Rappelabele toezeggingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Rappel januari 2020)



Dit is het rappel tot 02-01-20.

 




Toezegging Mogelijke verdringingseffecten (34.073) (T02148)

De minister van SZW streeft ernaar om, met de evaluatie van de werking van de wet over de eerste twee jaar na inwerkingtreding, de nodige kwantitatieve gegevens te vergaren om de mogelijke verdringingseffecten te kunnen nagaan en zal het CBS, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Elzinga, Ester en Lintmeijer, verzoeken om daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de verdringingseffecten voor de groep kwetsbare oudere werkzoekenden. De uitkomsten van de evaluatie zullen met de Kamer worden gedeeld.


Kerngegevens

Nummer T02148
Status voldaan
Datum toezegging 22 september 2015
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Elzinga (SP)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen AOW-leeftijd
arbeidsmarkt
verdringing
werkzoekenden
Kamerstukken Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (34.073)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 10, blz. 3

De heer Elzinga (SP):

Het CPB geeft aan dat het op de lange termijn niet waarschijnlijk is dat verdringing plaatsvindt, maar dat die op de korte termijn waarschijnlijk wel zal plaatsvinden, zij het niet op heel grote schaal. Dat zei de minister ook al. Is het daarom niet des te belangrijker om dat inzicht gekwantificeerd in beeld te krijgen? Ik snap niet helemaal, hoewel we daarover veel vragen hebben gesteld, dat er niet meer gepoogd is om dit te kwantificeren, om het risico precies in beeld te hebben.

Minister Asscher:

Die behoefte voel ik met de heer Elzinga, want dat maakt heel veel uit voor hoe je uiteindelijk zult oordelen over de effecten van het wetsvoorstel. Ik kom daar zo even op terug, ook aan de hand van het amendement dat ziet op de evaluatie. Dat amendement is met het oog daarop ingediend. Van te voren lukt het niet, moet ik eerlijk bekennen. Het lukt mij niet en het lukt het Centraal Planbureau niet. We hebben ze daarover echt enorm aan de jas getrokken: kunnen jullie niet enige indicatie geven in kwantitatieve zin? Dat is niet gelukt. Ik kom zo nog even terug op de vraag hoe je toch de vinger aan de pols zou kunnen houden.

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 10, blz. 5

Minister Asscher:

De heer Lintmeijer en de heer Ester vroegen mij of en hoe ik de uitwerking van het wetsvoorstel zal monitoren en evalueren. Bij amendement is een artikel opgenomen dat bepaalt dat de werking van de wet over de eerste twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd moet worden. Een belangrijk aandachtspunt bij die evaluatie is uiteraard de vraag of er sprake is van verdringing. Dat zei ik net al tegen de heer Elzinga. De reguliere cijfers van het CBS kunnen inzicht geven in de ontwikkeling van de participatiegraad van werknemers in verschillende categorieën van leeftijden in verschillende contractvormen van werkende AOW'ers. Als dat nodig is, kan het CBS maatwerk leveren waardoor wij gegevens op een lager aggregatieniveau kunnen verzamelen. Verder zal verdiepend onderzoek onder werkgevers en werknemers moeten uitwijzen welke effecten de maatregelen uit dit wetsvoorstel concreet hebben op het al dan niet laten werken van de AOW-plussers. Ik vat het heel kort samen. De evaluatie is voor mij een belangrijk middel om de kwantitatieve inschatting te maken, die je vooraf niet krijgt, en deze te kunnen toetsen aan wat er in de werkelijkheid zal gebeuren. Ik zal de uitkomsten van die evaluatie vanzelfsprekend met beide Kamers delen. [...]

Ik wil wel proberen om de kwantitatieve gegevens naar boven te krijgen. Ik zal het CBS expliciet vragen wat voor veranderingen er zijn en wat voor overloop er is. Ook zal ik het CBS vragen of het als gevolg van deze wet mogelijk een causaal verband in dezen ziet. Bovendien zal ik meer in het bijzonder vragen of er effecten van verdringing op de groep meer kwetsbare werkzoekenden net daaronder te zien zijn


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het onderzoeken van een aparte contractvorm voor seizoenssectoren (35.074) (T02731)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Oomen-Ruijten (CDA) en Ester (ChristenUnie), toe om te verkennen wat de mogelijkheden zijn van een aparte categorie in de premiedifferentiatie voor langjarige tijdelijke contracten in de seizoenssectoren.


Kerngegevens

Nummer T02731
Status voldaan
Datum toezegging 20 mei 2019
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen langjarige contracten
seizoensarbeid
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 3, p. 2

De heer Ester:

Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer, maar ook daarbuiten, is veel aandacht besteed aan de positie van tijdelijke invalkrachten in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs en aan de rol van oproeproepkrachten in de agrarische sector in de nieuwe ketenbepaling. Kan de minister aangeven wat de status is van de uitzonderingsbepaling die is overeengekomen voor het onderwijs? Hoe gaat deze bepaling uitgewerkt worden? Via het gewijzigde amendement-Stoffer c.s. (35074, nr. 61) en de motie-Wiersma/Heerma (35074, nr. 46) staan knelpunten in de uitvoering van het wetsvoorstel, specifiek rond seizoensarbeid, op de agenda, bijvoorbeeld bij de jaarurennorm en de WW-premiedifferentiatie. Het gaat hier immers om een sector die een eigen dynamiek en eigen omstandigheden rond tijdelijk werk kent. Overleg met de sector is aangekondigd. Kan de minister ons bijpraten over hoe dit overleg verloopt en of er zicht is op consensus? De ChristenUnie-fractie dringt erop aan dat de effecten van het wetsvoorstel voor onze agrarische bedrijven serieus onderdeel zijn van de wetsevaluatie. Kan dat worden toegezegd?

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 3, p.19

Mevrouw Oomen-Ruijten:

Voorzitter. Ik kom op seizoensarbeid. De premiedifferentiatie voor de WW is een complete ommezwaai in denken. Tot nu toe was de WW-premie voor de eerste zes maanden gerelateerd aan de sector om deze te prikkelen en werkloosheid zo veel als mogelijk te voorkomen, maar nu wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde duur de basis voor de hoogte van de heffing. Dat treft met name de land- en tuinbouw, maar zeer zeker ook de horeca.

Ik kan u zeggen dat deze wet in de sector niet begrepen wordt. Waarom niet? Men heeft geen keuze. Wanneer men een werknemer slechts twee à drie maanden nodig heeft, kan men deze gewoon geen vaste baan aanbieden en dat is toch wat deze wet voorstelt. Het gaat in de sectoren van de land- en tuinbouw en de horeca, waar seizoensarbeid is, niet alleen om de kostenverhoging in de WW-premie; ook de transitievergoeding en de maatregelen bij uitbetaling van de oproep zullen er niet toe leiden dat een vast contract de maat wordt. Het zal, zo denken wij, een vlucht naar zzp-constructies betekenen.

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p.24

Minister Koolmees:

(…) Tot slot wil ik nog op het volgende wijzen. In de Tweede Kamer is de motie-Wiersma aangenomen, waarmee er ook een verkenning is gedaan naar langjarige tijdelijke contracten. In de supermarktbranche zijn er bijvoorbeeld drie- of vierjaarscontracten. In het kader van die motie wil ik ook graag, als toezegging naar uw Kamer, kijken of er een mogelijkheid is om seizoenswerk ook tegemoet te komen. Dat gaat dus echt over een aparte contractvorm voor seizoenssectoren. Dat wil ik graag toezeggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer informeren over de voortgang van de hersteloperatie inzake omissie in de uitvoering van het kindgebonden budget (35.010) (T02777)

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Oomen-Ruijten (CDA) en Van Gurp (GroenLinks), toe de Kamer te informeren over de voortgang van de hersteloperatie inzake de omissie in de uitvoering van het kindgebonden budget.


Kerngegevens

Nummer T02777
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2019
Deadline 1 juli 2020
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Belastingdienst
hersteloperatie
kindgebonden budget
Kamerstukken Verhoging van de inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren (35.010)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 38, p. 9

Oomen-Ruijten (CDA):

Voorzitter. Als ik kijk naar de brieven van de regering over het herstel van de systeemfouten, de betalingen met terugwerkende kracht, het vinden van de rechtmatige belanghebbende en de voorwaarde dat de nabetaling geen consequenties heeft voor uitgekeerde c.q. uit te keren andere toeslagen, denk ik dat het goed is dat die projectorganisatie er is. Maar ik heb er mijn twijfels over of het allemaal wel zo soepel gaat lopen als u denkt. U moet goed weten dat het vertrouwen beschadigd is. Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Bent u dus zeker dat het allemaal goed gaat? Hebt u daar voldoende overleg over met de staatssecretaris van Financiën? Zou u ook deze Kamer willen informeren over de uitvoering van het project?

Handelingen I 2018-2019, nr. 38, p. 15

Staatssecretaris Van Ark:

Als het gaat om de hersteloperatie vraagt mevrouw Oomen of ik overleg heb met de staatssecretaris van Financiën. Jazeker, en ook zeer regelmatig. Ik ben zeker ook bereid om de Eerste Kamer te informeren over de voortgang van de hersteloperatie.

Handelingen I 2018-2019, nr. 38, p. 20

Van Gurp (GroenLinks)

[…] Het derde gaat over kassa en Kafka. Ik verstond de staatssecretaris verkeerd. Ik heb het eigenlijk liever over Kafka. Het komt erop neer dat je er niet in terecht wil komen. En dan komen wij er niet in terecht, maar de burger komt erin terecht. De burger komt erin terecht door het volgende. Je had recht op geld, zeggen we. "Dat hebben we eerst ontkend. Maar we hebben een fout gemaakt en je krijgt nu het geld terug. Maar omdat je het geld terugkrijgt, moet je ons weer geld terugbetalen." Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik hoor overigens dat de staatssecretaris dat zelf ook zegt. Ik vind dat ze op een sympathieke manier antwoordt. Ze zegt: ik zou het liever ook niet zien gebeuren, maar ja, mijn collega zegt dat het niet anders kan. Ik merk dat er in de Kamer brede steun is voor het idee dat dat niet zou moeten. Ik zou graag een motie willen overleggen waarin wij de staatssecretaris steunen in haar pogingen om er toch voor te zorgen dat de mensen niet in Kafka terechtkomen doordat ze eerst een nabetaling krijgen en die nabetaling vervolgens voor een gedeelte weer moeten terugstorten. Stemming over die motie kan plaatsvinden op het moment dat het wetsvoorstel aan de orde is, neem ik aan. Maar dat laat ik graag aan u over. Zie het als een bemoediging bij uw gesprekken met de staatssecretaris van Financiën. De motie is overigens ook ondertekend door mevrouw Sent van de Partij van de Arbeid.

Handelingen I 2018-2019, nr. 38, p. 25

Oomen-Ruijten (CDA):

Dit is een andere zaak. Hier gaat het erom dat mensen iets nabetaald krijgen waar ze recht op hadden, en omdat ze het nabetaald krijgen, zijn ze in de vermogenstoets de pineut en krijgen ze het toch niet. Daarom zou ik willen dat u in samenwerking met de staatssecretaris van Financiën een brief schrijft waarin staat: hoe kunnen wij deze zaak oplossen?

Staatssecretaris Van Ark:

Ik zal contact opnemen met mijn collega van Financiën en de Kamer hierover een brief sturen.

Oomen-Ruijten (CDA):

Als u daarover een brief schrijft: graag.

Staatssecretaris Van Ark:

Ga ik doen!

De voorzitter:

De heer Van Gurp, tot slot.

Van Gurp (GroenLinks):

Als u een brief schrijft, kunnen wij de motie aanhouden.

Staatssecretaris Van Ark: Dank u wel.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Gurp stel ik voor zijn motie (35010, letter I) aan te houden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kijken naar het verschil in kosten voor kinderopvang tussen eenoudergezinnen en gezinnen met paren (35.010) (T02778)

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Bruijn-Wezeman (VVD) en Oomen-Ruijten (CDA), toe bij het onderzoek naar alleenstaande ouders en de reallocatie van beschikbare middelen binnen de kindregelingen ook te kijken naar het verschil in kosten voor kinderopvang tussen eenoudergezinnen en gezinnen van paren.


Kerngegevens

Nummer T02778
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2019
Deadline 1 oktober 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden R.G. de Bruijn-Wezeman (VVD)
M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen alleenstaande ouderkoptoeslag
eenoudergezinnen
reallocatie
Kamerstukken Verhoging van de inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren (35.010)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 38, p. 2-3

De Bruijn-Wezeman (VVD):

Ik heb even zo'n proefberekening gemaakt via de website van de Belastingdienst. Dat is best handig, kan ik u zeggen. Daaruit blijkt dat de alleenstaande ouder met twee kinderen

en een inkomen van €40.000 per jaar circa €4.200 per jaar kindgebonden budget ontvangt. Voor een paar met twee kinderen, met een gezamenlijk inkomen van eveneens

€40.000 wordt het kindgebonden budget straks ongeveer €2.100 per jaar. Het verschil in gezinsinkomen is €2.000; onder de huidige wetgeving is dat nog €3.000, ten nadele

van het gezin met twee ouders en twee kinderen, dit terwijl dit gezin ook nog eens uit een persoon extra bestaat voor wie in het levensonderhoud moet worden voorzien.

Met dergelijke verschillen is het dan ook niet verwonderlijk dat paren met kinderen extra op achterstand zijn gekomen. Naar aanleiding van vragen van mijn fractie over deze

onbalans in de kindregelingen verwijst de staatssecretaris in de memorie van antwoord naar een onderzoek naar de mogelijkheden tot herallocatie van de beschikbare middelen

binnen de kindregelingen.

De VVD vraagt de staatssecretaris om bij dit onderzoek ook inzichtelijk te maken wat het verschil is tussen in de kosten voor de kinderopvang tussen eenoudergezinnen en paren. Wij kunnen ons voorstellen dat een alleenstaande werkende ouder hieraan meer geld kwijt is, alhoewel bij paren werktijden ook kunnen samenvallen en het verschil in kinderopvangkosten mogelijk minder groot is dan verondersteld.

Kan de staatssecretaris toezeggen ook de Eerste Kamer te informeren over de uitkomsten van het herallocatieonderzoek?

Handelingen I 2018-2019, nr. 38, p. 17

Staatssecretaris Van Ark:

De VVD had nog gevraagd om bij het onderzoek naar alleenstaande ouders en de reallocatie van beschikbare middelen binnen de kindregelingen ook te kijken het verschil

in kosten voor kinderopvang tussen eenoudergezinnen en gezinnen van paren. Dat zal ik ook doen. Het onderzoek is namelijk een vervolg op de beleidsdoorlichting kindregelingen. Daarin kwamen we achter die grote verschillen, die niet altijd stroken met het beeld dat er is en met resultaten uit andere onderzoeken. Daarom hebben we een vervolgonderzoek aangekondigd dat op deze twee regelingen toeziet. Daarbij is inderdaad ook een thema hoeveel personen er in een huishouden zijn. Daar vroeg de VVD ook aandacht voor. Er wordt deels al rekening gehouden met de omvang van het huishouden, bijvoorbeeld met het aantal kinderen. Daar is het kindgebonden budget onder andere van afhankelijk. Maar verder is het inderdaad zo dat een alleenstaande ouder een kop krijgt die maakt dat er veel meer ontvangen wordt dan een ouderpaar met hetzelfde huishoudinkomen. Dit wetsvoorstel neemt dat verschil niet weg, maar maakt het wel kleiner.

De Bruijn-Wezeman (VVD):

Ik dank de staatssecretaris voor dit antwoord. Richt het onderzoek zich ook op de vraag waar dat grote verschil tussen eenoudergezinnen en gezinnen met twee ouders zit? Nogmaals, het gaat om €2.000 per jaar in het voorbeeld dat ik heb gebruikt. Dat is een fors bedrag. Ik weet dat dit verschil uit het verleden komt door de alleenstaandeouderkop en de motivatie om als alleenstaande ouder te gaan werken. Ik ken de historie, maar is een dergelijk groot verschil nog rechtvaardig? Wordt dit ook in het onderzoek meegenomen?

Staatssecretaris Van Ark:

Ja, dat zal ik doen.

Oomen-Ruijten (CDA):

In aanvulling op de opmerking van mevrouw De Bruijn, vraag ik of u bereid bent om dat verschil weg te nemen. Wilt u daar onderzoek naar doen met het doel om het gelijk

te trekken?

Staatssecretaris Van Ark:

Het is lastig om dat zo in één keer te zeggen. Het begint met het zoeken naar waar het verschil in zit. Vervolgens zul je moeten duiden of dat verschil nodig is. Die vragen zijn

door de Kamer zojuist gesteld. Als er een verklaring voor is, dan is die er. Als die er niet is, dan moeten we daarnaar kijken. Het begint bij het onderzoeken van het verschil.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Het verschil is er. Mevrouw De Bruijn had het over €2.000 verschil tussen alleenstaande ouders en tweeoudergezinnen. Bent u bereid om dat verschil in de komende periode

weg te nemen?

Staatssecretaris Van Ark:

In de afgelopen jaren is er om verscheidene politieke redenen verschil gemaakt in inkomsten tussen groepen. Alleenstaande ouders in de bijstand worden anders benaderd dan andere groepen. Ik kan dus niet zomaar zeggen dat ik alle verschillen zal opheffen. Een belangrijke stap is om te kijken waar de verschillen zitten. Tegelijkertijd geldt

ook hier weer: je moet naar het totaalplaatje kijken. Uit de doorlichting van de kindregeling blijkt bijvoorbeeld dat voor bepaalde posten 165% van de daarvoor bedoelde kosten

wordt berekend. Dan is het inderdaad de vraag of je zo'n post maar gewoon moet terugschroeven tot 100%, want ook hier geldt dat je naar het totaalplaatje moet kijken. Als

op andere posten bijvoorbeeld een tekort is, middelt het misschien wel uit. Ik kan hier niet zomaar ja op zeggen. Ik geef wel aan dat we niet voor niets een vervolgonderzoek

hebben ingesteld. Er zijn echter ook veel politieke overwegingen geweest om bepaalde groepen anders te benaderen, zo ook in dit wetsvoorstel. Er is juist ingezet op alleenverdieners, omdat die in voorgaande jaren waren achtergebleven. Dit wetsvoorstel biedt daar juist weer een extra mogelijkheid voor.

Handelingen I 2018-2019, nr. 38, p. 21

Oomen-Ruijten (CDA):

Voorzitter. Mevrouw de staatssecretaris blijft voor mij te vaag als het gaat over de problematiek van de alleenstaanden en de tweeoudergezinnen met hetzelfde inkomen. Daarop moet u niet alleen reageren met de opmerking dat dit destijds een politieke keuze is geweest. Mevrouw De Bruijn heeft hier ook naar gevraagd. Ik weet dat die politieke keuze ooit gemaakt is. Ik denk echter dat het een foute keuze was. We zouden gelijke gevallen ook gelijk moeten behandelen. Wilt u op dat punt een toezegging doen? Wilt u ons een brief schrijven om ons nader te informeren over de wijze waarop u dit gaat oplossen of ons nader informeren over de reden waarom u het niet wilt oplossen?

Handelingen I 2018-2019, nr. 38, p. 24

Staatssecretaris Van Ark:

Voorzitter. Ik had een aantal aanvullende vragen, maar ik was ondertussen al druk aan het kijken wat ik eventueel nog kon comprimeren in het licht van wetgeving, waardoor het mogelijk is dat ik er een enkele heb gemist. In ieder geval vroeg mevrouw Oomen: kunt u het verschil opheffen tussen verschillende gezinsvormen? Het is niet aan mij om dat hier en nu te doen. Het is wel aan mij om te zeggen: er zitten een aantal verschillen tussen die ik nader in kaart wil brengen. Dat is ook de reden voor het vervolgonderzoek. Soms worden er een aantal maatregelen ingezet op een specifieke doelgroep, bijvoorbeeld alleenstaande ouders in de bijstand of alleenverdieners. […]

Oomen-Ruijten (CDA):

Ik heb gevraagd of de staatssecretaris bereid is om in een brief helder neer te zetten, ook voor deze Kamer, waarom het verschil wordt gemaakt bij hetzelfde inkomen tussen een- en meerverdieners.

Staatssecretaris Van Ark:

Wat mij betreft is dat ook wat ik met het onderzoek beoog, want dat moet dat verschil ook inzichtelijk maken. Ik zal een voorbeeld noemen. Uit de doorlichting van de kindregelingen blijkt dat voor alleenstaande ouders bij een bepaalde kostencomponent 165% van de kosten wordt vergoed, wat anders is dan in een andere gezinsvorm. Dat is op zijn minst de vraag waard hoe dat komt. Dat is ook waarom ik het vervolgonderzoek heb gedaan. Ik heb de vraag zo verstaan: is er hier en nu een eind te maken aan het verschil tussen de behandeling van bepaalde groepen? Dat is niet iets wat ik hier en nu kan doen. Maar in antwoord op deze specifieke vraag: dat is waarom ik dat vervolgonderzoek heb gedaan, en uiteraard ben ik heel erg bereid om dat ook naar de Eerste Kamer te sturen.

Oomen-Ruijten (CDA):

Op welke termijn komt het?

Staatssecretaris Van Ark:

Oei. Ik kijk even naar mijn ambtenaren. September.

Oomen-Ruijten (CDA):

Dan wachten wij graag uw brief af.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Interdepartementaal beleidsonderzoek deeltijdwerk (35.300) (T02790)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Jorritsma-Lebbink (VVD), toe haar rond het kerstreces het interdepartementaal beleidsonderzoek deeltijdwerk met een kabinetsreactie te sturen.


Kerngegevens

Nummer T02790
Status voldaan
Datum toezegging 29 oktober 2019
Deadline 1 juli 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Jorritsma-Lebbink (VVD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen beleidsonderzoek
deeltijdwerk
Kamerstukken Miljoenennota 2020 (35.300)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 4, item 3 – blz. 8

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD): Een ander voorbeeld dat de RvS noemt, is het tekort aan werknemers in sommige sectoren in de publieke sector, zoals het tekort aan leerkrachten in het onderwijs. Dat er te weinig les gegeven kan worden aan onze kinderen is een probleem. Zouden meer leraren het probleem oplossen? Ja, maar het zou ook helpen als we leraren zouden kunnen verleiden om minder parttime te werken. We weten namelijk ook dat circa 50% van alle leerkrachten in het basisonderwijs minder dan 0,8 fte werken. Ons beeld is ook dat de werkdruk in die sector mede veroorzaakt wordt door de vele overdrachtsmomenten. Individuele leerkrachten melden dat wel, maar slechts een enkele koepel wil zich hieraan branden. Zou dus een gerichte salarisverhoging niet veel meer zoden aan de dijk kunnen zetten?

(…)

Handelingen I 2019-2020, nr. 4, item 6 – blz. 70

Minister Rutte: Dan de vraag van mevrouw Jorritsma over de gerichte salarisverhoging in het onderwijs. We zien dat parttime leraren die meer gaan werken, ook echt een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van het lerarentekort. Dat is absoluut waar. Als je de huidige gemiddelde werkweek in het primair onderwijs van 28 uur in de komende 4 jaar met een half uur zou kunnen uitbreiden, levert dat 760 fte extra op. Daarom is het belangrijk dat werkgevers het voor hun personeel mogelijk maken om meer te gaan werken als zij dat willen en dat ook aan te moedigen. Dat gaat door investeringen van het kabinet de komende jaren voor iedereen meer lonen. Afhankelijk van de gezinssituatie levert één dag meer werken in het onderwijs de komende jaren ongeveer 4% tot 12% meer op dan nu, dus je ziet dat dat nu ook echt begint terug te komen. Wij zullen rond het kerstreces het interdepartementaal beleidsonderzoek deeltijdwerk met een reactie aan de Kamer sturen. Er zal dan ook een beleidspakket voor verschillende visies omtrent deeltijd worden gepresenteerd. In het onderzoek is ook gekeken naar maatregelen die meer uren werken aantrekkelijker kunnen maken.

(…)

Handelingen I 2019-2020, nr. 4, item 6- blz. 74

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD): Ten slotte. Ik ben blij met de toezegging over deeltijd en het deeltijd-ibo. Ik snap heel goed dat in sommige delen van het leven van mannen en vrouwen behoefte is aan korter werken. Maar het is zo langzamerhand een ziekte aan het worden in Nederland — het is ook een Nederlandse ziekte — dat jongens maar vooral meisjes direct na hun opleiding, zonder dat zij enige zorgtaak te verrichten hebben, al kiezen voor deeltijdwerk. Dat is niet goed. Het is ook niet goed voor de appreciatie van het werk zelf. Ik denk dat de status van een beroep beïnvloed wordt als heel veel mensen in dat beroep in deeltijd werken. Dat geldt niet alleen voor het onderwijs, maar ook voor de zorg. Ik hoop dus dat het ibo daar wat wijze woorden over zal spreken en dat wij toch manieren weten te bedenken om mensen te verleiden wat meer uren te gaan werken. Dat lost het personeelsprobleem op een geheel andere, maar waarschijnlijk eenvoudiger wijze op.


Brondocumenten


Historie