plan is daarvoor te gebruiken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 10 - blz. 61

Staatssecretaris De Vries:

“Dat laatste zou ik niet op die manier willen toezeggen. Wel wil ik toezeggen dat we in de voortgangsrapportages aandacht besteden aan hoe de uitvoering van de regeling ver-loopt, bijvoorbeeld ook wat betreft de specifieke problematiek in deze casus. Dat kan ik wel toezeggen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief gender budgeting en brief over mogelijke verbreding van de studie van het CPB over de baten van Europa voor Nederland (36.200) (T03519)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Backer (D66), toe dat een brief over gender budgeting naar de Kamer zal worden gestuurd. De minister van Financiën zegt de Kamer ook toe dat het ministerie van Financiën in samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken schriftelijk terugkomt op het verzoek om een verbreding van de studie van het CPB over de baten van Europa voor Nederland, waarbij naar meer zal worden gekeken dan naar de handel.


Kerngegevens

Nummer T03519
Status openstaand
Datum toezegging 22 november 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen begrotingsstappen
Brede welvaart
gender budgeting
Kamerstukken Miljoenennota 2023 (36.200)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 3 - blz. 30-31

De heer Backer (D66):

(…)

“Kortom, voorzitter. Ik wil naar een ander onderwerp toe dat ongetwijfeld ook reacties bij sommigen zal oproepen, namelijk dat het tijd is om het patriarchaat verder uit de rijksbegroting te laten verdwijnen. Wat bedoel ik daarmee? Hoeveel meer welzijn, productiviteit en dynamiek zou er in de samenleving vrijgemaakt kunnen worden, als er meer aan gendergelijkheid wordt gedaan? Hierbij denk ik aan het beter zichtbaar maken van welke effecten de loonkloof tussen mannen en vrouwen, de problematische regelingen over kinderopvang waar we het net al even over hadden, de onevenwichtige verdeling in bestuurlijke posities en de fiscale belemmeringen voor gezinnen en eenverdieners hebben op onze nationale rekening. Over de loonkloof citeer ik de brief van de minister van Sociale Zaken van 14 november van dit jaar aan de Tweede Kamer: "Het is vandaag 14 november, Equal Pay Day, de dag in het jaar vanaf wanneer vrouwen symbolisch gezien voor niets werken. Dit komt doordat vrouwen gemiddeld 13% minder verdienen dan mannen. Op deze dag vraag ik aandacht voor het belang van een gelijke positie van vrouwen op de arbeidsmarkt." Dat vroeg ze op 14 november, maar dat gaat natuurlijk door, ook vandaag.

De bewindslieden kennen natuurlijk het lot van een emancipatieproces. Dat gaat langzaam. Dat is een lang vol te houden strijd. Hierin kan gender budgeting — een nieuw woord, niet voor velen in de wereld, maar voor ons; hier wordt het weinig gebruikt — behulpzaam zijn. Deze aanpak wordt al aangegeven in de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN. Ook het Tsjechisch voorzitterschap van de EU heeft het geagendeerd en het wordt ook door de Raad van Europa aangemoedigd. Ik vat even samen wat de Raad van Europa daarover zegt: een genderbeoordeling van begrotingen uitvoeren, op alle niveaus van het begrotingsproces, een genderperspectief integreren en de inkomsten en uitgaven herstructureren om gendergelijkheid te bevorderen. Het lijkt een enorm lange weg en dat zal het ook wel zijn, maar het is wel de weg om te gaan. Ik hoor graag van de minister van Financiën, die zich ongetwijfeld gesteund weet door haar collega op Onderwijs voor Emancipatie, hoe deze manier van budgettering in de rijksbegroting kan worden versterkt en hoe daar verslag van kan worden gedaan in de Miljoenennota. Kan zij een onderzoek toezeggen zodat Nederland kan leren van landen als Canada, waar gender budgeting onder de verantwoordelijkheid valt van haar collega Chrystia Freeland?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 9 item 9 – blz. 32.

De heer Backer (D66):

(…)

“Op verzoek van deze Kamer is een studie verricht naar de baten van Europa voor Nederland. Die is vooral geconcentreerd geweest op de handelsvoordelen. Maar de motie die in deze Kamer is aangenomen, is breder en ging erom om te kijken naar de brede welvaartseffecten. Mijn verzoek aan het kabinet is dat dat stukje ook nog wordt gedaan. Er is inmiddels ook een studie van de Algemene Rekenkamer naar de regionale fondsen en de positieve effecten daarvan. Ik overweeg een motie op dit punt, maar ik ga ervan uit dat die eigenlijk niet nodig is. Ik ga ervan uit dat de minister het zo kan leiden dat de competente instellingen dat zullen doen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 9 item 10 - blz. 23.

Minister Kaag:

(…)

“De heer Backer vroeg mij naar een studie die was verricht op verzoek van de Kamer naar de baten van Europa voor Nederland. Die was vooral geconcentreerd op handel. Ik begrijp uit uw interventie dat de studie van het CPB te beperkend was. Ik wil u toezeggen dat wij zullen proberen om samen met Buitenlandse Zaken te kijken of wij met een verbreding kunnen komen. U moet mij even de tijd geven om te specificeren hoe we dat zullen gaan doen, maar we kunnen wellicht separaat schriftelijk terugkomen op welke vorm dat zal krijgen. Ik begrijp de intentie van uw vraag. Het is inderdaad te beperkend om alleen naar handel te kijken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 10 - blz. 37-38

Minister Kaag:

(…)

“De heer Backer vroeg mij hoe de bredewelvaartsindicatoren van de planbureaus een logische plaats kunnen krijgen in de rijksbegroting. Waarom duurt het zo lang? Het duurt zo lang, omdat het best wel ingewikkeld is. Het is ook de eerste keer dat we die stap hebben kunnen zetten. Ik ben ook zeker van plan om dit verder uit te rollen, zoals het heet. We hebben voor het eerst nu in de Miljoenennota echt ruimte gegeven aan de prioriteiten op het terrein van brede welvaart. Is het genoeg? Nee. Willen we veel meer stappen zetten? Ja. Maar we zijn natuurlijk wel afhankelijk van de uitwerking van de vakdepartementen op hun departementale begroting. We willen echt de gedachte van brede welvaart, zoals die verwoord is in doelen en gemeten wordt met indicatoren, meenemen in de begrotingscyclus. De planbureaus ontwikkelen nog methoden om vooruit te kijken op brede welvaart. Het CBS kijkt natuurlijk terug op de gegeven data.

Er staat hier in mijn aantekeningen dat nergens ter wereld een dergelijke methodiek bestaat. Ik vind "nergens ter wereld" zeggen een beetje eng, want het zal vast wel bestaan. Veel landen die hun begroting plannen op basis van de SDG's doen dat in feite al. Bij de geavanceerde economieën, zoals dat heet, is het meer uitzonderlijk dan in een gemiddeld ontwikkelingsland. Ik denk dat wij nog wel wat stappen kunnen zetten. Het gaat over een langetermijnperspectief. Ik ben zeer betrokken om dit vorm te gaan geven en spreek daar graag over, overigens met brede steun van de Tweede Kamer. De aanpak gender budgeting wil ik meenemen onder de noemer brede welvaart. We hebben al gesprekken gevoerd, ook met vrouwenorganisaties in dit geval, om daaraan vorm te kunnen gaan geven. Het hoort mijns inziens onder een aantal van die indicatoren van brede welvaart.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 10 - blz. 65

De heer Backer (D66):

(…)

“Voorzitter. Een ander onderwerp dat de minister heeft meegenomen in de brede welvaart, was het punt van gender budgeting. De vraag was eigenlijk of de minister dit ziet als een belangrijke methode om de begroting gendersensitiever te maken. Daarbij kunnen we van Canada leren. Wellicht kunt u dat schriftelijk beantwoorden, zodat we daar niet vanavond nog uitgebreid over hoeven te debatteren, maar als u op dat punt zou ingaan, dan zou ik dat zeer waarderen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 10 - blz. 72

Minister Kaag:

(…)

“Gender budgeting, de vraag van de heer Backer. U krijgt een brief hierover. Hierin staat hoe wij bij de vervolgrapportage aangeven hoe het kabinet voortgang maakt met de invulling van brede welvaart in de begrotingsstappen. Daarin zullen wij gender budgeting in het bijzonder meenemen, want daar valt het onder.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kijken naar wenselijkheid andere vormgeving invoerrechten en de overige EU-afdrachten op de BZ-begroting vanaf 2024 (36.200) (T03522)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Backer (D66), toe dat bij het opstellen van de ontwerpbegroting van 2024 Financiën samen met de minister van Buitenlandse Zaken gaat kijken of het wenselijk is om de invoerrechten en de overige EU-afdrachten op de BZ-begroting anders vorm te geven.


Kerngegevens

Nummer T03522
Status voldaan
Datum toezegging 22 november 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Buitenlandse Zaken
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen invoerrechten
Ontwerpbegroting 2024
BZ-begroting
EU-afdrachten
Kamerstukken Miljoenennota 2023 (36.200)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 9, item 10 - blz. 36

Minister Kaag:

(…)

“Dan was er een vraag van de heer Backer over de EU- afdrachten, een beetje in de categorie faits divers, maar wel euro-plus zou ik zeggen. De heer Backer vraagt naar de verwerking van de EU-afdrachten, in het bijzonder de douanegelden. We delen denk ik de kanttekening van de heer Backer dat er inhoudelijk een onderscheid gemaakt moet worden tussen invoerrechten en overige nationale afdrachten. De invoerrechten zijn een onderdeel van de Nederlandse afdrachten aan de EU en worden verantwoord op de BZ-begroting. We hechten aan een integrale presentatie van alle EU-middelen, maar ik kan u toezeggen dat bij het opstellen van de ontwerpbegroting van 2024 Financiën samen met de minister van Buitenlandse Zaken gaat kijken of het wenselijk is om de invoerrechten en de overige EU-afdrachten op de BZ-begroting anders vorm te geven.”

De heer Backer (D66):

“Ik denk dat het meer is dan faits divers. Ik denk dat het voor de nationale discussie belangrijk is dat de feiten gepresenteerd worden zoals ze zijn: man en paard noemen. Hier worden categorieën door elkaar gehaald, als ik kijk naar het antwoord op vraag 63. Deze discussie heb ik al een paar keer eerder gevoerd, ook met de minister van Buitenlandse Zaken. Ik weet dat er weerstand tegen is. Ik hoop dat de minister deze impasse nu een keer zal doorbreken, want we voeren een verkeerde discussie. Daarmee geven we een verkeerd beeld aan de Nederlandse burger van wat Europa kost en dan krijgen we vervolgens de netto-nettodiscussie. Maar niemand heeft het over de multiplier en daarom vroeg ik nu ook naar de baten. Dus ik vraag de minister met kracht dit punt nu echt tot een oplossing te brengen en niet te gaan bepleiten bij BZ.”

Minister Kaag:

“Ik neem uw aanmoediging ter harte.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen marktscan en onderzoek over de financiering van de kinderopvang (36.200) (T03523)

De staatssecretaris Toeslagen en Douane zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Apeldoorn (SP), toe dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de marktscan en het onderzoek over de financiering kinderopvang toe zal sturen.


Kerngegevens

Nummer T03523
Status voldaan
Datum toezegging 22 november 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Toeslagen en Douane
Kamerleden prof. dr. E.B. van Apeldoorn (SP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen kinderopvang
toeslagen
Kamerstukken Miljoenennota 2023 (36.200)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 9, item 10 - blz. 59

De heer Van Apeldoorn (SP):

“Is de staatssecretaris het met mij eens dat het niet klopt dat we de kinderopvang gratis gaan maken? Dat is feitelijk een verkeerde voorstelling van zaken.”

Staatssecretaris De Vries:

“Volgens mij heb ik "nagenoeg gratis" gezegd. Als ik dat niet heb gezegd, dan had ik dat willen zeggen, maar volgens mij heb ik dat wel als zodanig gezegd. Er blijft inderdaad een eigen bijdrage. Dat is wel een van de uitgangspunten die ook in het coalitieakkoord staan. Hoe het verder nog wordt ingeregeld, is echt nog wel een greenfield. Hoe verder de beleidsmatige keuzes worden gemaakt, wordt nog ingevuld door wat haalbaar is in de uitvoering. Ik wil er nu ook niet te ver op vooruitlopen. Ik ben eigenlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en niet zozeer voor het beleidsmatige deel. Dat is de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik kom zo ook nog wel even op een paar punten die de heer Van Apeldoorn heeft aangegeven over die winsten en al dat soort zaken. Daar loopt ook een onderzoek naar. Daar wil ook de minister van Sociale Zaken begin volgend jaar op terugkomen. Daar kom ik zo nog even op terug.”

De heer Van Apeldoorn (SP):

“Tot slot. Dat is mooi. Dat hoor ik zo graag. Toch nog even voor de goede orde het volgende. Ik weet dat de staatssecretaris daar niet helemaal over gaat, maar dat ook de minister van Sociale Zaken daarover gaat. Mijn punt is niet alleen dat er nog een eigen bijdrage van 4% blijft gelden, maar dat er gewoon een tarief wordt vastgesteld waarvan de overheid zegt: dat gaan we vergoeden. De markt blijft in stand. Commerciële partijen kunnen dus hogere tarieven vragen. Dit zal voor nieuwe ongelijkheid zorgen. Daar heeft mijn fractie dus ook zorgen over. Ook veel mensen in de sector hebben daar zorgen over. Misschien kan de staatssecretaris dat doorgeven aan de minister. Ik hoor daar eigenlijk heel weinig reflectie over van de kant van het kabinet.”

Staatssecretaris De Vries:

“Ik kom zo nog terug op de zorgen. Er zijn wel degelijk ook zorgen bij het kabinet. Ik zal het inderdaad doorgeleiden naar mijn collega Van Gennip. Het is volgens mij ook goed om die discussie nog verder te voeren bij de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.”

Staatssecretaris De Vries:

“De heer Van Apeldoorn vroeg nog naar de haalbaarheid van het financiële stelsel voor de financiering van de kinderopvang. Er is recent een commissiedebat in de Tweede Kamer geweest. Dat was afgelopen woensdag. Daar is onder meer gesproken over de risico's voor de haalbaarheid in 2025. We hebben echt nog de ambitie om dat per 1 januari 2025 te gaan doen. Daar is ook uitgebreid gesproken over het personeelstekort, ook in relatie tot de wijzigingen die we gaan doorvoeren, maar ook zeker over de prijsontwikkeling in de sector. Dat is dus ook een punt dat daar al is geadresseerd.

Wat betreft die prijsontwikkeling lopen er twee onderzoeken naar de winstgevendheid en de financiële stromen in de sector. Er is een marktscan die de markt beter in kaart moet brengen, waaronder de verschillende financieringsvormen en de mate waarin geld de sector uitstroomt. Ook is er een onderzoek naar de effecten en voor- en nadelen van verschillende maatregelen die kunnen worden genomen, waaronder tariefregulering en winstnormering. De onderzoeken zijn naar verwachting begin volgend jaar klaar. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal die zo snel mogelijk met de Kamer delen. Daar is eerder al een brief over gestuurd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik denk dat dat tegemoetkomt aan de opmerkingen van de heer Van Apeldoorn.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rapporteren over bereiken gedupeerde ouders in het buitenland (36.151) (T03530)

De staatssecretaris Toeslagen en Douane zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), toe om in de voortgangsrapportages hersteloperatie toeslagen specifiek in te gaan op de manieren waarop de Belastingdienst/Toeslagen in het buitenland wonende ouders, die door de toeslagenaffaire gedupeerd zijn, probeert te bereiken om hen te informeren over de ondersteuningsmogelijkheden. zodat, mocht het nodig zijn, voor eind 2023 actie ondernomen kan worden.


Kerngegevens

Nummer T03530
Status voldaan
Datum toezegging 1 november 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Toeslagen en Douane
Kamerleden F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen hersteloperatie
kinderopvangtoeslag
toeslagen
toeslagenaffaire
Kamerstukken Wet hersteloperatie toeslagen (36.151)


Opmerking

De bijlage "Voortgangsrapportage Hersteloperatie toeslagen, 4e kwartaal 2022 (3 februari 2023, 48 p.)" bij: Kamerstukken I 2022/23, 36151 / 35468 / 35704, T, p. 28 - 31 gaat in op dit onderwerp. Voorstel is om de toezegging als "deels voldaan" aan te merken.

Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 5, item 11, p. 14

Staatssecretaris De Vries:

[…] Dan de ouders in het buitenland. Daarover waren er vragen van GroenLinks. Er zijn inderdaad ouders die naar het buitenland gevlucht zijn, soms omdat ze bang waren voor uithuisplaatsing van hun kinderen en dat wilden voorkomen, soms omdat ze op de vlucht waren voor deurwaarders vanwege de schulden. Dat zijn nog best veel mensen, die in heel veel verschillende landen zitten. Wij kunnen hun niet dezelfde hulp bieden die we in Nederland geven, bijvoorbeeld via gemeenten en de brede ondersteuning. Daarom hebben we een ondersteuningsteam buitenland opgericht om ervoor te zorgen dat die ondersteuning ook in andere landen geboden kan worden. Dat team gaat met ouders in gesprek en vraagt of ze bijvoorbeeld terug willen keren. Dan betalen wij ook de terugkeer, de verhuiskosten en de reiskosten, om ervoor te zorgen dat als die ouders terug willen, dat ook tot de mogelijkheden behoort. Ik moet wel eerlijk zeggen dat het heel ingewikkeld is om huisvesting te vinden. Dat lukt in een aantal gevallen gelukkig nog wel, maar we hebben er wel mee te maken dat dat in heel veel gemeentes een probleem is. Soms is er ook gewoon angst om contact te hebben met de Belastingdienst dan wel Toeslagen. Alle ouders ontvangen een contactkaart met de oproep om zich te melden voor een bepaald tijdstip. Via social media proberen we ouders ook te bereiken en ze op deze mogelijkheden te wijzen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Geldt de wettelijke termijn van eind 2023 voor het aanmelden van die aanvraag ook voor ouders in het buitenland?

Staatssecretaris De Vries:

Dat zou ik eventjes moeten navragen. Ik zag ergens in de tekst 2024 staan, maar de echte aanmelding bij de organisatie, voor het proces van de eerste toets en dat soort dingen, zal ook gewoon via de reguliere deadline moeten lopen, ja.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt zelf al dat er een grote groep is waarbij ze er nog geen informatie over heeft of die mensen überhaupt voldoende op de hoogte zijn van deze mogelijkheden. Is het dan eigenlijk wel te billijken dat eind 2023 als een soort einddatum voor hen zou gaan gelden?

Staatssecretaris De Vries:

Ja, maar ik vind wel dat we ergens een termijn moeten stellen tot wanneer mensen zich kunnen aanmelden. Wij proberen natuurlijk ook in onze systemen te kijken. Er is nog een groep mensen waarvan we best kunnen zien dat ze waarschijnlijk gedupeerd zijn, maar die zich nog niet aangemeld hebben. Wij proberen hen op allerlei manieren te benaderen en tegen hen te zeggen: meldt u zich aan. Er is ook een heel groot wantrouwen. Er zijn mensen die hun brieven niet openen en die geen contact meer met de overheid willen. Dat vind ik zelf heel wrang. Maar we proberen wel alles te doen om ervoor te zorgen dat mensen ervan op de hoogte zijn dat ze zich kunnen aanmelden. We hebben in het buitenland, bijvoorbeeld in Caribisch Nederland, ook steunpunten waar mensen zich zouden kunnen melden, maar ze zitten echt verspreid over heel veel verschillende landen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de staatssecretaris toezeggen dat ze in haar periodieke rapportages specifiek aandacht besteedt aan de manier waarop ze probeert de ouders in het buitenland die gevlucht zijn voor de Nederlandse overheid, te bereiken? En kan zij ons met cijfers informeren over hoe dat gaat, zodat, mocht het nodig zijn, voor eind 2023 actie ondernomen kan worden?

Staatssecretaris De Vries:

Ja, dat kan ik wel toezeggen. Wij rapporteren in de voortgangsrapportages inderdaad ook over ouders in het buitenland. Ik zal specifiek vragen om ook op dit element in te gaan en te kijken wat voor creatieve andere oplossingen we nog kunnen bedenken om het onder de aandacht van de mensen te brengen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren Kamer over of er juridische redenen zijn voor het niet opnemen van "onrechtmatig handelen van de overheid" in de Wet hersteloperatie toeslagen (36.151) (T03532)

De staatssecretaris Toeslagen en Douane zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Apeldoorn (SP) en Verkerk (ChristenUnie) toe om de Kamer per brief te informeren over de gronden waarom “onrechtmatig handelen van de overheid” niet is opgenomen in de wet en of daar misschien juridische redenen aan ten grondslag lagen.


Kerngegevens

Nummer T03532
Status voldaan
Datum toezegging 1 november 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Toeslagen en Douane
Kamerleden prof. dr. E.B. van Apeldoorn (SP)
Prof.dr. M.J. Verkerk (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen hardheid
hersteloperatie
kinderopvangtoeslag
toeslagen
toeslagenaffaire
Kamerstukken Wet hersteloperatie toeslagen (36.151)


Uit de stukken

Handelingen 2022-2023, nr. 5, item 11, blz. 2.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De staatssecretaris zegt voor de formulering van artikel 2.1 van de wet te hebben gekozen voor institutionele vooringenomenheid plus de hardheid van het stelsel omdat dat ruime kaders biedt. Want, zegt de staatssecretaris, als het gaat om onrechtmatig handelen door de overheid en om een juiste toepassing van de wet, dan geldt dat niet voor iedereen. Maar dat geldt toch ook voor de hardheid van het stelsel en voor institutionele vooringenomenheid? Dat geldt misschien ook niet voor alle gevallen. Mijn fractie en ook andere fracties hebben er aandacht voor gevraagd en ervoor gepleit om in de wet, naast institutionele vooringenomenheid en hardheid van het stelstel, als toevoeging onrechtmatig handelen door de overheid op te nemen. Volgens mij is dat de kern. Dan had je, de redenering van de staatssecretaris volgend, toch een ruimere dekking, een ruimer kader, gehad dan nu het geval is. Ik ga er nu even in mee dat de staatssecretaris zegt dat het ruime kaders zijn — akkoord — maar met die toevoeging waren ze nog ruimer geweest. Dat had misschien niet voor alle gevallen gegolden, maar wel voor heel veel gevallen. Want in heel veel gevallen zijn door de overheid wetten overtreden en dat heeft heel veel burgers heel hard getroffen.

Staatssecretaris De Vries:

Zoals ik al heb aangegeven, kan dat in individuele gevallen onrechtmatig handelen zijn geweest. Maar het is ook mogelijk dat de wetten die wij hier gemaakt hebben heel harde wetten waren die wel op een goede manier zijn toegepast in een aantal gevallen. Wij denken dat wat nu in de wet is opgenomen meer en ruimer is dan als je het alleen op onrechtmatig handelen of onrechtmatige daad zou baseren. Daar komt natuurlijk nog een soort bewijslast bij, want je moet dat dan wel kunnen aantonen. […]

Handelingen 2022-2023, nr. 5, item 11, blz. 5.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik vind werkelijk dat er geen touw vast te knopen is aan de redenering van de staatssecretaris. Zij zegt telkens — ze herhaalt het nu meerdere malen — dat het onrechtmatig handelen door de overheid, de onrechtmatige daden en de onrechtmatige toepassing van de wet niet voor alle gedupeerden gelden. Maar ze zegt zelf ook: het geldt in ieder geval wel voor een aantal mensen. Hoe groot die groep is, weten de staatssecretaris en ik misschien niet precies. Maar ik zou toch willen stellen dat die groep groot is. Mijn collega Essers zei terecht: er zijn ook mensen die gedupeerd zijn omdat er sprake is van een onrechtmatige daad of van onrechtmatig overheidshandelen, maar die niet onder het vage begrip "institutionele vooringenomenheid" of onder de hardheid van het stelsel vallen. Nogmaals, die sluit je nu dus expliciet uit met de huidige formulering van artikel 2.1. De redenering van de staatssecretaris, namelijk dat we in de problemen komen als we dat toevoegen, omdat we het dan beperken, klopt dus niet. Nee, dan maak je het ruimer. Mijn vraag is dan: wat zit er misschien nog achter van de kant van de regering? Heeft de staatssecretaris bijvoorbeeld juridisch advies gekregen om dit om bepaalde redenen niet te doen?

Staatssecretaris De Vries:

Ik denk dat er al heel veel gebeurd is op basis van beleidsbesluiten. Dat maakt het misschien wel lastig; het was in de Tweede Kamer ook best een ingewikkelde discussie. Op basis van die beleidsbesluiten en wat er allemaal geregeld is, zijn mensen nu beoordeeld. Als wij in de wet nu een heleboel dingen anders zouden gaan regelen, zouden wij ook de andere mensen opnieuw weer een keer moeten gaan beoordelen. Ik zou daar niet voor kiezen. Ik vind het jammer dat door de SP wordt aangegeven dat er geen touw aan vast te knopen is. Ik denk dat wij een iets andere kijk hebben op wat hier nodig zou zijn. Ik vind dit een ruime interpretatie voor de groep mensen en de gedupeerde groep mensen. Dat vind ik ook helemaal terecht, want ik vind dat we ruimhartig moeten kijken. Maar dat er geen touw aan vast te knopen zou zijn, vind ik toch wel een hele boute uitspraak.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, maar die uitspraak hou ik toch staande. Ik merk dat de staatssecretaris en ik hier anders tegen aankijken, maar de staatssecretaris beantwoordt nu ook mijn vraag niet. Mijn vraag was: heeft de staatssecretaris juridisch advies ontvangen om dit op juridische gronden niet te doen? Ik bedoel dus waar meerdere fracties hier nu voor pleiten, namelijk om onrechtmatig handelen toe te voegen als een van de compensatiegronden.

Staatssecretaris De Vries:

Ik kan dat niet helemaal overzien, want ik ben natuurlijk op 10 januari begonnen. Ik weet niet wat er eerder allemaal aan adviezen is gegeven. Wij hebben natuurlijk het advies van de commissie-Donner. Dat is volgens mij toch ook een gerespecteerd iemand met een juridische achtergrond. Er is later nog opzet/grove schuld aan toegevoegd. Dat is wat ik daarover kan zeggen op dit moment.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

We zullen later dus niet uit gewobde stukken bijvoorbeeld horen dat de landsadvocaat of iemand anders toen heeft gezegd: "Doe dit maar niet, want dit brengt de overheid in de problemen. Dan wordt de rekening mogelijk namelijk nog groter of kunnen wij op allerlei wijzen aangeklaagd worden, terwijl we dat beperken als we dat eruit laten"?

Staatssecretaris De Vries:

Ik kan wel zeggen dat dat niet gaat gebeuren, maar ik heb ook niet alle stukken die, zeker in de periode voordat ik staatssecretaris werd, geproduceerd zijn, allemaal kunnen zien en checken. Het lijkt mij dus niet verstandig dat ik dat nu garandeer aan de heer Van Apeldoorn.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Voor mij was het verhaal van de staatssecretaris wel duidelijk, maar ik mis toch één punt. U zegt: ik kies voor de woorden "institutionele vooringenomenheid" en "hardheid van het stelsel" om het zo breed en ruim mogelijk te maken. Nu is mijn vraag: als u die twee normen neemt, vallen dan alle mensen die onrechtmatig zijn behandeld in deze toeslagenaffaire onder de eerste twee categorieën?

Staatssecretaris De Vries:

Dat zou ik even na moeten vragen. Daar moet ik dan even in de tweede termijn op terugkomen. De insteek is dat die ruimhartiger is en dat we ook de hardheid van het stelsel hebben meegenomen, maar als ik een specifiek antwoord wil geven, dan zal ik daar in de tweede termijn op terug moeten komen.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik zou heel graag een specifiek antwoord willen, want daar gaat namelijk juist deze discussie over. Dank u wel.

Handelingen 2022-2023, nr. 5, item 11, blz. 31.

Staatssecretaris De Vries:

Een belangrijk punt van de Eerste Kamer was de onrechtmatige daad: vallen alle gevallen van onrechtmatige daad door de Staat in het kader van de toeslagen onder dit wetsvoorstel? De Belastingdienst/Toeslagen heeft de taak om de toeslagenwetgeving uit te voeren. Indien daarbij in het verleden ten onrechte een toeslag is teruggevorderd of niet is toegekend, wordt bezien of in dit kader sprake is geweest van een van de regelingen in dit wetsvoorstel. Wij zijn ervan overtuigd dat alle gevallen van onrechtmatig handelen in dit kader die tot schade hebben geleid hieronder vallen. De reden dat ik dit niet met 100% zekerheid kan zeggen, is omdat het aan de burgerlijke rechter is om te bepalen of er in een concreet geval sprake is van onrechtmatig handelen. Ook een rechter zal kijken naar invulling met criteria om dat te kunnen inkaderen. Dat doen wij nu in deze wet. In de memorie van antwoord hebben wij ook nog een aantal dingen aangegeven over de institutionele vooringenomenheid en de hardheid. Met deze begrippen heeft het kabinet een kader opgesteld om genoegdoening mogelijk te maken voor alle getroffen ouders. Juist deze ruimere kaders dragen bij aan de vaststelling welke ouders gedupeerd zijn. Het is expliciet niet de bedoeling om het aantal gedupeerden in te perken. Met de begrippen is een oplossing gevonden voor situaties waarin het reguliere recht geen soelaas biedt, bijvoorbeeld indien er juridisch gezien geen sprake is van een onrechtmatig overheidsbesluit, maar de regering wel van mening is dat betrokkenen door het overheidshandelen gedupeerd zijn. Dat was mijn beantwoording op dat punt. […]

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik dank de staatssecretaris voor dit antwoord, maar ik wil toch een bevestiging hebben. U zegt dat alle gevallen waarin inderdaad sprake is van onrechtmatig handelen naar uw huidige kennis gewoon vallen onder deze twee normen. Als u zegt dat tijdens het oplossen van al deze situaties we ertegenaan lopen dat een bepaalde situatie daar niet onder valt, betekent dat dan dat u die toch onder deze regeling wil laten vallen?

Staatssecretaris De Vries:

Ik weet niet of ik goed begrijp wat de heer Verkerk van de ChristenUnie aangeeft. Ik wil precies zijn in wat ik zeg. Ik vind het belangrijk dat ik daar duidelijk in ben, omdat het onderdeel uitmaakt van de wetsgeschiedenis. Ik heb gezegd dat wij ervan overtuigd zijn dat in al die gevallen onrechtmatig handelen dat tot schade heeft geleid — dat is een belangrijke aanvulling — daaronder valt. Maar ik kan dat nooit met 100% zekerheid zeggen, omdat het uiteindelijk aan de burgerlijke rechter is om in dat concrete geval te bepalen of er sprake is van een onrechtmatige daad.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Dan is mijn vraag: stel je een situatie voor dat er wordt gesteld dat er sprake is van een onrechtmatige daad en de andere twee normen hypothetisch niet zouden gelden. Krijgt iemand dan toch gewoon de vergoedingen volgens deze wet?

Staatssecretaris De Vries:

Als dat geleid heeft tot schade, dan gaan wij ervan uit dat het er inderdaad allemaal onder valt.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Dan dank ik u voor dit heldere antwoord. Dank u.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik probeer het goed te begrijpen. De staatssecretaris zegt nu: waarschijnlijk, maar we kunnen het niet met zekerheid zeggen, vallen gevallen van onrechtmatig handelen door de overheid of onrechtmatige daad ook onder wat nu in de wet staat: institutionele vooringenomenheid en hardheid van het stelsel. Ik begrijp het sowieso niet, omdat institutionele vooringenomenheid en hardheid van het stelsel heel anders zijn of niet per se samenvallen met alle gevallen van onrechtmatig handelen door de overheid of onrechtmatige daad. Als wat de staatssecretaris nu zegt het geval zou zijn, waarom heeft zij dat dan niet opgenomen in het wetsvoorstel? Dat begrijp ik ook niet. Er lag nota bene een amendement van Omtzigt en Leijten in de Tweede Kamer om dat toe te voegen aan artikel 2.1. Onrechtmatig en onjuist handelen door de overheid was een van de gronden voor compensatie. Toen heeft de staatssecretaris gezegd: dat ontraad ik, dat maakt het allemaal ingewikkeld, dat kan ik niet doen. Ze gaf allerlei redenen. Maar nu zegt ze dat het sowieso gedekt is. Als dat zo is, zou ik zeggen: had dat zekerheidshalve gewoon in het wetsvoorstel opgenomen. Maar dat wilde de staatssecretaris niet.

Staatssecretaris De Vries:

Er is gevraagd: wat is de overeenkomst, de overlap, tussen het een en het ander? Ik heb daar een richting voor aangegeven. Ik heb ook gezegd dat ik geen honderd procent zekerheid kan bieden, want het is een heel andere systematiek. Een burgerlijke rechter bepaalt uiteindelijk of iets een onrechtmatige daad is. In het wetsvoorstel is een andere keuze gemaakt. Op zich zit die overlap daar natuurlijk in, maar we willen ook juist die ruime interpretatie bieden. Denk aan de hardheid van het stelsel, waarbij je eigenlijk niet kan vaststellen of er onrechtmatig gehandeld is omdat de hardheid van de wet van destijds gewoon is toegepast. Als je onrechtmatig handelen erin zou opnemen, moet je dat ook inkleuren met criteria. Een burgerlijke rechter moet er namelijk op toetsen. Wij hebben dus deze drie dingen in de wet opgenomen om aan te toetsen.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Onrechtmatig handelen is dus niet opgenomen in de wet om aan te toetsen. Volgens mij wordt het ijs nu toch weer dunner. Ik ben geen jurist, maar ik zou graag van juristen willen horen wat dit dan betekent. De staatssecretaris zegt steeds dat ze geen zekerheid kan geven, maar dat vind ik toch wel lastig, want ik kan nu niet beoordelen hoe groot die onzekerheidsmarge is. De staatssecretaris zegt dat de meeste gevallen eronder zullen vallen, maar dat ze het niet zeker weet. Vervolgens wijst ze naar de burgerlijke rechter. Hoe zal het voor de burgerlijke rechter zijn dat de staatssecretaris nu dit zegt, maar dat er iets anders in het wetsvoorstel staat?

Staatssecretaris De Vries:

Ik heb aangegeven dat als een burgerlijke rechter moet toetsen, hij dat aan een aantal zaken moet doen. Die hebben wij hier ingevuld. Dat hebben we volgens ons ruim gedaan, met institutionele vooringenomenheid, hardheid van het stelsel en opzet grove schuld. Dat zijn de dingen waar de rechter dan aan moet toetsen. Ik heb u aangegeven dat er een hele grote overlap is met onrechtmatig handelen dat tot schade leidt. Dat was volgens mij de vraag.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Tot slot. De staatssecretaris zegt dat de burgerlijke rechter moet toetsen aan drie dingen: institutionele vooringenomenheid, hardheid van het stelsel en opzet/grove schuld, dat onder een ander artikel valt. Maar de burgerlijke rechter hoeft op basis van het wetsvoorstel dus niet te toetsen aan het criterium onrechtmatig handelen van de overheid.

Staatssecretaris De Vries:

Het klopt dat in de wet staat dat je aan die drie criteria moet toetsen. De vraag was in hoeverre dat overlapt met onrechtmatig handelen of met de onrechtmatige daad. Daarvan heb ik aangegeven dat wij ervan overtuigd zijn dat de gevallen waarbij onrechtmatig handelen tot schade leidt daar gewoon onder vallen. Ik heb ook gezegd dat ik daar geen honderd procent zekerheid voor kan geven, omdat het aan de burgerlijke rechter is om te bepalen of er in een concreet geval sprake is van een onrechtmatige daad.

Handelingen 2022-2023, nr. 5, item 11, blz. 39.

Staatssecretaris De Vries:

De heer Van Apeldoorn van de SP vroeg nog naar de institutionele vooringenomenheid. Is er juridisch advies ingewonnen over het gebruik van het begrip "institutionele vooringenomenheid"? Hij vroeg ons daar een brief over te sturen. Dat is ons op dit moment niet gebleken, maar ik wil het met zekerheid kunnen checken. Ik kom daar graag schriftelijk op terug richting de SP en de Eerste Kamer.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De vraag was niet of er of juridisch advies was ingewonnen over institutionele vooringenomenheid, maar om onrechtmatig handelen van de overheid toe te voegen als grond in artikel 2.1. Dat is iets anders. Daar ging het debat vanavond eigenlijk de hele tijd over. De staatssecretaris zegt: wij hebben gekozen voor deze ruime kaders. Het punt van een groot deel van deze Kamer was dat de kaders misschien niet ruim genoeg waren en dat onrechtmatig handelen van de overheid erbij had gemoeten, in welke precieze formulering dan ook. Mijn vraag was: is er op basis van juridisch advies besloten om dat niet te doen, omdat de aansprakelijkheid voor de overheid dan misschien te groot wordt of ik weet niet wat? Dat weet ik niet. Dat was mijn vraag.

Staatssecretaris De Vries:

Laten we er geen woordenspel van maken. Volgens mij heb ik gezegd dat ik daar schriftelijk op terugkom. Als u het met honderd procent zekerheid wilt weten, moeten we echt een zoektocht doen.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, dat wil ik graag.

Staatssecretaris De Vries:

In de basis hebben we natuurlijk de commissie-Donner gevolgd als het ging om de invulling van de verschillende voorwaarden. U zei terecht dat daar later opzet/grove schuld aan is toegevoegd door de Kamer. We hebben in 2021 die institutionele vooringenomenheid opgenomen in de Fiscale verzamelwet. Ik heb toegezegd dat wij nog een zoektocht zullen doen naar of dat er is.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Mooi, maar laat dat dan wel de juiste zoektocht zijn, waarbij de staatssecretaris nog even goed kijkt naar de vraagstelling. Het ging dus echt om de vraag: op welke gronden is dit toen niet toegevoegd of niet opgenomen in de wet als het gaat om het onrechtmatig handelen, het onjuist toepassen van de wet door de overheid? De vraag was of daar misschien juridische redenen aan ten grondslag lagen en of daar advies over is geweest. Als dat op papier kan worden gezet op basis van een zoektocht, dan heel graag.

Staatssecretaris De Vries:

U heeft het nader ingekleurd. Dank daarvoor.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over noodzaak verhoging noodvoorziening (36.151) (T03534)

De staatssecretaris Toeslagen en Douane zegt de Kamer, naar aanleiding van de Motie-Verkerk (ChristenUnie) c.s. over verdubbeling van de noodvoorziening, toe om de Kamer een brief te sturen over de noodzaak van het al dan niet verhogen van de noodvoorziening. Als uit de brief blijkt dan aanvulling van de noodvoorziening nodig is, zal de staatssecretaris daar welwillend naar kijken.


Kerngegevens

Nummer T03534
Status voldaan
Datum toezegging 1 november 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Toeslagen en Douane
Kamerleden Prof.dr. M.J. Verkerk (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen hersteloperatie
kinderopvangtoeslag
toeslagen
toeslagenaffaire
Kamerstukken Wet hersteloperatie toeslagen (36.151)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 5, item 3, blz. 5

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Het wetsvoorstel voorziet in een regeling noodvoorziening, die in beginsel maximaal €500 bedraagt en is bedoeld om slachtoffers in staat te stellen noodzakelijke uitgaven te doen in acute noodsituaties. Mijn fractie vindt dit bedrag aan de lage kant, gezien de sterk gestegen kosten van het levensonderhoud. Hoge inflatie en exorbitante gasprijzen maken dat dit bedrag snel is opgesoupeerd. Ligt een verdubbeling niet in de rede? Op welk bedrag zou dit geaggregeerd uitkomen? Sinds medio vorig jaar hebben meer dan 32.000 ouders een beroep op de noodvoorziening gedaan. Dat aantal geeft de urgentie nadrukkelijk aan. Het budget van meer dan 5 miljard voor de hersteloperatie biedt hier, lijkt mij, voldoende ruimte. Ligt er overigens een uitgewerkte begroting voor hoe dat budget van ruim 5 miljard concreet gaat worden ingevuld? De elfde voortgangsrapportage gaf aan dat gemonitord zou worden in welke mate de noodvoorziening van €500 per huishouden nog voldoende is. Wat zijn de conclusies op dit punt?

Handelingen I 2022-2023, nr. 5, item 11, blz. 14.

Staatssecretaris De Vries:

Dan de noodvoorziening. GroenLinks, ChristenUnie, CDA en SGP hebben gevraagd of de regeling voor de noodvoorziening genoeg is. Naar aanleiding van een motie van CDA-Tweede Kamerlid Inge van Dijk monitoren we op dit moment of het vastgestelde bedrag voor acute nood afdoende is. Wat ons betreft is het actuele beeld dat dat nog het geval is. Het gaat dan vooral om zaken als boodschappen, medicijnen of kleding. In een aantal gevallen kan ook blijken dat de situatie zo urgent is dat we een urgentie toepassen en dat er eerder een andere beoordeling gaat plaatsvinden. De noodvoorziening is 7.388 keer aangevraagd en 3.349 keer toegekend. In het laatste halfjaar waren het er 250. Wij denken dat dat genoeg zou moeten zijn. Mocht die €500 een keer niet genoeg zijn, dan kijken wij er ook echt welwillend naar om dat bedrag gewoon hoger te laten zijn, maar volgens ons is daar op dit moment niet direct aanleiding toe. Ik heb ook gezegd dat ik daarover blijf rapporteren in de voortgangsrapportages die wij naar uw Kamer toe sturen.

Handelingen I 2022-2023, nr. 5, item 11, blz. 24.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

[…] Onze fractie heeft ook in de eerste termijn gesproken over de noodvoorziening van €500 om materiële noden van gedupeerde ouders en hun kinderen weg te nemen. In onze visie is dat bedrag te laag. Alle argumenten zijn hier genoemd, niet in het minst de geweldig grote stijgingen van veel kosten. Je ziet dat de inflatie nu al 17% is en wat dat doet met een bedrag van €500. Daarom wil de fractie een motie indienen om dit bedrag te verdubbelen. Die ga ik nu voorlezen.

De voorzitter:

Door de leden Verkerk, Van Apeldoorn, Crone, Karimi, Prast en Schalk wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wetsvoorstel Hersteloperatie toeslagenaffaire voorziet in een regeling noodvoorziening, die maximaal €500 per huishouden bedraagt, en is bedoeld om gedupeerde ouders in staat te stellen noodzakelijke uitgaven te doen in acute noodsituaties;

constaterende dat de kosten van levensonderhoud onder andere door inflatie en energieprijzen fors zijn gestegen;

overwegende dat de noodvoorziening te krap is om gedupeerde ouders voor wie de voorziening is bedoeld, naar behoren financieel te ondersteunen;

constaterende dat het totale budget van 5,2 miljard voor de hersteloperatie financiële ruimte biedt;

verzoekt de regering te onderzoeken of een verdubbeling van de noodvoorziening tot €1.000 mogelijk is, en de Kamer daarover zo spoedig mogelijk te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter J (36151).

Handelingen I 2022-2023, nr. 5, item 11, blz. 40.

Staatssecretaris De Vries:

[…] Dan kom ik bij de motie van de heer Verkerk c.s., de motie met letter J, over de noodvoorziening. Ik ga de motie iets interpreteren. Ik wil deze motie namelijk graag oordeel Kamer geven, omdat ik best de zorg begrijp die hier in deze Kamer leeft en die ook in de Tweede Kamer leeft. Volgens onze inschatting is dat moment niet te krap, maar dat staat wel in de overwegingen. Ik ga u in elk geval een brief sturen, waarin ik niet per se kijk of het mogelijk is, maar of het nodig is. Ik denk dat we ook moeten kijken wat nodig is. Als ik de motie zo mag interpreteren, dan kan ik haar oordeel Kamer geven.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik begrijp de interpretatie van de staatssecretaris. Stel je voor dat wij uw interpretatie steunen en dat uit de brief blijkt dat het wél nodig is. Betekent dat dat u dat bedrag van €500 dan gaat aanvullen?

Staatssecretaris De Vries:

Ik denk dat u er dan van mag uitgaan dat we er dan welwillend naar gaan kijken. Maar de eerste indruk is op dit moment van niet. Wij zijn er ook wel soepel in. Mocht er een keer een bedrag van €550 of €600 nodig zijn, dan doen wij gewoon wat nodig is wat dat betreft. Maar laten wij eerst even de brief afwachten. Ik denk dat het belangrijk is dat wij beiden vinden dat de nood gelenigd moet worden. Dat is het uitgangspunt wat ons betreft.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Op zich kan ik met uw interpretatie meegaan. Als u met mijn interpretatie meegaat, dan zijn we allebei gelukkig.

Staatssecretaris De Vries:

Misschien gaan we dan beiden nog gelukkig worden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over financiële verantwoording door EU-lidstaten (36.259) (T03593)

De minister van Buitenlandse Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Ballekom (VVD), toe dat de Kamer zal worden geïnformeerd over de stand van zaken in de financiële verantwoording, al dan niet via Nationale Verklaringen, door EU-lidstaten.


Kerngegevens

Nummer T03593
Status openstaand
Datum toezegging 18 april 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden W.T. van Ballekom (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen nationale verklaringen
Kamerstukken Staat van de Europese Unie 2023 (36.259)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 27, item 11 - blz. 44-45.

De heer Van Ballekom (VVD):

[Wegens een ontbrekende geluidsregistratie is een deel van de uitgesproken tekst niet beschikbaar.]

“Het gaat me niet zozeer om de Nederlandse verantwoording, want daar houdt de Nederlandse Rekenkamer heel goed oog op. Wij hebben ook altijd die Nationale Verklaring ingeleverd. Daar heb ik ook geen enkel probleem mee. Ik heb er een probleem mee dat die 24 andere landen het niet doen. Is er een afspraak gemaakt binnen de EU dat dat op een of andere manier wél verantwoord wordt?”

Minister Hoekstra:

“Laten we het volgende doen. Ik snap die zorg heel goed. Overigens ligt dit wel op het snijvlak met BZ en, eigenlijk nog een beetje meer, Financiën. Als ik er nu voor zorg dat er met Financiën nog contact over is en dat we dan het vervolg terugkoppelen. Dat doen we bij voorkeur niet in een aparte brief, maar ik zorg ervoor dat bijvoorbeeld een verslag van de vergadering de Kamer bereikt. Ik snap namelijk echt de gedachte die de heer Van Ballekom met ons deelt.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Afschrift toesturen van de concrete berekening van de belastingpercentages in box 3 (36.202) (T03614)

De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Geerdink (VVD), toe dat een afschrift wordt gestuurd betreffende de concrete jaarlijkse berekening van de belastingpercentages voor box 3.


Kerngegevens

Nummer T03614
Status openstaand
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden Drs. P.W. Geerdink (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen belastingheffing
box 3
rendement
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz. 37

Mevrouw Geerdink (VVD):

(…)

“Dan ga ik naar het volgende: de categorie overige bezittingen. In datzelfde nieuwe systeem wordt voor zo'n beetje alles, behalve spaargeld, uitgegaan van een rendement van 6,17%. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe dit is vastgesteld? Op basis van welke analyse is die mix samengesteld? Op basis van welke argumenten zal deze werkwijze juridisch wel haalbaar zijn? Voorkomen moet worden dat die overbruggingsregeling naar het nieuwe stelsel weer in strijd blijkt te zijn met datzelfde Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. De categorie overig zal voor de een misschien bestaan uit een mix van vermogensbestanddelen, zoals een aandelenportefeuille en onroerende zaken, maar er zijn mogelijk ook mensen die alleen in het bezit zijn van risicoloze of laagrenderende staatsobligaties tegen een langetermijnrente van minder dan 6,17%, bijvoorbeeld 2%. Naar het oordeel van de VVD pleit dit voor een verdere uitsplitsing en verfijning van de categorie overig. Niet voor niets heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak gesteld dat het zaak is dat met de gekozen forfaitaire grenzen getracht wordt de werkelijkheid te benaderen. Waarom is er bijvoorbeeld niet gekozen voor een afzonderlijke categorie vorderingen en schulden tegen eenzelfde forfaitair percentage? Dat geldt ook voor de tegenbewijsregeling die voor de hand ligt bij forfaits die onder vuur liggen. De VVD-fractie heeft er alle begrip voor dat deze punten op korte termijn lastig uitvoerbaar zijn. We vernemen wel graag van de staatssecretaris hoe hij denkt dit juridische mijnenveld veilig over te steken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 1-2

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“Voorzitter. Mevrouw Geerdink vroeg hoe het percentage en de mix voor de categorie overige bezittingen zijn vastgesteld en waarom niet is gekozen voor een afzonderlijke categorie voor vorderingen en schulden tegen eenzelfde percentage. We hebben het over de overbruggingswetgeving voor box 3. Het forfait voor de overige bezittingen is hetzelfde als het forfait voor rendementsklasse 2, dus daar hebben we eigenlijk niks aan veranderd. Dat rendement gaat uit van de daadwerkelijke verdeling van het totale box 3-vermogen van onroerend goed, aandelen en obligaties: 53% onroerend goed, 33% aandelen en 14% obligaties. Het langetermijnrendement voor onroerend goed is vastgesteld op 5,7%, voor aandelen op 8,47% en voor obligaties op 2,5%. Voor 2023 tellen ook de hoge rendementen uit 2021 voor een vijftiende, het langjarig meetkundig gemiddelde, mee in het forfait. Daarom stijgt dat forfait van 5,53% naar 6,16%. Met deze lage resultaten op de beurs zullen we volgend jaar weer een effect naar beneden zien. De concrete berekening wordt jaarlijks gestuurd aan de Tweede Kamer - ik ben graag bereid om ook een afschrift naar de Eerste Kamer te sturen - en wordt op de website van de Belastingdienst gepubliceerd.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de besluitvorming voor de Voorjaarsnota wordt direct de fiscale wetgevings- en beleidsagenda gedeeld (36.202) (T03616)

De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer (GroenLinks) en Van Rooijen (50PLUS), toe dat bij de besluitvorming voor de Voorjaarsnota begin juni, direct de fiscale wetgevings- en beleidsagenda wordt gedeeld.


Kerngegevens

Nummer T03616
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen beleidsagenda
fiscale wetgevingsagenda
voorjaarsnota
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 2 - blz. 3

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“De spreiding van de fiscale wetgeving. Mevrouw De Boer begon daarover en de heer Van Rooijen overigens ook. Ik ben het daar natuurlijk helemaal mee eens. Het is een uitzonderlijk jaar. Dat is niet zozeer een rechtvaardiging, maar toch wel een verklaring waarom we nu elf wetsontwerpen hebben. Het is eigenlijk veel te veel om in zo'n korte tijd elf wetsontwerpen te kunnen bestuderen en grondig te bestuderen.

(…)

In de eerste plaats zitten er twee wetsontwerpen bij die ik nog geërfd heb van het vorige kabinet. Dat is nog niet-afgerond werk. Het gaat om de wet over excessief lenen en de wet over de aandelenoptierechten. Vervolgens hadden we het arrest van de Hoge Raad van 24 december vorig jaar. Toen moesten we snel in de benen met herstelwetgeving box 3 en overbruggingswetgeving box 3. Dat zijn ook weer twee wetsontwerpen. Dan hebben we nog wat er altijd traditioneel vanuit de EU komt; dat is DAC7. Dat is er ook weer een. Laten we ook heel eerlijk zijn: dit kabinet heeft een ambitieuze fiscale agenda. Alle voorstellen van het eerste jaar zitten hier natuurlijk ook in, met name de vergroeningsvoorstellen. Maar het is zeker niet de bedoeling om dit kunstje volgend jaar te herhalen.

Ik wijs er overigens op — daar zijn we kennelijk niet goed in geslaagd dit jaar; ik sta open voor andere ideeën daarover — dat wij direct na de Voorjaarsnota de fiscale wetgevings- en beleidsagenda met uw Kamer gedeeld hebben. De gedachte daarachter was dat daarin al vrij uitgebreide plannen staan, natuurlijk nog niet in wetteksten, maar wel vrij uitgebreid. Die plannen zijn uiteindelijk terechtgekomen in het Belastingplan. Daar hebben we bij de Voorjaarsnota eerlijk gezegd weinig aandacht aan kunnen besteden, omdat de Voorjaarsnota heel erg in het licht stond van de situatie zoals die zich dit jaar heeft ontwikkeld als gevolg van de oorlog in Oekraïne, de inflatie en de koopkracht. De Voorjaarsnota stond eigenlijk helemaal in het teken daarvan. We hebben in de Eerste Kamer dus geen aandacht kunnen besteden aan de fiscale wetgevings- en beleidsagenda.

Misschien moeten we dat dan apart doen, zodat u de gelegenheid heeft om het kabinet uw eerste inzichten over die fiscale plannen mee te geven, want uitgebreide wetsvoorstellen maken ... In de eerste week waarin ik begon, zei ik: "Geef eens even een lijst. Dat moet anders. Die wetsvoorstellen moeten er eerder zijn." Maar we hebben gewoon een bepaald schema. Dat is u ook bekend. De wetsontwerpen moeten gemaakt worden. Dan volgt bij voorkeur — dat is altijd wel de bedoeling, maar dat lukt niet altijd bij het Belastingplan — een internetconsultatie. In het traject zitten uiteraard ook het advies van de Raad van State en een uitvoeringstoets; die kosten in de regel ook nog eens twee maanden. Voor volgend jaar gaan we dus zeker ons best doen. We zullen dus weer direct — begin juni zal dat zijn — bij de besluitvorming voor de Voorjaarsnota met de fiscale wetgevings- en beleidsagenda komen. Verder wil ik ook de Fiscale verzamelwet sowieso voor de zomer, eerst in de Tweede Kamer en dan in de Eerste Kamer, behandelen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief met uitleg over accijns plezierjachten, accijns beroepsvaart, kerosine luchtvaart, kwestie rode diesel (36.202) (T03617)

De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer (GroenLinks) en Koffeman (PvdD), toe dat een brief aan de Kamer wordt verstuurd met betrekking tot de accijns plezierjachten, accijns beroepsvaart, kerosine luchtvaart en de kwestie omtrent rode diesel.


Kerngegevens

Nummer T03617
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
drs. N.K. Koffeman (PvdD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen accijnzen
beroepsvaart
kerosine
pleziervaartuigen
rode diesel
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 5

De heer Koffeman (PvdD):

“Ik ben erg blij met die toezegging. Is de staatssecretaris ook bereid om brandstof voor privéjachten daarin te betrekken? Dat gaat om enorme hoeveelheden accijnsvrijstelling. Mensen komen van heinde en verre om hun luxe jachten hier vol te tanken. Dat lijkt me eigenlijk in lijn met de privévliegtuigen. Zoals de privévliegtuigen vliegende middelvingers zijn, zo zijn de privéjachten varende middelvingers. Het lijkt me goed om dat, laten we zeggen, onder eenzelfde regime te brengen.”

Staatssecretaris Van Rij:

“Vindt u het goed … Wacht, daar staat toch al iets over in. Ik heb dat namelijk niet paraat. Brandstof gebruikt voor pleziervaartuigen en jachten is al belast met accijns. Er is daar dus geen sprake van een af te schaffen vrijstelling. Of bedoelt de heer Koffeman nog een extra belasting op jachten?”

De heer Koffeman (PvdD):

“Voor zover ik weet, is er een vrijstelling van accijns. Misschien kan de staatssecretaris daar in ieder geval nog een blik op werpen, zodat het minder aantrekkelijk wordt voor mensen met luxejachten om naar Nederland te varen om hier 80.000 liter botenbrandstof te tanken en om voor dat enige doel hier te komen.”

Staatssecretaris Van Rij:

“De informatie die ik heb, is dat dat niet zou mogen gebeuren. Laten we dan afspreken dat we nog schriftelijk terugkomen op hoe dat precies zit. Als u het zo vraagt, wil ik ook het echte antwoord hebben. Ik hoop niet dat er sprake is van oneigenlijk gebruik of misbruik, want dat moet dan sowieso bestreden worden. Dan maak ik in die brief van de gelegenheid gebruik om precies aan te geven wat er in Ecofinverband op 6 december is uitgesproken over de accijns op kerosine. Dat is uiteraard bij vliegtuigen. Dat zeg ik in het kader van de conceptrichtlijn energiebelastingen in het kader van Fit for 55.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 26

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

“Naar aanleiding van de vraag van de heer Koffeman lijkt het me goed om die notitie uit te breiden naar de brandstoffen voor de scheepvaart. Voor zover ik het zo snel kon vinden, geldt voor de pleziervaart geen belastingvrijstelling meer, maar voor de beroepsvaart wel. Wellicht hebben die grote jachten zich op de een of andere manier in de beroepsvaart gemanoeuvreerd. Als dat zo is, moeten we daar natuurlijk iets aan doen. Ik nodig u uit om daar in de notitie ook aandacht aan te besteden. Ik las ook dat de Europese Commissie in 2019 heeft aangekondigd überhaupt een eind te willen maken aan de vrijstelling voor de beroepsvaart. Wellicht kan dat ook worden meegenomen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 29

De heer Koffeman (PvdD):

(…)

“We hebben even over de superjachten gediscussieerd. Het lastige daarvan is dat er formeel misschien geen fiscale voordelen zijn voor mensen die een superjacht hebben, maar als je zo'n superjacht wilt voltanken, dan tank je voor €600.000 600.000 liter diesel. Op het moment dat je daar rode diesel in kan gooien, dan scheelt het 20%. Dat is op zes ton toch €120.000. Daar kan je lekker van eten als eigenaar van zo'n superjacht. In die zin is dat best een beetje discutabel. Als je in Nederland je dieselauto volgooit met rode diesel, voor zover die nog verkrijgbaar is, en gepakt wordt, dan moet je gelijk aftikken. Maar als je eigenaar bent van een superjacht en je mag legaal rode diesel tanken in het Verenigd Koninkrijk, wie in Amsterdam zegt dan: hoe komt die motor zo rood uitgeslagen? Dan zeg je: ik heb in het Verenigd Koninkrijk getankt. Of je dan in Nederland ook rode diesel tankt, die in Nederland wel voor de scheepvaart beschikbaar is maar niet voor plezierjachten, maakt het gecompliceerd. Feit is ook dat heel veel van die plezierjachten in charter zijn, zoals dat in vaktermen schijnt te heten. Dat betekent dat ze bedrijfsmatig geëxploiteerd zijn, dus dan mag je misschien weer wel rode diesel tanken. Het zit dus heel erg in het grensgebied van wat er nu wel en niet mag. Vooral in die grensgebieden is het moeilijk handhaven en ook moeilijk controleren.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 45

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“De heer Koffeman heeft verder gevraagd wanneer de brief komt over de accijns voor plezierjachten, terwijl mevrouw De Boer heeft gevraagd naar de vrijstelling inzake de accijns voor de beroepsvaart. Het lijkt mij goed dat ik in die brief dan ook inga op de accijns voor de beroepsvaart, op de kerosine voor de luchtvaart en op de kwestie van rode diesel. Ik zal ook de Belastingdienst daarover bevragen. Als dat toch constructies blijken te zijn, dan moeten we kijken of we daar iets aan kunnen doen. Zoals ik het nu begrepen heb ten aanzien van die rode diesel, klinkt dat wat mij betreft als bijzonder onwenselijk. Dat moeten we gewoon niet willen. Dus daar kom ik graag in die brief op terug, na een goede analyse. Dit raakt overigens ook aan de in de Tweede Kamer aangenomen motie-De Jong/Van Raan over verouderde verdragen, zoals de Akte van Mannheim wat betreft de binnenvaart- en luchtvaartverdragen. Als je dat wil veranderen, kost dat wat meer tijd. Ik kom er in een brief op terug en als u dat goed vindt, is dat uiterlijk voor de zomer van volgend jaar.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief over haalbaarheid van het verzoek om het onderzoek naar de CO2-prijs te versnellen zodat eerder dan het bij het Belastingplan wetsvoorstellen daarover kunnen worden ingediend (36.202) (T03618)

De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe dat hij in een brief zal terugkomen op overleg met de minister van Klimaat & Energie over of er haast gemaakt kan worden met het onderzoek naar de CO2-prijs, zodat eerder dan bij het Belastingplan 2024 wetsvoorstellen daarover kunnen worden ingediend.


Kerngegevens

Nummer T03618
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen klimaattransitie
ETS-prijs
CO2-prijs
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz. 2-3

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

“Ook bij de invoering van een minimum CO2 -prijs voor de industrie is de belangrijkste vraag van onze fractie of het niet een tandje meer kan, of eigenlijk een tandje meer moet. Er wordt nu een voorlopige lage prijs ingevoerd. Onze vraag waarom er niet meteen is gekozen voor een reële prijs, wordt door de regering niet bevredigend beantwoord. De regering geeft toe dat de prijs te laag is, maar wil voor de invoering van een hogere prijs een evaluatie afwachten. Wat ons betreft zou zo'n evaluatie gebruikt kunnen worden voor de finetuning. Als je weet dat de prijs te laag is, kies je toch meteen voor een hogere prijs? In de Klimaat- en Energieverkenning van 2022 zegt het Planbureau voor de Leefomgeving over de voorgestelde minimumprijs: "Zo wordt een CO2 -minimumprijs voorgesteld. Deze is echter een stuk lager dan de ETS-prijs, zelfs in het lagere prijsscenario in deze Klimaat- en Energieverkenning, en heeft daarom geen invloed op de uitstoot in 2030." Ook hier mist dus weer iedere urgentie om de klimaatcrisis aan te pakken. Wíl de regering de doelen in 2030 wel halen en, zo ja, waarom is er dan niet op zijn minst aansluiting gezocht bij de ETS-prijs? Graag een nadere toelichting. Kan de staatssecretaris toezeggen volgend jaar, en dan liefst ruimschoots voor het Belastingplan, te komen met voorstellen voor een minimumprijs die wél wat doet voor de uitstoot in 2030? Kan hij ook toezeggen dat de evaluatie in ieder geval ruim op tijd komt om hier volgend jaar mee aan de slag te gaan?””

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 4

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“Voorzitter. Mevrouw De Boer van GroenLinks heeft gevraagd waarom er niet meteen een hogere minimumprijs voor CO2 wordt vastgesteld en waarom niet ten minste aansluiting is gezocht bij de ETS-prijs. In 2018 is onderzoek gedaan naar de hoogte van de minimum-CO2-prijs — dat geldt dan voor elektriciteitsopwekking — in relatie tot de toen geldende ETS-prijs van tussen de €10 en €30. Aan de Eerste Kamer hebben wij bij de behandeling van het wetsontwerp over de invoering van de minimum-CO2-prijs voor elektriciteitsopwekkende bedrijven, de toezegging gedaan, bij monde van collega Jetten, dat we een vergelijkbaar onderzoek zouden doen, rekening houdend ook met die sterk gestegen ETS-prijs. De hoogte van de minimum-CO2-prijs zal per januari 2024 worden vastgesteld. Dat is de minimum-CO2-prijs voor de industrie. Dat onderzoek gaat nu plaatsvinden en dat zal waarschijnlijk maximaal een halfjaar duren. Wij vinden die minimum-CO2-prijs toch belangrijk, vooruitlopend op de uitkomsten van dat onderzoek — de heer Vendrik heeft er destijds heel nadrukkelijk naar gevraagd, ook bij de behandeling van het wetsontwerp waar ik net aan refereerde — wat betekent dat de bedrijven bij de investeringen die ze moeten doen, rekening kunnen houden met dat minimum. Maar vervolgens komt er natuurlijk een aanpassing naar aanleiding van dat onderzoek en dat bespreken we dan graag wanneer dat onderzoek gedaan is.”

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

“Ik begrijp dat het onderzoek nu ongeveer van start gaat en een halfjaar duurt. Vervolgens is het denk ik vrij eenvoudig om het om te zetten in een wetsvoorstel om die prijs dan per 2024 vast te stellen. Gegeven het idee dat wij ook de fiscale wetgeving wat willen spreiden, is mijn vraag of we daar dan ook zo snel mogelijk een wetsvoorstel over tegemoet kunnen zien. Dat is mijn eerste vraag. Dan mijn tweede vraag. Bent u het met mij eens dat, wil er sprake zijn van een echte minimumprijs, die ten minste op de ETS-prijs van het gemiddelde van het afgelopen halfjaar zou moeten liggen?”

Staatssecretaris Van Rij:

“Om op die laatste vraag in te gaan: ik begrijp wat u zegt en ik begrijp de bedoeling daarachter, maar ik wil niet op dat onderzoek vooruitlopen, want anders ga ik eigenlijk al een uitspraak doen waarvoor we nou juist ook dat onderzoek laten doen.

Dan uw eerste vraag. Ik zal ook met collega Jetten overleggen om te kijken of er wat betreft het onderzoeksbureau dat in januari zal starten en voor de zomervakantie de resultaten ervan zal publiceren, niet wat haast gemaakt kan worden om datgene te doen wat u eigenlijk vraagt, gelet ook op het pleidooi dat u terecht gehouden heeft over spreiding van wetgeving. Het gaat in dit geval dan om de behandeling van twee wetten, namelijk die over de minimumprijs voor de elektriciteitsopwekkende bedrijven en over de industrie. Ik ga mijn best ervoor doen. Ik zeg toe dat ik daar dan wel even een briefje over stuur of dat gaat lukken. En als dat niet gaat lukken, dan wordt het uiterlijk bij de behandeling van het Belastingplan, maar dat willen we nou juist net voorkomen zodat het per 1 januari 2024 ingevoerd kan worden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie giftenaftrek als fiscale regeling (36.202) (T03621)

De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Raven (OSF), toe dat er een evaluatie over de giftenaftrek komt omdat het een fiscale regeling is.


Kerngegevens

Nummer T03621
Status openstaand
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden A.C.M. Raven (OSF)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen belastingen
periodieke giftenaftrek
schenkingen
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 2 – blz. 20

De heer Raven (OSF):

“Even over de structurele schenkingen. U gaf aan dat die aftrekbaar worden tot maximaal €250.000. Dat zou betekenen dat over het bovenste gedeelte van het salaris geen 49% belasting wordt geheven. Bij eenjarige schenkingen is het maximum 10% van het salaris. Dus als je uitgaat van €100.000, is het €10.000. Dat is voor de particulier in dat jaar maximaal €5.000 aan belastingaftrek. Bij een structurele schenking gaat het over €125.000. Waarom zit daar een verschil in? Waarom zijn hierbij niet gelijke toetsingsinkomens gehanteerd?”

Staatssecretaris Van Rij:

“Dat is een keuze die ooit eerder door de wetgever is gemaakt, de eenmalige giften versus de periodieke giften. Het voordeel van een periodieke gift is natuurlijk ontegenzeggelijk dat je als ontvangende partij een vaste inkomstenstroom hebt. Dat je daar iets in differentieert, begrijpen we dus. Dat willen we ook niet onmogelijk maken, maar we willen het wel beperken, om de redenen die ik eerder heb aangegeven.”

De heer Raven (OSF):

“Het is natuurlijk zo dat de Staat die schenking eigenlijk voor de helft betaalt. €250.000 kun je aftrekken van je inkomsten. Daar hoef je dan geen belasting over te betalen. In dat geval schenkt de Staat dus zo'n €125.000 aan een anbi. We moeten het niet omdraaien: je kunt het aftrekken van de belasting en dus betaal je dat niet. Bij een eenmalige schenking kun je in het geval van €100.000 inkomsten maar maximaal ongeveer €5.000 aftrekken. U geeft aan dat dat in het verleden ooit een keer zo is besloten, maar vandaag stellen wij dit vast. Waarom? Waarom is er dat verschil?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 2 – blz. 20-21

Staatssecretaris Van Rij:

“Ik geloof dat er in totaal meer dan 300 miljoen gemoeid is, 330 of 350 miljoen, met de giftenaftrek. Een groot deel daarvan betreft die eenmalige giften. Dat willen wij niet verder beperken. Er komt overigens wel een evaluatie van de giftenaftrek, omdat het ook een fiscale regeling is. Ik weet even niet uit mijn hoofd wanneer die zal plaatsvinden, 2023 of 2024. Aan de hand van die evaluatie gaan we natuurlijk weer kijken of er wel of geen verbetermogelijkheden zijn. Werken bepaalde dingen wel of niet? Maar dat doen we niet op dit moment. We concentreren ons nu echt op die periodieke giftenaftrek, omdat dat een van de tien belastingconstructies is waar de Belastingdienst tegen aanloopt en die in het ibo-rapport zijn opgenomen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 2 – blz. 21

De heer Raven (OSF):

“Het probleem is dat we dat niet inzichtelijk krijgen, want mensen gaan niet meer schenken dan die 10%, omdat je alles wat daarboven zit, niet kunt aftrekken. Daar heb je dus geen inzicht in. U geeft aan dat er onderzoeken komen. Misschien staat u er dan voor open om dat in het begrotingsjaar 2024 heel nadrukkelijk mee te nemen in de vaststelling van de bedragen, omdat er zulke enorme verschillen in zitten. Particulieren die eenmalig schenken, worden geconfronteerd met een heel laag toetsingsinkomen, terwijl de rijke mensen maximaal €250.000 mogen aftrekken. Dat is toch krom?”

Staatssecretaris Van Rij:

“Ik heb gezegd dat de evaluatie eraan komt. Voor de tweede termijn zal ik even kijken of die in '23-'24 is. Ik heb ook de procedure genoemd. Die evaluatie wordt altijd door een externe partij gedaan. Dan komt er een kabinetsappreciatie en dan gaan we er met de beide Kamers over spreken. Ik ga dus nu niet toezeggen dat ik al iets ga veranderen, vooruitlopend op die evaluatie. Dat is de volgorde.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 – blz. 46

Staatssecretaris Van Rij:

“De heer Raven heeft nog iets gezegd over de giftenaftrek. Ik heb eigenlijk niets meer toe te voegen aan wat ik daar in eerste termijn over heb gezegd.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over besluitvorming in de Raad over ‘pijler 2’, het minimumtarief voor vennootschapsbelasting (36.202) (T03624)

De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Voort (D66), toe dat hij de Kamer zo snel mogelijk zal informeren over de besluitvorming van de EU-lidstaten met betrekking tot pijler 2, het minimumtarief voor vennootschapsbelasting.


Kerngegevens

Nummer T03624
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. van der Voort M.Sc. (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen EU
minimumtarief
pijler 2
vennootschapsbelasting
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 28

De heer Van der Voort (D66):

(…)

“Dan is er nog een nieuwsbericht. Heel recent kwam in het nieuws dat er in Hongarije het een en ander met de EU overeengekomen is. De staatssecretaris vertelde in zijn eerste termijn over een aantal ontwikkelingen rond de pijlers 1 en 2, maar deze heel recente ontwikkeling heeft hij nog niet met ons gedeeld. Wellicht kan hij daar toch iets over zeggen, zodat het ons wat duidelijker is wat daar nu wel en niet is afgesproken. Dan zijn we ook van het meest actuele nieuws op de hoogte.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 45

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“Voorzitter. Dan vroeg de heer Van der Voort: wat is nu de laatste stand van zaken met betrekking tot pijler 2, het minimumtarief voor vennootschapsbelasting? Dat is een beetje heet van de naald. Ik hoop met het kabinet dus nog steeds dat er op korte termijn met alle 27 lidstaten een overeenstemming wordt bereikt. Gisteravond is in het Comité van permanente vertegenwoordigers van de 27 lidstaten van de EU een akkoord bereikt. Er volgt nog een schriftelijke procedure om de besluitvorming in de Raad formeel af te ronden. Die termijn loopt naar verwachting morgen aan het einde van de dag af. Dan zal duidelijk worden of er met de 27 lidstaten een akkoord is op dit belangrijke dossier. Uiteraard zal ik u als Eerste Kamer, en ook de Tweede Kamer, dan zo snel mogelijk informeren. Ik ben dus even voorzichtig. De lichten staan echt op groen, maar prijs de dag niet voordat het avond is, om het maar eens even zo uit te drukken.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Terugkomen op optie meerdere schijven en tarieven bij vervolgnotitie vermogensverdeling/vermogensaanwasbelasting (36.202) (T03648)

De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Apeldoorn (SP) en De Boer (GroenLinks), toe dat in de vervolgnotitie met betrekking tot de vermogensverdeling/vermogensaanwasbelasting de optie van meerdere schijven en meerdere tarieven wordt meegenomen.


Kerngegevens

Nummer T03648
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden prof. dr. E.B. van Apeldoorn (SP)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen arbeidskortingen
belastingschijven
belastingstelsels
inkomstenbelasting
vermogensaanwasbelasting
vermogensverdeling
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz 20

De heer Van Apeldoorn (SP):

“Een andere knop, die ook relatief eenvoudig en overzichtelijk is, zou kunnen zijn om meerdere schijven in te voeren en om de eerste schijf van de inkomstenbelasting te verlagen ten opzichte van wat die nu is en aan de hogere inkomens wat meer te vragen. Want linksom of rechtsom, je zal het toch ergens van moeten betalen. Als je zegt dat aan de onderkant die steun nodig is, dan zal je het geld daarvoor toch ergens vandaan moeten halen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz 40

De heer Van Apeldoorn (SP):

(…)

“Het vorige kabinet heeft het tweeschijvenstelsel voor de inkomstenbelasting ingevoerd en het stelsel nog minder progressief gemaakt dan het al was. Het toptarief in Nederland was ooit 72% en nu is het minder dan 50%. Voor sommige lagere en middeninkomens kan de marginale belastingdruk oplopen tot 70% of zelfs boven de 80%; het is al vaker gememoreerd in dit debat. De SP wil een echt progressief stelsel voor de inkomstenbelasting, met vijf schijven en 65% voor inkomens boven €150.000. En verlaag dan tegelijkertijd de inkomstenbelasting in de eerste schijf met meer dan de 0,14% waar het kabinet nu voor kiest. Waarom maar zo'n beperkte verlaging, zo vraag ik de staatssecretaris. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het invoeren van nieuwe schijven, met hogere tarieven voor hogere inkomens? Ik snap ook wel dat hij zich gebonden acht aan het coalitieakkoord, en dat hij nu niet de SP-plannen zal omarmen, maar dat mag wel, overigens. Maar kan hij hier in algemene zin op reflecteren? Denkt hij dat het huidige tweeschijvenstelsel nog een lang leven beschoren is? Of kan hij zich goed voorstellen dat we ook langs deze weg, het invoeren van nieuwe schijven, weer proberen dichter bij het ideaal te komen dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 2 - blz. 11

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“Voorzitter. De heer Van Apeldoorn heeft een heel grondig betoog gehouden, een vrij fundamenteel betoog over waar een belastingstelsel toe dient en ook de herverdelingsfunctie van dat stelsel. Daarover kan je politiek met elkaar van mening verschillen. Op iets wat hij heeft gezegd zal ik zeker in de notitie terugkomen waar ik het al eerder over heb gehad. Het is ontegenzeggelijk zo dat wij met dit inkomstenbelastingstelsel tegen de randen van het mogelijke zijn aangelopen. Zo hebben wij bijvoorbeeld het instrument van de arbeidskorting nu wel zo'n beetje maximaal uitgemolken. Hetzelfde geldt voor de inkomensafhankelijkheid en de effectiviteit daarvan.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 2 - blz. 12

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

“Ik zie hier al heel lang een bal voor open doel liggen en ik dacht dat het handig zou zijn om die er even in te schoppen. Ik hoor u praten over een richtingennotitie. Volgens mij is de vraag, ook van de heer Van Apeldoorn: wordt in die richtingennotitie de optie van meerdere schijven en meerdere tarieven meegenomen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 2 - blz 13

Staatssecretaris Van Rij:

“Ja. Mijn antwoord daarop is ja. Dat hoort erbij. Dat heb ik ook gezegd. Het is een van de opties om progressie vorm te geven, even los van de vraag hoeveel schijven en hoeveel tarieven er dan moeten komen. Het alternatief heb ik zojuist geschetst. We zitten er nu eigenlijk een beetje tussenin, met twee schijven, twee tarieven, toeslagen die inkomensafhankelijk zijn en heffingskortingen die inkomensafhankelijk zijn, met alle problemen van dien.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verduidelijken wettekst per 2024 m.b.t. partnerregeling overbruggingswet box 3 (36.202) (T03649)

De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Geerdink (VVD) en Essers (CDA), toe dat de wettekst per 2024 verduidelijkt zal worden met betrekking tot de partnerregeling in de overbruggingswet box 3. Aansluiting wordt gezocht bij de nieuwe Wet rechtsherstel box 3.


Kerngegevens

Nummer T03649
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Drs. P.W. Geerdink (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen box 3
fiscale partners
partnerregeling
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz. 28

De heer Essers (CDA):

(…)

“Aan de andere kant blijken in de praktijk nu al veel varianten de ronde te doen van belastingplanningsmogelijkheden rondom de spaarvariant. Het gerucht gaat dat de verloven van veel belastingadviseurs in de maand december al zijn ingetrokken, om er zeker van te zijn dat er door hun cliënten maximaal profijt wordt gehaald van deze taxplanning. Hoe staat de staatssecretaris hiertegenover? Zijn deze geruchten van serieuze taxplanningsmogelijkheden met de spaarvariant reëel? Als voorbeeld noem ik de recente berichten over een lek in de partnerregeling van de overbruggingswet. Indien deze berichten juist zijn, is de staatssecretaris dan voornemens daar op korte termijn iets tegen te ondernemen, anders dan via de gebruikelijke fiscale rechts- en bestrijdingsmiddelen die hem ter beschikking staan?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz. 37-38

Mevrouw Geerdink (VVD):

(…)

“Dan tot slot over dit onderwerp. Wij ontvingen vorige week signalen over een lek in de overbruggingswet omdat bij fiscale partners het effectief rendementspercentage individueel bepaald wordt. Collega Essers zei dit ook al. Kort en goed is de centrale vraag: hoe beoordeelt de staatssecretaris de juridische houdbaarheid van deze overbruggingswet? Van belang is en blijft dat belasting bij voorkeur wordt geheven op een moment van echte realisatie van winst en dus niet over de jaarlijkse ongerealiseerde papieren winst. Mensen zonder liquide middelen die over hun papieren winst belasting moeten betalen, komen dan niet in de problemen. Uitstel van dit definitieve systeem, hoe onwenselijk ook, pleit in ieder geval voor een dichtgetimmerde en juridisch houdbare overbruggingsregeling. Dat is hoe dan ook beter dan de vermogensbelasting die er ooit was, omdat die feitelijk leidt tot onteigening van opgebouwd vermogen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 3

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“Mevrouw Geerdink heeft nog gevraagd naar een hele specifieke kwestie. Dat betreft een artikel dat in een fiscaal vaktijdschrift gepubliceerd zal worden. Dat artikel stelt dat op basis van de overbruggingswet box 3 door een systeemfout bij fiscale partners twee effectiefrendementspercentages zouden ontstaan in plaats van een. Hierdoor zouden fiscale partners vervolgens hun totale vermogen toe kunnen delen aan de partner met het laagste effectiefrendementspercentage. Dit lijkt ervan uit te gaan dat de afzonderlijke bezittingen van de partners op basis van de eigendomsverhoudingen tussen hen als uitgangspunt worden genomen voor het bepalen van het effectiefrendementspercentage per partner, en dat ná de berekening van de twee effectiefrendementspercentages voor een andere verdeling kan worden gekozen, waarbij het gehele vermogen aan de partner wordt toegewezen die het lagere en individuele rendementspercentage heeft. Dat klopt niet. Het klopt niet dat bij fiscale partners twee effectiefrendementspercentages worden berekend. Bij de berekening van het effectiefrendementspercentage wordt uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag. Er geldt dus één effectief rendementspercentage voor beide fiscale partners. Vervolgens mag de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen verdeeld worden tussen de fiscale partners. Het voorbeeld dat de auteur noemt, waarbij de ene partner enkel banktegoeden bezit en de andere partner enkel beleggingen — dan is er dus sprake van verschillende percentages — leidt daarom niet tot twee uiteenlopende effectieve rendementspercentages. Het lek dat in het artikel is beschreven, doet zich dan ook niet voor.

Overigens zijn de systemen van de Belastingdienst alleen ingericht op de beschreven systematiek en niet op de interpretatie van de wettekst die de auteur van het artikel op het oog heeft. Ik ga ervan uit dat de interpretatie van de partnerregeling die aan het artikel ten grondslag ligt, gebaseerd is op een verschil in de formulering in de Wet rechtsherstel box 3 en de bestaande wettekst over box 3 die door de Overbruggingswet box 3 niet is aangepast. In die al bestaande tekst wordt niet expliciet vermeld dat het forfaitaire rendement berekend moet worden op basis van de waarde van de bezittingen en schulden van de belastingplichtige en diens partner tezamen. Dit volgt uit de huidige systematiek van box 3. In de nieuwe Wet rechtsherstel box 3 is dit wél expliciet opgenomen. Ik geef toe dat dit voor de praktijk tot verwarring zou kunnen leiden, maar hierin is dus geen onderscheid beoogd. In de memorie van toelichting op de Overbruggingswet box 3 en in tal van antwoorden op Kamervragen over dat wetsvoorstel is steeds benoemd dat de Overbruggingswet box 3 zo veel mogelijk aansluit bij het rechtsherstel. Ik zeg uw Kamer vandaag toe dat ik mijn mondeling geschetste standpunt — het is namelijk wel veel en complex — op schrift zet en deze brief voor de stemmingen naar uw Kamer zal sturen. Ik zeg u ook toe om de wettekst met ingang van 2024 op dat punt te verduidelijken. Dank voor de gestelde vragen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voorstel vereenvoudigen fiscale regelingen in eerste helft 2023 (36.202) (T03650)

De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer toe dat hij in de eerste helft van 2023 komt met een voorstel ten aanzien van het vereenvoudigen van de fiscale regelingen.


Kerngegevens

Nummer T03650
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden L.P. van der Linden MSc. (Fractie-Nanninga)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen fiscale regelingen
vereenvoudiging belastingstelsel
vereenvoudigingen
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 2 - blz. 2

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

"Vereenvoudigen van het fiscale stelsel" is makkelijker gezegd dan gedaan. Op de lange termijn zal dat natuurlijk bijdragen aan sterke uitvoeringsorganisaties en verbeterd contact met burgers en bedrijven, maar daarbij moet je ook het gemeen overleg tussen Tweede Kamer en Eerste Kamer goed inhoud geven. Het betekent ook dat we daar waar we willen vereenvoudigen, regelingen zullen moeten afschaffen of versoberen. Niets is moeilijker dan dat. We hebben 129 miljard budgettair aan belastinguitgaven per jaar. 129 miljard, dat is 40% van de belastinginkomsten. Dat zijn grondslagversmallers.

In dit Belastingpakket worden een aantal maatregelen voorgesteld om tot afschaffing over te gaan. Ik ga nog specifiek in op de vragen die daarover gesteld zijn. Dat er vragen worden gesteld is op zich heel goed. Waarom schaft u het af? Maar je ziet al heel snel de neiging om zo'n regeling toch maar te handhaven of gedeeltelijk te handhaven, ook al is die niet doelmatig en niet doeltreffend. Ik zeg niet dat alles rücksichtslos afgeschaft of beperkt moet worden, maar we moeten ook eerlijk zijn tegenover elkaar. We zitten hier voor het algemeen belang en vaak worden we door de deelbelangen benaderd. Uiteindelijk is het dan aan ons om het overzicht in gemeen overleg te hebben.

Ik heb een brief geschreven over de fiscale regelingen en ik zal in de eerste helft van volgend jaar met een voorstel komen. Ik hoop dat we die fiscale regelingen op een behoorlijk geobjectiveerde en ook gedisciplineerde manier tegen het licht kunnen houden, want er liggen er nogal een aantal waar nooit wat mee gebeurd is. Die pakken we als eerste op. Die zijn wel geëvalueerd, maar het is er niet van gekomen om daar debatten over te voeren. Het tweede is dat wij zelf ook in deze kabinetsperiode een aantal evaluaties op de rol hebben staan. Als die dan door een externe partij gedaan zijn, zullen ze van een kabinetsappreciatie worden voorzien en dan gaan we het debat daarover aan in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 10

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“Voorzitter. Dan kom ik bij de vereenvoudiging. Ik kijk dan toch naar de heer Van der Linden. We hebben het ook vanochtend gehad over de fiscale regelingen, over hoe wij daar als kabinet mee aan de slag willen en ook over het disciplinaire traject dat we in willen gaan. Met zijn goedvinden laat ik het eventjes bij de vraag over de rechte rug. "Rechte rug" betekent overigens wat mij betreft dat het kabinet altijd serieus een kabinetsappreciatie moet doen. Ik heb eerder al aangegeven dat als die appreciatie afwijkt van het oordeel dat is gegeven door de externe onafhankelijke partij, je dat zal moeten motiveren. Vervolgens gaan we daar natuurlijk met de Kamers over in gesprek.”

De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):

“Op dat punt is wel helder wat de staatssecretaris zegt. Ik had zelf het idee dat het er deels ook mee te maken had — dat heb ik ook in de eerste termijn betoogd — dat als iedere partij haar politieke stokpaardjes gaat berijden, de kans een stuk kleiner wordt dat het dan tot een algehele vereenvoudiging komt. Want als partij A zich in haar algehele herziening heel erg richt op bijvoorbeeld hypotheekrenteaftrek en partij B heel erg op meer vermogensbelasting, dan kan die algemene versimpeling er mogelijk daardoor niet komen. Is dat ook nog een punt van aandacht voor de staatssecretaris? En wat zou in zijn ogen de oplossing daarvoor zijn?”

Staatssecretaris Van Rij:

“Het kabinet komt in de eerste helft van volgend jaar met een voorstel over die fiscale regelingen. Ik stel voor dat we dan de discussie daar ook over voeren. We nemen het echt heel serieus, maar u heeft natuurlijk helemaal gelijk. Ja, de proef op de som. Dan zullen we merken hoe recht de ruggen zijn.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief met twee voorbeelden van controle en toetsing op doelmatigheid en doeltreffendheid fondsen (31.865) (T03685)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Apeldoorn (SP), toe dat zij schriftelijk in zal gaan op twee voorbeelden, waaruit de controle en toetsing op doelmatigheid en doeltreffendheid met betrekking tot fondsen blijkt.


Kerngegevens

Nummer T03685
Status openstaand
Datum toezegging 4 april 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden prof. dr. E.B. van Apeldoorn (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen controles
financiën
fondsen
Kamerstukken Verbetering verantwoording en begroting (31.865)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 3- blz. 6-7.

De heer Van Apeldoorn:

(…)

“Zowel het Groeifonds als het Klimaatfonds heten gericht te zijn op de klimaattransitie, terwijl het bij het stikstoffonds ook deels om overlappende duurzaamheidsdoelen gaat. We hebben ook nog het warmtefonds en het Mobiliteitsfonds. Ook het al langer bestaande Invest-NL is mede op duurzaamheid gericht. Ziet u door de bomen het bos nog? Welk fonds gaat geld uitgeven aan wat en waarom?

Partijen die geld uit het fonds willen krijgen, kunnen dus ook kiezen tussen fondsen. Leidt dit niet tot het risico van fondsshoppen en ziet de minister daar ook een risico in? Het vergroot in ieder geval niet het overzicht. Daaraan gerelateerd is er ook het risico van een gebrekkig toezicht op de uitgaven. Bij het Klimaatfonds lopen de uitgaven via de ministeries, die geld uit het fonds kunnen krijgen en dat dan vervolgens als investering, als subsidie, naar bepaalde commerciële en maatschappelijke partijen kunnen laten gaan. Maar dit leidt dus tot een situatie waarin — ik citeer hier een memo over de begrotingsfondsen van accountantskantoor PwC — "ministerie X een aanvraag doet bij ministerie Y en het geld vervolgens uitgeeft aan een investering in project B, dat weer onderdeel vormt van het grotere project C van consortium Z. Wie houdt dan zicht op de geldstromen, op de doelmatige en doeltreffende besteding?" Dat is inderdaad een goede vraag van PwC. Graag een helder antwoord van de minister.

Hoe zit het met het stikstoffonds? Klopt het dat de uitvoering daarvan deels bij de provincies ligt, zo vraag ik de minister. Welnu, dat wordt na de verkiezingen van 15 maart misschien sowieso een moeilijk verhaal, maar daar zullen we het misschien een andere keer nog over hebben. Maar wat als het misgaat bij de uitvoering? Wie is er dan verantwoordelijk en wie is in staat op welke manier in te grijpen? Zijn dat de provincies of is dat de minister voor Stikstof of de minister van Financiën? In het algemeen, in termen van de governance van de begrotingsfondsen, is het voor de SP-fractie van het grootste belang om helderheid te krijgen over wie in de uitvoering precies waarvoor verantwoordelijk is en erop toeziet dat het geld op basis van heldere criteria wordt uitgegeven aan het doel waarvoor het fonds is opgericht. En dat op een doelmatige wijze, dus zonder verspilling van belastinggeld. Dus: is het effectief, maar ook efficiënt? Wie monitort dat dan? Hoe en wanneer wordt dat dan geëvalueerd? En vooral: kan er dan ook tijdig bijgestuurd worden? Ik heb het hier dus over datgene waartoe de verantwoordelijke minister verplicht is op basis van artikel 4.1 van de Compatibiliteitswet: het toezicht houden op het uitvoeren van het beleid en het periodiek onderzoeken van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid. Graag een reactie van de minister.

Als het gaat om doelmatigheid, ligt er nu bijvoorbeeld een behoorlijk kritisch rapport van de Algemene Rekenkamer over het warmtefonds. De Rekenkamer stelt dat een deel van het belastinggeld is gegaan naar mensen met relatief hoge inkomens, die ook prima via de markt hun huis hadden kunnen en willen verduurzamen, terwijl mensen die het wel nodig hebben, in tochtige en slecht geïsoleerde huizen blijven wonen. Dit is helaas een vorm van klimaatonrechtvaardigheid die maar al te kenmerkend is voor het klimaatbeleid van dit kabinet. Hoe gaat de regering deze lessen leren als het gaat om de fondsen waarvoor nu een instellingswet is ingediend?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8 - blz. 7.

De heer Van Apeldoorn (SP):

“De minister gaat in een redelijk rap tempo door haar antwoorden heen. Ik heb geprobeerd aandachtig te luisteren, maar ik heb toch nog niet echt het antwoord gehoord op mijn eerdere vraag. De minister erkent dat het uitgeven via fondsen in het algemeen nadelen kent. Een van die nadelen is dat geld op zoek gaat naar een doel. Mijn vraag was: hoe ga je dat nu voorkomen? De minister zegt dat het belangrijk is dat we dat voorkomen. Maar nogmaals, mijn vraag is: hoe? Het hangt ook samen met hetgeen waarop de minister net is ingegaan en waarover ook veel vragen door de Kamer gesteld zijn, namelijk: hoe zit het met het toezicht houden op de doelmatigheid en doeltreffendheid van uitgaven, zoals omschreven in artikel 4.1 van de Comptabiliteitswet? Nu zegt de minister "dat is allemaal geborgd en daar zijn die instellingswetten voor". Maar volgens mij is een van de problemen met die begrotingsfondsen dat het gaat om geld dat overgeheveld wordt van het ene ministerie naar een ander ministerie, waarop de uitvoering weer aan derden overgelaten wordt. Dat kunnen provincies zijn, dus andere, lagere overheden, maar het kunnen ook bedrijven of andere organisaties zijn. En dat maakt het wel complex. Daarom ook in algemene zin de vraag: hoe wordt er in de praktijk voor gezorgd dat men niet het risico loopt dat uiteindelijk belastinggeld wordt verkwist?”

Minister Kaag:

“We gaan van een heel algemene vraag naar een soort van tunnelvoorstel. Ik begrijp het, maar ik kom daar graag schriftelijk op terug aan de hand van twee voorbeelden. Dan kan ik laten zien hoe in elke stap de controle en de toetsing op doelmatigheid en doeltreffendheid wordt geborgd. Dat gaat ons ook helpen om na te gaan of er nog een lacune is. Ik kan hier niet op basis van één fonds uitleggen in welke fase van de keten het wellicht minder is. Dat kan ik misschien in tweede termijn proberen, maar het is eigenlijk bijna onmogelijk. “


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief vormgeving fondsenoverzicht (31.865) (T03686)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Otten (Fractie-Otten), toe dat zij in een brief zal toelichten op welke manier het fondsenoverzicht bij de Miljoenennota zal worden vormgegeven.


Kerngegevens

Nummer T03686
Status voldaan
Datum toezegging 4 april 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Mr.drs. H. Otten (Fractie-Otten)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen fondsen
miljoenennota
Kamerstukken Verbetering verantwoording en begroting (31.865)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 2.

De heer Otten (Fractie-Otten):

“Voorzitter, dat had u goed gezien, maar ik wachtte even tot de minister dit blokje had afgerond, ook omdat u dat zo graag ziet. Dank voor de toezegging over het overzicht van die fondsen. Maar kan die toezegging iets concreter? Als het een A4'tje wordt met alle fondsen, dan hebben we daar natuurlijk niet zo veel aan. Wordt daarin ook concreet en precies aangegeven wat er is uitgegeven, wat het budget is, hoe het zit met de governance, hoe het zit met de controle en noem maar op? Het moet niet alleen een lijstje van de fondsen zijn. Ik zit bijvoorbeeld te denken aan het overzicht van de staatsdeelnemingen. Dat is ieder jaar een heel boekwerk. Dat geeft in ieder geval een beetje een gedegen inzicht. Kan de toezegging van de minister, waar wij haar erkentelijk voor zijn, nog wat uitgebreid worden met meer gedetailleerde informatie? Dat is eigenlijk mijn vraag.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 2-3.

Minister Kaag:

“Ik ga geen boekwerk toezeggen. Dit is al een hele sprong vooruit, eerlijk gezegd, die nog nooit door het kabinet of vorige kabinetten is gezet. Wat ik zal doen, is dat ik u meedeel in een brief hoe de vormgeving eruit zal zien. Dan kunnen we misschien kijken naar een annotatie of vermeldingen waar de informatie gevonden kan worden. Eerlijk gezegd staat heel veel al online op rijksoverheid.nl. Ik zal een goed en slim extract maken dat meer een Reader's Digest wordt, denk ik. Ik zal dat schriftelijk aan u meedelen. Inderdaad, een lijst alleen zal niet voldoende zijn, maar ik zeg er wel bij dat wat de heer Otten vraagt misschien veel tijd en staf vraagt. Ik doe de toezegging dat ik in een brief zal toelichten op welke manier we zo veel mogelijk informatie kunnen geven. Nou heb ik al een paar suggesties gehoord van de heer Otten. Ik zal dat in een brief bevestigen, maar ik wil hier even ambtelijk overleg over voeren. Dat lijkt me wel zo netjes.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 3.

De heer Otten (Fractie-Otten):

“Het waren maar een paar suggesties die me zo te binnen schoten. Ik wil er straks nog wel wat meer geven. Het gaat in totaal om 100 miljard. Dat is bijna een achtste van ons nationaal inkomen. We praten dus echt over heel veel geld. Dan mag er door de Staten-Generaal toch wel gevraagd worden om adequate, tijdige en goede verantwoording. Als dat moeilijk is, verzoek ik de minister om middelen vrij te maken om goed en tijdig te kunnen rapporteren. Kan zij dat toezeggen?”

Minister Kaag:

“Nou, ik heb net uit eigener beweging al een toezegging gedaan met een toelichting en ik zal komen met een brief. Ik denk dat u ervan kunt uitgaan dat wij dit zelf ook goed willen doen. U spreekt over 100 miljard, maar 60 miljard is voor fondsen die formeel nog opgericht moeten worden. Het Klimaatfonds ligt bijvoorbeeld al in de Tweede Kamer. De andere miljarden zijn inderdaad bij een paar fondsen belegd. Ik denk dat we er echt wel uit kunnen komen en genoeg informatie kunnen delen. Ik herhaal mijn toezegging en ik doe die vanuit een positieve houding.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8 - blz. 6.

Minister Kaag:

(…)

“Ik heb aan de heer Otten en zijn collega's ook een toezegging gedaan om te kijken hoe we dat zo veel mogelijk kunnen specificeren, zodat u niet alleen een lijst krijgt maar ook veel meer inzicht in wat het is, hoe het wordt besteed en wat de criteria zijn. Ik zou bijna "een inzichtelijk overzicht" willen zeggen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 3- blz. 13.

De heer Van Ballekom (VVD):

“Voorzitter. Tijdens de laatst gehouden Algemene Financiële Beschouwingen heeft mijn fractie ter voorbereiding op het debat schriftelijke vragen gesteld over het fondsenbeleid van de regering en andere financieringsinitiatieven ter verwezenlijking van beleidsdoelstellingen. Eerlijkheidshalve ontbrak het ons aan inzicht en overzicht. De summiere beantwoording op de gestelde vragen bracht daarin geen verandering. Gezien de omvang en complexiteit van het onderwerp heb ik destijds voorgesteld om hieraan een debat te wijden. Ik ben mijn collega's erkentelijk dat ze hiermee hebben ingestemd.

(…)

De VVD-fractie ondersteunt de opvatting van de Kamer, vandaar ook dit debat met, wat ons betreft, een drietal bedoelingen. Ten eerste, om inzicht te krijgen in het totale aantal fondsen en de financieringsvormen buiten de begroting om. Voorts om inzicht te krijgen in de onderlinge samenhang tussen de fondsen. Ik kom daar later op terug met wat voorbeelden. En ten derde, om inzicht te krijgen in hoeverre de doelstellingen worden gerealiseerd. Wat betreft aandachtspunt één blijkt uit onderzoek, gehouden in 2019, dat er in tien jaar tijd ten minste 21 revolverende fondsen bij zijn gekomen, waardoor het totaal komt op ongeveer 30. Is dat aantal nog steeds correct? Is het niet aangewezen om, gezien het aantal fondsen, een jaarlijks totaaloverzicht te verstrekken van alle bestaande fondsen, al dan niet via een bijlage in de Miljoenennota? Mijn fractie zou het verwelkomen ook de niet-revolverende fondsen daarbij te betrekken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 9.

Minister Kaag:

“Nou, zo nauw heb ik mijn toezegging niet gedaan. Ik wil eerst maar eens de toezegging doen over hoeveel fondsen er wel niet zijn en inzichtelijk maken wat of waar. We kunnen er dan ook een asteriskje bij doen "binnen de begroting/buiten de begroting". Dat lijkt me het meest overzichtelijk, en het meest volledig.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 30.

Mevrouw Kennedy-Doornbos (ChristenUnie):

(…)

“Een staatsdeelname van minimaal 50% is vereist voordat de Algemene Rekenkamer ter plekke onderzoek mag doen bij revolverende fondsen, maar veel fondsen voldoen niet aan dit vereiste. Betekent dit dat de Rekenkamer in haar onderzoek alleen toegang heeft tot openbare documenten? Zou u bereid zijn bij de instelling van een fonds ook aan te geven welke rekenkamer bevoegd is om onderzoek te doen naar dat fonds? Hoe wordt het toezicht op de zogenaamde dakfondsen geregeld die investeren in fondsen? Wordt zichtbaar gemaakt in welke fondsen dan wordt geïnvesteerd en welke bedragen daarmee gemoeid zijn? Wie is er verantwoordelijk voor het toezicht? Hoe voorkom je overlap van doelstellingen?”

Minister Kaag:

(…)

“Mevrouw Doornbos vroeg ook welke rekenkamer bevoegd is op welke momenten. We hebben het feitelijke antwoord hierop niet goed kunnen achterhalen, dus ik wil dat graag schriftelijk meegeven in de brief die ik heb toegezegd aan deze Kamer in den brede.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overzicht fondsen zo mogelijk bij de Miljoenennota en uiterlijk bij de verantwoording over het jaar 2023 (31.865) (T03688)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Ballekom (VVD), toe dat zij een inzichtelijk overzicht met betrekking tot de hoeveelheid fondsen en de betekenis daarvan aan de Kamer zal sturen, zo mogelijk bij de Miljoenennota en uiterlijk bij de verantwoording over het jaar 2023.


Kerngegevens

Nummer T03688
Status voldaan
Datum toezegging 4 april 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden W.T. van Ballekom (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen financiën
fondsen
miljoenennota
Kamerstukken Verbetering verantwoording en begroting (31.865)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 3- blz. 13.

De heer Van Ballekom (VVD):

“Voorzitter. Tijdens de laatst gehouden Algemene Financiële Beschouwingen heeft mijn fractie ter voorbereiding op het debat schriftelijke vragen gesteld over het fondsenbeleid van de regering en andere financieringsinitiatieven ter verwezenlijking van beleidsdoelstellingen. Eerlijkheidshalve ontbrak het ons aan inzicht en overzicht. De summiere beantwoording op de gestelde vragen bracht daarin geen verandering. Gezien de omvang en complexiteit van het onderwerp heb ik destijds voorgesteld om hieraan een debat te wijden. Ik ben mijn collega's erkentelijk dat ze hiermee hebben ingestemd.

(…)

De VVD-fractie ondersteunt de opvatting van de Kamer, vandaar ook dit debat met, wat ons betreft, een drietal bedoelingen. Ten eerste, om inzicht te krijgen in het totale aantal fondsen en de financieringsvormen buiten de begroting om. Voorts om inzicht te krijgen in de onderlinge samenhang tussen de fondsen. Ik kom daar later op terug met wat voorbeelden. En ten derde, om inzicht te krijgen in hoeverre de doelstellingen worden gerealiseerd. Wat betreft aandachtspunt één blijkt uit onderzoek, gehouden in 2019, dat er in tien jaar tijd ten minste 21 revolverende fondsen bij zijn gekomen, waardoor het totaal komt op ongeveer 30. Is dat aantal nog steeds correct? Is het niet aangewezen om, gezien het aantal fondsen, een jaarlijks totaaloverzicht te verstrekken van alle bestaande fondsen, al dan niet via een bijlage in de Miljoenennota? Mijn fractie zou het verwelkomen ook de niet-revolverende fondsen daarbij te betrekken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 3- blz. 15.

De heer Van Ballekom (VVD):

(…)

“Het meest praktische lijkt mijn fractie om jaarlijks het volledige overzicht te presenteren via een bijlage in de miljoenennota. Dat vergemakkelijkt het leven van de minister in het licht van de eisen die worden gesteld door de Comptabiliteitswet, het vergemakkelijkt het leven van de leden van de Kamer, het is in lijn met de adviezen van de Rekenkamer en het doet recht aan het parlementaire begrotingsrecht. Graag de visie van de minister maar beter nog een toezegging dat dit behulpzaam is en dat hiernaar wordt gestreefd door de regering. Dank u wel.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 2.

Minister Kaag:

(…)

“Wat is dan de conclusie van deze wat langere introductie? Ik deel uw mening, of tenminste de mening van een groot deel van deze Kamer, dat we terughoudend moeten zijn met het instellen van nieuwe fondsen. Integrale weging van publiek geld blijft cruciaal. Maar in sommige situaties is er wel sprake van toegevoegde waarde. Die randvoorwaarden heb ik eerder toegelicht. Het budgetrecht dient in alle gevallen gerespecteerd te worden. Ook dient uw Kamer bij alle fondsen formeel betrokken te zijn en te blijven. Qua transparantie begrijp ik uw verzoek tot het bieden van meer inzicht en overzicht. Ik zal zien wat ik samen met mijn collega's kan doen. Ik kan u een toezegging doen dat het kabinet u een overzicht van fondsen zal verstrekken, zo mogelijk bij de Miljoenennota en uiterlijk bij de verantwoording over het jaar 2023. Het vraagt nogal wat tijd. Ik hoop uw coulance daarin, maar dit is wel een sprong vooruit. U krijgt overzicht en daardoor inzicht.

Natuurlijk is er ook de optie om daar zelf vervolg aan te geven. Daarbij blijft het wel van belang te onderkennen dat indien middelen, of het nu subsidies of fondsmiddelen zijn, de rijksoverheid verlaten wij geen financiële verantwoording meer afleggen. Vakministers dienen wel te evalueren of de ingezette instrumenten bijdragen aan het beleidsdoel. De samenhang van de fondsen wordt geborgd door met elkaar het gesprek te voeren over de doelstellingen van het fonds. Mocht blijken dat doelstellingen elkaar te veel overlappen, dan moet het gesprek natuurlijk gevoerd worden. (…)

Ik heb een groot aantal fondsen niet genoemd, maar ik kan u zeggen dat die niet voortkomen uit het kabinet-Rutte IV en ook niet uit Rutte III, geloof ik. Op Rutte I en II heb ik geen zicht. Toen was ik zelf ook niet in Nederland. Maar sommige fondsen bestaan al vele decennia. Daar heeft de Staten- Generaal destijds natuurlijk ook zijn goedkeuring aan verleend. Dit ter introductie.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 9.

Minister Kaag:

“Nou, zo nauw heb ik mijn toezegging niet gedaan. Ik wil eerst maar eens de toezegging doen over hoeveel fondsen er wel niet zijn en inzichtelijk maken wat of waar. We kunnen er dan ook een asteriskje bij doen "binnen de begroting/buiten de begroting". Dat lijkt me het meest overzichtelijk, en het meest volledig.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 30.

Minister Kaag:

(…)

“Mevrouw Doornbos vroeg ook welke rekenkamer bevoegd is op welke momenten. We hebben het feitelijke antwoord hierop niet goed kunnen achterhalen, dus ik wil dat graag schriftelijk meegeven in de brief die ik heb toegezegd aan deze Kamer in den brede.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitkomsten debat meenemen bij evaluatie Comptabiliteitswet 2016 (31.865) (T03689)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Backer (D66), toe dat de uitkomsten van dit debat, waar relevant, worden meegenomen in de evaluatie Comptabiliteitswet 2016.


Kerngegevens

Nummer T03689
Status voldaan
Datum toezegging 4 april 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Comptabiliteitswet
evaluaties
financiën
Kamerstukken Verbetering verantwoording en begroting (31.865)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8 - blz. 12-13.

Minister Kaag:

(…)

“De heer Backer vraagt om de status en de planning van de evaluatie van de Comptabiliteitswet 2016. Die evaluatie loopt op dit moment nog. Er zijn heel veel gesprekken gevoerd en veel interviews geweest. De komende maanden vindt de analyse plaats. De planning is dat de evaluatie voor de zomer wordt afgerond. In het najaar zal het kabinet reageren op de evaluatie middels een hoofdlijnenbrief, waarbij tevens andere trajecten, zoals het begrotingsproces en het koppelen van de Monitor Brede Welvaart aan departementale begrotingen, zullen worden meegenomen.

De heer Backer vraagt ook naar de mogelijkheden om binnen het materiële budgetrecht en een nieuwe Comptabiliteitswet ruimte te bieden om meerjarige begrotingsverplichtingen aan te gaan. Zoals u weet, is het niet mogelijk om dat nu al te doen. Ik vind het ook onwenselijk om het budgetrecht van toekomstige parlementen in te perken, want in het budgetrecht werken we met jaarbegrotingen voor verplichtingen en kasuitgaven. Deze begrotingen worden per jaar voorgelegd ter autorisatie. Wel is het mogelijk om verplichtingen aan te gaan ten laste van het verplichtingen budget die pas een aantal jaren later tot kasbetalingen zullen leiden. Dat heb je bijvoorbeeld met name op het terrein van Defensie, zeker in deze periode.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8 - blz. 13.

De heer Backer (D66):

“Mag ik veronderstellen dat bij de evaluatie, de diverse gesprekken en alle voorbereidingen die bij de wijziging van de Comptabiliteitswet aan de orde zijn, de uitkomsten van dit debat worden meegenomen?”

Minister Kaag:

“Waar relevant: ja.”

De heer Backer (D66):

“Uiteraard waar relevant!”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verzoek aan Studiegroep Begrotingsruimte om onderzoek naar fondsen (31.865) (T03690)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Ballekom (VVD), Kennedy-Doornbos (ChristenUnie) en Prast (PvdD), toe dat zij de Studiegroep Begrotingsruimte gaat verzoeken om nut, noodzaak en werking van fondsen in kaart te brengen. Zij zal in het verzoek meenemen om te laten kijken naar een juridisch toetsingskader voor revolverende fondsen evenals nut en noodzaak van het beleidskompas in relatie tot de fondsen.


Kerngegevens

Nummer T03690
Status openstaand
Datum toezegging 4 april 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden W.T. van Ballekom (VVD)
Drs. S.J. Kennedy-Doornbos (ChristenUnie)
Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen fondsen
revolverende fondsen
Studiegroep Begrotingsruimte
Kamerstukken Verbetering verantwoording en begroting (31.865)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 3- blz. 11.

Mevrouw Prast (PvdD):

(…)

“Wij hebben het vandaag over het woud aan fondsen, hun besteding van belastinggeld, hun governance en de verantwoording aan de samenleving. Het gaat om revolverende fondsen als Invest-NL en begrotingsfondsen zoals het Nationaal Groeifonds. De Algemene Rekenkamer — het is hier al genoemd — publiceerde in 2019 al kritisch over de revolverende fondsen en kwam in december jongstleden met de aanbeveling om een specifiek toetsingskader voor deze fondsen op te stellen, omdat bestaande kaders onvoldoende zekerheid bieden voor een verantwoorde inzet van belastinggeld. In mijn perceptie zegt dit advies van de Rekenkamer eigenlijk dat er onzorgvuldig en verspillend met belastinggeld wordt omgegaan. De ministers legden in 2019 het advies van de Algemene Rekenkamer naast zich neer. Kunnen zij toezeggen dat zij ditmaal het advies wel opvolgen? Naar aanleiding van het regeerakkoord en de daarin aangekondigde begrotingsfondsen schreef de Rekenkamer: het beleid en de daarbij behorende publieke middelen dienen navolgbaar en toetsbaar te zijn. Dat is eigenlijk zo vanzelfsprekend dat het feit dat de Algemene Rekenkamer het nodig vond dit te expliciteren boekdelen spreekt. Het is op te vatten als een waarschuwing. Neemt de minister die waarschuwing serieus of legt zij die naast zich neer? Graag een reactie. Bij zowel begrotings- als revolverende fondsen gaat het om publiek geld. Het mag niet zo zijn dat het kabinet het succes afmeet aan de hoeveelheid die erin is gestopt. Het gaat om de output, in termen van het bereiken van doelen onder respectering van de randvoorwaarden. Zijn de ministers dat met mijn fractie eens? Graag een reactie.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 3- blz. 13.

De heer Van Ballekom (VVD):

“Voorzitter. Tijdens de laatst gehouden Algemene Financiële Beschouwingen heeft mijn fractie ter voorbereiding op het debat schriftelijke vragen gesteld over het fondsenbeleid van de regering en andere financieringsinitiatieven ter verwezenlijking van beleidsdoelstellingen. Eerlijkheidshalve ontbrak het ons aan inzicht en overzicht. De summiere beantwoording op de gestelde vragen bracht daarin geen verandering. Gezien de omvang en complexiteit van het onderwerp heb ik destijds voorgesteld om hieraan een debat te wijden. Ik ben mijn collega's erkentelijk dat ze hiermee hebben ingestemd.

(…)

De VVD-fractie ondersteunt de opvatting van de Kamer, vandaar ook dit debat met, wat ons betreft, een drietal bedoelingen. Ten eerste, om inzicht te krijgen in het totale aantal fondsen en de financieringsvormen buiten de begroting om. Voorts om inzicht te krijgen in de onderlinge samenhang tussen de fondsen. Ik kom daar later op terug met wat voorbeelden. En ten derde, om inzicht te krijgen in hoeverre de doelstellingen worden gerealiseerd. Wat betreft aandachtspunt één blijkt uit onderzoek, gehouden in 2019, dat er in tien jaar tijd ten minste 21 revolverende fondsen bij zijn gekomen, waardoor het totaal komt op ongeveer 30. Is dat aantal nog steeds correct? Is het niet aangewezen om, gezien het aantal fondsen, een jaarlijks totaaloverzicht te verstrekken van alle bestaande fondsen, al dan niet via een bijlage in de Miljoenennota? Mijn fractie zou het verwelkomen ook de niet-revolverende fondsen daarbij te betrekken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 3- blz. 16.

Mevrouw Kennedy-Doornbos (ChristenUnie):

(…)

“De besteding van teruggekomen gelden in een revolverend fonds loopt niet via de normale begrotingsprocedure, en onderbesteding kan dus onderbelicht blijven. Ook kunnen fondsen worden opgericht die andere fondsen financieren, zonder dat er een voorhangprocedure hoeft te worden toegepast. Sommige fondsen worden gevoed door publiek kapitaal van de rijksoverheid en decentrale overheden, maar bij een staatsdeelname van minder dan 51% mag de Algemene Rekenkamer geen onderzoek doen. Kan de minister toezeggen dat elk fonds in elk geval op één overheidsniveau door de daarbij behorende rekenkamer aan een onderzoek kan worden onderworpen, waarbij ook onderzoek mag worden gedaan bij de eindgebruikers, net als bij de Europese Rekenkamer?

Sommige decentrale overheden kiezen ervoor om aan fondsen publiekrechtelijke normen op te leggen, zoals de Wet normering topinkomens of de Wet open overheid. Is de minister bereid om revolverende fondsen die deels met publiek geld worden gefinancierd te kwalificeren als bestuursorgaan of hun publiekrechtelijke normen op te leggen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 2.

Minister Kaag:

(…)

“Wat is dan de conclusie van deze wat langere introductie? Ik deel uw mening, of tenminste de mening van een groot deel van deze Kamer, dat we terughoudend moeten zijn met het instellen van nieuwe fondsen. Integrale weging van publiek geld blijft cruciaal. Maar in sommige situaties is er wel sprake van toegevoegde waarde. Die randvoorwaarden heb ik eerder toegelicht. Het budgetrecht dient in alle gevallen gerespecteerd te worden. Ook dient uw Kamer bij alle fondsen formeel betrokken te zijn en te blijven. Qua transparantie begrijp ik uw verzoek tot het bieden van meer inzicht en overzicht. Ik zal zien wat ik samen met mijn collega's kan doen. Ik kan u een toezegging doen dat het kabinet u een overzicht van fondsen zal verstrekken, zo mogelijk bij de Miljoenennota en uiterlijk bij de verantwoording over het jaar 2023. Het vraagt nogal wat tijd. Ik hoop uw coulance daarin, maar dit is wel een sprong vooruit. U krijgt overzicht en daardoor inzicht.

Natuurlijk is er ook de optie om daar zelf vervolg aan te geven. Daarbij blijft het wel van belang te onderkennen dat indien middelen, of het nu subsidies of fondsmiddelen zijn, de rijksoverheid verlaten wij geen financiële verantwoording meer afleggen. Vakministers dienen wel te evalueren of de ingezette instrumenten bijdragen aan het beleidsdoel. De samenhang van de fondsen wordt geborgd door met elkaar het gesprek te voeren over de doelstellingen van het fonds. Mocht blijken dat doelstellingen elkaar te veel overlappen, dan moet het gesprek natuurlijk gevoerd worden. Ik ga ook de Studiegroep Begrotingsruimte verzoeken om nut, noodzaak en werking van fondsen in kaart te brengen, om dat ook richting de toekomst nog beter te wegen.

Ik heb een groot aantal fondsen niet genoemd, maar ik kan u zeggen dat die niet voortkomen uit het kabinet-Rutte IV en ook niet uit Rutte III, geloof ik. Op Rutte I en II heb ik geen zicht. Toen was ik zelf ook niet in Nederland. Maar sommige fondsen bestaan al vele decennia. Daar heeft de Staten- Generaal destijds natuurlijk ook zijn goedkeuring aan verleend. Dit ter introductie.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 8-9.

Mevrouw Prast (PvdD):

Dank aan de minister voor de toezegging. Ik hoorde haar ook zeggen dat de minister van JenV deze week met iets bezig is. Ik heb even niet begrepen of dat ook betrekking heeft op de toetsingscriteria, waar de Algemene Rekenkamer om heeft gevraagd en waar ik het over had in mijn inbreng, en mevrouw Kennedy ook.

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 9.

Minister Kaag:

Ja, ik moet het zelf ook even opzoeken. Het ging om een beleidskompas waarin de criteria inderdaad inzichtelijk worden gemaakt. Maar ik moet zelf ook nog even beter naar de details kijken, want ik las dit staande het debat. Ik zal het in tweede termijn doen.

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 30.

Mevrouw Kennedy-Doornbos (ChristenUnie):

(…)

“Minister Kaag wil geen rijksbrede kaders voor revolverende fondsen. Het juridisch toetsingskader — een aanbeveling die de Rekenkamer in verschillende rapporten deed — wordt dus opnieuw afgewezen. Vallen alle huidige en toekomstige revolverende fondsen onder de instellingwet die nu behandeld wordt in de Tweede Kamer? Zo niet, waarom zou het dan geen goed idee zijn om toch een toetsingskader op te stellen dat gebruikt kan worden voor alle revolverende fondsen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 30.

Minister Kaag:

“Dank, meneer de voorzitter. Dank voor de vragen. Ik wilde nog even kort een paar van de resterende vragen beantwoorden. Mevrouw Kennedy-Doornbos vroeg naar het toetsingskader voor revolverende fondsen. Ik herken het inhoudelijke probleem, maar de inschatting is — want deze discussie met de Algemene Rekenkamer speelt nu, geloof ik, al tien jaar — dat een juridisch toetsingskader niet op voorhand de oplossing is. Maar ik wil het wel meenemen in het verzoek richting de Studiegroep Begrotingsruimte. Zoals u weet, is Financiën ook geen fan van revolverende fondsen, om een aantal van de zorgen die u zelf ook heeft onderstreept. We willen dit soort fondsen eigenlijk voorkomen. Hoe meer we het gaan codificeren, hoe meer vraag er naar de fondsen is. We willen de markt niet aanwakkeren, zeg ik er even wat informeler bij.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8- blz. 31.

Minister Kaag:

(…)

“Mevrouw Kennedy en mevrouw Prast vroegen mij terug te komen op het Beleidskompas en op de vraag in hoeverre dat voorziet in de aanbevelingen die de Rekenkamer doet over revolverende fondsen. Het is niet een-op-een; dat wil ik nog even herbevestigen. Het Beleidskompas is een hulpmiddel voor departementen om de juiste keuzes te maken, ook gelet op de vormgeving van beleidsinstrumenten. Het Beleidskompas kijkt dus veel breder dan alleen naar financiële instrumenten en kijkt ook naar normering en beprijzing. Als de afweging leidt tot een financieel instrument, dan kan een revolverend fonds een optie zijn. Ik heb u net al gezegd dat Financiën daar niet echt een voorstander van is, maar de instrumentkeuze is de verantwoordelijkheid van de vakminister. Dan komen we dus weer terug op het budgetrecht van de Kamer. Ik snap ook de wens om meer duidelijkheid te hebben over het nut en de noodzaak van dit instrument, dus ik voeg dat toe aan de vraag die we zullen voorleggen aan de Studiegroep Begrotingsruimte. Overigens kan ik het de Studiegroep Begrotingsruimte niet opdragen, want die handelt in gehele vrijheid. Dat moet ik voor de duidelijkheid nog even zeggen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Scenario gevolgen rentelasten en inflatie voor fondsen (31.865) (T03691)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schalk (SGP), toe dat haar ambtenaren een scenario zullen maken met betrekking tot de gevolgen van rentelasten en inflatie voor de fondsen.


Kerngegevens

Nummer T03691
Status openstaand
Datum toezegging 4 april 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen fondsen
inflatie
rentelasten
Kamerstukken Verbetering verantwoording en begroting (31.865)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 3 - blz. 10.

De heer Schalk (SGP):

(…)

“Voorzitter. Het gaat wel ergens over. Er wordt weleens beweerd dat er inmiddels meer dan 100 miljard in allerlei fondsen zou zitten. Ik heb het niet opgeteld, maar het zou zomaar kunnen dat het ongeveer klopt. Het is van belang om precies te weten welke invloed de gestegen inflatie en rente hebben op de actuele en beoogde investeringen in de diverse fondsen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 25, item 8 - blz. 14.

Minister Kaag:

(…)

“De heer Schalk informeerde naar de omvang van de fondsenrelatie tot rente en inflatie. De middelen zelf zijn nog toereikend, maar ze worden natuurlijk wel geïndexeerd, net als andere posten op de begroting, voor ontwikkelingen in lonen en prijzen. De financiering van de fondsen — dat is uw zorg, denk ik — verloopt via de staatsschuld. De rente op de staatsschuld is toegenomen. Dit zet ook druk op het uitgavenplafond. Het is een van de onderwerpen waarover ik in onderhandeling ben met mijn collega-ministers met betrekking tot de Voorjaarsnota, omdat er een grote dekkingsopgave ligt voor het kabinet, juist ook vanuit prudent beheer van de overheidsfinanciën. De rentelasten zelf komen niet terecht in de fondsen, maar ze zullen wel gedekt moeten worden.”

De heer Schalk (SGP):

“Betekent dit dat het boven op de fondsen komt? Het antwoord ging nogal snel.”

Minister Kaag:

“Nee, het komt niet in de fondsen. Maar de financiering die we extra betalen omdat de rente is verhoogd, de rentelasten zelf, zullen we moeten dekken. Dat heeft te maken met de uitgavenplafonds.”

De heer Schalk (SGP):

“Dus dat betekent dat de fondsen in stand blijven en de rente ergens anders vandaan moet komen.”

Minister Kaag:

“De rente valt onder het uitgavenkader en moet gedekt worden. Die loopt de komende jaren zeer op, zoals u weet. De "rentelasten", moet ik zeggen.”

De heer Schalk (SGP):

“Oké, dat is dan de rente. Maar de inflatie heeft natuurlijk ook invloed gehad. Die was gemiddeld ongeveer 10% het afgelopen jaar.”

Minister Kaag:

“De fondsen worden geïndexeerd, net als andere posten op de begroting, voor ontwikkeling in loon en prijzen, zoals ik net zei.”

De heer Schalk (SGP):

“Dus dat betekent dat een fonds van 25 miljard kan oplopen naar 27 of 27,5 miljard?”

Minister Kaag:

“Ah, op die manier. Het wordt natuurlijk gecompenseerd, maar ik schat nu niet in dat we van 25 naar 27 miljard gaan. Wat ik kan doen, is het volgende. Ik zal de ambtenaren vragen een scenario voor u te maken. Dat lijkt me wel goed.”

De heer Schalk (SGP):

“Dank voor die toezegging.”


Brondocumenten


Historie