Rappelabele toezeggingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Halfjaarlijks rappel (februari 2017))



Dit is het rappel tot 02-01-17.

 




Toezegging Transparantie jaarverslag pensioenfondsen (33.182) (T01779)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ester, toe te bewerkstelligen dat pensioenfondsen in hun jaarverslag verduidelijken welk deel van hun vermogen in Nederland belegd is.


Kerngegevens

Nummer T01779
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen beleggingen
jaarverslagen
pensioenfondsen
vermogen
Kamerstukken Wet versterking bestuur pensioenfondsen (33.182)


Opmerking

Aan deze toezegging zou zijn voldaan met Artikel I, onderdeel E en Artikel II, onderdeel F van wetsvoorstel 33863 (Verzamelwet Pensioenen 2014). Dit onderdeel is echter vervallen met amendement-Lodders (33863, nr. 21)

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 35-16-blz. 69

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Ester had nog een vraag. Hij zei dat als pensioenfondsen beleggen – wij weten dat die discussie nu ook speelt – het plezierig zou zijn als dat in het jaarverslag terug te zien is. Ik zal kijken in hoeverre ik dit tot stand kan brengen met de Pensioenfederatie. Ik vind het een heel heldere vraag. Het leidt tot transparantie voor degenen die bij het fonds zijn aangesloten.

Handelingen I 2012-2013, nr. 35-16-blz. 72

De heer Ester (ChristenUnie):

Tot slot dank ik de staatssecretaris voor de toezegging om pensioenfondsen te verzoeken om in hun jaarverslag op te nemen welk deel van het vermogen in Nederland belegd is en welke trends daarbij te onderkennen zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bijzondere bijstand (33.716) (T01981)

De Minister van SWZ zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van diverse leden, toe het beroep op de bijzondere bijstand als gevolg van de gewijzigde regelgeving in het overgangsjaar te monitoren en te bezien of eventuele aanvullende middelen na 2015 nodig zijn. Beide Kamers zullen hierover tijdig worden geïnformeerd. 


Kerngegevens

Nummer T01981
Status voldaan
Datum toezegging 10 juni 2014
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Elzinga (SP)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Mr. F.H.G. de Grave (VVD)
Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Drs.ir. A.L. Koning (PvdA)
Prof.dr. C.A. de Lange (Fractie-De Lange)
Mr. M.C. Scholten (D66)
C. P. Thissen (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen alleenstaande ouderkoptoeslag
bijzondere bijstand
kindgebonden budget
partnertoeslagen
Kamerstukken Wet hervorming kindregelingen (33.716)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr.33-15-7

Minister Asscher:

Gezien het hier breed gedragen gevoel, zoals betoogd door de heer Hoekstra, mevrouw Koning en de heer Ester, zal ik het extra overgangsrecht op basis van het amendement-Hamer zodanig aanpassen, dat de volledige groep ouders die nu voor de bijstand als alleenstaande ouder wordt aangemerkt en straks door dat andere partnerbegrip niet in aanmerkingkomt voor de alleenstaande ouder-kop in het kindgebondenbudget, onder dat overgangsrecht begrepen moet worden. Dat geeft deze groep een jaar langer de tijd om zich voor te bereiden. Dat jaar wil ik gebruiken om de situatie goed te monitoren. Het gaat om een relatief kleine groep ten opzichte van de getallen die ik noemde. In beginsel beschikken gemeenten over voldoende middelen om in het individuele geval bijzondere bijstand te verstrekken voor die personen die na dat jaar in de problemen geraken. Ik zal monitoren hoe vaak bijzondere bijstand verstrekt gaat worden. Zo nodig zal ik bezien of aanvullende middelen in het kader van het Gemeentefonds nodig zijn.

Handelingen I 2013-2014, nr.33-15-8/9

Mevrouw Koning (PvdA):

Ik wil graag nog een vraag stellen ten aanzien van het monitoren tijdens het overgangsjaar. Ik denk dat aan de Kamer gerapporteerd moet worden wat dat monitoren oplevert, zodat we — gechargeerd gezegd — niet in december 2015 te horen krijgen dat het eigenlijk allemaal wel heel erg veel is en de gemeenten het met de bijzondere bijstand niet redden. Als u het monitoren daarom zo kunt inrichten dat dit voor de zomer van 2015 helder is, geeft dat in ieder geval meer zekerheid dat aan een uiteindelijke oplossing echt goed vormgegeven kan worden.

Minister Asscher:

Waar ik aangeef de situatie te zullen monitoren, ben ik zeker ook bereid daarvan beide Kamers op de hoogte te stellen. Dat zal ik ook tijdig doen, zodat aanvullende maatregelen en eventueel aanvullende middelen nog mogelijk gemaakt kunnen worden, mochten die nog nodig zijn. [...]

Om de tijd niet onze vijand te laten zijn, heb ik, gehoord de eerste termijn, gezocht naar mogelijkheden om te Kamer tegemoet te komen. Daarbij heb ik aansluiting gezocht bij het amendement dat gericht is op uitstel voor een jaar. Daar heb ik het niet bij gelaten. Ik heb ook toegezegd dat ik in dat jaar samen met de gemeenten zal bekijken hoe dit fenomeen zich ontwikkelt. Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten voldoende middelen hebben om via de bijzondere bijstand die groep, die enkele duizenden personen omvat, van dienst te kunnen zijn in het licht van hun totale middelen voor bijzondere bijstand. Ik heb ook al aangegeven dat ik dit niet alleen wil monitoren en de Kamer daarover wil informeren, maar dat ik ook — als dat nodig zal zijn — wil terugkomen met voorstellen om de gemeenten daar ook financieel voor te compenseren. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen, maar dat kan in dat jaar besloten worden en dat kan hier dan aan de orde komen

Handelingen I 2013-2014, nr.33-15-19

Minister Asscher

Ik heb echter wel toegezegd dat ik het bestaande bestand wil bevriezen en op een eenvoudige manier een jaar lang wil sauveren, zodat je in dat jaar kunt bekijken welke nieuwe gevallen zich voordoen. Naar aanleiding daarvan kan ik verslag uitbrengen aan beide Kamers en kan worden overwogen of aanvullende maatregelen nodig zijn in het kader van een toevoeging aan het Gemeentefonds.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Begrip arbeidsvermogen (33.161 / 33.801) (T01983)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent, toe een evaluatie van de uitvoerbaarheid van het nieuwe beoordelingscriterium arbeidsvermogen één of twee jaar na invoering aan de "thermometer" toe te voegen en de Kamers daarover te informeren.


Kerngegevens

Nummer T01983
Status voldaan
Datum toezegging 24 juni 2014
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen arbeidsparticipatie
arbeidsverhoudingen
sociale werkvoorzieningen
Kamerstukken Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (33.801)
Invoeringswet Participatiewet (33.161)


Uit de stukken

Handelingen 24 juni 2014, p. 35-9-8/9

Mevrouw Sent (PvdA):

De leden van de fractie van de PvdA lezen in de memorie van antwoord dat de regering met de VNG heeft afgesproken om een "thermometer" te ontwikkelen om te volgen of de onderliggende aannames voor de berekening van de financiële middelen voor het zittend WSW-bestand houdbaar blijven. Het gaat daarbij om het feitelijk aantal SW-plekken, afgezet tegen de prognoses die het ministerie van SZW heeft gehanteerd in het financieel kader van de Participatiewet, evenals de kosten die gemeenten maken voor de WSW, afgezet tegen de beschikbaar gestelde financiële middelen. Verder zal de regering in het kader van de monitoring en evaluatie de ontwikkeling van het aantal beschutte werkplekken jaarlijks volgen. Graag vraagt mijn fractie om de inkomensgevolgen voor betrokkenen aan de monitoring toe te voegen. Mijn fractie ziet ook graag dat een evaluatie van de uitvoerbaarheid van het nieuwe beoordelingscriterium arbeidsvermogen één of twee jaar na invoering wordt toegevoegd aan de thermometer. Is de staatssecretaris bereid dit toe te zeggen?

Handelingen 24 juni 2014, p. 35-9-32

Staatssecretaris Klijnsma:

De Partij van de Arbeid stelde een vraag over monitoring. De Partij van de Arbeid wil graag na één of twee jaar na de invoering een evaluatie van het nieuwe beoordelingscriterium arbeidsvermogen. Dat kan ik toezeggen, want het begrip "arbeidsvermogen" en de manier om dat te beoordelen, zijn nieuw. Ik wil dan ook nauwgezet gaan volgen hoe die in de praktijk gaan verlopen. Het UWV zal dit monitoren en mij regelmatig daarover berichten. Ik zal de Kamers daarvan in kennis stellen.

Handelingen 24 juni 2014, p. 35-9-52

Mevrouw Sent (PvdA):

Als laatste punt bij het wetsvoorstel Invoeringswet Participatiewet hebben wij gevraagd om een toevoeging aan de thermometer. Wij zijn blij met de toezegging van de staatssecretaris om de evaluatie van de uitvoerbaarheid van het nieuwe beoordelingscriterium "arbeidsvermogen" toe te voegen aan de thermometer en de Kamers daarover te informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderbouwing quotaregelingen (33.981) (T02131)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Backer, toe om samen met het Sociaal en Cultureel Planbureau te komen tot een nadere onderbouwing van quota- of heffingsregelingen door ze in een bredere (Europese) context te plaatsen.


Kerngegevens

Nummer T02131
Status voldaan
Datum toezegging 24 maart 2015
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen arbeidsparticipatie
onderzoek
quotumheffingen
werkgevers
Kamerstukken Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (33.981)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-3-blz. 17

De heer Backer (D66):

Laten we even om ons heen kijken in Europa. In 20 van de28 landen bestaat een vorm van quota of heffing. Het fenomeen van quota in andere Europese landen is wel onderzocht, zoals ik ook lees in de memorie van antwoord, maar er zijn weinig empirische gegevens over bekend. Ik heb zelf nog eens nagekeken of er nog wat te vinden was. Er is een studie van het European Centre for Social Welfare Policy and Research in Wenen. Dat concludeert dat maatregelen, gebaseerd op anti-discriminatie, dus de civielrechtelijke kant, of strafrechtelijke bepalingen ongeveer evenveel voorkomen als quotaregelingen. Ik vond nog een TNO-rapport uit 2012 en een OECD-studie, maar het nadeel van al die studies is dat zij heel vaak onvergelijkbare regelingen in onvergelijkbare arbeidsmarkten aan de orde stellen. Daardoor is het als je kijkt naar de omgeving toch wel een beetje gissen wat nu doorslaggevend is voor werkgevers om op basis van empirie aan hun banenafspraak of aan hun quotum te voldoen. Is dat een intrinsieke motivatie? Is het geloof in gelijke kansen? Is het maatschappelijk verantwoord ondernemen? Of is het naming-and-shaming als je het niet doet? Wat mijn fractie intrigeert, is of er in de EU ook overleg over dit onderwerp is, ook recent nog en, zo ja, wat de status daarvan is. Zijn er best practices en, zo ja, zijn die ergens in de voorstellen verwerkt? Ik lees er eigenlijk niets over, terwijl dat toch wel relevant is in een Europese markt.

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 10

De heer Backer (D66):

Ik heb nog één punt over Europa. De kern van wat mij opviel in het statistische materiaal en de studies is dat deze zaken zo slecht vergelijkbaar zijn. Ik vind het belangrijk dat we dat over twee jaar niet meer hoeven te zeggen. Het zou mooi zijn als bijvoorbeeld het SCP of een ander orgaan daar misschien systematisch naar zou kunnen kijken. Ik heb ook gevraagd wat de actualiteit van het debat in Europa is. Wordt hierover overleg gevoerd tussen de collega's? Wat is de stand van zaken? Of is dat overleg afwezigen is dat misschien iets om te initiëren? Die vraag was nog even blijven liggen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik vind het nog wel de moeite waard om samen met het SCP te bekijken of wij hierop iets zouden kunnen verrichten, ook in de onderbouwing. Dat vind ik helemaal niet verkeerd. Dat moeten we dan inderdaad in de internationale context doen. We hebben daar Europees gezien niet over bij elkander gezeten, maar wat treft het nu? Volgend jaar is Nederland voor een halfjaartje voorzitter van Europa. Dat zou een mooi moment kunnen zijn om ook een paar collega's uit te nodigen om hierover verder van gedachten te wisselen.

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 13

De heer Backer (D66):

Dank voor de toezegging ten aanzien van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Het is goed dat we een kompas hebben bij het volgen van beleidsvoornemens, met name binnen de komende twee jaar. [...] Dank dat u het initiatief wilt nemen om ook in EU-verband overleg hierover te voeren, al dan niet in het kader van het Europees voorzitterschap. Dat lijkt mij goed; wij kunnen dan van elkaar leren.

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 15

Staatssecretaris Klijnsma:

Last but not least kom ik op de vragen van de heer Backer. Ik vind het de moeite waard om met het Sociaal en Cultureel Planbureau te kijken naar de bredere context en naar de Europese context. Dat heb ik al gezegd in mijn eerste termijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Campagne kleine werkgevers (33.981) (T02133)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Beckers, Elzinga en Sent, toe om samen met MKB Nederland een campagne te starten om de banenafspraak bij kleinere werkgevers onder de aandacht te brengen.


Kerngegevens

Nummer T02133
Status voldaan
Datum toezegging 24 maart 2015
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Mr. H.G.J.M. Beckers (VVD)
A. Elzinga (SP)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen arbeidsbeperkingen
arbeidsparticipatie
kleine ondernemingen
MKB
Kamerstukken Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (33.981)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 4

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik zou graag van de staatssecretaris willen vernemen hoe kleine bedrijven, met minder dan 25 werknemers, worden gestimuleerd om ook hun verantwoordelijkheid in deze te nemen.

De heer Beckers (VVD):

Fijn dat mevrouw Sent dit onderwerp aan het licht bracht. Wij hebben hierover ook vragen gesteld en ik heb de staatssecretaris letterlijk gevraagd of ze aan wil geven hoe de kleine werkgevers gestimuleerd worden. Ik mis dit in het antwoord. Ik hoor graag wat vanuit de rijksoverheid expliciet ondernomen wordt. De staatssecretaris antwoordt dat gemeenten worden aangespoord om in gesprek te gaan. Dat doen gemeenten met de grote werkgevers ook en daar leidt dat waarschijnlijk tot meer effect. De 500 gesprekken met kleine werkgevers zijn veel intensiever. Ik stel de vraag nogmaals. Wat is de staatssecretaris van plan aan extra inzet te plegen om juist de kleine werkgevers zover te krijgen, zonder die stok achter de deur, dat zij zich manifest inzetten om de mensen uit de arbeidspool te werk te stellen?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik ben met MKB-Nederland in de persoon van de heer Van Straalen druk doende om te kijken hoe we kleine werkgevers kunnen verleiden om deze mensen plekken aan te bieden. We hebben een mandvol instrumenten vanuit de rijksoverheid. Zoals de heer Beckers wellicht weet, hebben we afgelopen vrijdag in de ministerraad besloten een wetsvoorstel naar de Raad van State te sturen om de no-riskpolis en de mobiliteitspolis voor alle werkgevers in Nederland te synchroniseren, juist ook voor kleine werkgevers, zodat zij niet hoeven na te denken over de vraag of zij nu naar de gemeente moeten of naar het UWV. Het wordt veel eenduidiger. Dat is voor kleine werkgevers ook heel plezierig. We denken er ook over na een campagne te starten juist voor midden- en kleinbedrijven, om ook die over de streep te helpen als het gaat om deze vorm van baneninrichting. Het Rijk is wel degelijk doende om ook kleine werkgevers de helpende hand te bieden. Instrumenten als de loonkostensubsidie helpen kleine werkgevers enorm. Dat zit allemaal in het mandje.

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 11

De heer Elzinga (SP):

Ik had nog een andere motie voorbereid, maar op dat punt hebben wij een toezegging gekregen. Met de toezeggingen en de uiteindelijke reactie op deze motie zijn onze zorgen niet weg, maar hebben we wel de mogelijkheid om die zorgen serieus te bespreken bij de evaluatie. Dat zijn zeker zaken die ik mee zal nemen en die ik met mijn fractie wil bespreken. Ik moet zeggen dat onder die omstandigheden wellicht het goede niet onder het betere moet lijden, zoals de heer Backer zei. [...] k had nog een motie voorbereid over de kleinere werkgevers, maar ik noteerde op dit punt een heel heldere toezegging van de staatssecretaris. Zij gaat bedrijven met minder dan 25 werknemers via een gerichte campagne aanspreken en actief stimuleren om mensen uit het doelgroepenregister in dienst te nemen en hen gebruik te laten maken van alle voorzieningen die voor deze doelgroep gelden ter realisatie van additionele banen. Een korte bevestiging hiervan volstaat.

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 14

Staatssecretaris Klijnsma:

De kleinere werkgevers zijn door de heer Beckers onder de aandacht gebracht in zijn eerste termijn. Ik vind het ook een dikke meerwaarde om samen met MKB-Nederland te bekijken hoe we daar iets op kunnen enten, in de zin van een campagne om de banenafspraak ook bij kleinere werkgevers onder de aandacht te brengen. Dat is prima. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Zelfstandigen (33.981) (T02134)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Backer, toe om - samen met cliëntenbelangenorganisaties - de belemmeringen die mensen met een arbeidsbeperking ondervinden als zij zich zelfstandig willen vestigen, in kaart te brengen en te bezien hoe de problemen kunnen worden opgelost. 


Kerngegevens

Nummer T02134
Status voldaan
Datum toezegging 24 maart 2015
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen arbeidsbeperkingen
arbeidsparticipatie
zelfstandigen
Kamerstukken Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (33.981)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 10

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Backer zei graag aandacht te willen vragen voor mensen met een arbeidsbeperking die zich zelfstandig willen vestigen. Zij kunnen natuurlijk allerlei problemen tegenkomen. Ik onderken dat zeer. Ik wacht de inbreng van de fractie van D66 in tweede termijn af, maar zeg alvast dat ik het heel erg de moeite waard vind om met betrokken organisatiesom tafel te gaan zitten om precies uit te vinden om welke problemen het gaat en hoe we die met z'n allen zouden kunnen oplossen.

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 13/ 14

De heer Backer (D66):

De staatssecretaris ging al even in op het punt van de zelfstandigen. Wij vinden het belangrijk dat de belemmeringen die er zijn om je zelfstandig te vestigen, al dan niet met

andere collega's, zo veel mogelijk in beeld worden gebracht en zo veel mogelijk worden verminderd, gemitigeerd of opgelost. Wij geloven dat zelfstandig ondernemerschap vanuit een positieve gedachte werkelijk een optie kan zijn. Er zijn belemmeringen om vanuit een uitkering te gaan werken. Er zijn belemmeringen in de sfeer van een gelijkspeelveld bij aanbestedingen. Er zijn verschillende belemmeringen in de arbeidsregio's, er zijn waarschijnlijk belemmeringen bij kredietverlening en er zijn belemmeringen in de urenbeperkingen. Het zou mooi zijn als de staatssecretaris in samenspraak met een aantal organisatie, met name cliëntenbelangenorganisaties zoals Ieder(in), het Landelijk Platform GGz, de vereniging OLG en De Normaalste Zaak een meerjarenprogramma zou ontwikkelen om te bekijken hoe dit in kaart gebracht kan worden, maar vooral hoe de belemmeringen overwonnen kunnen worden met het uiteindelijke doel waar deze wet op is gericht: participatie. Als ik hierover een ruiterlijke toezegging zou kunnenkrijgen, om een woord te gebruiken dat ik vaker hoor van de staatssecretaris, dan zal het mij waarschijnlijk wel lukken om mijn fractie over de streep te trekken.

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 15

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb al gezegd dat ik het een meerwaarde vind hebben om met belangenbehartigers zoals Ieder(in), De Normaalste Zaak en GGZ Nederland de belemmeringen voor zelfstandigen goed in kaart te brengen. Die hebben namelijk verstand van zaken en kunnen daarin goede onderdelen aandragen. Dank dat dit hier nog eens voor het voetlicht is gebracht. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verkenning eenmalig onbeperkt shoprecht (34.255) (T02341)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van de (aangehouden) motie-Rinnooy Kan c.s., toe te verkennen of aan deelnemers met een premie- of kapitaalovereenkomst bij een pensioenfonds, die de voorkeur geven aan een variabel pensioen, eenmalig een onbeperkt shoprecht kan worden verleend, waarbij de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen contracten met en zonder collectieve risicodeling nadrukkelijk wordt betrokken.


Kerngegevens

Nummer T02341
Status afgevoerd
Datum toezegging 24 mei 2016
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen premieregelingen
shoprechten
variabel pensioen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Lodders Wet verbeterde premieregeling (34.255)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 40

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan zijn aan de orde de beide moties die zijn ingediend. De eerste motie is van de zijde van de heer Rinnooy Kan c.s. Daarin wordt de regering verzocht om, als het initiatiefvoorstel wordt aanvaard, een voorstel in voorbereiding te nemen om pensioengerechtigden die kiezen voor een variabel vervolg op hun pensioeningangsdatum op dat tijdstip eenmalig een onbeperkt shoprecht te gunnen. Kijk, ik doe wel aan verwachtingsmanagement, als ik me zo mag uitdrukken. Als ik de motie zo mag lezen dat ik mag verkennen of dat eenmalig shoprecht tot de mogelijkheden kan gaan behoren, kan ik het oordeel over de motie aan de Kamer laten. Als de indieners ervan uitgaan dat we dat shoprecht onmiddellijk en onverwijld gaan invoeren, kan ik het oordeel over de motie niet aan de Kamer laten. Ik kijk ook even naar de indiener om te zien hoe ik deze motie dien te interpreteren. Een onbeperkt shoprecht gaat ten koste van de mogelijkheid om mee- en tegenvallers te spreiden. Je hebt daarvoor nou eenmaal de brede collectiviteit nodig. Ik vind dus dat ik best kan verkennen of deze eenmalige mogelijkheid aan de orde kan zijn, maar ik wil de motie dan ook wel als zodanig duiden.

De heer Rinnooy Kan (D66):

In onze interactie over dit onderwerp heb ik de indruk gekregen dat er bij de staatssecretaris zorgen bestaan over mogelijk onvoorziene consequenties van de invoering van een dergelijk shoprecht. Ik bied met de formulering dus ruimte om die consequenties te verkennen. Dat beschouw ik als het voorbereiden van een voorstel. Ik vraag de staatssecretaris ons te laten weten wat dat oplevert. Als die consequenties bij nader inzien mee blijken te vallen, dan zou ik ervan uit willen gaan dat vervolgens ook het voorstel zelf ter tafel kan komen. Ik bied hier dus ruimte voor deze eerste fase.

Staatssecretaris Klijnsma:

Het is goed gebruik tussen de regering en in dit geval de Eerste Kamer dat wij zaken kunnen onderzoeken en dat we het resultaat van het onderzoek bij de Kamer over het voetlicht brengen. Dat geldt ook voor lifecyclebeleggen. Dat doen we met een appreciatie onzerzijds. Dan is het aan ons allen om te bekijken hoe we vervolgens verder gaan. Als ik de motie op die manier mag interpreteren, dan kan ik het oordeel daarover aan de Kamer laten.

Brief 30 mei 2016 (34255, L), blz. 6

Staatssecretaris Klijnsma:

Het wetsvoorstel biedt alle deelnemers, ongeacht hun pensioenuitvoerder, de mogelijkheid om te kiezen tussen een vast of een variabel pensioen. Deze keuzemogelijkheid is de essentie van het wetsvoorstel. Om deze keuzemogelijkheid te bieden, wordt voor deelnemers bij een pensioenfonds met een premie- of kapitaalovereenkomst een wettelijk shoprecht geïntroduceerd. Op dit moment hebben deze deelnemers immers in het geheel geen shoprecht.

Deelnemers met een premie- of kapitaalovereenkomst bij een verzekeraar of een premiepensioeninstelling kunnen op pensioendatum altijd overstappen naar een andere pensioenuitvoerder. De enige restrictie daarbij is dat, als de deelnemer naar een pensioenfonds wil overstappen, hij daar al eerder aanspraken moet hebben opgebouwd.

In de motie die senator Rinnooy Kan aan de orde heeft gesteld, en die onder meer wordt gesteund door de senatoren Van de Ven (VVD) en Lintmeijer, is gevraagd een voorstel te onderzoeken om deelnemers met een premie- of kapitaalovereenkomst bij een pensioenfonds die de voorkeur geven aan een variabel pensioen, eenmalig een onbeperkt shoprecht te gunnen. Met deze eenmalige mogelijkheid wordt beoogd ruimte te bieden voor een breed beschikbaar, gevarieerd productaanbod. Naar aanleiding van deze motie zal ik onderzoeken of een dergelijk eenmalig shoprecht tot de mogelijkheden kan gaan behoren. In dat verband wil ik wel alvast opmerken dat pensioenfondsen collectieve pensioenregelingen uitvoeren met een hoge mate van solidariteit. Die solidariteit kan onder druk komen te staan als de deelnemers zonder restricties bij hun pensioenfonds zouden kunnen vertrekken. Dat vraagstuk speelt bijvoorbeeld als het gaat om gaat om premieovereenkomsten met variabele uitkeringen, gebaseerd op collectieve risicodeling, die met dit wetsvoorstel mogelijk worden gemaakt. De mogelijkheid om onderscheid te maken tussen contracten met en zonder collectieve risicodeling, zal dus nadrukkelijk betrokken moeten worden in een dergelijke verkenning.

Brief 10 juni 2016 (34255, M), blz. 4

Staatssecretaris Klijnsma:

Voor de volledigheid wijs ik hierbij, naar aanleiding van de motie Rinnooy Kan c.s., op mijn voornemen om te verkennen of aan deelnemers met een premie- of kapitaalovereenkomst van een pensioenfonds die de voorkeur geven aan een variabel pensioen, eenmalig een shoprecht kan worden verleend, waarbij de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen contracten met en zonder collectieve risicodeling nadrukkelijk wordt betrokken.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 7

De heer Rinnooy Kan (D66):

Ik ben de staatssecretaris dus ook dankbaar voor het toegezegde onderzoek naar het eenmalige onbeperkte shoprecht. Mede namens de mede-indieners van de daaraan gewijde motie kondig ik nu vast aan dat ik deze motie graag wil aanhouden tot de uitslag van dat onderzoek bekend is.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 10-11

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Oomen heeft ook gevraagd of er echt een onderzoek naar het shoprecht nodig is. Het antwoord daarop is ja. Ik heb dit toegezegd en wij gaan dit doen

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik ben niet vlot genoeg, maar ik had de staatssecretaris een preciezere vraag gesteld over het shoprecht. In de brief zegt de staatssecretaris, anders dan in tweede termijn, dat zij bij het shoprecht wel onderscheid wenst te maken tussen contracten met en zonder collectieve risicodeling. Als zij dat doet, hoeft zij geen onderzoek meer te doen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Het is een breder onderzoek. Ik kan mij voorstellen dat de onderzoekers ook dit soort zaken meenemen, maar de vraag was of er onderzoek nodig is. Ik denk van wel.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 12

De heer Van de Ven (VVD):

Ik heb het even samengevat voor mezelf. De staatssecretaris heeft gesproken over het shoprecht dat onderzocht gaat worden. Daar komt dan ook de vraag bij van de privacyaspecten wat betreft het uitvragen bij de pensioendeelnemer en in hoeverre dat past bij dat shoprecht. Zo heb ik de toezegging van de staatssecretaris verstaan.

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat is terecht. De heer Van de Ven heeft daar nog expliciet de aandacht op gevestigd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek taakafbakening pensioenfondsen en verzekeraars (34.255) (T02342)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Oomen-Ruijten en Van Rooijen, toe om te onderzoeken in hoeverre de taakafbakeningseisen belemmerend kunnen zijn voor een goede uitvoering van variabele pensioenuitkeringen in de vorm van vrijwillige pensioenvoorzieningen die door pensioenfondsen worden aangeboden. Mocht dit leiden tot een herziening van de taakafbakening tussen fondsen en verzekeraars, dan zou dit, indien dit past in de tijd, kunnen worden meegenomen in de veegwet.


Kerngegevens

Nummer T02342
Status voldaan
Datum toezegging 14 juni 2016
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen pensioenfondsen
variabel pensioen
verzekeraars
werkgeversbijdrage
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Lodders Wet verbeterde premieregeling (34.255)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 28

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Oomen stelde, net als overigens de heer Van Rooijen, de vraag waarom een pensioenfonds alleen een variabel nettopensioen kan uitvoeren met een werkgeversbijdrage van 10%. Pensioenfondsen hebben de mogelijkheid om hun deelnemers individuele pensioenproducten aan te bieden als aanvulling op hun basispensioenregeling. Het nettopensioen voor mensen met inkomens boven een ton is daarvan een voorbeeld. Fondsen begeven zich met deze producten op de verzekeringsmarkt voor individuele oudedagsvoorzieningen. Omdat fondsen een verplicht aangesloten deelnemersbestand en daarmee eigenlijk een concurrentievoordeel hebben, moeten hun individuele pensioenproducten voldoende kenmerken van solidariteit en collectiviteit bevatten. Omdat verplichte inkoop in de basispensioenregeling niet mogelijk is bij een variabel pensioen blijft de eis van een werkgeversbijdrage van minimaal 10% over. Het schrappen van deze eis zou betekenen dat pensioenfondsen zich zonder nadere voorwaarden op de markt voor variabele pensioenen kunnen begeven. Dat is een fundamentele stap, die een aparte zorgvuldige afweging in het kader van de taakafbakening tussen fondsen en verzekeraars vergt. Ik vind dat we dit mee moeten nemen in de discussie over het stelsel.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 32

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Dan artikel 120 over de taakafbakening. Ik begrijp de stelling niet waarop de staatssecretaris baseert dat er geen sprake zou mogen zijn van concurrentie tussen nettopensioenuitkeringen en variabele uitkeringen van fondsen met verzekeraars. Ik begrijp dat echt niet. De staatssecretaris weet toch ook dat de pensioenfondsen zich pas op die markt hebben begeven op het moment dat de fiscaliteit op die 100.000 is gemaximeerd. Waarom zou men zich dan nu, vanwege die concurrentiepositie met verzekeraars, daarop niet mogen begeven? We kunnen het ook omkeren. Waarom brengt de staatssecretaris verzekeraars in een voordeligere positie dan de pensioenfondsen?

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 35

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ten slotte. We hebben vanmiddag uitvoerig stilgestaan bij de actualisering van de taakafbakeningsafspraken in relatie tot de eventuele aanpassing van artikel 120 van de Pensioenwet. Samen met mevrouw Oomen heb ik daarover een motie.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 41

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Mij valt op dat er bij de vorige motie, mede door de nadere verduidelijking door de heer Rinnooy Kan, alle ruimte bleef om te bekijken wat er na verder onderzoek uitkomt, terwijl de staatssecretaris bij deze motie heel kort door de bocht gaat: ontraden. In de motie wordt echter aangegeven dat door nieuwe ontwikkelingen vanwege het feit dat er nu een nettopensioen is, je zou kunnen bekijken of je niet een actualisatie van de situatie zou moeten onderzoeken. Mijn vraag is of de staatssecretaris deze motie zo kan verstaan— misschien moeten we daarvoor de motie aanpassen; dat kunnen we dan nog overwegen — dat ze, net als bij de vorige motie, in ieder geval bereid is om te onderzoeken of hier openingen mogelijk zijn. Het verzoek is dus om het voordeel en nadeel ervan eerst in kaart te brengen. Dan komt eventueel de vraag aan de staatssecretaris of ze ermee uit de voeten kan of niet — dat zal dan blijken — en of ze dan alsnog tot een standpunt komt zoals ze de heer Rinnooy Kan in een negatief scenario schetste.

Staatssecretaris Klijnsma:

We zijn aan het eind van ons debat gekomen, althans bijna, denk ik. Maar even serieus: ik vind dat de indieners dan wel heel goed moeten kijken naar de tekst van de motie. Misschien kan de motie worden aangepast in de richting van "wil onderzoeken" … Nu moet ik bijna zelf de pen hanteren. Kijk, hier staat heel stellig: de regering wordt verzocht om voor 1 januari een aantal zaken te realiseren. Dit ontraad ik uiteraard. Nou ja, "uiteraard", ik ontraad dit. Ik kan me voorstellen dat wordt gevraagd om nog eens heel goed te kijken naar met name de werkgeversbijdrage — dat is dan natuurlijk het pièce de résistance — maar dan zou het dictum van de motie echt moeten veranderen. Hier staat namelijk wel heel stevig wat er staat. Het dictum dat er nu staat, moet ik dus echt ontraden.

Brief 30 mei 2016 (34255, L), blz. 7  

Staatssecretaris Klijnsma:

Zonder de taakafbakeningseisen zouden pensioenfondsen zich vrijelijk op de markt voor vrijwillige pensioenproducten kunnen begeven, terwijl zij het concurrentievoordeel hebben van een verplicht aangesloten deelnemersbestand.

Voor vrijwillige premieregelingen, die door pensioenfondsen worden uitgevoerd, geldt in het kader van de taakafbakening de eis dat het kapitaal wordt gebruikt voor een verplichte inkoop in de basispensioenregeling, tenzij het pensioenfondsen een werkgeversbijdrage van ten minste 10% heft.

Met de motie van senator Van Rooyen (50PLUS) c.s. wordt de regering verzocht om te realiseren dat pensioenfondsen – zonder de belemmering van een verplichte werkgeversbijdrage – hun deelnemers een variabele pensioenuitkering kunnen aanbieden. Het wijzigen of volledig schrappen van de eisen voor taakafbakening is een fundamentele ingreep in de marktverhouding tussen pensioenfondsen en verzekeraars. Ik acht het niet verstandig om daar in het kader van dit wetsvoorstel wijzigingen in aan te brengen. Wel zal ik op korte termijn in overleg met het pensioenveld onderzoeken in hoeverre de taakafbakeningseisen belemmerend kunnen zijn voor een goede uitvoering van variabele uitkeringen in de vorm van vrijwillige pensioenvoorzieningen die door pensioenfondsen worden aangeboden, waarbij eerlijke concurrentieverhoudingen tussen pensioenfondsen en verzekeraars uiteraard een belangrijk aandachtspunt zullen blijven.

Brief 10 juni 2016 (34255, M), blz. 3     

Staatssecretaris Klijnsma:

In het gesprek met vertegenwoordigers van de Pensioenfederatie zijn ook de wettelijke eisen voor de taakafbakening tussen fondsen en verzekeraars aan de orde gesteld. De motie van senator Van Rooijen c.s. verzoekt de regering vóór 1 januari 2017 te realiseren dat pensioenfondsen in geval van vrijwillige pensioenregelingen een variabele uitkering kunnen aanbieden, waarbij de eis van een werkgeversbijdrage niet belemmerend werkt. In het gesprek is gewezen op mijn toezegging in de brief van 30 mei jl. om op korte termijn in overleg met het pensioenveld te onderzoeken in hoeverre de taakafbakeningseisen belemmerend kunnen zijn voor een goede uitvoering van variabele pensioenuitkeringen in de vorm van vrijwillige pensioenvoorzieningen door pensioenfondsen. Eerlijke concurrentieverhoudingen blijven hierbij het uitgangspunt. Ik heb begrip voor de behoefte om de taakafbakeningseisen in het licht van de introductie van een variabel pensioen opnieuw tegen het licht te houden. Met een heroverweging en eventuele herziening van de wettelijke taakafbakeningseisen is echter enige tijd gemoeid. Het wetsvoorstel verbeterde premieregeling dient primair het belang van de deelnemer. Voor de deelnemer met een premie- of kapitaalovereenkomst is van belang dat de keuzemogelijkheid tussen een vast en een variabel pensioen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is tot stand komt.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 1

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Mijn vierde punt gaat over de interessante opmerkingen over de taakafbakening tussen verzekeraars en pensioenfondsen. Die wil de staatssecretaris tegen het licht houden, maar daar is tijd mee gemoeid. Hoeveel tijd is er nodig volgens de inschatting van de staatssecretaris? Zonder wijziging betekent dat dat deelnemers die niet bij een verzekeraar of een werkgever die ten minste 10% bijstort zitten, maar gewoon deelnemer zijn van een pensioenfonds meteen premieregeling, dus niet kunnen profiteren van de geneugten die de staatssecretaris voor de rest wel ziet. Voor deze groep is er dus een omgekeerde, negatieve, concurrentie en dus een bijna gedwongen winkelnering bij degenen die het wel mogen. De toezegging van de staatssecretaris op dat punt is voor de CDA-fractie niet hard genoeg. Ga het gewoon regelen, zeggen wij tegen de staatssecretaris. Heel concreet zou ik haar graag zo willen interpreteren dat zij de intentie heeft om dit najaar met een concreet voorstel te komen zodat in de eerder aangekondigde veegwet een en ander gerealiseerd kan worden.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 5-6

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dan de motie die ik de vorige keer met mevrouw Oomen heb ingediend. De staatssecretaris antwoordt dat zij begrip heeft voor de behoefte om de taakafbakeningseisen tussenverzekeraars en pensioenfondsen in het licht van de introductie van een variabel pensioen opnieuw tegen het lichtte houden. Met een heroverweging en een eventuele herziening van die wettelijke eisen is enige tijd gemoeid. Maar hoe lang duurt dat? Wij merken op dat de taakafbakening een spel is tussen verzekeraars en pensioenfondsen, waarvan de deelnemers niet de dupe mogen worden. Wij vragen de staatssecretaris dit nu te regelen. Ik verwijs naar het betoog van mevrouw Oomen, die sprak over een bijna gedwongen winkelnering bij de verzekeraars. Ik heb de eer een gewijzigde motie te mogen indienen, mede namens mevrouw Oomen en nu ook de heer Ten Hoeve.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 10

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Oomen vroeg hoelang het onderzoek naar de taakafbakening duurt. Dit onderwerp gaat fondsen en verzekeraars aan het hart. Het is niet eenvoudig. Het is heel principieel. Het gaat om marktordening. Ik denk dat het een halfjaar zal duren, maar zeg toe dat wij het zo spoedig mogelijk van start laten gaan.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

U zegt dat onderzoek toe, maar als de uitslag positief is, bent u dan ook bereid om dit mee te nemen in de veegwet?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, als dat tenminste in de tijd past. Dat moet ik er wel bijzeggen, want wij willen de veegwet natuurlijk ter hand nemen. Als het onderzoek op tijd klaar is en het resultaat zou zijn dat wij de veegwet hiervoor kunnen gebruiken, dan vind ik dat prima.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 12

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Van Rooijen heeft aan het eind van de rit — dat vind ik eigenlijk heel mooi — zijn motie aangepast en wederom ingediend. Nu die motie vraagt om een onderzoek, kan ik het oordeel erover aan de Kamer laten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verlenging spreidingstermijn (34.255) (T02345)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Elzinga, Kok, Oomen-Ruijten, Van Rooijen en Van de Ven, toe de maximale termijn voor het spreiden van mee- en tegenvallers te verlengen van 5 naar 10 jaar; deze aanpassing zal worden meegenomen in de nog dit jaar in te dienen veegwet pensioenen.


Kerngegevens

Nummer T02345
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2016
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Elzinga (SP)
Mr. C.J. Kok (PVV)
M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Mr. M.P.M. van de Ven (VVD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen pensioenuitkeringen
risico's
spreiding
variabel pensioen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Lodders Wet verbeterde premieregeling (34.255)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 3  

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik ga nu in op de spreidingstermijn van vijf jaar, al vrees ik dat ik nu weer een interruptie krijg. We hebben daarover vragen gesteld, omdat in een periode van tien jaar schokken beter gespreid kunnen worden.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 12

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dan kom ik op het vijfde punt: de spreidingstermijn voorschokken. Anderen hebben er ook over gesproken. De regering ziet geen aanleiding om met betrekking tot de spreidingsduur een andere afweging te maken dan de gekozen vijf jaar. Wij betreuren het dat niet voor een langereperiode wordt gekozen, zoals de periode van tien jaar die geldt bij de kortingen op de pensioenuitkeringen.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 15

De heer Kok (PVV):

Opvallend is dat naast de uniformering van de projectie-rente ervoor is gekozen om de spreidingsperiode van vijf jaar aan te brengen, teneinde de fluctuaties van de variabele uitkeringen te dempen. Dit is een extra mogelijkheid de volatiliteit tegen te gaan, vergelijkbaar met de ftk-systematiek die dan weliswaar een wat langere termijn hanteert. De toevoeging dat dit niet gebeurt vanwege niet passend beleggingsbeleid doet vreemd aan. Dat zou op zich al passend dienen te zijn. Gaarne een toelichting

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 23

Mevrouw Lodders:

In het wetsvoorstel wordt de contractpartijen de mogelijkheid geboden om mee- en tegenvallers in de tijd te spreiden. Het spreidingsmechanisme beslaat een periode van maximaal vijf jaar. De mee- en tegenvallers worden onvoorwaardelijk ingeboekt, enkel gespreid in de tijd. Er is niet gekozen voor een langere spreiding, omdat die kan leiden tot ex-anteherverdelingseffecten, maar ik hoor ook een breed verzoek in deze Kamer om te komen tot een periode van tien jaar. Gelet op de brede wens van de Kamer, zal ik de staatssecretaris verzoeken om de spreidingsperiode te verlengen tot maximaal tien jaar. Dat zou eventueel inde veegwet kunnen plaatsvinden. Ik verzoek de staatssecretaris om daar in haar termijn iets over te zeggen.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 26

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik ga daarbij netjes het rijtje af en begin bij mevrouw Oomen, die het spits afbeet. Zij vroeg waarom de spreidingsperiode is gemaximeerd op vijf jaar. Mevrouw Lodders is daar net ook al even op ingegaan. Mevrouw Lodders en ik merken allebei dat de wens tot verlenging van die periode heel breed leeft in deze Kamer. Niet alleen mevrouw Oomen maar veel meer woordvoerders hebben hier aandacht voor gevraagd. We hebben oorspronkelijk gekozen voor deze spreidingsperiode van vijf jaar. Spreiding neemt financiële tegenvallersnatuurlijk niet weg; ze worden daardoor alleen doorgeschoven naar de toekomst. We hebben goed geluisterd naar de Kamer. Een spreidingsperiode van tien jaar vinden we ook nog behapbaar. Ik stel daarom voor om in de veegwet, die er sowieso komt, deze periode van vijf naar tien jaar te tillen.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 34

De heer Van de Ven (VVD):

In de eerste plaats zal de spreidingstermijn voor opvangen van schokken worden verruimd van vijf naar tien jaar. Ik vind dat een goed gebaar.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Wij zijn blij met de toezegging van de indienster en de staatssecretaris om de spreiding van schokken van vijf naar tien jaar te brengen. Het is opvallend dat beiden die hebben gedaan; dit maakt het extra duidelijk . Daarom hebben wij ook gevraagd. Toegezegd is dat dit bij de veegwet gaat gebeuren. Wanneer is dat? Hoe eerder deze toezegging, die wij bijzonder op prijs stellen, wordt geïmplementeerd, hoe beter het is.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 36

De heer Elzinga (SP):

Ik heb de toezegging genoteerd dat een wijziging via een veegwet het mogelijk zal maken om schokken voortaan over tien jaar te spreiden in plaats van over vijf jaar, waardoor een stabieler pensioen mogelijk wordt. Dat zie ik zeker als winst. Daarvoor wil ik de initiatiefneemster en de staatssecretaris graag bedanken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 38

Mevrouw Lodders:

Ook de heer Van de Ven heeft namens de VVD-fractie zijn steun uitgesproken voor de verlenging van de spreidingstermijn van vijf jaar naar tien jaar. Net als bij een aantal andere Kamerleden is er op dat punt verwezen naar de veegwet. De staatssecretaris heeft in de eerste termijn aangegeven dat zij de veegwet nog dit jaar aan de Tweede Kamer wil aanbieden, maar dat zal de staatssecretaris straks bevestigen. [...] Ook de heer Elzinga heeft gesproken over de veegwet en over de verlenging van de spreidingstermijn van vijf jaar naar tien jaar. Die verlenging is toegezegd in het kader van de veegwet, die hopelijk dit jaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 40

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik kom dan bij de veegwet. De heer Van Rooijen vroeg wanneer die er precies komt. Ik ben van plan om het wetsvoorstel nog dit jaar aan te bieden aan de Tweede Kamer, zodat de wet medio 2017 zou kunnen ingaan.

Brief 30 mei 2016 (34255, L), blz. 8-9   

Staatssecretaris Klijnsma:

Met het oog op een stabiel pensioen is de in het debat aangekondigde verlenging van de maximale termijn voor het spreiden van mee- en tegenvallers van 5 naar 10 jaar eveneens van belang. Deze verlenging van de spreidingsperiode vormt een belangrijke stap om het risico op schokken in het inkomen van pensioengerechtigden met een variabel pensioen verder te verkleinen. Ik zal deze aanpassing van het wetsvoorstel dan ook meenemen in de veegwet pensioenen, die ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer zal aanbieden.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 10

Mevrouw Lodders:

Mij rest nog het punt van de spreidingstermijn. Naar aanleiding van het debat in deze Kamer heb ik in overleg met de staatssecretaris toegezegd dat wij bereid zijn om de sprei-dingstermijn op te rekken naar tien jaar. Ik heb de Kamer die nadrukkelijke wens nu echter niet uit horen spreken. Het wetsvoorstel gaat uit van een spreidingstermijn van vijf jaar. Het lijkt mij goed om ons daaraan te houden, want dat is de periode waarover volgens het wetsvoorstel gespreid kán worden. Het is een optie. Dat wil ik nog eens nadrukkelijk bevestigen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voor de duidelijkheid: ik begreep de vorige keer dat de staatssecretaris mede naar aanleiding van het debat bereid was om de termijn te verlengen tot maximaal tien jaar. Dat is dus niet per definitie tien jaar, maar maximaal tien jaar. Begrijp ik nu dat zij terugkomt op die toezegging, zonder dat daar in het debat in deze termijn door meerdere fracties duidelijk om gevraagd is? Dat lijkt mij vreemd.

Mevrouw Lodders:

Ik heb in deze termijn in een inbreng de vraag gehoord of de termijn daadwerkelijk zou moeten worden opgerekt naar tien jaar. Mocht blijken dat er een nadrukkelijke wens is om de termijn op te rekken naar maximaal tien jaar — de heer Van Rooijen merkt terecht op dat het een maximale termijn is — dan kan dat, maar als ik goed naar de inbreng van de verschillende senatoren heb geluisterd, proef ik de behoefte om het bij een vijfjaarstermijn te houden.

De heer Elzinga (SP):

Ik dacht dat ik toch ook had meegeluisterd. Ik heb dat misschien één fractie horen zeggen, maar heb zelf benadrukt dat het terugbrengen van de termijn naar maximaal vijf jaar juist niet de wenselijke oplossing is. Ik weet niet precies welke fracties hier allemaal om gevraagd hebben, maar ik heb het evenmin gehoord.

Mevrouw Lodders:

Nogmaals, naar aanleiding van het debat in eerste en tweede termijn hebben wij onze bereidheid uitgesproken om de periode middels een veegwet op te rekken. De staatssecretaris en ik zitten daar niet geharnast in. Mocht die wens bestaan, dan zullen wij dit middels een veegwet voorleggen aan beide Kamers. Het gaat dan om een maximale spreidingstermijn van tien jaar.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik hoor het dus goed: maximaal tien jaar. Dat is toegezegd, daar blijft u bij en dat komt in de veegwet?

Mevrouw Lodders:

De staatssecretaris gaat over de indiening van de veegwet, maar als ik haar zo hoor, zal het inderdaad op deze maniervorm krijgen: maximaal tien jaar.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 12

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik denk dat ook helder is dat wij de tienjaarstermijn in de veegwet meenemen. Dat is in dit debat ook gebleken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vast stijging pensioenuitkering (34.255) (T02348)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Postema, toe dat de optie van de periodieke vaste stijging van de pensioenuitkering met de Verzamelwet pensioenen (veegwet) zal worden hersteld.


Kerngegevens

Nummer T02348
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2016
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen pensioenuitkeringen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Lodders Wet verbeterde premieregeling (34.255)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 5  

De heer Postema (PvdA):

We zijn blij dat de initiatiefneemster, naar aanleiding van onze vragen hierover, erkent dat de optie van een periodieke vaste stijging van de uitkering per ongeluk uit het wetsvoorstel is gehaald. Wanneer wordt deze optie weer toegevoegd, zo vragen wij haar en de staatssecretaris.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 26 

Mevrouw Lodders:

De heer Postema vroeg of een vaste stijgende uitkering ook mogelijk zou zijn. Ik kan dat bevestigen. Door het amendement-Van Weyenberg is de zin per ongeluk uit het wetsvoorstel gehaald. De wet verbiedt nu niet dat er sprake is van een stijgende uitkering, maar voor de duidelijkheid lijkt het mij handig als de betreffende zin er weer in komt. Ik zal in overleg gaan met de staatssecretaris om deze zin via de veegwet weer in het wetsvoorstel op te nemen. Dat is wel zo duidelijk, zoals de heer Postema ook aangaf.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 29

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik ga nu in op de aanvullende vraag van de heer Postema wanneer de optie van de periodieke vaste stijging weer wordt toegevoegd. Dat zal gebeuren bij de Verzamelwetpensioenen. Het voorstel hierover zal dit najaar worden ingediend. De optie van de periodieke stijgingen zal dan weer bij de toevoegingen zitten.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 32 

De heer Postema (PvdA):

Ik heb de toezegging vernomen over het punt dat door mijn fractie is gemaakt, dat een stijgende variabele pensioenuitkering ook tot de mogelijkheden moet kunnen behoren.


Brondocumenten


Historie