Rappelabele toezeggingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Totaaloverzicht februari 2022)



Dit is het rappel tot 01-01-50.

 




Toezegging Doorlenen uitzendkrachten leidt niet tot herkwalificatie als payrolling (35.074) (T02727)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van de Ven (VVD), toe dat onder de feiten van de opgebrachte specifieke casus van doorlenen – en in vergelijkbare casusposities – een uitzendovereenkomst niet leidt tot herkwalificatie in een payrollovereenkomst onder de definitie van ‘payrolling’ in de Wet arbeidsmarkt in balans.


Kerngegevens

Nummer T02727
Status openstaand
Datum toezegging 20 mei 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Mr. M.P.M. van de Ven (VVD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen herkwalificatie
payrollovereenkomst
Uitzendovereenkomst
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, item 3 p. 15

De heer Van de Ven:

Mevrouw de voorzitter. De minister heeft vragen van mijn fractie beantwoord over een mogelijke herkwalificatie van een uitzendovereenkomst in een payrollovereenkomst onder de definitie van payrolling in de WAB. Mijn fractie is er nog niet gerust op dat het gevaar van rechtsonzekerheid is geweken. Mijn fractie verzoekt de minister daarom om een eenduidige toezegging dat onder de feiten van het volgende voorbeeld, maar ook in vergelijkbare casusposities, "uitzenden" niet leidt tot een herkwalificatie in "payrolling". Een opdrachtgever verzoekt aan uitzendbureau A tien werknemers ter beschikking te stellen. Uitzendbureau A werft en selecteert vijf werknemers en stelt ze ter beschikking aan de opdrachtgever. Op hen is dan het uitzendregime van toepassing. De andere vijf werknemers worden door uitzendbureau B doorgeleend aan uitzendbureau A, dat ze ter beschikking stelt aan de opdrachtgever. Ik vraag de minister om bevestiging dat op hen dan niet het nieuwe payrollregime van toepassing is.

(…)

Handelingen I 2018-2019, item 5 p. 14

Minister Koolmees:

Tot slot vroeg de heer Van de Ven om de toezegging dat er in het door hem genoemde voorbeeld, waarin een uitzendbureau vijf werknemers doorleent aan een ander uitzendbureau, dat deze werknemers ter beschikking stelt, sprake is van uitzenden en niet van het nieuwe payrollregime. Deze casus is ook besproken in de memorie van antwoord. Ik heb toen aangegeven dat er in deze casus inderdaad geen sprake is van payrolling maar van uitzenden. Ik denk dat het belangrijk is dat ik dit ook in deze wetsbehandeling toezeg aan de heer Van de Ven. Immers het uitzendbureau dat zijn werknemers uitleent aan een ander uitzendbureau, blijft formeel de werkgever en heeft de werknemer zelf geworven en geselecteerd. Hij heeft in dat geval een actieve rol gespeeld in het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Of er in een vergelijkbare casus sprake van is, hangt af van de specifieke omstandigheden, maar in dit geval kan ik helder zijn; het blijft uitzenden.

De voorzitter:

Meneer Van de Ven? Ja, u stond daar zo te wachten.

De heer Van de Ven (VVD):

Nee, dat is helemaal correct. Het ging mij ook om andere casusposities omdat je niet altijd alles kunt vangen, maar de minister heeft zo-even bevestigd dat dit ook in vergelijkbare casusposities zal gelden. Dus ik dank de minister zeer voor deze toelichting.

(…)

Handelingen I 2018-2019, item 5 p. 29

De heer Van de Ven:

Mijn fractie is de minister zeer erkentelijk voor zijn toezeggingen op het vraagpunt dat uitzendcontracten niet worden omgekat in payrollcontracten en ook voor het uitstel met één jaar van de invoering van de payrollpensioenregeling tot 1 januari 2021


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie van de wet expliciet aandacht besteden aan de effecten op de seizoensarbeid en agrarische sector (35.074) (T02730)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Oomen-Ruijten (CDA) en Ester (ChristenUnie), toe om in de evaluatie van de wet specifiek aandacht te besteden aan de gevolgen voor de seizoensarbeid en de agrarische sector.


Kerngegevens

Nummer T02730
Status openstaand
Datum toezegging 20 mei 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen agrarische sector
evaluaties
premiedifferentiatie
seizoensarbeid
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 3, p.2

De heer Ester:

Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer, maar ook daarbuiten, is veel aandacht besteed aan de positie van tijdelijke invalkrachten in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs en aan de rol van oproeproepkrachten in de agrarische sector in de nieuwe ketenbepaling. Kan de minister aangeven wat de status is van de uitzonderingsbepaling die is overeengekomen voor het onderwijs? Hoe gaat deze bepaling uitgewerkt worden? Via het gewijzigde amendement-Stoffer c.s. (35074, nr. 61) en de motie-Wiersma/Heerma (35074, nr. 46) staan knelpunten in de uitvoering van het wetsvoorstel, specifiek rond seizoensarbeid, op de agenda, bijvoorbeeld bij de jaarurennorm en de WW-premiedifferentiatie. Het gaat hier immers om een sector die een eigen dynamiek en eigen omstandigheden rond tijdelijk werk kent. Overleg met de sector is aangekondigd. Kan de minister ons bijpraten over hoe dit overleg verloopt en of er zicht is op consensus? De ChristenUnie-fractie dringt erop aan dat de effecten van het wetsvoorstel voor onze agrarische bedrijven serieus onderdeel zijn van de wetsevaluatie. Kan dat worden toegezegd?

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 3, p.19

Mevrouw Oomen-Ruijten:

Voorzitter. Ik kom op seizoensarbeid. De premiedifferentiatie voor de WW is een complete ommezwaai in denken. Tot nu toe was de WW-premie voor de eerste zes maanden gerelateerd aan de sector om deze te prikkelen en werkloosheid zo veel als mogelijk te voorkomen, maar nu wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde duur de basis voor de hoogte van de heffing. Dat treft met name de land- en tuinbouw, maar zeer zeker ook de horeca.

Ik kan u zeggen dat deze wet in de sector niet begrepen wordt. Waarom niet? Men heeft geen keuze. Wanneer men een werknemer slechts twee à drie maanden nodig heeft, kan men deze gewoon geen vaste baan aanbieden en dat is toch wat deze wet voorstelt. Het gaat in de sectoren van de land- en tuinbouw en de horeca, waar seizoensarbeid is, niet alleen om de kostenverhoging in de WW-premie; ook de transitievergoeding en de maatregelen bij uitbetaling van de oproep zullen er niet toe leiden dat een vast contract de maat wordt. Het zal, zo denken wij, een vlucht naar zzp-constructies betekenen.

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p. 23, 24

De heer Koolmees:

Dan kom ik bij seizoensarbeid. Mevrouw Oomen en de heer Ester hebben daar aandacht voor gevraagd. Ik heb al benadrukt dat de invoering van de premiedif tweeledig is. Ten eerste is dat het stimuleren van werkgevers om vaste contracten aan te gaan en ten tweede het beprijzen van de instroom in de WW. Ik wil daarbij graag het beeld wegnemen dat de WW-premie voor seizoensarbeid veel hoger wordt. Voor sectoren met veel seizoensarbeid, zoals de agrarische sector en de horeca, geldt die hogere WW-premie nu ook al voor korte contracten. (…) In de agrarische sector stijgt de hoge WW-premie wel, maar slechts beperkt, namelijk van 7,5% naar 8% bij de invoering van de WAB. Voor seizoensarbeid kunnen werkgevers ook een vast contract met een jaarurennorm aanbieden en daarvoor geldt ook de lage WW-premie.

In de Tweede Kamer zijn een aantal maatregelen genomen om seizoensarbeid tegemoet te komen. In de eerste plaats gaat het dan om het amendement van de SGP waarin een uitzondering is gemaakt voor studenten en scholieren onder de 21 jaar met twaalf uur. In de tweede plaats hebben de amendementen van de SGP-fractie mogelijk gemaakt dat sociale partners bij cao af kunnen wijken van bepaalde bepalingen. In de derde plaats hebben we 12 miljoen beschikbaar gesteld voor bbl-plekken in seizoensgebonden sectoren, juist om die sectoren tegemoet te komen. Tot slot is er een motie aangenomen om in gesprek te blijven met sociale partners over de knelpunten op dit gebied. Deze gesprekken gaan zowel over het monitoren als over het wegnemen van effecten voor seizoensarbeid. Dat ga ik uiteraard doen.

De heer Ester vroeg mij hoe het staat met de gesprekken tussen het kabinet en de sociale partners op dit punt. Hij vroeg ook om de effecten van het wetsvoorstel voor de agrarische sector onderdeel te laten zijn van de wetsevaluatie. Dat laatste wil ik sowieso graag toezeggen. We nemen dit mee in de wetsevaluatie. Ik ga graag in gesprek met de sociale partners. Voor juni is er weer een gesprek gepland met de sociale partners, met name om te kijken welke signalen er in de agrarische sector zijn qua seizoensarbeid.

In de schriftelijke ronde is er een voorstel gedaan voor een uitzondering. Dat blijkt niet handhaafbaar te zijn. Dat heb ik ook geantwoord naar aanleiding van uw vragen. Ik sta wel welwillend tegenover oplossingen voor praktische knelpunten, bijvoorbeeld als het gaat om de toepassing van de jaarurennorm. Daar vroeg mevrouw Oomen aandacht voor. Omdat er bij agrarische bedrijven over het algemeen meer seizoensarbeid voorkomt en het kabinet met sociale partners in gesprek blijft over de seizoensarbeid, blijft speciale aandacht voor de evaluatie goed. Ik blijf met de sociale partners in gesprek. Ik zeg ook expliciet toe dat er bij de evaluatie van de premiedifferentiatie specifiek zal worden gekeken naar de gevolgen voor de seizoensarbeid, ook voor de agrarische sector.

(…)

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Als wij het over seizoensarbeid hebben, doen wij alsof het alleen maar die halve procent premie betreft. Maar er geldt meer bij die seizoensarbeid. Ik denk dan aan de transitievergoeding, maar ook aan alle maatregelen bij het oproepwerk. Dat knelt zeer zeker met de weersvoorziening in de tuinbouw.

Minister Koolmees:

Eens. Ik pel het even af. Eerst de premiedifferentiatie. Daar zit inderdaad een verschil tussen 7,5% en 8% in de agrarische sector. Bij oproepwerk hebben we juist ook, met een amendement van de SGP-fractie in de Tweede Kamer, aan sociale partners de mogelijkheid gegeven om daarvan af te wijken bij cao-bepaling. Dat is ook een beweging richting die sectoren.

In de derde plaats ... Even denken, hoor! Wat was de derde ook alweer? Ik ben even het antwoord kwijt. Ik ben het laatste punt waarmee we tegemoetkomen aan seizoenswerk even kwijt. Bij de transitievergoeding vanaf dag één klopt het inderdaad dat het leidt tot 3% hogere kosten per jaar. Daar staat ook weer tegenover dat ... Jeetje, ik ben even de redenering kwijt!

De voorzitter:

Doet u het anders in tweede termijn. Het is iets met miljoenen; dat is duidelijk.

Minister Koolmees:

Iets met miljoenen inderdaad. Het is meer dan 12 miljoen; dat klopt. De transitievergoeding vanaf dag één kost inderdaad geld voor de seizoensarbeid. Dat heeft ook te maken met die WW-instroom, die ook belast wordt, om het zo maar te zeggen. Daarmee gaan inderdaad de kosten omhoog. De jaarurennorm blijft mogelijk. Andere manieren blijven ook mogelijk. We hebben geprobeerd de sector tegemoet te komen. We blijven dat monitoren. We hopen daarmee ook de ongewenste effecten te kunnen voorkomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het gebruikmaken van wetenschappelijk arbeidsmarktonderzoek bij de evaluatie van de wet (35.074) (T02732)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ester (ChristenUnie), toe om bij de evaluatie van de wet gebruik te maken van een wetenschappelijke evaluatie en kennisonderzoek. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de effecten van de wet als geheel, alsook aan de effecten van de verschillende delen van de wet op de arbeidsmarkt.


Kerngegevens

Nummer T02732
Status openstaand
Datum toezegging 20 mei 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
kennisagenda
wetenschappelijk onderzoek
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p. 26

De heer Ester:

Voorzitter. Veel in deze wet is gebaseerd op signalen en op intüïtie en minder op stevige empirische evidentie. Dat kan misschien ook niet altijd maar het lijkt mij wel van groot belang om het wetenschappelijk arbeidsmarktonderzoek veel scherper in de wedstrijd te zetten en vooral ook onbedoelde neveneffecten van de maatregelen van de minister te laten onderzoeken. Kan de minister dat nog toezeggen?

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p. 34

Minister Koolmees:

Over de empirische evidentie en het belang van wetenschappelijk onderzoek ben ik het zeer met de heer Ester eens. Daarom heeft het ministerie de kennisagenda SZW opgesteld, met een budget van 6 miljoen euro beschikbaar voor beleids- en evaluatieonderzoek, juist om voor het beleid te leren van wetenschappelijk onderzoek. Er zijn een aantal voorbeelden, zoals de verdere integratie op de arbeidsmarkt, waarmee we een aantal pilots doen om ervan te leren. Ook de WAB zal na vijf jaar worden geëvalueerd, met gebruik van een wetenschappelijke evaluatie en kennisonderzoek. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de effecten van de wet als geheel, alsook aan de effecten van de verschillende delen van de wet op de arbeidsmarkt. Ik ben ook met het UWV bezig met een kennisagenda, bijvoorbeeld als het gaat om wat werkt bij de aanpak van uitkeringsgerechtigden in de WIA. Langs verschillende lijnen proberen we dus het wetenschappelijk onderzoek beter en steviger te verankeren in het beleid, om daarvan te leren en het beleid daarop aan te passen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitkeringen aan reeds failliet verklaarde bedrijven betrekken bij de eindevaluatie van de NOW-regeling (35.438) (T02975)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Linden (FVD), toe bij de eindevaluatie van de NOW-regeling mee te nemen hoeveel geld er is uitgekeerd aan bedrijven die reeds failliet waren verklaard en aan bedrijven die na de uitkering failliet zijn verklaard.


Kerngegevens

Nummer T02975
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken en Klimaat
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden L.P. van der Linden MSc. (Fractie-Nanninga)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen evaluaties
faillissementen
Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid
Kamerstukken Tweede incidentele suppletoire begroting Economische Zaken en Klimaat 2020 inzake Noodpakket banen en economie (35.438)


Uit de stukken

Handelingen I, 2019-2020 , nr. 35, item 4, blz 16-17.

De heer Van der Linden (FvD):

Voorzitter, dank u wel. Mijn bijdrage ging vooral over uitkeringen aan failliete bedrijven en om daar nog wat aan te doen. Ik heb nog wel een vraag aan de minister. De specificatie van 6 miljoen van voor faillissement en na faillissement uitkeren is er nog niet. Kan die op termijn alsnog wel gegeven worden? Kan de minister aangeven dat hij de Kamer daarover zal berichten zodat we kunnen zien hoeveel van die 6 miljoen nu voor en hoeveel na faillietverklaring is uitgekeerd? Veder wil ik het nog even hebben over de beantwoording van de vragen over de uitvoering en over het bewaken en controleren. Voorafgaand aan dit debat heb ik met curatoren gesproken. Er worden uitkeringen gedaan aan inmiddels failliet verklaarde ondernemingen. Dat gaat om tonnen tot miljoenen. Een heeft zelfs proactief contact opgenomen met het UWV om aan te geven: volgens mij gaat dit niet goed en moeten jullie hier wat aan doen, want hiermee gaat belastinggeld direct naar de boedel van curatoren. Controle zelf vindt plaats via polisadministratie Belastingdienst. Die controle schiet kennelijk tekort, want er gaat iets mis. De minister geeft aan dat het niet is te doen voor de 130.000 bedrijven die NOW-steun krijgen. Nou, ik wens dat hier toch te bestrijden. 51 jaar geleden zetten we mensen op de maan. Die 130.000 bedrijven passen allemaal op een Excel-sheet. Het is weliswaar dan een lange maar het past echt. Als je twee dagen voor uitbetaling van die NOWregeling een export maakt van het Centraal Insolventieregister — dat kan gewoon online — en een export van de NOW-betaling die je gaat doen wat betreft die 130.00 bedrijven en je een paar mensen aan het werk zet om de verschillen te zoeken en om te kijken of er in die lijst een paar failliet verklaarde bedrijven zitten, dan kun je op die manier tonnen tot miljoenen besparen. Die oproep wil ik toch doen aan de minister. Wil hij toezeggen dat hij dat toch in gang gaat zetten? Want het is volgens mij echt mogelijk. Zo niet, heb ik een motie waarvan ik overigens bereid ben die weer in trekken als de minister toezegt het alsnog te gaan doen.

Handelingen I, 2019-2020 , nr. 35, item 4, blz 19-20.

Minister Koolmees: Dank u wel, voorzitter. Ik zal het spreekgestoelte niet aanraken, zodat het zo meteen niet schoongemaakt hoeft te worden. Ik had nog een vraag van de heer Van der Linden liggen over de insolventiecheck. Ik ben het ermee eens dat voorkomen moet worden dat NOW-geld wordt uitgekeerd aan failliete bedrijven dan wel in surseance van betaling verkerende bedrijven. Die check zit er ook in op basis van de polisadministratie. Die administratie is de basis voor de hele NOW en wordt gevuld door de Belastingdienst. Maar er zit altijd een vertraging tussen het uitspreken van het faillissement dan wel een surseance van betaling en de registratie in zo'n database. In de timing zou het dus verkeerd kunnen gaan. Naar onze inzichten gaat het om 6 miljoen, waarvan nog steeds onduidelijk is of de bedrijven voor of na de uitbetaling van de gelden failliet zijn verklaard. Het toevoegen hiervan aan de procedures maakt het systeem alleen maar ingewikkelder. Het gaat om duizenden betalingen per dag. 125.000 bedrijven per maand maken er gebruik van en er zitten twintig werkdagen in een maand. Dat kan gewoon niet handmatig. Ik ontraad dus de motie, hoewel ik het met heel veel overwegingen eens ben. Nogmaals, de check zit in het huidige systeem op basis van de polisadministratie van de Belastingdienst. Daar wil ik geen nieuwe aan toevoegen. Tegen die achtergrond ontraad ik de motie.

De voorzitter:

De heer Van der Linden heeft nog een korte interruptie.

De heer Van der Linden (FVD):

Ik heb gevraagd of de minister wil toezeggen dat die splitsing van die 6 miljoen voor en na er op een later moment wel komt.

Minister Koolmees:

Na afloop gaan we kijken hoeveel er is uitgekeerd aan failliete bedrijven. Op het moment dat we dat weten, kunnen we een inschatting maken of de bedragen zijn uitgekeerd op het moment dat een bedrijf al failliet was of voor dat moment. Bij de eindevaluatie kunnen we dat meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer te informeren welke partij de leerbaarheidstoets zal uitvoeren (35.483) (T03100)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Stienen (D66), toe de Kamer rond het Kerstreces te informeren welke partij de leerbaarheidstoets zal gaan afnemen.


Kerngegevens

Nummer T03100
Status voldaan
Datum toezegging 1 december 2020
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen leerbaarheidstoets
uitvoeringsorganisaties
Kamerstukken Wet inburgering 2021 (35.483)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 12, item 4, p.6

Mevrouw Stienen (D66):

Voorzitter. Bij het inwerkingtreden van de wet ontstaan er verschillende groepen inburgeraars. De eerste groep zijn de statushouders die vanaf 1 januari 2022 beginnen met het inburgeringstraject. Mijn fractie vindt dat met name deze groep de voordelen ondervindt van het voorliggende wetsvoorstel en echt de kans krijgt op die goede start. Wel heb ik nog enkele specifieke uitvoeringsvragen. In de memorie van antwoord geeft de minister aan dat de leerbaarheidstoets uitgevoerd zal worden door een door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen onafhankelijke partij. Heeft de minister al meer inzicht wie die partij is? Daarnaast is de D66-fractie benieuwd hoe bij de Module Arbeidsmarkt en Participatie succes zal worden gemeten. Wie gaat die meting doen?

Handelingen I 2020-2021, nr. 12, item 10, p.12

Minister Koolmees:

Ja, ja. Wie neemt de leerbaarheidstoets af? Daarover zijn we in overleg. In december, rond het kerstreces, ga ik u daarover informeren. Zowel DUO als het COA heeft desgevraagd laten weten geïnteresseerd te zijn. Die doen dus hierin mee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer jaarlijks schriftelijk te informeren over de monitoring van de Wet inburgering 2021 (35.483) (T03101)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Van Gurp (GroenLinks), toe de Kamer jaarlijks schriftelijk te informeren over de monitoring van de Wet inburgering 2021.


Kerngegevens

Nummer T03101
Status openstaand
Datum toezegging 1 december 2020
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. R. van Gurp (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen asielzoekers
gezinsmigratie
migranten
monitoring
ondertussengroep
slagingspercentages
Kamerstukken Wet inburgering 2021 (35.483)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 12, item 4, p.2-3

De heer van Gurp (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb nog twee minuten. Resumerend vraag ik het volgende. Wat kan deze Kamer? Dat is altijd moeilijk, hè? Je kunt tegen een wet stemmen, maar ik ben helemaal niet van plan om tegen de wet te stemmen. Je kunt de minister heel vriendelijk in de ogen kijken en vragen: wil je het alsjeblieft voor me doen? Nou, daar komt het ongeveer op neer. Als het in een motie moet, dan moet het in een motie, maar nog liever heb ik dat u het gewoon belooft op de punten die ik heb genoemd. Zou u nou heel goed in de gaten kunnen houden — en dat noem ik monitoring; jaarlijks wordt er gemonitord — hoe die verhoogde taaleis doorwerkt in slagingspercentages en hoeveel mensen er halverwege de rit toch nog naar een lager niveau moeten terugschakelen? Zou u ook heel goed willen monitoren wat er met de gezinsmigranten gebeurt? Ik wijs op mijn zorg dat er eerste- en tweederangs inburgeraars komen. Kunt u zorgen dat die zorg niet bewaarheid wordt? Daar hebben we getallen voor nodig. Zou u heel goed willen monitoren dat de ondertussengroep — een lelijk woord voor de groep die nog instroomt — niet tussen de wielen van de wagen komt, zodat die mensen een zo veel mogelijk op de nieuwe wet gebaseerd systeem van inburgering kunnen krijgen? En zou u goed voor ons in de gaten willen houden hoeveel sancties er nu eigenlijk worden uitgedeeld en wat het effect van die sancties is? "Goed in de gaten houden" impliceert dan natuurlijk dat het inzichtelijk wordt gemaakt, dat wij dat ook nog mogen zien. Ik vraag u ook om de bereidheid uit te spreken om het systeem bij te stellen als de zorgen die wij daarover hebben zich voordoen, want dan kunnen we met een gerust hart samen de toekomst ingaan.

Handelingen I 2020-2021, nr. 12, item 10, p.12-13

Minister Koolmees:

De heer Van Gurp vroeg mij de monitoring toe te zeggen. Ik ga hem nu even volledig tegemoetkomen. Ik begin met de slagingspercentages. Voor de gehele doelgroep van de

nieuwe Inburgeringswet wordt bijgehouden op welk niveau examen wordt gedaan, hoeveel mensen er slagen en hoelang ze daarover gedaan hebben. Over de gezinsmigranten

heb ik net al iets toegezegd over het verschil tussen asielmigranten en de gezinsmigranten. De derde is de ondertussengroep. In de bestuurlijke afspraken met de gemeenten

in het voorjaar heb ik afgesproken dat we de ondertussengroep blijven volgen om te kijken hoe de zaken zich ontwikkelen. In de verdere afspraken met gemeenten — in december is de eerste afspraak — gaan we meer concreet vormgeven hoe we dat in de toekomst kunnen blijven monitoren.

Tot slot de opgelegde sancties door gemeenten en DUO. Deze zullen in een jaarlijkse monitor opgenomen worden. Hiermee kan onderzoek worden gedaan naar de effecten

van deze sancties. Daarmee hoop ik de heer Van Gurp echt ruimschoots zaken toegezegd te hebben.

De voorzitter:

Toch heeft de heer Van Gurp nog behoefte aan een verhelderende vraag. Gaat uw gang, meneer Van Gurp.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Het is altijd prettig om ruimschoots tegemoetgekomen te worden. Ik kan niet ontkennen dat u op de meeste vragen van mij ja hebt gezegd. Dat is buitengewoon plezierig. Naturalisatie is vanmiddag aan de overkant geregeld, dus dat is ook mooi. Nog iets over termijnen: wat is de interval in de monitoring, wanneer krijgen wij het te zien, wanneer

spreken we erover, et cetera?

Minister Koolmees:

Er is sowieso een evaluatie na drie jaar afgesproken. Maar de monitoring gaat natuurlijk pas lopen als het stelsel ingaat, dus dat begint pas 1 januari 2022. De ondertussengroep speelt natuurlijk al komend jaar. In tweede termijn kom ik erop terug wat we kunnen toezeggen qua timing. Want we hebben natuurlijk eerst bestuurlijke afspraken te

maken en dan ...

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Ik weet dat die tussenevaluatie pas na drie jaar is. Maar ik zou de monitoring niet pas na drie jaar willen bespreken.

Minister Koolmees:

De monitoring is jaarlijks.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Daarvan worden we dus jaarlijks op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld om daarover vragen te stellen.

Minister Koolmees:

Ja.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dank u wel.

Minister Koolmees:

Dan heb ik de jaarlijkse monitoring ook gehad.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dit gebeurt me niet dagelijks.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Notitie over de uitvoeringsproblematiek bij Ministerie van Financiën (35.570) (T03230)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe om een notitie voor te bereiden vanuit het ministerie van Financiën voor de formateur over de uitvoeringsproblematiek bij het ministerie van Financiën. De minister laat de leiding van dit dossier bij de minister van Sociale Zaken.


Kerngegevens

Nummer T03230
Status voldaan
Datum toezegging 17 november 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Financiën
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen kabinetsformatie
Uitvoeringsproblematiek
Kamerstukken Miljoenennota 2021 (35.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 10, item 8, blz. 35

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Laat ik het heel kort stellen. Is de minister bereid om, misschien voor de kabinetsformatie, ervoor te zorgen dat er in het dossier een notitie vanuit Financiën komt over de grote problemen bij de uitvoering vanuit Financiën gezien? De Belastingdienst moet namelijk niet alleen belastingwetgeving uitvoeren, maar ook een heleboel andere taken van andere departementen. De kinderopvangtoeslag is daarvan het beste voorbeeld. Het beleid komt van een ander departement en de uitvoering ligt bij de Belastingdienst. Is de minister bereid om dat dossier voor te bereiden voor formateur, zodat daar eindelijk in het komende kabinet de hoogste prioriteit aan wordt gegeven?

Minister Hoekstra:

Zeker. Dat zou ik de heer Van Rooijen graag willen toezeggen. Ik zou overigens, zoals we dat nu ook hebben afgesproken in het kabinet, de minister van Sociale Zaken in de lead willen laten. Die trekt dit namelijk in het kabinet. Om hem nou weer een deel van zijn werkzaamheden afhandig te maken, vind ik niet zo goed. Ik zou hem in de lead willen laten. Ik denk dat de heer Van Rooijen gelijk heeft dat je de aanvliegroute breder zou moeten maken dan alleen maar de uitvoeringsproblematiek die valt onder het ministerie van Financiën. Je moet ook naar het UWV, DUO en andere uitvoeringsinstanties kijken. Ik zeg hem dat graag toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het meenemen van diverse onderwerpen in de evaluatie van de Wet Betaald ouderschapsverlof (35.613) (T03288)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van diverse leden, toe diverse onderwerpen mee te nemen in de wettelijke evaluatie van de Wet betaald ouderschapsverlof, waaronder een kabinetsappreciatie, de effecten van het verlof, de opvattingen van werkgevers, de uitwerking in de buurlanden, de ramingen en de effecten voor de kleine werkgever.


Kerngegevens

Nummer T03288
Status openstaand
Datum toezegging 5 oktober 2021
Deadline 1 september 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen betaald ouderschapsverlof
evaluaties
Kamerstukken Wet betaald ouderschapsverlof (35.613)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.3

Mevrouw Stienen (D66):

Ten slotte heeft de D66-fractie nog een vraag over de evaluatie van voorliggend wetsvoorstel. Kan de minister aangeven hoe hij het resultaat van dit wetsvoorstel denkt te gaan meten? Stel dat minder partners de regeling gaan aanvragen dan nu is voorzien. Voor mijn fractie betekent dit niet meteen dat daarmee de regeling niet geslaagd is, omdat wellicht niet elke vader of partner van de moeder direct een vinger op zal steken. Daarnaast hoort mijn fractie ook graag hoe de minister de houding van werkgevers gaat meenemen in de evaluatie.

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.6

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. De ChristenUnie-fractie verzoekt de minister om in de evaluatie van dit wetsvoorstel expliciet aandacht te besteden aan de genoemde maatschappelijke neveneffecten voor bepaalde groepen — de lagere-inkomensgroepen, de eenverdieners en de eenoudergezinnen — en aan de participatie van mannen en vrouwen. Gezien de Europese context van het voorstel vindt mijn fractie het ook van belang om de uitwerking van de Europese richtlijn in de andere lidstaten mee te nemen in de evaluatie. Kan de minister mijn fractie dit punt toezeggen? Alvast onze dank daarvoor.

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.7

Mevrouw Sent (PvdA):

Daarnaast stelt de regering dat het effect van de verlofregeling op verschillende inkomensklassen mee wordt genomen met de evaluatie. Is de minister bereid om het uitkeringspercentage aan te passen als blijkt dat zij in lagere inkomensklassen geen positief effect heeft gehad? Dat punt weegt voor ons zwaar.

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.24

Minister Koolmees:

Voorzitter, ik heb nog twee blokjes. Allereerst over de evaluatie. Oorspronkelijk was die na vijf jaar, maar in de Tweede Kamer is al gevraagd om die eerder te doen en is er gekozen voor een periode van drie jaar. Er zijn hier nog een aantal vragen aan toegevoegd door de heer Ester, mevrouw Stienen en mevrouw Sent. De heer Ester vroeg: kunt u in de evaluatie de effecten voor bepaalde groepen meenemen, bijvoorbeeld de lagere inkomensgroepen, de eenverdieners en de eenoudergezinnen? Mevrouw Stienen van D66 had gevraagd naar de houding van de werkgevers. Mevrouw Sent had het over het gebruik naar inkomen.

Net als bij de Wieg zal betaald ouderschapsverlof uitgebreid worden geëvalueerd. Er wordt onder meer gekeken naar het gebruik van het verlof, uitgesplitst naar achtergrondkenmerken, zoals inkomen, en naar redenen voor niet-gebruik. Ook daar wordt navraag naar gedaan: waarom heb je geen gebruik gemaakt van de regeling? De evaluatie is een goed moment om opnieuw te overwegen of de huidige opzet van de regeling voldoet.

Naar aanleiding van de inbreng van mevrouw Sent zal de evaluatie door het kabinet ook worden voorzien van een appreciatie, zodat het onderdeel kan zijn van het politieke debat. Daarnaast zal naar de effecten van het verlof worden gekeken, zoals de gevolgen voor de verdeling van taken tussen mannen en vrouwen en de arbeidsparticipatie van vrouwelijke werknemers. En naast het perspectief van werknemers zal er ook aandacht worden besteed aan de opvattingen van de werkgevers. Richting mevrouw Stienen zeg ik dat we dat ook willen meenemen in de evaluatie.

De heer Ester had een vraag over de uitwerking in de buurlanden. Die vraag wil ik ook graag meenemen in de evaluatie. Ik denk dat het wel heel snel is om al na een jaar een evaluatie te doen. Zo'n wet heeft natuurlijk wel inwerkingstijd nodig voor je eventuele effecten kunt meten. De drie jaar die in de Tweede Kamer is gekozen, vind ik een verstandige periode om iets zinnigs te kunnen zeggen over de effecten van het wetsvoorstel. Twee jaar zou kunnen. Dat zou dan bij wijze van spreken een uitkomst van wheelen en dealen zijn. Ik denk dat goed is om echt even te kijken naar wat zo'n wet nou doet in de praktijk, zodat we daar zinnige conclusies aan kunnen verbinden.

Mevrouw Prast (PvdD):

Ik luister net goed naar de heer Koolmees. Hij heeft het over de evaluatie. Daar is ook naar gevraagd. Maar ik heb ook het volgende gevraagd. Het is toch vrij eenvoudig om met Centerdata of andere panels die we in Nederland hebben van tevoren een beeld te krijgen van welke mensen hoeveel opnemen bij bepaalde doorbetalingspercentages? Natuurlijk is dat geen gedrag dat je bij een evaluatie wel kunt zien, maar het geeft wel een beeld. Mijn vraag was of de minister bereid is om dat nog te onderzoeken voordat we gaan stemmen over dit wetsvoorstel. Dan hebben we een veel beter beeld over het probleem dat we hier eigenlijk allemaal signaleren, namelijk dat we bang zijn dat het niet de effecten heeft die je zou willen.

Minister Koolmees:

Wij hebben voor de ramingen gebruikgemaakt van de regelingen die er al wel zijn, bijvoorbeeld in de cao's waar doorbetaling van 50% of 70% is afgesproken, vaak dan weer voor verschillende duren, bijvoorbeeld een maand of vier weken of zes weken. Die hebben we wel gebruikt om een inschatting te maken van welk deel het opneemt. Het tweede punt noemde ik net in een interruptiedebatje over de man-vrouwverschillen die kleiner worden. Dat is natuurlijk ook gebaseerd op deze ervaringscijfers. Het derde punt is dat deze richtlijn dwingend is. We moeten haar op 2 augustus 2022 geïmplementeerd hebben. Daar zit dus weinig ruimte in. Het zou wel interessant kunnen zijn om dit in kaart te brengen als nulmeting. Dan kunnen we het vergelijken met de situatie over drie jaar en bekijken of we daar verschillen zien. Wetenschappelijk gezien lijkt met dat heel interessant. Dat wil ik graag meenemen in de evaluatie.

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.29

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is verheugd dat de minister zo eerlijk is om te erkennen dat het voor de kleine werkgever toch een lastige wet is in de uitvoering. Hij heeft wel een goed voorbeeld gegeven van de toonbankmedewerker. Daar kan de VVD-fractie wel iets mee. Toch zou de VVD-fractie graag de toezegging van de minister willen krijgen dat in de evaluatie de effecten voor de kleine werkgever uitdrukkelijk meegenomen worden.

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.32

Minister Koolmees:

Mevrouw De Blécourt had het over felicitaties. Dat weet ik nog niet; dat wacht ik nog even af. Ik wil graag toezeggen dat ik de kleine werkgever meeneem in de evaluatie, zodat we daarbij ook een vinger aan de pols kunnen houden en kunnen kijken waar die in de praktijk tegen aanlopen. Dat wil ik graag doen.


Brondocumenten


Historie