Rappelabele toezeggingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Totaaloverzicht januari 2018)



Dit is het rappel tot 01-01-50.

 




Toezegging Anticiperen op totstandkoming wetgeving (32701, I) (T01590)

Naar aanleiding van de uitspraak van het gerechtshof 's-Gravenhage van 5 juni 2012 over het ontbreken van overgangsrecht in het wetsvoorstel Intrekking Wet werk en inkomen kunstenaars (32701) zegt de staatssecretaris van SZW toe er bij toekomstige wetgevingstrajecten rekening mee te houden dat vooraankondiging gedurende de parlementaire behandeling geen reden kan zijn om een overgangsmaatregel achterwege te laten.


Kerngegevens

Nummer T01590
Status afgevoerd
Datum toezegging 24 september 2012
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen overgangsregeling
parlementaire behandeling
vooraankondiging
Kamerstukken Intrekking van de Wet werk en inkomen kunstenaars (32.701)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, 32701, I, p. 3

Conclusie:

Ieder afzonderlijk wetgevingstraject vergt een afzonderlijke afweging met betrekking tot de eventuele noodzaak van overgangsrecht. [...] Voor wat betreft het overgangsrecht biedt voornoemd proces niettemin op een aantal aspecten meer duidelijkheid.

Voorzienbaarheid:

Het argument dat de intrekking van de WWIK al geruime tijd voorzienbaar was heeft het hof niet overtuigd, nu tot op het eind van de parlementaire behandeling gediscussieerd werd over het treffen van een overgangsmaatregel. Onder deze omstandigheden hoefden de kunstenaars naar het oordeel van het hof niet reeds voordat het wetsvoorstel was aangenomen op de ongewijzigde totstandkoming daarvan te anticiperen. Gelet op de uitspraak dient er bij volgende wetgevingstrajecten rekening mee te worden gehouden dat vooraankondiging gedurende de parlementaire behandeling geen reden kan zijn om een overgangsmaatregel achterwege te laten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren bestuursmodellen (33.182) (T01780)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Postema, toe om het gebruik van de modellen te monitoren en de Eerste Kamer van de resultaten op de hoogte te stellen.


Kerngegevens

Nummer T01780
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 april 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bestuur
bestuursmodellen
monitoring
pensioenfondsen
Kamerstukken Wet versterking bestuur pensioenfondsen (33.182)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 35-16-blz. 70

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Postema heeft gezegd: van mij of van ons hadden die drie one-tiermodellen niet per se opgenomen hoeven worden. Ik heb al geduid hoe ze in het wetsvoorstel terecht zijn gekomen. Hij vraagt ook wat mijn inschatting is over het gebruik van die modellen. Ik ben zeer van plan om dat te gaan monitoren. Ik zal van de resultaten daarvan uiteraard ook de Eerste Kamer in kennis stellen. Ik ga dit dus nauwlettend volgen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 35-16-blz. 74

De heer Postema (PvdA):

Ook dank ik haar voor de toezegging om het gebruik van de modellen, ook van de modellen waar wij onze zorgen over hebben, nauwgezet te monitoren en onze Kamer daarover te informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bijzondere bijstand (33.716) (T01981)

De Minister van SWZ zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van diverse leden, toe het beroep op de bijzondere bijstand als gevolg van de gewijzigde regelgeving in het overgangsjaar te monitoren en te bezien of eventuele aanvullende middelen na 2015 nodig zijn. Beide Kamers zullen hierover tijdig worden geïnformeerd. 


Kerngegevens

Nummer T01981
Status voldaan
Datum toezegging 10 juni 2014
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Elzinga (SP)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Mr. F.H.G. de Grave (VVD)
Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Drs.ir. A.L. Koning (PvdA)
Prof.dr. C.A. de Lange (Fractie-De Lange)
Mr. M.C. Scholten (D66)
C. P. Thissen (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen alleenstaande ouderkoptoeslag
bijzondere bijstand
kindgebonden budget
partnertoeslagen
Kamerstukken Wet hervorming kindregelingen (33.716)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr.33-15-7

Minister Asscher:

Gezien het hier breed gedragen gevoel, zoals betoogd door de heer Hoekstra, mevrouw Koning en de heer Ester, zal ik het extra overgangsrecht op basis van het amendement-Hamer zodanig aanpassen, dat de volledige groep ouders die nu voor de bijstand als alleenstaande ouder wordt aangemerkt en straks door dat andere partnerbegrip niet in aanmerkingkomt voor de alleenstaande ouder-kop in het kindgebondenbudget, onder dat overgangsrecht begrepen moet worden. Dat geeft deze groep een jaar langer de tijd om zich voor te bereiden. Dat jaar wil ik gebruiken om de situatie goed te monitoren. Het gaat om een relatief kleine groep ten opzichte van de getallen die ik noemde. In beginsel beschikken gemeenten over voldoende middelen om in het individuele geval bijzondere bijstand te verstrekken voor die personen die na dat jaar in de problemen geraken. Ik zal monitoren hoe vaak bijzondere bijstand verstrekt gaat worden. Zo nodig zal ik bezien of aanvullende middelen in het kader van het Gemeentefonds nodig zijn.

Handelingen I 2013-2014, nr.33-15-8/9

Mevrouw Koning (PvdA):

Ik wil graag nog een vraag stellen ten aanzien van het monitoren tijdens het overgangsjaar. Ik denk dat aan de Kamer gerapporteerd moet worden wat dat monitoren oplevert, zodat we — gechargeerd gezegd — niet in december 2015 te horen krijgen dat het eigenlijk allemaal wel heel erg veel is en de gemeenten het met de bijzondere bijstand niet redden. Als u het monitoren daarom zo kunt inrichten dat dit voor de zomer van 2015 helder is, geeft dat in ieder geval meer zekerheid dat aan een uiteindelijke oplossing echt goed vormgegeven kan worden.

Minister Asscher:

Waar ik aangeef de situatie te zullen monitoren, ben ik zeker ook bereid daarvan beide Kamers op de hoogte te stellen. Dat zal ik ook tijdig doen, zodat aanvullende maatregelen en eventueel aanvullende middelen nog mogelijk gemaakt kunnen worden, mochten die nog nodig zijn. [...]

Om de tijd niet onze vijand te laten zijn, heb ik, gehoord de eerste termijn, gezocht naar mogelijkheden om te Kamer tegemoet te komen. Daarbij heb ik aansluiting gezocht bij het amendement dat gericht is op uitstel voor een jaar. Daar heb ik het niet bij gelaten. Ik heb ook toegezegd dat ik in dat jaar samen met de gemeenten zal bekijken hoe dit fenomeen zich ontwikkelt. Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten voldoende middelen hebben om via de bijzondere bijstand die groep, die enkele duizenden personen omvat, van dienst te kunnen zijn in het licht van hun totale middelen voor bijzondere bijstand. Ik heb ook al aangegeven dat ik dit niet alleen wil monitoren en de Kamer daarover wil informeren, maar dat ik ook — als dat nodig zal zijn — wil terugkomen met voorstellen om de gemeenten daar ook financieel voor te compenseren. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen, maar dat kan in dat jaar besloten worden en dat kan hier dan aan de orde komen

Handelingen I 2013-2014, nr.33-15-19

Minister Asscher

Ik heb echter wel toegezegd dat ik het bestaande bestand wil bevriezen en op een eenvoudige manier een jaar lang wil sauveren, zodat je in dat jaar kunt bekijken welke nieuwe gevallen zich voordoen. Naar aanleiding daarvan kan ik verslag uitbrengen aan beide Kamers en kan worden overwogen of aanvullende maatregelen nodig zijn in het kader van een toevoeging aan het Gemeentefonds.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie van het wetsvoorstel wordt effect op gezinnen van aangescherpt begrip "passende arbeid" betrokken (33.818) (T02028)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Ester (ChristenUnie), toe bij de evaluatie van de Wet werk en zekerheid de aanscherping van het begrip "passende arbeid" te betrekken, waarbij ook de effecten op het gezin worden meegenomen.


Kerngegevens

Nummer T02028
Status voldaan
Datum toezegging 3 juni 2014
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen passende arbeid
Kamerstukken Wet werk en zekerheid (33.818)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 32, item 14, pagina 16

Minister Asscher:

De heer Ester wijst op de positie van gezinnen bij de aanscherping van het begrip "passende arbeid". Hij vraagt of er wel voldoende rekening wordt gehouden met het potentieel ontwrichtend effect van bijvoorbeeld een verplichte verhuizing. Hij vraagt ook of dat element kan worden meegenomen in de evaluatie van het wetsvoorstel. In dit wetsvoorstel is inderdaad opgenomen dat na een halfjaar alle arbeid in principe als passend wordt beschouwd. Daarop wordt ook een uitzondering gemaakt. Werk wordt niet als passend aangemerkt als aanvaarding om reden van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet kan worden gevergd. Die uitzondering is, zoals ook nu al het geval is, in het wetsvoorstel opgenomen. Thans is die verplichting er na een jaar. Het is dus de termijn die verandert en niet de verplichting. Onder die genoemde redenen van sociale aard kunnen ook effecten op het gezin geschaard worden. Het is aan het UWV om in concrete situaties te bepalen of dergelijke omstandigheden aan de orde zijn. Juist omdat dit geen nieuw element van de beoordeling is, heb ik het vertrouwen dat het UWV hiermee zorgvuldig zal omgaan. Desalniettemin wil ik de heer Ester toezeggen dat de aanscherping van begrip "passende arbeid" onderdeel zal vormen van de evaluatie van het wetsvoorstel. Voor zover mogelijk zal daarbij specifiek worden gekeken naar effecten op het gezin.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Taalbeheersing bijstandsgerechtigden (33.975) (T02092)

De staatssecretaris van SZW is voornemens de taalbeheersing van bijstandsgerechtigden te laten monitoren; de Kamer zal hierover over vier jaar − met de evaluatie van de wet − worden geïnformeerd.


Kerngegevens

Nummer T02092
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2015
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Mr. H.G.J.M. Beckers (VVD)
A. Elzinga (SP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bijstandsuitkering
Nederlandse taal
taalvaardigheden
Kamerstukken Wet taaleis Wet werk en bijstand (33.975)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 23 - item 9 - blz. 5

Staatssecretaris Klijnsma:

De VVD en de SP stelden een vraag over het aantal bijstandsgerechtigden met onvoldoende taalbeheersing. De vraag aan mij is of ik landelijke of gemeentelijke cijfers heb over de omvang van de groep bijstandsgerechtigden die geen document kan overleggen als bewijs van taalbeheersing. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal bijstandsgerechtigden dat over onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal beschikt. Want tot nu toe was er geen landelijk beleid op het gebied van taalbeheersing van bijstandsgerechtigden. Daarom worden er door gemeenten hierover geen uniforme gegevens geregistreerd. Maar we gaan deze wet natuurlijk wel over vier jaar evalueren. Er wordt nu wel gemonitord en over vier jaar kunnen we die inzichten verschaffen.

Handelingen I 2014-2015, nr. 23 - item 9 - blz. 12

De heer Beckers (VVD):

Daarom is het ook zo jammer — ik vind dat de staatssecretaris daarin tekortgeschoten is — dat het cijfermateriaal ontbreekt waarnaar wij vragen. Waar staan we nu? Hoeveel bijstandsgerechtigden zitten nu in de situatie dat ze de vereiste taalvaardigheid niet bezitten? Hoeveel mensen met te weinig taalvaardigheid zitten nu in de bijstand? Waar staan we nu? En waar willen we over vijf jaar zijn? Op die vragen hoor ik de staatssecretaris wel zeggen dat zij gaat monitoren, maar die monitoring moet je kunnen afzetten tegen een vertrekpositie. Die missen we echter en ik doe nogmaals een oproep aan de staatssecretaris om die gegevens, die iedere gemeente ongetwijfeld heeft, toch nog te verzamelen. Dan krijgen wij zicht op wat nu de landelijke situatie is, waar we nu staan en waar we over vijf jaar willen staan.

Handelingen I 2014-2015, nr. 23 - item 9 - blz. 13

De heer Elzinga (SP):

Op ongeveer tien vragen om de doelgroep meer helder te krijgen, heb ik slechts één antwoord gekregen. Dat was het antwoord op de vraag of de bezuiniging gebaseerd is op 400.000 bijstandsuitkeringen en of dit aantal een aanname is. Daar zit geen enkele berekening achter. Of er überhaupt een probleem is met de doelgroep, is dus niet duidelijk geworden, laat staan wat de omvang van het probleem is. Het enige wat de staatssecretaris daarop heeft aangegeven, is dat het natuurlijk bij de invoering van het wetsvoorstel gemonitord zal worden en dat we bij de evaluatie van dit wetsvoorstel over een paar jaar wellicht helder hebben hoe groot de doelgroep was en of er een probleem was dat moest worden opgelost.

Handelingen I 2014-2015, nr. 23 - item 9 - blz. 12

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Beckers zegt dat het jammer is dat niet helemaal helder is wat de vertrekpositie nu is, als het gaat om de onderliggende cijfers. Ik heb in mijn eerste termijn helder gemaakt dat de gemeenten dat natuurlijk niet hebben kunnen bijhouden, omdat die verplichting er nu helemaal niet ligt. Ik denk dat dat heel logisch is. Ik heb toegezegd dat ik na ommekomst van vier jaar uw Kamer en ook de Tweede Kamer zal informeren over de gang van zaken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Wet aanpassing financieel toetsingskader (33.972) (T02107)

De Staatssecretaris van SZW ondersteunt de motie-Ester om de wet over drie jaar te evalueren.


Kerngegevens

Nummer T02107
Status voldaan
Datum toezegging 16 december 2014
Deadline 1 april 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen evaluaties
pensioenfondsen
pensioenstelsel
Kamerstukken Wet aanpassing financieel toetsingskader (33.972)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 13, item 5 - blz.5

De heer Ester (ChristenUnie)

Het wetsvoorstel kent geen evaluatiebepaling. Gezien het grote belang van de nieuwe spelregels voor de pensioenfondsen, voor een goed pensioen voorde huidige en toekomstige generatie van gepensioneerden en voor de intergenerationele rechtvaardigheid, verzoekt mijn fractie om een degelijke en brede evaluatie van dit wetsvoorstel. Kan de staatssecretaris die toezeggen?

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 12 - blz. 22

Staatssecretaris Klijnsma:

De motie op letter L van het lid Ester verzoekt om binnen drie jaar na de inwerkingtreding een breed en gedegen onderzoek te doen. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer, want ook ik vind het een goed idee om over drie jaar de thermometer er eens in te steken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Sociaal ondernemen (33.981) (T02132)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Terpstra, toe de onderzoeksresultaten die voortvloeien uit de Tweede Kamermotie over de prestatieladder sociaal ondernemen zo mogelijk bij de evaluatie van voorliggende wet te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T02132
Status afgevoerd
Datum toezegging 24 maart 2015
Deadline 1 juli 2020
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. G.H. Terpstra (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen arbeidsbeperkingen
arbeidsparticipatie
sociaal ondernemen
Kamerstukken Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (33.981)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 10

De heer Terpstra (CDA):

Het andere discussiepunt over de vraag of een wortel efficiënter is dan een stok wil ik graag verschuiven naar de behandeling van de motie van de PvdA over de prestatieladder sociaal ondernemen. De regering heeft toegezegd om daarover te gaan praten met de Stichting van de Arbeid. Wel vraag ik de staatssecretaris of zij kan garanderen dat de studie gelijktijdig oploopt met de evaluatie van deze wet, waardoor men, zodra men gaat evalueren, ook weet wat het alternatief van het belonen betekent voor de sector.

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 14

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik begin bij de heer Terpstra, die behartigenswaardige woorden heeft gesproken over ellende, verlossing en dankbaarheid, die ik op zichzelf herken. Hij heeft eigenlijk maar één vraag aan mij gesteld, die betrekking had op de motie die is aangenomen aan de andere kant van het Binnenhof, over de prestatieladder en sociaal ondernemen. Zijn verzoek aan mij is om te bewerkstelligen dat de onderzoeksresultaten die uit die motie voortvloeien, kunnen worden beetgepakt als de evaluatie van deze wet aan de orde zal zijn. Ik zal mijn uiterste best doen om dat te bewerkstelligen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Zelfstandigen (33.981) (T02134)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Backer, toe om - samen met cliëntenbelangenorganisaties - de belemmeringen die mensen met een arbeidsbeperking ondervinden als zij zich zelfstandig willen vestigen, in kaart te brengen en te bezien hoe de problemen kunnen worden opgelost. 


Kerngegevens

Nummer T02134
Status voldaan
Datum toezegging 24 maart 2015
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen arbeidsbeperkingen
arbeidsparticipatie
zelfstandigen
Kamerstukken Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (33.981)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 10

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Backer zei graag aandacht te willen vragen voor mensen met een arbeidsbeperking die zich zelfstandig willen vestigen. Zij kunnen natuurlijk allerlei problemen tegenkomen. Ik onderken dat zeer. Ik wacht de inbreng van de fractie van D66 in tweede termijn af, maar zeg alvast dat ik het heel erg de moeite waard vind om met betrokken organisatiesom tafel te gaan zitten om precies uit te vinden om welke problemen het gaat en hoe we die met z'n allen zouden kunnen oplossen.

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 13/ 14

De heer Backer (D66):

De staatssecretaris ging al even in op het punt van de zelfstandigen. Wij vinden het belangrijk dat de belemmeringen die er zijn om je zelfstandig te vestigen, al dan niet met

andere collega's, zo veel mogelijk in beeld worden gebracht en zo veel mogelijk worden verminderd, gemitigeerd of opgelost. Wij geloven dat zelfstandig ondernemerschap vanuit een positieve gedachte werkelijk een optie kan zijn. Er zijn belemmeringen om vanuit een uitkering te gaan werken. Er zijn belemmeringen in de sfeer van een gelijkspeelveld bij aanbestedingen. Er zijn verschillende belemmeringen in de arbeidsregio's, er zijn waarschijnlijk belemmeringen bij kredietverlening en er zijn belemmeringen in de urenbeperkingen. Het zou mooi zijn als de staatssecretaris in samenspraak met een aantal organisatie, met name cliëntenbelangenorganisaties zoals Ieder(in), het Landelijk Platform GGz, de vereniging OLG en De Normaalste Zaak een meerjarenprogramma zou ontwikkelen om te bekijken hoe dit in kaart gebracht kan worden, maar vooral hoe de belemmeringen overwonnen kunnen worden met het uiteindelijke doel waar deze wet op is gericht: participatie. Als ik hierover een ruiterlijke toezegging zou kunnenkrijgen, om een woord te gebruiken dat ik vaker hoor van de staatssecretaris, dan zal het mij waarschijnlijk wel lukken om mijn fractie over de streep te trekken.

Handelingen I 2014-2015, nr. 25-7-blz. 15

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb al gezegd dat ik het een meerwaarde vind hebben om met belangenbehartigers zoals Ieder(in), De Normaalste Zaak en GGZ Nederland de belemmeringen voor zelfstandigen goed in kaart te brengen. Die hebben namelijk verstand van zaken en kunnen daarin goede onderdelen aandragen. Dank dat dit hier nog eens voor het voetlicht is gebracht. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijke verdringingseffecten (34.073) (T02148)

De minister van SZW streeft ernaar om, met de evaluatie van de werking van de wet over de eerste twee jaar na inwerkingtreding, de nodige kwantitatieve gegevens te vergaren om de mogelijke verdringingseffecten te kunnen nagaan en zal het CBS, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Elzinga, Ester en Lintmeijer, verzoeken om daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de verdringingseffecten voor de groep kwetsbare oudere werkzoekenden. De uitkomsten van de evaluatie zullen met de Kamer worden gedeeld.


Kerngegevens

Nummer T02148
Status voldaan
Datum toezegging 22 september 2015
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Elzinga (SP)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen AOW-leeftijd
arbeidsmarkt
verdringing
werkzoekenden
Kamerstukken Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (34.073)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 10, blz. 3

De heer Elzinga (SP):

Het CPB geeft aan dat het op de lange termijn niet waarschijnlijk is dat verdringing plaatsvindt, maar dat die op de korte termijn waarschijnlijk wel zal plaatsvinden, zij het niet op heel grote schaal. Dat zei de minister ook al. Is het daarom niet des te belangrijker om dat inzicht gekwantificeerd in beeld te krijgen? Ik snap niet helemaal, hoewel we daarover veel vragen hebben gesteld, dat er niet meer gepoogd is om dit te kwantificeren, om het risico precies in beeld te hebben.

Minister Asscher:

Die behoefte voel ik met de heer Elzinga, want dat maakt heel veel uit voor hoe je uiteindelijk zult oordelen over de effecten van het wetsvoorstel. Ik kom daar zo even op terug, ook aan de hand van het amendement dat ziet op de evaluatie. Dat amendement is met het oog daarop ingediend. Van te voren lukt het niet, moet ik eerlijk bekennen. Het lukt mij niet en het lukt het Centraal Planbureau niet. We hebben ze daarover echt enorm aan de jas getrokken: kunnen jullie niet enige indicatie geven in kwantitatieve zin? Dat is niet gelukt. Ik kom zo nog even terug op de vraag hoe je toch de vinger aan de pols zou kunnen houden.

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 10, blz. 5

Minister Asscher:

De heer Lintmeijer en de heer Ester vroegen mij of en hoe ik de uitwerking van het wetsvoorstel zal monitoren en evalueren. Bij amendement is een artikel opgenomen dat bepaalt dat de werking van de wet over de eerste twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd moet worden. Een belangrijk aandachtspunt bij die evaluatie is uiteraard de vraag of er sprake is van verdringing. Dat zei ik net al tegen de heer Elzinga. De reguliere cijfers van het CBS kunnen inzicht geven in de ontwikkeling van de participatiegraad van werknemers in verschillende categorieën van leeftijden in verschillende contractvormen van werkende AOW'ers. Als dat nodig is, kan het CBS maatwerk leveren waardoor wij gegevens op een lager aggregatieniveau kunnen verzamelen. Verder zal verdiepend onderzoek onder werkgevers en werknemers moeten uitwijzen welke effecten de maatregelen uit dit wetsvoorstel concreet hebben op het al dan niet laten werken van de AOW-plussers. Ik vat het heel kort samen. De evaluatie is voor mij een belangrijk middel om de kwantitatieve inschatting te maken, die je vooraf niet krijgt, en deze te kunnen toetsen aan wat er in de werkelijkheid zal gebeuren. Ik zal de uitkomsten van die evaluatie vanzelfsprekend met beide Kamers delen. [...]

Ik wil wel proberen om de kwantitatieve gegevens naar boven te krijgen. Ik zal het CBS expliciet vragen wat voor veranderingen er zijn en wat voor overloop er is. Ook zal ik het CBS vragen of het als gevolg van deze wet mogelijk een causaal verband in dezen ziet. Bovendien zal ik meer in het bijzonder vragen of er effecten van verdringing op de groep meer kwetsbare werkzoekenden net daaronder te zien zijn


Brondocumenten


Historie







Toezegging Risicogestuurd toezicht (34.053) (T02172)

De minister van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Jorritsma-Lebbink en Rinnooy Kan, toe om het risicogestuurd toezicht te betrekken bij de wetsevaluatie, die drie jaar na inwerkingtreding zal plaatsvinden, en dan te bekijken of op deze vorm van toezicht kan worden overgegaan.


Kerngegevens

Nummer T02172
Status voldaan
Datum toezegging 2 februari 2016
Deadline 1 oktober 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Jorritsma-Lebbink (VVD)
Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen internaten
jeugdigen
toezicht
Kamerstukken Wet op de jeugdverblijven (34.053)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz. 3

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Mijn fractie is er verbaasd over dat ook in dit wetsvoorstel wederom operationele elementen van het toezicht zijn opgenomen. Dat geldt met name voor artikel 8, waarin is opgenomen dat de toezichthouder verplicht is om eenmaal per jaar een bezoek aan het jeugdverblijf te brengen. Ligt het niet voor de hand om het toezicht risicogestuurd te maken? Dat had ik liever in de wet opgenomen gezien. In sommige gevallen zal men dan vier of vijf keer per jaar gaan, omdat het jeugdverblijf nog onbekend is of omdat dingen zijn fout gegaan, terwijl men gezien de afspraken en de transparantie wellicht slechts af en toe naar een ander hoeft toe te gaan. Kan de minister hier nog eens op ingaan? Misschien heeft het enige betekenis voor het in werkingstellen van dat artikel.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz. 10

De heer Rinnooy Kan (D66):

Ik deel de voorkeur van mevrouw Jorritsma voor risicogebaseerd toezicht. Dat lijkt mij de juiste formule voor deze sector en ik zou graag van de minister willen weten of hij dat bij nader inzien misschien ook vindt.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz.11-12

Minister Asscher:

Er werd gevraagd naar de jaarlijkse controle: is dat niet een beetje kinderachtig en ouderwets? Inderdaad bestaat in de kinderopvang een risicogebaseerd toezicht. Daar is vaak overigens wel al een jarenlange relatie en toezichtervaring. Daar zouden we naartoe kunnen werken. In het begin zullen er nulmetingen nodig zijn en zal een relatie moeten worden opgebouwd tussen de internaten en de gemeenten. Ik wil toezeggen dat hier bij de wetsevaluatie, die drie jaar na de inwerkingtreding zal plaatsvinden, expliciet naar wordt gekeken. Als er dan inderdaad zo'n relatie is opgebouwd, ben ik bereid om dan over te gaan op risicogestuurd toezicht. Op dit moment zal die toezichtrelatie in ieder geval minimaal één keer per jaar moeten worden opgebouwd. Daar is, denk ik, ook niet zo veel op tegen. Op termijn zal het efficiënt en effectief zijn om, als we dat ook terugzien bij de evaluatie, over te gaan op risicogestuurd toezicht. Als ik met die toezegging eventuele ongerustheid zou kunnen wegnemen, hoop ik dat te vernemen van mevrouw Jorritsma en de heer Rinnooy Kan, die beiden dat punt aanstipten.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz.15-16

Minister Asscher:

Wat het risicogestuurd toezicht betreft, begrijp ik heel goedde opvatting van mevrouw Jorritsma. Ik ben bezig met een verbetering van het toezichtskader rondom de kinderopvangen ik hoop dat hier later, misschien nog dit jaar te mogen verdedigen in deze Kamer. De afvinklijstjes voor de temperatuur van de pindakaas doen weinig recht aan de expertise van de kinderdagverblijven zelf en ook weinig recht aan de expertise van de toezichthouders. Er is trouwens een wereld aan verbeteringen mogelijk. Daar zou ik tegenover willenstellen dat ook gemeenten met een heel goede relatie met de jeugdverblijven niet zo heel veel in de weg staat om één keer per jaar dat toezicht op die manier uit te oefenen. Daarmee heb je dan wel geborgd dat bij alle gemeenten, ook potentieel onwillige gemeenten, dit in ieder geval gebeurt en dat men zich niet verschuilt achter de stelling "wij zien geen risico; dus wij doen niets". Ik stel voor om de waarheid wat dat betreft even in het midden te laten en af te spreken dat we bij de evaluatie over drie jaar bekijken of het tijd is om over te gaan naar een meer risicogestuurd toezicht.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verkenning eenmalig onbeperkt shoprecht (34.255) (T02341)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van de (aangehouden) motie-Rinnooy Kan c.s., toe te verkennen of aan deelnemers met een premie- of kapitaalovereenkomst bij een pensioenfonds, die de voorkeur geven aan een variabel pensioen, eenmalig een onbeperkt shoprecht kan worden verleend, waarbij de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen contracten met en zonder collectieve risicodeling nadrukkelijk wordt betrokken.


Kerngegevens

Nummer T02341
Status afgevoerd
Datum toezegging 24 mei 2016
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen premieregelingen
shoprechten
variabel pensioen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Lodders Wet verbeterde premieregeling (34.255)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 40

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan zijn aan de orde de beide moties die zijn ingediend. De eerste motie is van de zijde van de heer Rinnooy Kan c.s. Daarin wordt de regering verzocht om, als het initiatiefvoorstel wordt aanvaard, een voorstel in voorbereiding te nemen om pensioengerechtigden die kiezen voor een variabel vervolg op hun pensioeningangsdatum op dat tijdstip eenmalig een onbeperkt shoprecht te gunnen. Kijk, ik doe wel aan verwachtingsmanagement, als ik me zo mag uitdrukken. Als ik de motie zo mag lezen dat ik mag verkennen of dat eenmalig shoprecht tot de mogelijkheden kan gaan behoren, kan ik het oordeel over de motie aan de Kamer laten. Als de indieners ervan uitgaan dat we dat shoprecht onmiddellijk en onverwijld gaan invoeren, kan ik het oordeel over de motie niet aan de Kamer laten. Ik kijk ook even naar de indiener om te zien hoe ik deze motie dien te interpreteren. Een onbeperkt shoprecht gaat ten koste van de mogelijkheid om mee- en tegenvallers te spreiden. Je hebt daarvoor nou eenmaal de brede collectiviteit nodig. Ik vind dus dat ik best kan verkennen of deze eenmalige mogelijkheid aan de orde kan zijn, maar ik wil de motie dan ook wel als zodanig duiden.

De heer Rinnooy Kan (D66):

In onze interactie over dit onderwerp heb ik de indruk gekregen dat er bij de staatssecretaris zorgen bestaan over mogelijk onvoorziene consequenties van de invoering van een dergelijk shoprecht. Ik bied met de formulering dus ruimte om die consequenties te verkennen. Dat beschouw ik als het voorbereiden van een voorstel. Ik vraag de staatssecretaris ons te laten weten wat dat oplevert. Als die consequenties bij nader inzien mee blijken te vallen, dan zou ik ervan uit willen gaan dat vervolgens ook het voorstel zelf ter tafel kan komen. Ik bied hier dus ruimte voor deze eerste fase.

Staatssecretaris Klijnsma:

Het is goed gebruik tussen de regering en in dit geval de Eerste Kamer dat wij zaken kunnen onderzoeken en dat we het resultaat van het onderzoek bij de Kamer over het voetlicht brengen. Dat geldt ook voor lifecyclebeleggen. Dat doen we met een appreciatie onzerzijds. Dan is het aan ons allen om te bekijken hoe we vervolgens verder gaan. Als ik de motie op die manier mag interpreteren, dan kan ik het oordeel daarover aan de Kamer laten.

Brief 30 mei 2016 (34255, L), blz. 6

Staatssecretaris Klijnsma:

Het wetsvoorstel biedt alle deelnemers, ongeacht hun pensioenuitvoerder, de mogelijkheid om te kiezen tussen een vast of een variabel pensioen. Deze keuzemogelijkheid is de essentie van het wetsvoorstel. Om deze keuzemogelijkheid te bieden, wordt voor deelnemers bij een pensioenfonds met een premie- of kapitaalovereenkomst een wettelijk shoprecht geïntroduceerd. Op dit moment hebben deze deelnemers immers in het geheel geen shoprecht.

Deelnemers met een premie- of kapitaalovereenkomst bij een verzekeraar of een premiepensioeninstelling kunnen op pensioendatum altijd overstappen naar een andere pensioenuitvoerder. De enige restrictie daarbij is dat, als de deelnemer naar een pensioenfonds wil overstappen, hij daar al eerder aanspraken moet hebben opgebouwd.

In de motie die senator Rinnooy Kan aan de orde heeft gesteld, en die onder meer wordt gesteund door de senatoren Van de Ven (VVD) en Lintmeijer, is gevraagd een voorstel te onderzoeken om deelnemers met een premie- of kapitaalovereenkomst bij een pensioenfonds die de voorkeur geven aan een variabel pensioen, eenmalig een onbeperkt shoprecht te gunnen. Met deze eenmalige mogelijkheid wordt beoogd ruimte te bieden voor een breed beschikbaar, gevarieerd productaanbod. Naar aanleiding van deze motie zal ik onderzoeken of een dergelijk eenmalig shoprecht tot de mogelijkheden kan gaan behoren. In dat verband wil ik wel alvast opmerken dat pensioenfondsen collectieve pensioenregelingen uitvoeren met een hoge mate van solidariteit. Die solidariteit kan onder druk komen te staan als de deelnemers zonder restricties bij hun pensioenfonds zouden kunnen vertrekken. Dat vraagstuk speelt bijvoorbeeld als het gaat om gaat om premieovereenkomsten met variabele uitkeringen, gebaseerd op collectieve risicodeling, die met dit wetsvoorstel mogelijk worden gemaakt. De mogelijkheid om onderscheid te maken tussen contracten met en zonder collectieve risicodeling, zal dus nadrukkelijk betrokken moeten worden in een dergelijke verkenning.

Brief 10 juni 2016 (34255, M), blz. 4

Staatssecretaris Klijnsma:

Voor de volledigheid wijs ik hierbij, naar aanleiding van de motie Rinnooy Kan c.s., op mijn voornemen om te verkennen of aan deelnemers met een premie- of kapitaalovereenkomst van een pensioenfonds die de voorkeur geven aan een variabel pensioen, eenmalig een shoprecht kan worden verleend, waarbij de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen contracten met en zonder collectieve risicodeling nadrukkelijk wordt betrokken.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 7

De heer Rinnooy Kan (D66):

Ik ben de staatssecretaris dus ook dankbaar voor het toegezegde onderzoek naar het eenmalige onbeperkte shoprecht. Mede namens de mede-indieners van de daaraan gewijde motie kondig ik nu vast aan dat ik deze motie graag wil aanhouden tot de uitslag van dat onderzoek bekend is.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 10-11

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Oomen heeft ook gevraagd of er echt een onderzoek naar het shoprecht nodig is. Het antwoord daarop is ja. Ik heb dit toegezegd en wij gaan dit doen

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik ben niet vlot genoeg, maar ik had de staatssecretaris een preciezere vraag gesteld over het shoprecht. In de brief zegt de staatssecretaris, anders dan in tweede termijn, dat zij bij het shoprecht wel onderscheid wenst te maken tussen contracten met en zonder collectieve risicodeling. Als zij dat doet, hoeft zij geen onderzoek meer te doen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Het is een breder onderzoek. Ik kan mij voorstellen dat de onderzoekers ook dit soort zaken meenemen, maar de vraag was of er onderzoek nodig is. Ik denk van wel.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 12

De heer Van de Ven (VVD):

Ik heb het even samengevat voor mezelf. De staatssecretaris heeft gesproken over het shoprecht dat onderzocht gaat worden. Daar komt dan ook de vraag bij van de privacyaspecten wat betreft het uitvragen bij de pensioendeelnemer en in hoeverre dat past bij dat shoprecht. Zo heb ik de toezegging van de staatssecretaris verstaan.

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat is terecht. De heer Van de Ven heeft daar nog expliciet de aandacht op gevestigd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie van de wet (34.255) (T02343)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Lintmeijer, toe de werking van de standaardoptie (default -optie), de meerwaarde van het wetsvoorstel en de begrijpelijkheid voor de deelnemers te betrekken bij de evaluatie.


Kerngegevens

Nummer T02343
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2016
Deadline 1 oktober 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
pensioenuitkeringen
premieregelingen
variabel pensioen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Lodders Wet verbeterde premieregeling (34.255)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 7

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Als deze wet wordt aangenomen, dan willen wij graag van meet af aan een stevige monitoring en evaluatie van de effecten. Voorop staat daarbij de vraag of deelnemers op basis van heldere informatie en doordachte inschattingen hun keuze kunnen maken voor een vaste of een variabele uitkering, of voor een combinatie van vast en variabel. Wij zijn ook benieuwd of uit het feitelijk gedrag van deelnemers blijkt dat de verruimde premieregeling in een ruime behoefte voorziet. Daarnaast willen wij op de langere termijn kunnen volgen of de keuze voor een al dan niet deels variabel pensioen daadwerkelijk bijdraagt aan een netto betere inkomenspositie van ouderen. Tot slot zouden we in de evaluatie graag meenemen of de default-optie vast in de praktijk voor de deelnemer ook de beste keuze blijkt.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 23

Mevrouw Lodders:

Enkele senatoren hebben een vraag gesteld over de defaultoptie. Zoals de heer Van Rooijen en de heer Lintmeijer aangaven, is de standaardoptie de zogenoemde defaultoptie. Het blijft dus een vaste uitkering. Ik ben van mening dat deelnemers nadrukkelijk zelf moeten kiezen voor een variabel pensioen. Hiermee kies ik dus voor een zekere optie, zoals de heer Postema aangaf. Hoewel een variabel pensioen meer kans biedt op een hoger pensioen, kan het pensioen ook onzekerder worden. Pensioenuitvoerders zullen hun deelnemers goed moeten informeren en zullen moeten aangeven hoe een regeling met doorbeleg-gen bij de deelnemer past. In de wet is een evaluatiebepaling opgenomen. De werking van de standaardoptie lijkt mij een heel belangrijk punt voor deze evaluatie, zoals de heer Lintmeijer ook aangaf.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 26

Mevrouw Lodders:

Senator Lintmeijer vroeg veel aandacht voor de deelnemer. Hij had het zelfs over "een stevige evaluatie". Ik moet hem daarin 100% gelijk geven. Hij kwam met enkele onderwerpen die hij graag bij de evaluatie wil betrekken, bijvoorbeeld de behoefte aan dit wetsvoorstel, de begrijpelijkheid voor deelnemers en de defaultoptie. Wat mij betreft zijn dit zeer waardevolle elementen voor de evaluatie. Ik zal er dan ook bij de staatssecretaris, die de wet zal evalueren, op aandringen dat deze elementen worden meegenomen bij de evaluatie. Ik hoor nu naast mij de staatssecretaris daar positief op reageren.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 29

Staatssecretaris Klijnsma: Mevrouw Lodders is al zeer ingegaan op een vraag van de heer Lintmeijer over de evaluatiebepaling. Ik heb, ook voor de Handelingen, gezegd dat ik het een goed idee vind om daarin de onderdelen te verdisconteren die de heer Lintmeijer er graag in terug zou willen vinden.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 33

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Voorzitter. Dank aan de initiatiefnemer en de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik ben in het bijzonder erg blij met de toezeggingen omtrent de evaluatie en de ruimhartigheid waarmee daarnaar is gekeken. Dat geldt in het bijzonder voor de defaultoptie. Het is goed om te kijken hoe die in de praktijk gaat uitpakken. Hetzelfde geldt voor het feitelijke gedrag dat potentiële deelnemers gaan vertonen; ook de heer Rinnooy Kan wees daar al op. Mensen handelen niet altijd alleen maar op basis van objectieve cijfers, normen, feiten en rationaliteiten, maar er zit ook een stukje psychologie van besluitvorming achter. Het zou goed zijn om daarop zicht te krijgen in de evaluatie.

Brief 30 mei 2016 (34255, L), blz. 7-8

Staatssecretaris Klijnsma:

Senator Lintmeijer heeft het belang van een goede evaluatie van het wetsvoorstel meermaals in het debat benadrukt. De indienster en ik onderschrijven dat belang volledig. In het kader van een evaluatie zijn een aantal onderwerpen concreet benoemd, zoals de behoefte aan dit wetsvoorstel, de begrijpelijkheid voor deelnemers en de defaultoptie. Dit zijn zeer waardevolle onderwerpen voor een evaluatie en deze zullen daarin dan ook betrokken worden. Ik zal het parlement binnen drie jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel over de uitkomsten van de evaluatie informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Stappenplan objectieve methodiek sociaal minimum Caribisch Nederland (34.550 IV) (T02383)

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe de Kamer vóór 1 maart 2017 een stappenplan toe te sturen hoe te komen tot geobjectiveerde ijkbedragen voor het noodzakelijk levensonderhoud op de drie eilanden in Caribisch Nederland. Op basis van de uitkomsten van de benadering in het stappenplan zal de regering nader besluiten of het sociaal minimum gebaseerd blijft op het wettelijk minimumloon, dan wel dat gekozen moet worden voor een andere geobjectiveerde basis. In de tussentijd zal de regering zich inzetten voor de verdere verbetering van de levensomstandigheden in Caribisch Nederland, onder meer door zowel de bijzondere onderstand als de overige uitkeringen zo veel mogelijk omhoog te brengen.


Kerngegevens

Nummer T02383
Status voldaan
Datum toezegging 6 december 2016
Deadline 1 maart 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen Caribisch Nederland
sociaal minimum
Kamerstukken Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2017 (34.550 IV)


Uit de stukken

EK 34550 IV/CXIX, H - verslag van een mondeling overleg over de systematiek van het vaststellen van het sociaal minimum in Caribisch Nederland, p. 11.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

(...) Begrijp ik goed dat de staatssecretaris hiermee de toezegging doet dat zij wil werken aan wat deze Kamer gevraagd heeft, namelijk het komen tot een geobjectiveerde vaststelling van wat nodig is voor het levensonderhoud? Vervolgens is dan nog wel de vraag welk tijdpad daarbij realistisch is. Daar kunnen we dus nog over spreken, maar gaat de staatssecretaris wel het principe van de motie uitvoeren? Wil zij dus komen tot een geobjectiveerde basis van het sociaal minimum op basis van ijkpunten voor levensonderhoud? Die toezegging zou ik heel waardevol vinden.

verslag van een mondeling overleg over de systematiek van het vaststellen van het sociaal minimum in Caribisch Nederland, p. 12

Staatssecretaris Klijnsma:

Er rest mij een tweetal vragen. Ik zei zonet niet voor niets dat ik het zowel aan deze kant van de oceaan als aan de overkant belangrijk vind om op basis van objectieve gegevens te weten wat de basis van levensonderhoud zou kunnen zijn. Als men mij dus een stappenplan vraagt, wil ik best proberen om voor de verkiezingen inzicht te verschaffen. Ik vind dat ik dat wel aan de Kamer verplicht ben. Maar dat neemt niet weg dat ik niet aflaat om door te gaan met de armoedebestrijding op de drie eilanden en overigens ook in dit deel van Nederland. Ik wil dus best een stappenplan maken, maar laten we for the time being in ieder geval de koppeling tussen wettelijk minimumloon en uitkeringen gewoon gestand doen. Want nogmaals: het adagium moet ook zijn dat werken blijft lonen, ook op de drie eilanden. Echt.

EK 34550 IV/CXIX, H - verslag van een mondeling overleg over de systematiek van het vaststellen van het sociaal minimum in Caribisch Nederland, p. 12

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat is toch net niet het antwoord dat ik zocht. We willen heel graag dat u doorgaat met het armoedebeleid en alles wat daarbij hoort. Daar is geen discussie over. De discussie ging over de vraag of u bereid bent om inderdaad dat te bewerkstelligen wat gevraagd werd, namelijk een sociaal minimum dat gebaseerd is op een ijkbedrag voor noodzakelijk levensonderhoud. In het antwoord loopt u net weer een beetje bij die vraag weg. Dat vind ik jammer.

Staatssecretaris Klijnsma:

In mijn beleving probeer ik u nu toch enorm tegemoet te komen. Ik zei namelijk dat ik er alles aan wil doen om te bekijken hoe dat er precies uit zou kunnen komen te zien. Sterker nog: ik wil daar ook een stappenplan voor aanleveren, zodat niet alleen in deze Kamer maar ook aan de overkant en op de drie eilanden helder wordt hoe de tijdspanne er precies uit zou kunnen komen te zien. Ik vind, in alle duidelijkheid, dat we alsdan op basis van wat daaruit komt, moeten bekijken wat we doen. Hanteren we het wettelijk minimumloon, en dan een ordentelijk wettelijk minimumloon, of moeten we een andere onderlegger kiezen? Op dit moment zeg ik echter: laten we alsjeblieft dat wettelijk minimumloon blijven hanteren, omdat werken gewoon moet blijven lonen op de eilanden, net zo goed als hier. Laten we ook, als ik me zo onparlementair mag uitdrukken, blijven krammen en spijkeren als het gaat om de bijzondere onderstand, want soms kun je mensen ook gewoon heel praktisch … Ik wilde zeggen "de winter door helpen", maar dat geldt daar niet.

EK 34550 IV/CXIX, H - verslag van een mondeling overleg over de systematiek van het vaststellen van het sociaal minimum in Caribisch Nederland, p. 12-13

De voorzitter:

(...) Dan zou ik het volgende willen concluderen.

  • De Staatssecretaris zegt ten eerste toe de motie in die zin uit te voeren dat er wordt gewerkt aan een systematiek om een objectiveerbare basis te leggen voor een sociaal minimum.
  • Ten tweede zegt de Staatssecretaris toe om daarvoor voor de verkiezingen een stappenplan met tijdsindicatie aan deze Kamer toe te sturen, en ongetwijfeld ook aan de overkant. Laat ik 1 maart als uitgangspunt nemen, of zoveel eerder als mogelijk.
  • Ten derde geeft de Staatssecretaris aan, in de tussentijd te werken aan de verdere verbetering van levensomstandigheden, onder meer door zowel de bijzondere onderstand als de overige uitkeringen zo veel mogelijk omhoog te brengen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb nog één aanvulling, voorzitter, als het mag.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb ook gezegd dat we natuurlijk voor nu het wettelijk minimumloon wel als onderlegger blijven hanteren. Ik moet namelijk wel helderheid blijven verschaffen aan de rest van de wereld.

De voorzitter:

Dat is genoteerd, maar dat was niet specifiek een toezegging van uw kant, daarom heb ik het niet herhaald. Maar het is wel genoteerd en in het verslag opgenomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Wet inburgering (34.584) (T02477)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Nooren en Schalk, toe in de evaluatie van de Wet inburgering, die tevens naar de Eerste Kamer zal worden gestuurd, de volgende punten mee te nemen: de manier waarop gemeenten hun rol in de dagelijkse praktijk vervullen (bereikbaarheid en aanpak van de activiteiten die de gemeente organiseert of laat organiseren voor nieuwkomers), de mogelijkheden en het vermogen van inburgeraars (inclusief een reflectie van de regering op hoe in de inburgering rekening gehouden kan worden met de implicaties van het WRR-rapport “Weten is nog geen doen”), en de stand van zaken omtrent de participatieverklaringen en de opgelegde sancties. 


Kerngegevens

Nummer T02477
Status voldaan
Datum toezegging 13 juni 2017
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen effectiviteit
evaluaties
inburgering
participatie
zelfredzaamheid
Kamerstukken Toevoeging van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding (34.584)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 31 - item 4 -  blz. 2/3

Mevrouw Nooren (PvdA):

We zijn ook benieuwd hoe de minister aankijkt tegen de implicaties van het onlangs verschenen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, getiteld "Weten is nog geen doen, een realistisch perspectief op redzaamheid" voor de wet- en regelgeving en het beleid op het gebied van nieuwkomers en specifiek de inburgeraars. [...] Mijn fractie hoort uit de dagelijkse praktijk dat de gemeenten in hun aanpak onvoldoende rekening houden met die andere activiteiten van de inburgeraars en hun leefsituatie. Hoe kijkt de minister aan tegen dit punt? Is het mogelijk om in de evaluatie van de Inburgeringswet de planning, bereikbaarheid en aanpak van de activiteiten die de gemeente organiseert of laat organiseren voor nieuwkomers mee te nemen?

Handelingen I 2016-2017, nr. 31 - item 4 -  blz. 15

De heer Schalk (SGP):

Tot slot: is de minister bereid om het effect van deze wet te evalueren of te betrekken bij de komende evaluatie in die zin dat er een helder beeld komt van het aantal participatieverklaringen dat wordt ondertekend, en tevens een terugkoppeling van sancties bij niet voldoen aan de participatieverklaring?

Handelingen I 2016-2017, nr. 31 - item 4 -  blz. 19

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik zou het fijn vinden als in de evaluatie die de minister heeft aangekondigd en die, naar ik van de staatssecretaris begrijp, in de zomer ook naar deze Kamer wordt gestuurd, een reflectie op het WRR-rapport staat. Wat betekent een en ander voor de aanpak die nu gekozen wordt in de Wet inburgering? Het gaat voor mij verder dan iets extra's doen voor mensen uit Somalië.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik vind het een prima idee om bij de evaluatie waarover ik zojuist sprak ook heel specifiek te kijken naar het vermogen van mensen. Ik denk dat de hele Kamer dit een prima idee vindt, want wij weten dat niet iedereen gelijk is op dit punt.

Handelingen I 2016-2017, nr. 31 - item 4 -  blz. 20

Staatssecretaris Klijnsma:

Er is op gewezen dat de mensen in de dagelijkse praktijk ook met andere activiteiten bezig kunnen zijn, waardoor zij dus niet kunnen inburgeren. Mevrouw Nooren heeft daarover een vraag gesteld. Ik vind dat wij dit expliciet moeten meenemen in de evaluatie, want dit snijdt hout.

Handelingen I 2016-2017, nr. 31 - item 4 -  blz. 25/26

De heer Schalk (SGP):

Ik had de staatssecretaris de vraag gesteld of in de evaluatie ook wordt meegenomen hoeveel participatieverklaringen er werden ondertekend en in hoeveel gevallen er sancties nodig waren. Dan krijgt de Kamer daar ook inzicht in.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik kom tot de vraag van de heer Schalk over de evaluatie en het aantal verklaringen. Ik zal de minister meegeven dat hij het aantal verklaringen waarover helderheid bestaat in de evaluatie meeneemt

Handelingen I 2016-2017, nr. 31 - item 4 -  blz. 27

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik dank haar voor de toezegging om in de evaluatie ook de manier mee te nemen waarop de gemeenten hun rol vervullen. [...] Ik dank de staatssecretaris ook voor de toezegging naar aanleiding van het WRR-rapport om het denk- en doenvermogen mee te nemen in de evaluatie van de Wet inburgering.

Handelingen I 2016-2017, nr. 31 - item 4 -  blz. 30

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Nooren vroeg mij om de evaluatie ook naar de Eerste Kamer te sturen. Ik zou zeggen: vanzelfsprekend.

Handelingen I 2016-2017, nr. 32 - item 3 -  blz. 1

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ze heeft ook toegezegd om met de evaluatie te onderzoeken hoe het traject wordt ingevuld en of er voldoende wordt aangesloten bij de mogelijkheden van de inburgeraars.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitbreiding participatieverklaringstraject (34.584) (T02478)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nooren, toe om gemeenten − via de Verzamelbrief − te attenderen op de mogelijkheid om het participatieverklaringstraject op vrijwillige basis aan te bieden aan EU-onderdanen en overige niet-inburgeringsplichtige migranten, zodat gestimuleerd en gefaciliteerd wordt dat alle nieuwkomers een participatietraject volgen en een Participatieverklaring gaan tekenen.


Kerngegevens

Nummer T02478
Status voldaan
Datum toezegging 13 juni 2017
Deadline 1 mei 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen migranten
nieuwkomers
participatie
verzamelbrief
Kamerstukken Toevoeging van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding (34.584)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 31 - item 4 -  blz. 3

Mevrouw Nooren (PvdA):

Allereerst ga ik in op de beperkte kring van nieuwkomers die een participatieverklaring moeten ondertekenen. Het verplichte participatieverklaringstraject geldt alleen voor nieuwkomers die een inburgeringsexamen moeten doen om in Nederland te kunnen blijven. In Nederland vestigen zich jaarlijks bijna 200.000 mensen. Daarvan komen ruim100.000 mensen uit Europa, de andere nieuwkomers komen uit de rest van de wereld: bijna 50.000 mensen uit Azië en ongeveer 14.000 uit Afrika. Dit betekent dat meer dan de helft van de mensen die zich in ons land vestigen op basis van internationaalrechtelijke bepalingen niet verplicht is om een participatieverklaringstraject te volgen en geen verklaring hoeft te tekenen. Op onze vraag hoe hiermee moet worden omgegaan, antwoordt de regering dat zij het met de PvdA-fractie eens is dat kennis van de Nederlandse normen en waarden voor alle nieuwkomers van belang is en dat gemeenten gestimuleerd worden om aan alle nieuwkomers het traject vrijwillig aan te bieden. Wij vinden dit antwoord te mager. Hoe worden gemeenten hiertoe gestimuleerd?

Handelingen I 2016-2017, nr. 31 - item 4 -  blz. 21

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan kom ik bij de inbreng van de zijde van de Partij van de Arbeid. Ik denk dat ik daar al een groot aantal zaken van heb beantwoord. Hoe worden gemeenten gestimuleerd om ook andere nieuwkomers het traject vrijwillig aan te bieden? In de pilot is door gemeenten ervaring opgedaan met het aanbieden van het participatieverklaringstraject ook aan EU-migranten. Om deze kennis te borgen en beschikbaar te stellen aan alle gemeenten, is aan drie pilotgemeenten, het Westland, Amsterdam en de regio Noord-Limburg, een bijdrage gegeven om hun ervaringen te borgen en onder andere gemeenten te verspreiden. Verspreiding van de kennis en ervaring door de drie gemeenten vindt plaats via bijeenkomsten, informatiebeurzen en rapportages. Ook voor deze groep kan het instrument dus benut worden.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik weet dat de staatssecretaris mijn bijdrage niet gehoord heeft, maar ik vind dit een vrij mager antwoord. Er is periodiek overleg tussen de staatssecretaris en de VNG. Het is ook bekend dat gemeenten vooral iets gaan doen als ze er geld voor krijgen. Ze krijgen geld voor de inburgeraars en niet voor de rest. Ik zou de staatssecretaris willen oproepen om in haar brieven aan de VNG, die altijd goed gelezen worden, de oproep te doen om die bredere benadering vast te houden. Informatie is leuk, maar het gaat er uiteindelijk om dat je die aanpak, die brede benadering vasthoudt, niet in de laatste plaats om inburgeraars niet het idee te geven dat zij anders behandeld worden dan andere nieuwkomers.

Staatssecretaris Klijnsma:

Prima. Ik pleeg verzamelbrieven naar alle gemeenten testuren en ik vind het een mooie coïncidentie dat ik nu dit debat mag doen en daardoor dit onderdeel in de verzamelbrief aan de orde kan stellen. Dat zal ik samen met de minister doen.

Handelingen I 2016-2017, nr. 31 - item 4 -  blz. 27

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik dank haar voor de toezegging om in de evaluatie ook de manier mee te nemen waarop de gemeenten hun rol vervullen. Dat geldt ook voor het breed trekken van het traject voor nieuwkomers. De staatssecretaris zal dat ook weergeven in haar brieven aan de VNG of aan de gemeenten, waarvan de Kamer weet dat die goed worden gelezen, zodat de gemeenten de bedoeling niet in de Handelingen hoeven te lezen.

Handelingen I 2016-2017, nr. 32 - item 3 -  blz. 1

Mevrouw Nooren (PvdA):

Daarnaast gaat de staatssecretaris stimuleren dat álle nieuwkomers een participatieverklaringstraject gaan doen. Daarover gaat zij met de gemeenten in gesprek.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoeken en rapporteren aan de Kamer wat de omvang is van de groep van personen die ná 1 januari 2016 vervroegd met pensioen zijn gegaan, en te maken krijgen met een inkomensgat als gevolg van een stijging van de AOW-leeftijd (34.674) (T02483)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Rinnooy Kan (D66), toe in overleg met het veld te zullen onderzoeken wat de omvang is van de groep van personen die ná 1 januari 2016 vervroegd met pensioen zijn gegaan, en te maken krijgen met een stijging van de AOW-leeftijd, en welke mogelijkheden zij hebben om een eventueel inkomensgat op te vangen. Hij zegt toe de Eerste Kamer hierover in het voorjaar van 2018 informeren. Als uit dit onderzoek blijkt dat er aanleiding is om een regeling te treffen dan zal de minister dit punt meenemen bij een volgende Verzamelwet pensioenen.


Kerngegevens

Nummer T02483
Status voldaan
Datum toezegging 7 december 2017
Deadline 1 mei 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Brief
Categorie overig
Onderwerpen AOW-leeftijd
inkomensgat
overbruggingspensioen
vervroegd pensioen
Verzamelwet pensioenen 2017
Kamerstukken Verzamelwet pensioenen 2017 (34.674)


Uit de stukken

Brief minister van SZW van 7 december 2017, EK 34 674, G

Bij uw Kamer is de Verzamelwet pensioenen 2017 aanhangig. Een van de onderwerpen in het wetsvoorstel, naar aanleiding van een amendement van de Tweede Kamerleden Van Kent (SP) en Gijs van Dijk (PvdA) (Kamerstukken II 2017/18, 34 674, nr. 19), betreft de mogelijkheid voor deelnemers om een onverwachte verhoging van de AOW-leeftijd op te vangen door de hoog-laag constructie van het al lopende pensioen aan te passen. In het nader voorlopig verslag hebben de leden van de fractie van D66 op de groep mensen gewezen die ná 1 januari 2016 vervroegd met pensioen zijn gegaan, en te maken krijgen met een stijging van de AOW-leeftijd. De leden van de fracties van VVD, CDA en PvdA hebben zich bij deze opmerkingen aangesloten.

In de nadere memorie van antwoord is aangegeven dat een uitbreiding van de tijdelijke regeling (de ‘spijtoptantenregeling’) wellicht soelaas kan bieden aan een deel van de mensen die met de huidige regelgeving onvoldoende mogelijkheden hebben om het gat te dichten, maar dat het onduidelijk is hoe groot de groep is die met vroegpensioen is gegaan en vanaf 2022 te maken krijgt met een hogere AOW-leeftijd dan waarop gerekend is. Ik ben bereid om in overleg met het veld te laten onderzoeken wat de omvang van deze groep is en welke mogelijkheden zij hebben om een eventueel inkomensgat op te vangen. Ik zal uw Kamer hierover in het voorjaar van 2018 informeren. Als hieruit blijkt dat er aanleiding is om een regeling te treffen dan zal ik dit punt meenemen bij een volgende Verzamelwet pensioenen. Aangezien dit onderwerp ook de fiscale wetgeving raakt, zal ik dit in gezamenlijkheid met de Staatssecretaris van Financiën doen.



Brondocumenten


Historie







Toezegging Armoede bij kinderen (34.775) (T02494)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kox (SP), toe in het eerste kwartaal van 2018 te reageren op het SER-advies en het rapport van de Kinderombudsman over armoede bij kinderen, en daarbij tevens te reageren op de suggestie een resultaatsverplichting voor de overheid in te voeren.


Kerngegevens

Nummer T02494
Status voldaan
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 april 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.J.M. Kox (SP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen armoede
kinderen
Kinderombudsman
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 10, item 3 - blz. 16

De heer Kox (SP): Over vertrekpunten gesproken: wie opgroeit in armoede, heeft meer kans op slechte gezondheid, lager dan gemiddelde schoolresultaten en slecht betaalde banen. Ik vind dat voordat we morgen hier onze debat afsluiten, we met deze regering afgesproken moeten hebben dat er nu echt werk gemaakt gaat worden van het aanpakken van deze hedendaagse schande, van grootschalige kinderarmoede in een van de rijkste landen van de wereld. Het voorwerk is al gedaan, nadat deze Kamer eerder een motie van mijn collega Bastiaan van Apeldoorn aannam, die leidde tot een gedegen onderzoek en voorstellen van de Sociaal-Economische Raad en het Sociaal en Cultureel Planbureau. De Tweede Kamer wil een kwantitatieve doelstelling inzake het terugdringen van armoede onder kinderen. De vorige staatssecretaris verwees de uitvoering daarvan naar dit nieuwe kabinet maar het staat niet in het regeerakkoord. Dat moet er dus alsnog in.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 22-23

Minister Rutte: Voorzitter. Mevrouw Tamara van Ark, de staatssecretaris van Sociale Zaken, heeft vanmorgen gereageerd op het stuk van de Ombudsman over de positie van kinderen en armoede onder kinderen. Terecht zegt zij dat armoede onder kinderen schrijnend is. De SER heeft in maart van dit jaar — dat was mede naar aanleiding van de motie-Van Apeldoorn, die door deze Kamer is aanvaard — een advies uitgebracht over het onderwerp armoede bij kinderen. De staatssecretaris van Sociale Zaken had al het voornemen om daar zo snel mogelijk in 2018, in het eerste kwartaal, op te reageren in de richting van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. Zij zal daar nu ook het rapport van de Ombudsman bij betrekken.

De heer Kox (SP): De minister-president refereert aan het vandaag uitgekomen rapport van de kinderombudsvrouw over de armoede onder kinderen. Het is fijn dat de staatssecretaris daar op terug zal komen, maar ik denk dat de urgentie van de zaak iets meer aandacht van de minister-president verdient. Tot nu toe hebben denk ik alle opeenvolgende regeringen, alle gemeentebesturen en alle gemeenteraden zich ervoor ingezet om armoede onder kinderen te verlagen. We zijn het er volgens mij over eens dat armoede onder kinderen niet past bij een beschaafd land. Dat heeft niks meer met inkomensverschillen te maken maar met onaanvaardbaarheid. Nu constateert de kinderombudsvrouw in een rapport van vandaag dat ondanks al die inspanningen, de armoede onder kinderen niet daalt. De plussen die in het regeerakkoord worden genoemd, werken hier dus niet. Ik denk dat het nodig is dat we vaststellen dat die inspanningsverplichting die we met z'n allen zijn aangegaan, een andere component nodig heeft, namelijk een prestatieverplichting. We moeten met elkaar afspreken hoe we stapsgewijs die armoede onder kinderen omlaag gaan brengen; die 378.000 kinderen die vandaag volgens de kinderombudsvrouw in armoede leven en opgroeien en daardoor een buitengewoon onaangename toekomst tegemoet gaan. Is de minister-president, is zijn regering bereid om naast de inspanningen die we met z'n allen doen en die inspanningsverplichtingen die we hebben, ook een prestatieverplichting aan te gaan en te zeggen "in dit jaar moeten er zoveel kinderen uit de armoede en zo bouwen we stapsgewijs de schande voor onze samenleving af"?

Minister Rutte: Volgens mij zijn de heer Kox en ik het eens over het belang van deze zaak. Ik denk dat dit ook Kamerbreed gevoeld wordt. Ik ben terughoudend met een resultaatsverplichting omdat het daarmee niet ineens geregeld is. Maar goed, we kunnen mevrouw Van Ark vragen om in de kabinetsreactie op het rapport van de Ombudsman te reageren op deze suggestie. "Ombudsman" is overigens een Zweeds woord voor die functie, het is daarmee niet per se een man. Hier is sprake van een vrouwelijke Ombudsman, zo moet je het eigenlijk zeggen. De Kinderombudsman is een vrouw. Dat kunnen we dus vragen aan de staatssecretaris.

Zie ook T02581


Brondocumenten


Historie







Toezegging Regelmatig informeren over stand van zaken ten aanzien van de positie van zelfstandigen op de arbeidsmarkt (34.775/34.700) (T02514)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent (PvdA), mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, toe de Kamer regelmatig te zullen informeren over de stand van zaken van maatregelen met betrekking tot de positie van zelfstandigen op de arbeidsmarkt en het overleg hierover met de sociale partners en de sector zelf.


Kerngegevens

Nummer T02514
Status voldaan
Datum toezegging 12 december 2017
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Hoofdverantwoordelijke)
Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen arbeidsmarkt
arbeidsrelatie
Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties
zelfstandigen
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)
Kabinetsformatie 2017 (34.700)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 12, item 7 - blz. 80

Staatssecretaris Snel:

Mevrouw Sent vroeg wanneer het kabinet gaat rapporteren over de zelfstandigen, omdat we een aantal beleidsinitiatieven hebben aangekondigd. Voor de vervanging van de Wet DBA wil het kabinet al in 2019 wetgeving afronden. Daaraan voorafgaand, uiteraard nog los van het wetsvoorstel zelf, zullen de minister van SZW en ik de Kamer regelmatig informeren over de stand van zaken, ook met betrekking tot de uitkomsten die wij met de sociale partners op dit terrein en de sector zelf hebben.


Brondocumenten


Historie