Rappelabele toezeggingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Rappel september 2023 (deadline 1 juli 2023))



Dit is het rappel tot 02-07-23.

 




Toezegging Arbeidsparticipatie kwetsbare groepen (34.775) (T02495)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe het dictum van de gewijzigde motie Strik c.s. over te nemen en maximaal drie jaar na invoering een evaluatie te houden van de effecten van de maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren van mensen met een beperking, arbeidsongeschikten en Wajongers op de feitelijke inkomenspositie en de arbeidsparticipatie van deze groepen.


Kerngegevens

Nummer T02495
Status openstaand
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen arbeidsparticipatie
evaluaties
inkomenseffecten
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 24

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik zal het komende uurtje goed besteden. Ik wil toch graag iets zeggen voordat u overgaat naar het volgende kopje. Ons viel vooral op dat u vast meer flex gaat maken en dat u in die zin dus meer gelijkheid gaat creëren. Ik denk dat dit niet de juiste richting is, maar het kabinet gaat zich daar nog verder over buigen. Ik wil het nu over het volgende hebben. U heeft het over een uitgebalanceerd pakket met het streven om juist iedereen actief te kunnen maken op de arbeidsmarkt. Wat ons opvalt — ik heb daar in de eerste termijn ook aan gerefereerd — is dat juist de mensen die al moeite hebben om mee te komen, in hun inkomen worden geraakt. De ziektewetuitkering wordt gekort. De Wajonguitkering wordt verlaagd. De WIA-uitkering wordt aangescherpt. Mensen met een handicap komen onder het minimumloon terecht, omdat er loondispensatie wordt gegeven en het minimumloon niet meer geldt. De minister-president geeft aan dat dit participatiemaatregelen zijn. Omdat wij zorgen hebben over de wijze waarop dit hun inkomenspositie raakt en over de vraag of dat daadwerkelijk iets gaat opleveren voor hun participatie in positieve of negatieve zin, zou ik de premier willen vragen of hij bereid is om, zeg over twee jaar, met een soort effectrapportage te komen voor deze groepen. Dan kunnen wij zien wat het met hun inkomenspositie en met hun arbeidsparticipatie heeft gedaan. Ik zie dat de minister-president nu al van een deskundig advies wordt voorzien.

Minister Rutte: Ik fluisterde even met de heer Koolmees. Wij zeggen net tegen elkaar dat over twee jaar te snel is daarvoor. Laten we afspreken dat wij eens even kauwen op die gedachte, maar dat we daar in dit debat nog niet op terugkomen. We moeten eerst even zien wat dat toevoegt aan het beleid dat we al voornemens zijn te maken. Zoals de heer Koolmees nu ook zegt, vindt een deel van die grote hervormingen plaats in 2019 en vooral in 2020. Over twee jaar heb je dan nog geen effecten. Ik denk dat het dus goed zou zijn om hier eerst even naar te kijken. In de wetsvoorstellen die komen — voor zover dat nieuwe wetten zijn; de Wajongverlaging is al besloten, maar een aantal andere dingen komt er nog aan — zullen wij uw woorden laten meewegen bij de opstelling van de memorie van toelichting. Sowieso zitten er in de meeste van die wetten ook evaluatiebepalingen. We zullen het op de een of andere manier daarbij betrekken, maar ik voel niets voor een soort megaevaluatie op datum X. Ik denk dat dat weinig toevoegt.

De voorzitter: Mevrouw Strik, kort op dit punt.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik zou willen voorkomen dat het juist weer wordt gefragmenteerd in afzonderlijke maatregelen. Het gaat om een bepaalde groep, om de kwetsbaarste mensen op de arbeidsmarkt. Ik zou toch graag zien dat er in ieder geval over een jaar of drie, wanneer het al in werking is getreden, wordt gemonitord en gerapporteerd op welke wijze dat uitpakt voor hun inkomen en participatie.

Minister Rutte: Ik snap uw verzoek. U merkt enige terughoudendheid als het gaat om megaevaluaties, zeker als de invoeringstermijnen zo verschillend zijn. We kijken dadelijk tijdens de lunchpauze even of we hier nu al inhoudelijk op kunnen reageren en anders doen we het later. Zullen wat dat zo doen? De bewindspersoon van Sociale Zaken en ik zullen dan even op uw suggestie kauwen. Als het niet vandaag lukt, komen we daar later op terug. De onderliggende gedachte zullen we steeds voor ogen houden. Ik weet dat dit niet voldoende is voor u, mevrouw Strik, maar dat onderdeel nemen we in ieder geval mee. Bij het opstellen van wetsontwerpen zullen we rekening houden met evaluatiebepalingen et cetera. Maar u wilt meer en we gaan kijken of dat zou passen in onze aanpak.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7-8

Mevrouw Strik (GroenLinks): Onze zorg gaat het meest uit naar de meest kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. We hebben bedenkingen bij de effecten van de maatregelen van het kabinet. We zijn blij met de toezegging van de minister-president om daarop toe te zien. Hij zou dit nog nader vormgeven in zijn tweede termijn, maar voor de zekerheid dient mijn fractie hierover een motie in. Die kunnen we altijd nog intrekken als er alsnog langs deze lijnen een toezegging volgt.

De voorzitter: Door de leden Strik, Kox, Teunissen, Koffeman, Ten Hoeve en Nagel wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet zegt in te zetten op een inclusieve samenleving en dat onder meer vertaalt in maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren van mensen met een beperking, arbeidsongeschikten en Wajongers;

overwegende dat beoogde maatregelen in het regeerakkoord veelal neerkomen op minder financiële zekerheden voor mensen in een kwetsbare positie, zoals in elk geval door:

  • de aanscherping van het schattingsbesluit waardoor meer mensen hun WIA-uitkering verliezen;
  • de vervanging van de loonkostensubsidie door loondispensatie waardoor mensen met een arbeidsbeperking onder het wettelijk minimumloon betaald kunnen worden;
  • het schrappen van het recht op arbeidskorting en IACK voor mensen in de ziektewet;
  • het verlagen van de Wajong-uitkering;

verzoekt de regering om over maximaal drie jaar een evaluatie te houden naar de effecten van de maatregelen op de feitelijke inkomenspositie en de arbeidsparticipatie van de genoemde groepen, en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (34775).

Mevrouw Strik (GroenLinks): Voorzitter. Wij achten dit van belang, omdat een individuele wetsevaluatie nog steeds niet het totaaloverzicht geeft van de effecten voor kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 15-16

Minister Rutte: Dan de motie met letter G van mevrouw Strik over de evaluatie. Het gaat om de Wajong. Bij de invoering van de Participatiewet in 2015 is besloten 5% te korten. Het gaat om Wajongers van wie na herindeling blijkt dat zij arbeidsvermogen hebben. Wajongers voor wie dat geldt, kunnen wij stimuleren om aan de slag te gaan. Dan moet er wel kans zijn op werk en daarom is er extra ondersteuning van het UWV. Er is een banenafspraak gemaakt en begin volgend jaar komt er een beleidsdoorlichting Wajong, zodat wij kunnen zien welke verbetermogelijkheden er zijn om het werken vanuit de Wajong te stimuleren. In het regeerakkoord van dit kabinet spelen er twee dingen. Eén: meer prikkels in de arbeidsongeschiktheidsregelingen richting werk inbouwen en de kans op het vinden van een baan voor WIA-gerechtigden vergroten en daarmee het beroep op de WIA verminderen. Twee: de loonkostensubsidie in de Participatiewet vervangen voor een loondispensatie voor nieuwe gevallen en de middelen die dat oplevert inzetten om de al genoemde 20.000 extra plekken voor beschut werk te kunnen financieren.

Dat is de kern van dit regeerakkoord voor deze twee trajecten: de WIA en de loondispensatie, in combinatie met die plekken voor beschut werk. De timing is dat beide trajecten het grootste effect hebben vanaf 2020/2021. Voor de extra beschutte werkplekken is in 2019 15 miljoen beschikbaar, in 2020 42 miljoen en in 2021 69 miljoen. Dat bouwt op en dat kost tijd. Dat is ook logisch, want het moet zorgvuldig gebeuren. In beide gevallen betrekken wij in het wetgevingstraject uiteraard ook beide Kamers. Elk wetgevingstraject kent ook consultaties voor alle belanghebbenden, bijvoorbeeld ook voor Cedris, de koepel voor sociale diensten. Beide trajecten zullen evaluatiebepalingen bevatten. Daarmee komen wij denk ik al een heel eind. Ik zei het al in eerste termijn.

Dan kan ik mij nog steeds voorstellen dat het interessant zou kunnen zijn om de maatregelen in onderlinge samenhang te bezien. Dat is wellicht ook voor een komend kabinet nuttig. Maar dat zou dus pas kunnen over een aantal jaren, bijvoorbeeld in het jaar 2025, omdat je eerder simpelweg geen meetbare gegevens hebt. Het lijkt mij ook niet iets wat het kabinet zelf moet doen. Dat zal dan een externe partij moeten oppakken. Dat alles gezegd hebbend, zou ik de motie zoals die nu voorligt, willen ontraden.

Mevrouw Strik (GroenLinks): De motie vraagt om twee dingen: het monitoren van de inkomensontwikkeling en de participatieontwikkeling. De premier ging net alleen in op het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Eigenlijk wordt hier inkomensbeleid gevoerd als instrument om de arbeidsmarktparticipatie te bevorderen. Juist dat willen wij monitoren: wat betekent het voor het inkomen en wat betekent het voor de arbeidsparticipatie? De premier geeft aan dat de beschutte werkplekken pas na 2020 worden ingevoerd. Mijn vraag is hoe het dan zit met die loonkostensubsidie. Gaat die dan ook pas worden afgeschaft of wordt die wel meteen afgeschaft?

Minister Rutte: Dat schetste ik net; die bouwt op. Dat gaat ook in een geleidelijk traject. Het geldt alleen voor nieuwe gevallen.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Dus die inkomensgevolgen vinden niet meteen plaats?

Minister Rutte: Nee.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Dan zou ik aan de premier willen vragen of het een optie is dat in de motie komt te staan: drie jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Minister Rutte: Dat is wat ik net zei: dan zit je op 2025. Dat kunnen we toch doen? Dan is het nuttig. Ik kan mij voorstellen dat een volgend kabinet dat wil weten. Ik vind het helemaal niet verkeerd, ook die samenhang niet. Ik vind uw verzoek logisch, alleen de timing is een probleem.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Het gaat ons om het totaaloverzicht. Als de andere indieners het goedvinden dat er in de motie komt te staan "drie jaar na de invoering van de wetsvoorstellen", zie ik brede steun van het kabinet.

Minister Rutte: Dat wordt dan 2024/2025. Misschien is dan de beste formulering "drie jaar na invoering". Daarmee wordt het jaar nog even in het midden gelaten. Klopt dat? Bij de Tweede Kamer wordt de motie dan gewijzigd. Gaat dat hier mondeling? Ja? Het gaat hier veel praktischer, heel goed. Dan hoeft de motie ook niet opnieuw te worden rondgedeeld, mooi.

(...)

De voorzitter: Mag ik nog één ding vragen over de motie op letter G van het lid Strik over maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren? Is het nu: verzoekt de regering om over maximaal drie jaar na invoering een evaluatie te houden?

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ja.

De voorzitter: Drie jaar na invoering een evaluatie. En de minister-president laat de motie oordeel Kamer?

Mevrouw Strik (GroenLinks): Hij ondersteunt de motie.

Minister Rutte: Nee, wij kunnen er goed mee leven.

De voorzitter: U ondersteunt de motie.

Minister Rutte: Ja hoor, we nemen haar over, of hoe heet dat? Ik weet …

De voorzitter: Aha, u neemt haar over.

Minister Rutte: Aan de overzijde hebben ze het allemaal veranderd, voorzitter. Ik weet niet of u dat ook gedaan hebt.

De voorzitter: Nee, ik heb het nu even met de pen veranderd.

Minister Rutte: Nee, maar ook de advisering vanuit de regering is daar veranderd.

De voorzitter: O, nee, maar daar doen wij niet aan. Wij doen het heel simpel. U vindt de motie goed of niet goed.

Minister Rutte: Het punt is wel dat er één overweging in staat waar we niet blij mee zijn, maar het dictum zoals dat is aangepast, kunnen we overnemen. Het dictum is dus akkoord, maar ik zeg er even bij — want je interpreteert de motie ook samen — dat dit niet betekent dat de regering blij is met alle overwegingen. Maar ik denk dat mevrouw Strik dat prima vindt zolang het dictum maar tot overeenstemming leidt.

De voorzitter: Oké, het dictum is akkoord, met de woorden "drie jaar na invoering", en u neemt de motie dus over. Dat is duidelijk. Dank u wel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgangsrapportage sociaal minimum Caribisch Nederland (35.000 IV / CXIX, A) (T02659)

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer toe de voortgangsrapportages over de uitvoering van het pakket maatregelen inzake het ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland, die aan de Tweede Kamer zijn toegezegd, ook aan de Eerste Kamer toe te zenden, om te beginnen voor de zomer van 2019.


Kerngegevens

Nummer T02659
Status openstaand
Datum toezegging 16 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie legisprudentie
Onderwerpen bestaanszekerheid
Caribisch Nederland
ijkpunt
sociaal minimum
Kamerstukken Werkbezoek Caribisch deel Koninkrijk april 2016 (CXIX)
Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2019 (35.000 IV)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 35000 IV / CXIX, A, p.12:

Staatssecretaris Van Ark:

Ik heb ook in de Tweede Kamer gezegd: ik aarzel omdat ik liever van de afdeling underpromise en overdeliver ben dan andersom. Ik aarzel om heel hard te juichen over het pakket dat we nu hebben samengesteld, maar het is wel degelijk een heel relevant pakket, zeker ook in combinatie met de werkgeversruimte die is vrijgevallen, met wat dat betekent voor het wml en de uitkeringen op dit moment. Tegelijkertijd zie ik ook dat het op dit moment nog niet mogelijk is óm dat te doen, maar ik vind het wel van belang dát we dat gaan doen. De Tweede Kamer heeft gezegd: oké, maar we willen niet wachten op de evaluatie in 2020; we willen al eerder geïnformeerd worden. Dat betekent dat ik voor het zomerreces van 2019 ga laten zien welke stappen ik heb gezet. U mag best weten dat ik in de overleggen met de organisatie vraag hoe die voortgangsrapportage er dan uitziet, want zo zit ik er ook persoonlijk in: kan ik straks de informatie leveren die de Tweede Kamer graag wil?

Ik herken de betrokkenheid in deze Kamer met het vraagstuk heel erg en ben dan ook van harte bereid om deze rapportage ook naar de Eerste Kamer te sturen. Maar omdat ik dezelfde vragen heb gehad als u, en mij inmiddels ook duidelijk is geworden dat alles met alles samenhangt, zou mijn waarschuwing zijn dat ik vanwege de fragiele situatie in de regio – dan heb ik het over de open economie daar – niet anders kan dan stapsgewijs handelen. Anders ben ik bang dat ik te veel dingen kapotmaak. Daarmee voeg ik me ook in de coördinatie van BZK, die ook op die kostenkant drukt. Ik kan u verzekeren dat collega Knops buitengewoon disciplinerend kijkt naar de collega’s, dus die coördinatie is er. Ik ga soms met liefde een stap verder, maar ik hecht eraan om het in samenspraak te bekijken.

Kamerstukken I 2018-2019, 35000 IV / CXIX, A, p.16:

Staatssecretaris Van Ark:

Ik ben het ook eens met de heer Van Kappen, die zegt: dat ijkpunt moet er zijn. Daar kun je politiek van alles van vinden, maar daar moet ik naartoe onderweg. Dus dat is ook mijn doelstelling, maar ik ga geen dingen beloven die niet kan waarmaken. Als ik zou kunnen, dan zou ik hier een planning geven. Dat kan ik niet. Ik heb altijd geleerd dat, als je niet kunt zeggen wanneer je iets weet, je moet zeggen wanneer je de volgende stap zet. De volgende stap is wat mij betreft de voortgangsrapportage voor de zomer. Die stuur ik heel graag aan uw Kamer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland en jaarlijks informeren gezamenlijke inzet verbetering situatie inwoners Caribisch Nederland (35.000 IV / CXIX, N) (T02784)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer in het verlengde van toezegging T02659 toe:

  • 1. 
    het in de voortgangsrapportage vastgestelde ijkpunt voor de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland jaarlijks te monitoren;
  • 2. 
    onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de ruimte om het wettelijk minimum loon op de BES in de toekomst verder te verhogen, daarover in gesprek te gaan met de werkgevers op de eilanden en daarover te rapporteren in de voortgangsrapportage die voor de zomer van 2020 aan de Kamer wordt toegezonden;
  • 3. 
    de eilandsbesturen de gelegenheid te geven om formeel te reageren op de voortgangsrapportage; en,
  • 4. 
    de Kamer jaarlijks te informeren over de voortgang van de gezamenlijke inzet, alsmede van het hierop gerichte overleg van het kabinet en van de openbare lichamen om de situatie van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.

Kerngegevens

Nummer T02784
Status openstaand
Datum toezegging 12 juli 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen BES
bestaanszekerheid
Caribisch Nederland
ijkpunt
sociaal minimum
Kamerstukken Werkbezoek Caribisch deel Koninkrijk april 2016 (CXIX)
Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2019 (35.000 IV)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.4

Het ijkpunt voor het sociaal minimum monitor ik de komende vijf jaar jaarlijks. Dit omdat de kosten voor een aantal noodzakelijke kosten van levensonderhoud nog in beweging zijn.

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.5

Vanwege de mogelijke negatieve gevolgen voor de economie en de arbeidsmarkt moet het tempo en de mate van een verdere verhoging van het wettelijk minimumloon zorgvuldig afgewogen worden. Het kabinet zal daarom onafhankelijk onderzoek laten doen naar de ruimte om het wettelijk minimumloon in de toekomst verder te verhogen. Daarnaast is van belang dat verhogingen van het wettelijk minimum door de werkgevers op de eilanden worden opgebracht. Dit is vooral op Bonaire een punt van aandacht. De Staatssecretaris van BZK en ik zullen daarom met de partijen in de Centraal Dialoog in gesprek gaan over de uitkomsten van het onderzoek en de verdere ruimte om het wettelijk minimumloon in de toekomst te verhogen. De relatie met het verlagen van de kosten voor levensonderhoud zal hierbij ook betrokken worden. Het streven is om de uitkomsten van het onderzoek en de gesprekken mee te nemen in de voortgangsrapportage van 2020.

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.7

Een structurele verbetering van de situatie van inwoners in Caribisch Nederland vergt gezamenlijke inzet van het Rijk en de openbare lichamen. Samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik met de eilandbesturen constructieve gesprekken gevoerd over het ijkpunt sociaal minimum en de stappen die nog gezet moeten worden. Ik ben verheugd dat de eilandbesturen in eerste reactie positief hebben gereageerd op de gekozen aanpak en op de stappen die al zijn gezet. Ik geef de eilandbesturen graag de kans om ook nog formeel op de voortgangsrapportage te reageren.

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.8

Met het ijkpunt voor het sociaal minimum en de bijbehorende maatregelen zet het kabinet een volgende stap om bestaanszekerheid van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren. Het is een doelstelling waar we stap voor stap naar toe werken. Ik ben heel blij dat ik, samen met mijn collega’s in het kabinet en met de openbare lichamen, betekenisvolle stappen kan zetten om het leven op Bonaire, Saba en Sint Eustatius beter te maken. Ik ben doordrongen van de noodzaak om de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal ik u daarom jaarlijks informeren over de voortgang van de gezamenlijke inzet van het kabinet en de openbare lichamen om de situatie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren.

Toezegging T02659 (openstaand)

Toezegging T02383 (voldaan)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitkeringen aan reeds failliet verklaarde bedrijven betrekken bij de eindevaluatie van de NOW-regeling (35.438) (T02975)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Linden (FVD), toe bij de eindevaluatie van de NOW-regeling mee te nemen hoeveel geld er is uitgekeerd aan bedrijven die reeds failliet waren verklaard en aan bedrijven die na de uitkering failliet zijn verklaard.


Kerngegevens

Nummer T02975
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken en Klimaat
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden L.P. van der Linden MSc. (Fractie-Nanninga)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen evaluaties
faillissementen
Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid
Kamerstukken Tweede incidentele suppletoire begroting Economische Zaken en Klimaat 2020 inzake Noodpakket banen en economie (35.438)


Uit de stukken

Handelingen I, 2019-2020 , nr. 35, item 4, blz 16-17.

De heer Van der Linden (FvD):

Voorzitter, dank u wel. Mijn bijdrage ging vooral over uitkeringen aan failliete bedrijven en om daar nog wat aan te doen. Ik heb nog wel een vraag aan de minister. De specificatie van 6 miljoen van voor faillissement en na faillissement uitkeren is er nog niet. Kan die op termijn alsnog wel gegeven worden? Kan de minister aangeven dat hij de Kamer daarover zal berichten zodat we kunnen zien hoeveel van die 6 miljoen nu voor en hoeveel na faillietverklaring is uitgekeerd? Veder wil ik het nog even hebben over de beantwoording van de vragen over de uitvoering en over het bewaken en controleren. Voorafgaand aan dit debat heb ik met curatoren gesproken. Er worden uitkeringen gedaan aan inmiddels failliet verklaarde ondernemingen. Dat gaat om tonnen tot miljoenen. Een heeft zelfs proactief contact opgenomen met het UWV om aan te geven: volgens mij gaat dit niet goed en moeten jullie hier wat aan doen, want hiermee gaat belastinggeld direct naar de boedel van curatoren. Controle zelf vindt plaats via polisadministratie Belastingdienst. Die controle schiet kennelijk tekort, want er gaat iets mis. De minister geeft aan dat het niet is te doen voor de 130.000 bedrijven die NOW-steun krijgen. Nou, ik wens dat hier toch te bestrijden. 51 jaar geleden zetten we mensen op de maan. Die 130.000 bedrijven passen allemaal op een Excel-sheet. Het is weliswaar dan een lange maar het past echt. Als je twee dagen voor uitbetaling van die NOWregeling een export maakt van het Centraal Insolventieregister — dat kan gewoon online — en een export van de NOW-betaling die je gaat doen wat betreft die 130.00 bedrijven en je een paar mensen aan het werk zet om de verschillen te zoeken en om te kijken of er in die lijst een paar failliet verklaarde bedrijven zitten, dan kun je op die manier tonnen tot miljoenen besparen. Die oproep wil ik toch doen aan de minister. Wil hij toezeggen dat hij dat toch in gang gaat zetten? Want het is volgens mij echt mogelijk. Zo niet, heb ik een motie waarvan ik overigens bereid ben die weer in trekken als de minister toezegt het alsnog te gaan doen.

Handelingen I, 2019-2020 , nr. 35, item 4, blz 19-20.

Minister Koolmees: Dank u wel, voorzitter. Ik zal het spreekgestoelte niet aanraken, zodat het zo meteen niet schoongemaakt hoeft te worden. Ik had nog een vraag van de heer Van der Linden liggen over de insolventiecheck. Ik ben het ermee eens dat voorkomen moet worden dat NOW-geld wordt uitgekeerd aan failliete bedrijven dan wel in surseance van betaling verkerende bedrijven. Die check zit er ook in op basis van de polisadministratie. Die administratie is de basis voor de hele NOW en wordt gevuld door de Belastingdienst. Maar er zit altijd een vertraging tussen het uitspreken van het faillissement dan wel een surseance van betaling en de registratie in zo'n database. In de timing zou het dus verkeerd kunnen gaan. Naar onze inzichten gaat het om 6 miljoen, waarvan nog steeds onduidelijk is of de bedrijven voor of na de uitbetaling van de gelden failliet zijn verklaard. Het toevoegen hiervan aan de procedures maakt het systeem alleen maar ingewikkelder. Het gaat om duizenden betalingen per dag. 125.000 bedrijven per maand maken er gebruik van en er zitten twintig werkdagen in een maand. Dat kan gewoon niet handmatig. Ik ontraad dus de motie, hoewel ik het met heel veel overwegingen eens ben. Nogmaals, de check zit in het huidige systeem op basis van de polisadministratie van de Belastingdienst. Daar wil ik geen nieuwe aan toevoegen. Tegen die achtergrond ontraad ik de motie.

De voorzitter:

De heer Van der Linden heeft nog een korte interruptie.

De heer Van der Linden (FVD):

Ik heb gevraagd of de minister wil toezeggen dat die splitsing van die 6 miljoen voor en na er op een later moment wel komt.

Minister Koolmees:

Na afloop gaan we kijken hoeveel er is uitgekeerd aan failliete bedrijven. Op het moment dat we dat weten, kunnen we een inschatting maken of de bedragen zijn uitgekeerd op het moment dat een bedrijf al failliet was of voor dat moment. Bij de eindevaluatie kunnen we dat meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer spoedig te informeren over het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen en de lagere regelgeving (35.925 XV / 32.043) (T03367)

De Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van in een commissiebrede brief gestelde vragen, toe de Kamer, met respect voor de staatsrechtelijke verhoudingen en de positie van de Tweede Kamer, zo goed en vroeg als mogelijk te informeren over het wetsvoorstel en de lagere regelgeving.


Kerngegevens

Nummer T03367
Status deels voldaan
Datum toezegging 11 maart 2022
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen toekomst pensioenstelsel
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Begrotingsstaten Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022 (35.925 XV)
Toekomst pensioenstelsel (32.043)


Uit de stukken

Kamerstuk 35925 XV / 32043, H, pagina 3

Ik wil uw Kamer graag, met respect voor de staatsrechtelijke verhoudingen en de positie van de Tweede Kamer, zo goed en vroeg als mogelijk informeren over het wetsvoorstel en de lagere regelgeving. Zo zal ik uw Kamer direct informeren over de start van de internetconsultatie van de ontwerpbesluiten, zodat u daar tijdig kennis van kunt nemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Afschrift van brief aan TK met analyse van het aanpakken van pieken in de marginale druk (36.202) (T03613)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schalk (SGP), toe dat de Kamer een afschrift van de analyse met betrekking tot het aanpakken van pieken in de marginale druk zal ontvangen, n.a.v. de Tweede Kamermotie-Palland.


Kerngegevens

Nummer T03613
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen marginale druk
motie-Palland
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz. 23

De heer Schalk (SGP):

(…)

“Voorzitter. Ik ga nog heel even door op dat spanningsveld tussen rechtmatigheid en rechtvaardigheid, en wel langs de lijnen van de marginale druk, mijn vierde voorbeeld. Neem het voorbeeld van iemand met een laag inkomen, of laten we zeggen bijna modaal, €33.000 of zo. Als deze persoon €1.000 per jaar meer gaat verdienen, betaalt hij of zij daar wel tot €800 belasting over. Maar als iemand anders een ton verdient, €100.000, en €1.000 meer gaat verdienen, betaalt hij daar 49,5% over, dus een kleine €500. Dan houdt diegene met een hoog salaris, de rijke zal ik maar zeggen, ongeveer €300 meer over aan die €1.000. Dat leidt tot twee cruciale vragen: is het rechtmatig en is het rechtvaardig? Misschien kan de minister die zich bezighoudt met het armoedebeleid haar licht laten schijnen over dit thema. Wat betekent die extreme marginale druk in de lage lonen voor haar beleid?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 22-23

Minister Van Gennip:

“Voorzitter. Ik heb nog een paar opmerkingen over de marginale druk. Zoals ik al eerder zei, is het niet eenvoudig om op termijn die marginale druk impactvol te verlagen. Die discussie hadden we hier net ook wel. We moeten hierbij ook even rekening houden met de uitvoering en wat zij in de komende jaren aankan. Het volgende zal het ook heel erg lastig maken. Dit gaat ook over de discussie waar de heer Schalk denk ik in de tweede termijn aan gaat refereren. Als je naar een lagere marginale druk gaat, betekent dat altijd iets voor de inkomensgroepen eromheen. Het gaat dus óf ten koste van inkomensbescherming, óf het gaat ten koste van het budget — dat zijn de budgettaire gevolgen — óf je pakt de groepen eromheen aan. Dus eenvoudig zal het nooit zijn.

Aan de Tweede Kamer heb ik, naar aanleiding van de motie-Palland, toegezegd een analyse te maken van de vraag hoe de pieken in de marginale druk kunnen worden aangepakt. We hebben er zes geïdentificeerd. Die komen terug in een vervolgbrief over de krapteaanpak. Ik ben zeer bereid om u daar een afschrift van te sturen, want dan kunt u ook zien waar die pieken zitten. Dit zijn de pieken die bijvoorbeeld in die 87% zitten, die dus volgens onze gegevens relatief weinig voorkomen. En hoe wil je de marginale druk aanpakken van de mensen die rond die 40% tot 50% zitten? Dat zijn er heel veel. Dat kan door beter aan mensen uit te leggen wat zij overhouden van elke extra euro die ze verdienen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kamer periodiek informeren over voortgang transitie (36.067) (T03630)

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Van Gurp (GroenLinks), toe de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van de transitie met als belangrijke weegmomenten medio 2024 (resultaten eerste voortgangsbeeld) en begin 2025 (tweede voortgangsrapportage, aan het eind van de arbeidsvoorwaardelijke fase).


Kerngegevens

Nummer T03630
Status deels voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. R. van Gurp (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen evaluaties
monitoring
transities
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 3-4

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Een tweede vraag die wij hebben gaat over de witte vlek, zoals die genoemd wordt. Dat betreft werknemers zonder pensioenopbouw via de werkgever. Tot ons grote genoegen heeft de Stichting van de Arbeid in een aangescherpt aanvalsplan van vorig jaar oktober een harde doelstelling opgenomen om die witte vlek met 50% te reduceren binnen vijf jaar. Dat wil zeggen dat bijna een half miljoen mensen meer — er wordt gesproken over 450.000 — via hun werkgever pensioen gaan opbouwen. Die doelstelling klinkt als een goed begin. Het gaat er nu natuurlijk om dat die ook wordt waargemaakt. Onze vraag aan de minister is hoe zij met de sociale partners maximaal druk op de ketel gaat houden om die doelstelling van een reductie van 450.000 mensen zonder pensioenopbouw, en liever nog een grotere reductie, daadwerkelijk te realiseren. Hiertoe zullen vanaf het begin van de afgesproken periode van vijf jaar concrete stappen gezet moeten worden. Kan de minister stap voor stap uiteenzetten welke handelingen deze doelstelling dichterbij gaan brengen? Kan de minister ook vertellen hoe zij de door de Tweede Kamer in de wet geamendeerde zorgplicht op dit terrein wil invullen? Kan de minister ook toezeggen dat ze de beide Kamers jaarlijks zal informeren over de behaalde resultaten, zodat eventueel noodzakelijke aanscherping en bijsturing tijdig in het proces kunnen plaatsvinden? En is de minister tot slot met ons van mening dat we het hier niet bij moeten laten en al snel moeten doorstappen naar een verdergaande aanpak? Deelt de minister onze opvatting dat we op termijn — ik realiseer me dat ik dan spreek over een langere termijn dan vijf jaar — deze witte vlek naar nul zouden moeten terugbrengen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 4

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Voorzitter. Iets vergelijkbaars geldt voor het terugdringen van het aantal zzp'ers zonder pensioenopbouw. De fiscale ruimte voor de pensioenopbouw in de derde pijler wordt verruimd. Dat is goed nieuws. Maar de derde pijler blijft toch je eigen, persoonlijke kapitaal. Dat is fijn voor mensen die wat geld hebben, maar minder fijn voor de mensen die de mogelijkheid niet hebben om geld in de derde pijler op een of andere eigen kapitaalrekening of via beleggen te storten. Voor ons is belangrijk dat ook zzp'ers zo veel mogelijk worden verleid, uitgenodigd en uitgedaagd om in de tweede pijler pensioen te gaan opbouwen. Ook hier voorziet het aangescherpte aanvalsplan van de Stichting van de Arbeid in. Hierbij hebben we ongeveer dezelfde vragen als die ik net had over de witte vlek: zit erbovenop, monitor het, doe waar nodig extra dingen en houd de Kamers op de hoogte. Aan mooie woorden hebben we namelijk niet genoeg. Het moet de komende jaren daadwerkelijk tot betekenisvolle aantallen en daden leiden.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 5

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Het gaat mij er met name om hoe je er — ik zeg het een beetje plat — als een pitbull bovenop zit. Het kader is er. Het aanvalsplan is goed. De moties en amendementen die door de Kamer zijn aangenomen, zijn goed. In principe staat daarin wat we willen. Maar alles staat of valt natuurlijk met het daadwerkelijk waarmaken en de uitvoering. Wij vragen een zeer actieve houding van de minister hierin. Want je zou natuurlijk ook kunnen zeggen: het is verder aan de Stichting van de Arbeid — dat zijn sociale partners en daar zit de regering niet bij — en over drie jaar horen we wel een keer of ze opgeschoten zijn. Dat zou me te weinig zijn. Als je dan onvoldoende opgeschoten bent, heb je drie jaar laten lopen. Dus mijn rijtje vragen ging vooral daarover: zit erbovenop, help knelpunten op te lossen en help creatief te zijn in het verzinnen van nieuwe dingen waar het nog tegenzit, zodat we die doelstelling en liefst meer dan dat gaan waarmaken. Ik vraag niet om nieuw wettelijk instrumentarium. Ik vraag om een buitengewoon actieve houding van de minister in dezen.”

De heer Schalk (SGP):

“Dan denk ik dat ik de heer Van Gurp daarin kan bijvallen, want wij hebben daar ook schriftelijke vragen over gesteld. Toen was het antwoord: we zullen daarover overleggen met de sociale partners. Maar dat is dus ook voor de heer Van Gurp te weinig, begrijp ik.”

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Ja, ik vraag dat aan de minister. Formeel ligt de bal natuurlijk bij de sociale partners, maar voel je je de facto ook eigenaar van dit probleem? Dat is de essentie van mijn vragen, zowel over de witte vlekken rondom de werkenden in loondienst als over de zzp'ers.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 4

Minister Schouten:

“Ten eerste wil ik nogmaals benadrukken dat de transitie in feite al is begonnen. Op veel sectortafels wordt al enige tijd gesproken over de te maken keuzes. De sector is ook al flink aan de slag. Dat heb ik zelf ook gezien toen ik onlangs een werkbezoek aflegde bij een pensioenfonds. Dat merk ik ook in mijn gesprekken met de sector. Daarnaast geldt dat ik de vinger aan de pols zal houden. De transitie zal worden gemonitord. Dat is ook in de wet opgenomen. Ik zal ook in gesprek blijven met partijen, waaronder bestuurders en professionals, om signalen op te halen. Dit gebeurt om tijdig knelpunten te identificeren en zo nodig aanvullende maatregelen te nemen.

Ik zal uw Kamer periodiek informeren over de voortgang. Medio 2024 zal ik het eerste voortgangsbeeld met u delen, en begin 2025 de tweede voortgangsrapportage, aan het eind van de arbeidsvoorwaardelijke fase. Dat zijn voor mij twee logische momenten. Medio 2024 is het eerste moment om de transitietermijn te wegen. Hiervoor wordt de stand van de uitvoering opgemaakt bij de sociale partners, de pensioenuitvoerders, de toezichthouders en bijvoorbeeld ook bij de Belastingdienst en de Raad voor de rechtspraak. Op die manier weten we ook of de uitvoerende partijen inderdaad genoeg tijd hebben om uit te voeren wat van hen verwacht wordt en of ze daar genoeg mensen voor hebben.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 13

Minister Schouten:

Kortom, wij zullen op verschillende manieren — met een belangrijke rol voor de regeringscommissaris — de voortgang volgen van sociale partners tijdens de arbeidsvoorwaardelijke fase en van uitvoerders tijdens de implementatiefase. Voor een succesvolle transitie is het namelijk belangrijk dat de wet goed, zorgvuldig en evenwichtig kan worden uitgevoerd. Ook de informatie over de uitvoeringspraktijk zal ik, gezamenlijk met de monitoringsinformatie, delen met uw Kamer, ook in de periodieke voortgangsbrieven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitwerking vrijwillige voortzetting wezenpensioen (36.067) (T03633)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe dat de uitwerking van de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen zal meelopen in het wetsvoorstel over keuzemogelijkheden nabestaandenpensioen dat naar verwachting rond de zomer 2023 in internetconsultatie gaat. Als er mogelijkheden zijn om dit eerder te realiseren in een ander wetsvoorstel dan zal de minister dat doen.


Kerngegevens

Nummer T03633
Status deels voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nabestaandenpensioen
Wet toekomst pensioenen
wezenpensioen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 71.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

(…)

“Een ander punt: het nabestaanden- en wezenpensioen. De CDA-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding aangedrongen op reparatie van een hiaat in de nabestaandenen wezenpensioenuitkering bij overlijden voor de pensioendatum. Nabestaanden kunnen immers in de problemen komen wanneer zij niet eigenstandig gekozen hebben voor een vrijwillige voortzetting. De CDA heeft twijfels of de alertheid en het doenvermogen van deelnemers of ex-deelnemers ertoe leiden dat men zich vrijwillig gaat verzekeren. Doet men dat niet, dan is er bij overlijden een echt probleem. Onze suggestie was een keuze voor een vrijwillige voortzetting als default. De eerdere argumentatie ten aanzien van mogelijke oververzekering kon ons niet overtuigen. De minister ziet dat probleem ook, zie ik althans in de schriftelijke beantwoording. Zij geeft nu aan dat de door de CDA-fractie gesuggereerde modaliteit wel een onderzoek waard is en dat zij nog gaat kijken naar de uitvoering. Er is dus hoop gegeven. Maar de CDA-fractie wil meer en vraagt om invoering van de door ons gesuggereerde oplossing. Niets doen kan leiden tot een groter afbreukrisico, voor ons en voor de minister, omdat we iets niet gezien hebben. Een groep nabestaanden die geen uitkering zou krijgen, hoe klein die groep ook is, moeten we gewoon niet willen. Dat hiaat voor nabestaanden geldt ook voor wezen. Voor deze groep is er zelfs geen vrijwillige voortzetting. Uit de antwoorden begrijp ik dat volgens de Pensioenfederatie het betrekken van wezen in de vrijwillige voortzetting uitvoeringstechnisch tot grote problemen leidt. Maar ook hier is de CDA-fractie niet overtuigd. De herziening van het nabestaandenpensioen in de nieuwe wet gaat te lang duren. Onze oproep hier is dus: eerst invaren en na het goedkeuren van de wet is reparatie ook op dit punt mogelijk.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 12-14.

Minister Schouten:

“Ja. Mevrouw Oomen heeft ook een vraag gesteld over de voortzetting van het wezenpensioen. Het is correct dat met de Wtp de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen niet mogelijk is. Alleen een vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen is mogelijk. De pensioensector heeft mij verzekerd de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen wel mogelijk te willen maken. Zij zien op dit moment echter met name problemen in de premiestelling en de kindadministratie die gevoerd moet worden wanneer een deelnemer ervoor kiest het wezenpensioen vrijwillig voort te zetten. Eerder heb ik ook al toegezegd dat de uitwerking van de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen zal meelopen in het wetsvoorstel over keuzemogelijkheden bij het nabestaandenpensioen, dat denk ik ergens in de zomer in internetconsultatie zal gaan. Dat kan ik hier herhalen, maar als ik mogelijkheden zie om dit eerder te realiseren in een ander wetsvoorstel, zal ik dat ook doen. Dus die toezegging wil ik doen aan mevrouw Oomen.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ik zal proberen om heel kort te zijn, voorzitter. De CDA-fractie heeft zich echt zorgen gemaakt over het doenvermogen van mensen bij vrijwillige verzekering. Wij vinden dat dit niet opweegt tegen het risico van het voor een korte termijn oververzekerd zijn. Dat is de reden dat wij zeggen: ga nu akkoord met die default en doe dat zo spoedig mogelijk. Wat bedoel ik dan met "zo spoedig mogelijk"? Als je even terugkijkt, zie je dat de Wtp, als die aangenomen wordt, bij de eerste fondsen ingaat op 1 januari 2025. Op dat moment ontstaat dus ook het risico voor deze groepen nabestaanden, en ook voor de wezen. Dus als u mij zou kunnen toezeggen dat u voor half 2024 een reparatie hebt op dat punt, dan ben ik tevreden.”

Minister Schouten:

“Ik heb een wetsvoorstel aangekondigd ten aanzien van het nabestaandenpensioen dat rond de zomer in consultatie zal gaan. Ik kom zo meteen terug op het wezenpensioen. Ik ga ze even opknippen. Als we de wet voor het nabestaandenpensioen in consultatie laten gaan, zal die waarschijnlijk ergens in de loop van volgend jaar naar de Kamers toe kunnen gaan. Dan is het uiteindelijk aan de Kamers om dat snel te behandelen. Bij het nabestaandenpensioen hebben we wel al een aantal waarborgen in de wet opgenomen. Ik denk dat daar de mogelijkheid zit om de tijd daarin te gebruiken. Ik heb net bijvoorbeeld de uitloopperiode genoemd, die er nu standaard al in zit. Bij het wezenpensioen is dat anders. Er is nu niets geregeld in de wet voor het wezenpensioen. Daarvoor is op dit moment dus niets geregeld, ook geen uitloopperiode of wat dan ook. Die zal in mijn beleving meer spoed hebben dan het andere onderdeel van de wet, dat we gewoon in het wetsvoorstel Keuzebegeleiding nabestaandenpensioen kunnen opnemen. Dat zou dan kunnen, zeg ik met enige terughoudendheid. Dat is natuurlijk ook aan uw Kamer, want uw Kamer gaat altijd over de zwaarte van een veegwet, om het zo maar even te noemen, en over de vraag of het nog inhoudelijk geladen moet zijn of niet. Ik moet daar normaal terughoudend mee zijn, maar als uw Kamer zegt dat dit onderdeel daarin opgenomen kan worden, dan zou dat sneller kunnen.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ik zou niet willen verhelen dat een van de suggesties die ik namens de CDA-fractie heb gedaan, is om het probleem op te lossen in de veegwet die we eind van dit jaar krijgen. Dat is de meest snelle behandeling. Het risico van oververzekering zouden we moeten aangaan voor een jaar wanneer we kunnen voorkomen dat er één weduwe of één wees is die zonder geld achterblijft wanneer het ergste in zijn of haar persoonlijk leven gebeurt. Als dat de toezegging zou kunnen zijn, ben ik tevreden.”

Minister Schouten:

“Ik wil even heel specifiek zijn. Dat wil ik ook om helderheid te geven aan mevrouw Oomen. Zij heeft gelijk dat het wezenpensioen nu niet in de vrijwillige voortzetting in het wetsvoorstel zit. Dat is wat anders dan bij het nabestaandenpensioen. Dat zit er wel in. We hebben verschillende modaliteiten opgenomen waarin ten eerste voor de vrijwillige voortzetting kan worden gekozen, ook nog met een aantal standaard uitloopperiodes die gewoon doorlopen. Ik kan aan mevrouw Oomen toezeggen dat ik op dat punt nu al fondsen vraag om deelnemers actief te informeren over dat dat loopt. Ik wil dat onderzoek echt doen. Dat is ook onderdeel van mijn toezegging. Dat onderzoek is nodig om bijvoorbeeld te voorkomen dat ik straks een probleem krijg met leeftijdsdiscriminatie. Welke leeftijd kies je? Bij welke leeftijd ga je zeggen dat de vrijwillige voortzetting automatisch gaat lopen en bij welke leeftijd is het nog een keuze? Ik heb die stappen nodig om dit netjes en goed te kunnen doen. Nogmaals, dat is erop gericht om het op te nemen in het wetsvoorstel dat ik eind van de zomer in consultatie wil doen. Bij de nabestaanden hebben we meer mogelijkheden. Bij de wezen hebben we een kortere periode. Het is fijn als er dan een uitspraak van de Kamer onder ligt die zegt dat het rondom de wezen via een veegwet zou kunnen. Normaal mag ik die namelijk niet zo zwaar laden met inhoudelijke thema's.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ja, tot slot. Ik geloof niet zozeer in de belofte om het probleem te regelen in de nieuwe wetgeving, omdat de nieuwe wetgeving mijns inziens niet op tijd klaar zal zijn. Ik vind dat voor 1 januari 2025 in elk geval voorkomen moet worden dat welke overblijvende dan ook geen uitkering krijgt omdat men niet het doenvermogen had om de vrijwillige voortzetting te vragen. Als er een motie komt, zal er niet alleen op het punt van de wezen, maar ook op het punt van de overlevenden, de weduwen en weduwnaars, een uitspraak komen.”

Minister Schouten:

“Die zie ik dan tegemoet, maar ik ben gehouden aan prudente wetgeving. We moeten dit netjes vormgeven. Dat wil ik ook op dit punt doen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Nudging betrekken bij verbetermogelijkheden pensioen voor zelfstandigen (36.067) (T03639)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prast (PvdD), toe te bekijken of het element nudging meegenomen kan worden bij het verbeteren van het systeem waarbij het de zzp'er gemakkelijker wordt gemaakt om voor zijn pensioen te sparen, zonder dwang.


Kerngegevens

Nummer T03639
Status openstaand
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen pensioen
Wet toekomst pensioenen
zelfstandigen
ZZP'ers
nudging
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 74.

Mevrouw Prast (PvdD):

(…)

“Zzp'ers zeggen zelf dat ze eigenlijk meer zouden moeten sparen voor hun pensioen. Het zou mooi zijn als de overheid hen daarbij hielp. Ik kom hier nog op terug. Het handhaven van verplicht sparen in de tweede pijler is dus prima. De deelnemer niet de vrijheid geven om met zijn tweedepijlerpensioenvermogen naar de beurs of in bitcoins te gaan: idem. Maar is het niet een gemiste kans dat de Wtp niet op een andere manier is vormgegeven? Waarom niet werknemers verplichten om pensioenpremie af te dragen maar ze zelf te laten kiezen bij welk fonds ze dat doen? Dus: geen verplichte winkelnering bij het fonds van de eigen werkgever of bedrijfstak, maar verplicht sparen in een fonds naar keuze. Als een werknemer van baan verandert, kan hij of zij dan ook gewoon bij het pensioenfonds blijven. Geen overdracht, geen persoonlijke pensioenvermogens bij verschillende fondsen, minder administratieve lasten. De in aanmerking komende fondsen zouden natuurlijk aan allerlei eisen van de wetgever en toezichthouders moeten voldoen, maar het kan gewoon. Waarom moeilijk maken wat makkelijk kan? Graag een reactie van de minister.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 29.

Minister Schouten:

(…)

“De laatste vraag in dit blokje is van mevrouw Prast. Zij vraagt om een systeem te introduceren waarbij het de zzp'er gemakkelijk wordt gemaakt om voor zijn pensioen te sparen, zonder dwang, en het daarbij ook uitvoerbaar te maken. Ik denk juist dat we met de experimenteerwetgeving die we in het wetsvoorstel hebben opgenomen, bijvoorbeeld om de zelfstandige eerder bij het pensioenfonds te houden, als hij daarvoor als werknemer al heeft opgebouwd ... Ik denk dat dit zo'n nudge is waarnaar mevrouw Prast op zoek is. Ik heb ook al gerefereerd aan het advies van de sociale partners voor een pensioenfonds zelfstandigen. Daar ga ik ook goed naar kijken, zodra het er ligt.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar voorstel CDA opnemen vrijwillige voortzetting risicodekking als default (36.067) (T03640)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe het voorstel van de CDA (over default vrijwillige voortzetting) nader te onderzoeken op uitvoeringsaspecten, het risico op oververzekering en de effecten op het ouderdomspensioen. De uitkomst zal de minister beschouwen in relatie tot de reeds getroffen waarborgen in het wetsvoorstel en zij zal bij een positieve uitkomst zo snel mogelijk handelen.


Kerngegevens

Nummer T03640
Status openstaand
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nabestaandenpensioen
pensioen
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 71.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Een ander punt: het nabestaanden- en wezenpensioen. De CDA-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding aangedrongen op reparatie van een hiaat in de nabestaanden- en wezenpensioenuitkering bij overlijden voor de pensioendatum. Nabestaanden kunnen immers in de problemen komen wanneer zij niet eigenstandig gekozen hebben voor

een vrijwillige voortzetting. De CDA heeft twijfels of de alertheid en het doenvermogen van deelnemers of ex-deelnemers ertoe leiden dat men zich vrijwillig gaat verzekeren. Doet men dat niet, dan is er bij overlijden een echt probleem. Onze suggestie was een keuze voor een vrijwillige voortzetting als default.”

“De eerdere argumentatie ten aanzien van mogelijke oververzekering kon ons niet overtuigen. De minister ziet dat probleem ook, zie ik althans in de schriftelijke beantwoording. Zij geeft nu aan dat de door de CDA-fractie gesuggereerde modaliteit wel een onderzoek waard is en dat zij nog gaat kijken naar de uitvoering. Er is dus hoop gegeven. Maar de CDA-fractie wil meer en vraagt om invoering van de door ons gesuggereerde oplossing. Niets doen kan leiden tot een groter afbreukrisico, voor ons en voor de minister, omdat we iets niet gezien hebben. Een groep nabestaanden die geen uitkering zou krijgen, hoe klein die groep ook is, moeten we gewoon niet willen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 12.

Minister Schouten:

(…)

“Voorzitter. Dan heb ik nog een paar vragen over het nabestaandenpensioen, die ook nog in dit blokje zaten. Mevrouw Oomen vraagt of ik het mogelijk wil maken dat vanaf een bepaalde leeftijd de risicodekking voor het partnerpensioen standaard wordt voortgezet na afloop van de dienstbetrekking. Laat ik helder zijn: ik deel de opvatting van mevrouw Oomen dat zo veel als mogelijk voorkomen moet worden dat mensen onverzekerd komen te overlijden. Het wetsvoorstel biedt daarvoor ook al verschillende maatregelen. Een default voortzetting van de risicodekking vanaf een bepaalde leeftijd, zoals mevrouw Oomen voorstelt, zorgt ervoor dat deelnemers na afloop van hun dienstverband automatisch verzekerd blijven voor partnerpensioen. Hier staat iets tegenover, namelijk het risico op oververzekering en vermindering van het pensioenkapitaal door de uitruil van het pensioenvermogen in de risicopremie; die wordt dan daaruit betaald. Die is dus aanwezig wanneer de default wordt ingevoerd, die ervoor zorgt dat iedereen vanaf een bepaalde leeftijd gedekt is. Veel deelnemers zullen immers in een andere dienstbetrekking ook een dekking hebben voor het nabestaandenpensioen. Als zij die dan niet uitzetten — laat ik het zo zeggen — dan kan er overdekking, oververzekering, ontstaan. Het risico op die oververzekering kan in theorie beperkt worden door het introduceren van checkvragen of extra informatieverstrekking richting specifieke deelnemers.

Ik volg mevrouw Oomen dus echt op dit onderwerp, maar ik wil graag één stapje inbouwen, als u mij toestaat. Ik wil namelijk nog wel onderzoek doen naar de uitvoeringsaspecten hiervan, het risico op oververzekering en de effecten op het ouderdomspensioen. De uitkomst daarvan wil ik graag beschouwen in relatie tot de al getroffen waarborgen in het wetsvoorstel. Bij een positieve uitkomst wil ik toezeggen dat ik het dan ook zo snel als mogelijk wil regelen, maar ik moet wel nog net even iets meer informatie hebben, bijvoorbeeld op wat voor leeftijd je dat dan zou moeten zetten en of dat niet tot leeftijdsdiscriminatie zal leiden, omdat je er net voor of net na zit; er net na zitten is niet het probleem, maar als je er net voor zit, val je er weer buiten. Maar ik wil hier de zaken snel inzichtelijk maken, zodat ik ook met uw Kamer kan delen welke consequenties dit heeft, ook eventueel met betrekking tot het opnemen van een wetsvoorstel, dat ik dan zo snel mogelijk aanhangig maak als dat een positieve uitkomst heeft. Dus sta mij toe dat ik die stap wel nog inbouw.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief sturen voor de zomer van 2023 n.a.v. een uitspraak Centrale Raad van Beroep over een oplossing voor de gebrekkige aansluiting van regels waardoor mensen onder het bestaansminimum leven (36.202) (T03642)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt toe dat minister Schouten voor de zomer van 2023 de Kamer zal informeren over een oplossing voor de gebrekkige aansluiting tussen fiscale en sociale regels waardoor mensen onder het bestaansminimum leven. Dit is naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 september 2022. Zij deed die toezegging naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks).


Kerngegevens

Nummer T03642
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bestaansminimum
Centrale Raad van Beroep
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz. 3

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

“Voorzitter, ik kom bij mijn laatste punt. Zoals al uit onze schriftelijke vragen bleek, is onze fractie zeer gealarmeerd door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 september van dit jaar. Die heeft niet zozeer betrekking op dit Belastingplan; het gaat om een effect van eerdere belastingmaatregelen. Het blijkt dat door gebrekkige aansluiting tussen complexe fiscale en sociale regels een groep van ongeveer 5.000 huishoudens een inkomen onder het bestaansminimum heeft. Dit probleem is al in 2016 aangekaart door de Nationale ombudsman, maar tot dusver is er geen oplossing voorgesteld door de regering. Voor onze fractie illustreert deze casus twee belangrijke problemen. Ten eerste dat ons sociale vangnet dusdanig complex is dat mensen onbedoeld onder het bestaansminimum terechtkomen. Ten tweede dat, als er aan de bel getrokken wordt omdat mensen in de problemen komen, zij ook in de jaren daarna nog in de steek worden gelaten.

Vanuit de taak van onze Kamer hecht onze fractie eraan dat problemen als deze opgelost worden, en nog liever worden voorkomen. Welke maatregelen worden genomen om onbedoelde neveneffecten te voorkomen bij het opstellen van nieuwe regelgeving? Hoe wordt ervoor gezorgd dat signalen tijdig opgepikt worden als die onbedoelde effecten er wél blijken te zijn? Het zijn vragen die nog urgenter zijn wanneer we de ervaringen met de kinderopvangtoeslag in ons achterhoofd houden.

In de antwoorden op onze schriftelijke vragen geeft de regering aan dat er onderzoek gedaan zal worden naar oplossingsrichtingen voor deze groep huishoudens. Dergelijk onderzoek is echter al gedaan in 2020, volgens een brief van de minister van SZW. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er uitvoeringstechnische en financiële haken en ogen zitten aan een oplossing. Dat mag echter geen reden zijn om het er maar bij te laten zitten, iets wat de regering blijkbaar wel doet. Is de regering van plan om een oplossing te zoeken voor deze groep?

Volgens onze fractie zou een oplossing kunnen liggen in de bijzondere bijstand. Dan kan immers maatwerk geleverd worden. Om het probleem op te lossen, zou de bijzondere bijstand dan netto verstrekt moeten kunnen worden in plaats van bruto. Hoe kijkt de regering naar deze oplossingsrichting? Of ziet de regering een andere mogelijkheid om te garanderen dat mensen ondanks ons systeem van uitkeringen, toeslagen en bijstand niet onder het bestaansminimum komen? Kan de regering toezeggen om ons voor de zomer te berichten welke oplossing gekozen wordt en om zo spoedig mogelijk met wetgeving op dit punt te komen? Voorzitter. Wij kijken uit naar de beantwoording van onze vragen. Dank u wel.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 25

Minister Van Gennip:

(…)

“Dan specifiek over de groep van ongeveer 5.000 waar u naar refereerde. In september heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak gedaan dat de gemeente Arnhem een echtpaar bijstand moest verlenen ter compensatie van het niet ontvangen van het maximale toeslagenbedrag. We zijn die uitspraak op dit moment aan het bestuderen. Zij hebben namelijk bepaald dat de gemeente Arnhem via de algemene bijstand een compensatie moet geven en het bedrag van de eventuele brutering van de verhoging voor haar rekening moet nemen, zodat het toetsingsinkomen gelijk wordt. Dat is heel simpel. Zij keren een brutobedrag uit, dat eigenlijk netto zou moeten zijn om aan het bestaansminimum te komen. De vraag is hoe dat opgelost moet worden. Er vinden nu gesprekken plaats met de VNG, SZW en Financiën, want het is natuurlijk een ontzettend schrijnend probleem. Daar moeten we dus wat aan doen. De komende tijd gaan we verder uitpluizen hoe dat zit, ook met het UWV en de VNG. Ik zeg u graag toe dat wij u hierover voor de zomer informeren.”

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

“Dank. Daarbij heb ik nog wel de opmerking dat het volgens mij niet alleen, en misschien zelfs niet hoofdzakelijk, een kwestie is van het niet-gebruik van de regeling, maar dat het meer een kwestie is van het tegenwerken van de regeling, waardoor je zelfs als je alles gebruikt, niet op het minimum komt. Maar dank voor de toezegging.”

Minister Van Gennip:

“Dat klopt. Heel specifiek lijkt het volgende aan de hand te zijn, maar we moeten het echt beter uitzoeken. Als je bijvoorbeeld een vervolguitkering in de WIA hebt en je een extra toeslag krijgt omdat die onder het sociaal minimum blijft, dan telt die toeslag als bruto in plaats van netto. Dat is er aan de hand in het geval dat u aanhaalde, maar we moeten het echt beter begrijpen. Dan komen we er bij u op terug. Wat is er precies aan de hand? Hoe komt het dat die regelingen elkaar eigenlijk doorkruisen en wat kunnen we eraan doen? Zoals ik al zei, vind ik het ook een schrijnende situatie. Daar moeten we gewoon echt ons best voor doen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 25

Minister Van Gennip:

(…)

“Allereerst zeg ik mevrouw De Boer toe dat collega Schouten met een brief zal komen over de schrijnende gevallen. Zij neemt daarin niet alleen mee hoe we deze groep moeten bedienen, maar ook een bredere beschouwing van hoe om te gaan met dat soort signaleringen. Ik beloof hier niet dat we gelijk enorm veel oplossingen hebben, maar zij is al bezig met hoe we daarmee om moeten gaan, dus daar zal ze zeker ook graag haar licht over willen laten schijnen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen tabel marginale druk eenverdieners (36.202) (T03646)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schalk (SGP), toe dat de tabel betreffende de marginale druk eenverdieners naar de Kamer zal worden toegestuurd.


Kerngegevens

Nummer T03646
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen eenverdieners
marginale druk
tabel
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 51

De heer Schalk (SGP):

“Mijn vraag is inderdaad of we het nu helemaal alleen naar de eenverdieners zouden moeten schuiven. Want dan zou ik de volgende keer moeten vragen om voor alle gevallen bij wijze van spreken zo'n tabel op te stellen. Heeft de minister dan een andere tabel voor mij?”

Minister Van Gennip:

“Een andere tabel met?”

De heer Schalk (SGP):

“U spreekt zelf over een andere tabel waarin u 4% zag. Die heb ik niet. Kan ik die nog krijgen? Het kan ook later.”

Minister Van Gennip:

“Jazeker. Wij kunnen u die tabel toesturen. Die is in de beantwoording over marginale druk, ik meen eind september, begin oktober aan de Tweede Kamer gestuurd. Ik zal 'm u opnieuw toesturen. Daar ziet u ergens een tabel — hij ligt hier ergens in de stapel — waarin alle huishoudens bij elkaar opgeteld naast elkaar staan. Dan ziet u de marginale druk verlopen. Dan kom je tot 40%, 20%, dan vrij vlak en dan die piek omhoog. U krijgt die toegestuurd met de antwoorden die wij toen aan de Tweede Kamer hebben gestuurd. Daar zitten heel veel van die rekenmethodes achter. Maar ik ben het met u eens dat het ingewikkeld is.”

De voorzitter:

“Minister, excuses. Wilt u het dan adresseren aan de Kamer en niet aan meneer Schalk? Want dan is het meteen openbaar voor alle leden en ook voor de buitenwereld.”

Minister Van Gennip:

“Uiteraard. Ik zal het aan de Kamer doen toekomen. Ik ben het met de heer Schalk eens — dat is ook al eerder vandaag gewisseld — dat het complex is. Ook deze discussie laat weer zien dat het complex is en dat we echt breder naar het toeslagenstelsel moeten kijken.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitzoeken of grootbedrijf meer profiteert van LIV-regeling dan kleinbedrijf (36.202) (T03647)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie van het lid Koffeman (PvdD), toe dat zal worden uitgezocht of de LIV-regeling niet vooral voordeel voor grote ondernemingen oplevert in plaats van voordeel voor het kleinbedrijf.


Kerngegevens

Nummer T03647
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. N.K. Koffeman (PvdD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen lage-inkomensvoordeel
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
MKB
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 30

De heer Koffeman (PvdD):

“De volgende motie gaat over het lage-inkomensvoordeel.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 30-31

De voorzitter:

“Door het lid Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat de regeling lage-inkomensvoordeel vooral voordeel oplevert voor grote ondernemingen en in veel mindere mate voor mensen met lage inkomens; overwegende dat de LIV-regeling zelfs uitnodigt de lonen laag te houden en daarmee contraproductief kan werken in het compenseren van werknemers met de laagste inkomens; verzoekt de regering te onderzoeken hoe de fondsen die beschikbaar zijn voor het LIV direct of zo spoedig mogelijk ten goede kunnen komen aan werknemers, en de Kamer daarover voor 15 januari 2023 te berichten, en gaat over tot de orde van de dag. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter L (36202).”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 52-53

Minister Van Gennip:

(…)

“Dan de motie met letter L van de heer Koffeman, over de LIV-fondsen. Naast een enorm omvangrijk pakket voor werknemers, van 12 miljard, is het ook van belang om de werkgevers te ondersteunen, en zeker de kleine mkb'ers. Daarom hebben we in overleg met de werkgevers gekeken welk pakket voor dit jaar en voor komend jaar goed is om hen te helpen, juist met de eenmalige verhoging van het wml, waar ze echt tegen aan zaten te hikken: hoe gaan wij dit betalen? Want dat moeten zij natuurlijk betalen. Wij betalen het ook, door de koppeling met de uitkeringen. Die middelen worden nu al direct ingezet, per 1 januari 2023. Er is dus ook geen tijd meer voor onderzoek. Maar ook inhoudelijk vind ik het belangrijk dat we die kleine ondernemers kunnen blijven ondersteunen. Deze motie wil ik dus ontraden.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 53

Minister Van Gennip:

“Dat was de motie met letter L.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 53

De heer Koffeman (PvdD):

“Het is niet toevallig dat in de volksmond het LIV niet de Bakker Bart-regeling heet maar de Primarkregeling. Dat is geen midden- en kleinbedrijf. Ik denk echt dat het goed is om in de uitvoering te kijken in hoeverre het grootbedrijf ervan profiteert en in hoeverre het ten goede komt aan het kleinbedrijf.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 53

Minister Van Gennip:

“Ik wil u best toezeggen dat we dat zullen uitzoeken. Overigens gaat het over een regeling die we één jaar gebruiken. Daarna wordt die afgeschaft. Ik wil het dus graag voor u uitzoeken, maar het zal het jaar niet veranderen. Het zal u of mij misschien sterken in het idee dat we die moeten afschaffen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek mogelijke wettelijke beperkingen overwerktoeslag voor parttimers (35.335) (T03651)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prast (PvdD), toe dat een onderzoek verricht zal worden naar de mogelijke wettelijke beperkingen betreffende de overwerktoeslag voor parttimers.


Kerngegevens

Nummer T03651
Status voldaan
Datum toezegging 7 februari 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen overwerken
parttimers
toeslagen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Kathmann en Maatoug Wet invoering minimumuurloon (35.335)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 18, item 5 - blz. 17

Mevrouw Prast (PvdD):

(…)

“Hoe denken de initiatiefnemers en de minister over het feit dat parttimers die meer moeten werken dan hun contract voorziet, bijvoorbeeld om zieke collega's op te vangen, die uren niet kunnen claimen als overwerk met bijbehorende opslag, zolang ze — en dat is eigenlijk altijd het geval — onder het voltijd aantal uren blijven? Moeten deeltijders die de problemen van de werkgever opvangen en inspringen voor bijvoorbeeld zieke collega's daar niet extra voor worden beloond, net als voltijders? Ik ben mij ervan bewust dat het Europese Hof van Justitie in 1994 een uitspraak heeft gedaan die het betalen van overwerk door parttimers bemoeilijkt, maar we zijn inmiddels bijna dertig jaar verder en de arbeidsmarkt is veranderd. Ik zou daarom willen pleiten voor een onderzoek naar de mogelijkheden om parttimers die op verzoek van de werkgever incidenteel extra uren maken, daarvoor extra te belonen. Is de minister bereid om dergelijk onderzoek toe te zeggen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 18, item 5 - blz. 37

Mevrouw Prast (PvdD):

“Over het vorige punt. Ik had begrepen dat als iemand met een parttime contract niet boven het aantal uren van een volledige werkweek uitkomt, de uren die deze persoon meer werkt dan in zijn parttime contract staat, niet als overwerk betaald mogen worden. Daar ging mijn vraag over. “

Minister Van Gennip:

“Daar zal ik dan in tweede termijn op terugkomen. Ik denk niet dat dat zo is, als ik kijk naar de praktijk die ik ken uit mijn eigen werkende leven en van mensen die parttime werken. Mensen die parttime werken en bijvoorbeeld op een zondag een nachtdienst draaien, krijgen echt extra betaald. Zij krijgen ook betaald als ze extra uren draaien bovenop hun diensten. Maar dit zeg ik nu uit mijn hoofd, dus laat ik het voor de zekerheid juridisch even navragen, dan zorgen we dat we in tweede termijn een duidelijk antwoord hebben.”

Mevrouw Prast (PvdD):

“Nog even een toevoeging: ik heb het niet over buitengewone werktijden. Ik heb het bijvoorbeeld over iemand die 20 uur werkt en die wordt gevraagd om 23 uur te werken, dus 3 uur extra, bijvoorbeeld omdat een collega ziek is. Zoals ik het heb gelezen geldt dat als meerwerk en niet als overwerk en mag er dus geen overwerkvergoeding over betaald worden. Dat is dus mijn vraag.”

Minister Van Gennip:

“Daar komen we dan op terug. Ik kan u dit alvast zeggen: als een werkgever en een werknemer samen afspreken dat je een extra beloning krijgt als je boven op je 20 uur 3 uur extra werkt, ook als dat op een dinsdagmiddag is, dan mag dat natuurlijk gewoon. Op het moment dat het een variabel contract, een oproepcontract, betreft, kan er van alles. Dat is overigens ook de reden dat we het over die variabele contracten moeten hebben.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 18, item 5 - blz. 37-38

Minister Van Gennip:

“Dank u wel, voorzitter. Ik wilde hem eigenlijk even herpakken bij de vraag van mevrouw Prast over die toeslag voor overwerk. Er zijn twee mogelijke vragen. Mag je een toeslag geven? Dan moet je naar het hele BW kijken. En is het verboden per WML? Dan krijg je eigenlijk twee antwoorden die met elkaar kruisen. Als de vraag is of het verboden is per WML, dan antwoord ik dat de WML dat niet in de weg staat. Je zou dan een toeslag voor overwerk mogen geven, maar wanneer dat leidt tot ongelijkheid tussen werknemers op grond van verschillende arbeidsduur, dus wanneer salariëring tot aan een voltijdsverband niet voor iedereen gelijk zou zijn, dan bepaalt het BW dat je dat onderscheid niet mag maken. Als de vraag is of het mag op basis van het BW, is het antwoord dat dat in principe niet mag. Is het verboden per WML? Nee, het WML staat dat niet in de weg. Als je in de praktijk een toeslag voor iedereen overeenkomt in de cao, dan zou het kunnen. Maar als de toeslag wel voor de een geldt en niet voor de ander en dat verschil wordt gemaakt op basis van arbeidsduur, dan is onze interpretatie nu dat het BW bepaalt dat je dat onderscheid niet mag maken.

U weet natuurlijk ook dat je, als er een objectieve rechtvaardiging denkbaar is, wellicht wel iets zou kunnen doen. Wij zijn bezig met een experiment. We zoeken uit wat er kan in onderwijs en zorg qua voltijdsbonus. Als objectieve rechtvaardiging gaan we daarbij uit van de enorme krapte op de arbeidsmarkt, maar we hebben nog geen jurisprudentie of dat gerechtvaardigd is. Dat moet allemaal mee in die pilot. Dat moeten we uitzoeken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 18, item 5 - blz. 38

Mevrouw Prast (PvdD):

“Dit is het tweede. Het ging mij om het Burgerlijk Wetboek. Dit heeft ermee te maken dat je mensen geen verschillend loon mag geven voor hetzelfde uur. Daarom kom ik ook in dit debat met dit voorbeeld. Het sluit namelijk aan bij de vraag of je mensen hetzelfde minimumloon mag geven voor een verschillende omvang van de voltijdswerkweek. Dat is de link, niet het minimumloon op zich. Als ik het goed heb begrepen dateert deze uitspraak uit de jaren negentig. In mijn betoog zei ik al dat de arbeidsmarkt inmiddels wel veranderd is. Het is niet zo dat eigenlijk iedereen fulltime werkt en een enkeling niet, door de participatie van de vrouwen. Ik zou blij zijn als de minister zou toezeggen dat ze eens gaat kijken naar de volgende situatie. De werkgever vraagt een uur extra aan iemand die een contract van twintig uur heeft. Laten we even zeggen dat het een "zij" is. Zij heeft die twintig uur niet voor niets, want zij moet straks ook de kinderen uit school halen, voor haar bejaarde vader zorgen, noem het maar op. Vinden we dan een door de werkgever gevraagd extra uur, wat dus niet haar of zijn bedoeling is, nog steeds hetzelfde als het uur van iemand die een 40-urige of 36-urige werkweek heeft? Ik zou heel blij zijn als de minister zou toezeggen om eens te gaan kijken of we dat nog zo willen.”

Minister Van Gennip:

“Er spelen een aantal overwegingen die ik nu al gelijk zie. Dan zit er ergens een prikkel om een contract van twintig uur af te spreken en heel veel over te gaan werken, want dan krijg je over die uren, het 22e, 23e en 24e, meer betaald dan als je een contract van 24 uur zou hebben. Dat is dus de omgekeerde prikkel. Tegelijkertijd zijn we bezig om in onderwijs en zorg te bekijken of we een voltijds- of meerurenbonus voor elkaar kunnen krijgen. Maar dan gaat het om een structurele verhoging van contracten en mevrouw Prast heeft het over incidenteel meer uren werken om gaten op te vangen.”

Mevrouw Prast (PvdD):

“Door mensen die heel bewust kiezen voor een kortere omvang van hun werkweek dan een fulltime werkweek.”

Minister Van Gennip:

“Ik vind het een interessante vraag. Ik moet even kijken of ik die meeneem in het onderzoek waar we mee bezig zijn voor de sectoren onderwijs en zorg, of dat het een aparte vraag wordt. Maar ik ga er wel een antwoord op zoeken, zeker omdat je ziet dat verschillende wetten iets anders zeggen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 18, item 5 - blz. 44

Mevrouw Prast (PvdD):

(...)

“Dan wilde ik graag een toezegging over het huidige verbod — ik noem het maar even een "verbod" — op een overwerktoeslag voor parttimers. Ik had daar een onderzoek naar willen vragen, maar de minister heeft toegezegd — althans, dat heb ik zo gehoord — dat ze daarnaar gaat kijken, dus veel dank daarvoor. Moties hierover zijn wat mij betreft niet meer nodig.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 18, item 5 - blz. 48

Minister Van Gennip:

(…)

“Ik ga graag een onderzoek doen naar de vraag over hoe het met die overuren gaat: verbod versus staat niet in de weg.”


Brondocumenten


Historie