Rappelabele toezeggingen Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Halfjaarlijks rappel (februari 2017))



Dit is het rappel tot 02-01-17.

 




Toezegging Pilots bij praktijkmodellen jeugdzorg (33.674 / 33.684) (T01889)

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Scholten (D66), toe om in samenwerking met gemeenten, de jeugd-ggz, huisartsen, cliëntorganisaties en zorgverzekeraars een pilot te organiseren om praktijkmodellen uit te werken voor de organisatie en de bekostiging van de jeugd-ggz. De uitkomsten van de pilots worden meegenomen bij de evaluatie van de wet over drie jaar.


Kerngegevens

Nummer T01889
Status voldaan
Datum toezegging 11 februari 2014
Deadline 1 juli 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Mr. M.C. Scholten (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Jeugd Geestelijke Gezondheidszorg
jeugdhulpverlening
Kamerstukken Jeugdwet (33.684)
Gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg (33.674)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 31-32

Mevrouw Scholten (D66):

(...)

Als extra borging is bij nota van wijziging ingevoerd dat gemeenten en zorgverzekeraars de uitvoering van de Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet zo veel mogelijk op elkaar moeten afstemmen en afspraken moeten maken over de aansluiting en het delen van kennis en informatie. Dit ligt in lijn met de motie-Bergkamp die in de Tweede Kamer is aangenomen. Daarin staat dat de jeugd-ggz expliciet aandacht krijgt in de afspraken die regionaal en landelijk worden gemaakt. Mijn fractie vindt het interessant te horen of de staatssecretaris deze motie gaat uitvoeren? Het is doodzonde dat er niet met partijen aan tafel is gezocht naar een goed werkend systeem, want veranderingen in een systeem, en zeker een omvangrijke stelselwijziging als deze, worden eerder geaccepteerd als er vertrouwen is. Vertrouwen krijg je door ervaring op te doen. Heeft de staatssecretaris overwogen pilots te organiseren om deze overheveling te faciliteren?

(...)

Mevrouw Scholten (D66):

(...)

Ik had het over pilots. In pilots kun je samenwerking organiseren en kan worden gesproken over kennis en infrastructuur, zodat die beter kunnen worden overgedragen. Voor het verlies daarvan is de jeugd-ggz beducht. Waarom zijn er in het verleden geen pilots georganiseerd? Zou het op dit moment geen aanbeveling verdienen om van die kans gebruik te maken, zodat wij in het kader van de evaluatie van de Jeugdwet, mocht die tot wet worden verheven, in 2017 van die kennis gebruik kunnen maken? Ik doel dan op pilots met gemeenten, jeugdhulp, ggz, jeugd-ggz, zorgverzekeraars en cliëntenorganisaties om te kijken of het mogelijk is om brede samenwerking te organiseren. Ik ben heel benieuwd wat de staatssecretaris van die gedachte vindt.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 52

Staatssecretaris Van Rijn:

(...)

Naar aanleiding van een vraag van mevrouw Scholten wil ik het volgende opmerken. Ik realiseer me dat gemeenten nog geen ervaring hebben met het overhevelen van de zorg, zoals in de jeugd-ggz nodig is. Mevrouw Scholten vroeg of het niet goed zou zijn om in de implementatiefase in samenwerking met gemeenten, de jeugd-ggz, huisartsen en zorgverzekeraars een pilot te organiseren om praktijkmodellen uit te werken voor de organisatie en de bekostiging van de jeugd-ggz. Ik vind dat een goed idee. Ik wil graag samen met partijen bespreken of wij tijdens de implementatie een aantal pilots kunnen opzetten om zo goed mogelijk te kunnen oefenen met verschillende soorten modellen. Op die manier wordt de kennis en kunde bij de gemeente versterkt en worden er een soort inkoopmodellen ontwikkeld, waarbij ook gebruikgemaakt wordt van de kennis en kunde van huisartsen en de jeugd-ggz zelf. Het is goed dat die afspraken er zijn. Ik ben er verheugd over. Ik denk dat het gaat lukken om de inkoop goed vorm te geven. Natuurlijk houd ik daarbij de vinger aan de pols. Ik zal ook zelf regelmatig gesprekken voeren met de VNG over de monitoring en de voortgang van het proces, zodat tijdig bijsturing kan plaatsvinden als dat nodig is.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 54

Mevrouw Scholten (D66):

We zijn inmiddels een uur bezig, maar in die korte tijd is de staatssecretaris al ingegaan op twee van mijn verlangens. Ik noem eerst het organiseren van de pilot en daarnaast de instelling van de commissie. (...)

In mijn motie staat ook dat deze pilot heel erg is bedoeld om de evaluatie te bevorderen. Die woorden heb ik de staatssecretaris nog niet horen uitspreken, maar die evaluatie is van belang. De input van de pilots zou absoluut moeten worden meegenomen in de evaluatie.

Staatssecretaris Van Rijn:

Om te bewerkstelligen dat ik mevrouw Scholten ten derde male tegemoetkom: het antwoord is ja.

Mevrouw Scholten (D66):

Ik ben de staatssecretaris zeer erkentelijk.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 55

Mevrouw Scholten (D66):

Nog één keer. Ik was nog niet helemaal zeker. Worden die pilots ook uitgevoerd in samenwerking met gemeenten, jeugd-ggz, huisartsen, cliëntenorganisaties en zorgverzekeraars?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja. Dat is nummer vier.

Mevrouw Scholten (D66):

Dank u wel. Het was er maar een, maar ik wilde het heel zeker weten.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 55

Staatssecretaris Van Rijn:

(...) Er is een aantal vragen gesteld over de manier waarop wij de vinger aan de pols houden. Een aantal woordvoerders heeft gevraagd om de implementatie van de Jeugdwet goed te volgen, zodat bijsturing mogelijk is als dat aan de orde is. Er is al een evaluatie afgesproken. Ik heb zojuist aangegeven dat de pilots daarbij kunnen worden gebruikt. 

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 57

Staatssecretaris Van Rijn:

(...) Diverse leden, onder wie mevrouw Slagter, hebben gevraagd of het niet heel verstandig zou zijn om afspraken met huisartsen op gemeentelijk, regionaal en landelijk niveau te maken. Misschien is het goed om dat punt ook mee te nemen in mijn toezeggingen over de pilots. 

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 60

Staatssecretaris Van Rijn:

(...) Ik heb gezegd dat wij de waarheid niet in pacht hebben. Als wij over drie jaar een evaluatie houden, kunnen we gebruikmaken van de lessen die wij hebben geleerd. We kunnen gebruikmaken van de pilots die we gaan inrichten om te kijken hoe we een en ander het beste kunnen organiseren. 

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 79

Mevrouw Scholten (D66):

(...)

Mijn voorstel tot het instellen van pilots met alle bij de organisatie van de jeugd-ggz betrokkenen voor het uitwerken van praktijkmodellen is integraal overgenomen. Dank daarvoor. Pilots zijn er tot nu toe nog niet geweest. Dat is eigenlijk een gemiste kans, zoals ik in eerste termijn heb gezegd. Deze kunnen nu bijdragen aan een zachtere landing van de betrokkenen, aan de vergroting van kennis, hopelijk aan het wegnemen van de zorgen en, wat belangrijk is, aan het versterken van de positie van de huisarts daarin. Alle praktijkmodellen die worden ontwikkeld, kunnen bijdragen aan een betere evaluatie van de wet over drie jaar.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 82-83

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik reageer nog even op de pilot, in afwezigheid van mevrouw Scholten. Mevrouw Slagter had er ook naar gevraagd. Ik zit er heel pragmatisch in. We vinden allemaal dat er meer aan de voorkant moet worden samengewerkt en dat dit nog niet vanzelf gaat. Dan is het heel verstandig om met gemeenten, verzekeraars, zorgaanbieders en huisartsen te kijken hoe we die samenwerking aan de voorkant gaan vormgeven. Ik ben ervan overtuigd dat daar verschillende modellen voor zijn. Soms gebeurt het met sociale wijkteams, soms in het kader van een Centrum voor Jeugd en Gezin, soms wordt er een aparte voorkant voor ingericht en soms wordt het gepositioneerd bij de huisarts. Allemaal prima, en vandaar dat het goed is om aan de hand van de pilots een aantal modellen uit te werken waarvan we goed kunnen leren. Het is niet alleen om te kunnen bedenken en ontwikkelen hoe we het zouden kunnen inrichten, maar het kan ook worden meegenomen in de evaluatie die we na drie jaar krijgen. Zo kunnen we zien of de samenwerking op een goede manier van de grond is gekomen, wat succesvolle modellen zijn en wat niet. Bij dezen doe ik de toezegging aan D66 dat het niet alleen om pilots gaat, maar dat we het ook meenemen bij de evaluatie van de wet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg betrokken organisaties (33.726) (T01929)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Slagter-Roukema, toe in overleg te treden met de betrokken organisaties over de werking van de fiscale regeling en de gemeentelijke maatwerkregeling. 


Kerngegevens

Nummer T01929
Status voldaan
Datum toezegging 27 mei 2014
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen belanghebbenden
fiscale maatregelen
gemeentelijk maatwerk
overleg
Kamerstukken Afschaffing financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten (33.726)


Uit de stukken

Stenogram

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Wij zien uit naar een toezegging van de staatssecretaris om in overleg met de meest betrokken belangenorganisaties zich in te spannen voor de gewenste basisregeling voor chronisch zieken en gehandicapten, zodat hun leefsituatie niet verder achteruitgaat en ze niet over de rand vallen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Natuurlijk zal ik doorgaan met de betrokken organisaties te spreken over de fiscale regeling, zoals de SP en de Partij van de Arbeid hebben gevraagd. De staatssecretaris van Financiën heeft naar ik meen gezegd dat hij dat in 2015 verder niet zal doen, maar dat hij wel naar de regeling zal kijken. Daarbij wordt vooral bekeken of er een goede afstemming is tussen de voorzieningen die op grond van de Wmo worden geboden en de fiscale aftrek die vervolgens of tegelijkertijd gaat gelden. Dat zal in de loop van de tijd ook nog kunnen wisselen. Daarover ga ik intensief overleg voeren met betrokkenen. Zodra er meer zicht is op het gebruik van de fiscale regelingen door de doelgroep en op dat maatwerk door gemeenten, zal ik samen met de staatssecretaris van Financiën komen met voorstellen tot herziening van de fiscale regelingen, als dat nodig mocht blijken. Dat zal gebeuren in nauwe afstemming met datgene wat in de Wmo plaatsvindt. Ik herhaal de toezegging dat ik iedereen uitgebreid bij dat soort gesprekken zal betrekken, ook de CG-Raad.



Historie







Toezegging Inkomenseffecten fiscale regeling en gemeentelijke maatwerkregeling (33.726) (T01930)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ter Horst, toe om na te gaan wat de inkomenseffecten zouden zijn geweest als de 700 miljoen naar de gemeenten waren gegaan en dit effect -  in overleg met de staatssecretaris van Financiën - te betrekken bij een eventuele herziening van de fiscale regeling. 


Kerngegevens

Nummer T01930
Status voldaan
Datum toezegging 27 mei 2014
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Dr. G. ter Horst (PvdA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen fiscale maatregelen
gemeentelijk maatwerk
inkomenseffecten
Kamerstukken Afschaffing financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten (33.726)


Uit de stukken

Stenogram

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Kan de staatssecretaris ook aangeven of, als het hele bedrag van 700 miljoen naar de gemeenten zou zijn gegaan, de mensen met een lager inkomen daarvan meer geprofiteerd zouden hebben dan nu het geval is met een fiscale faciliteit van meer dan 400 miljoen? Kan hij misschien ook aangeven of een door een gemeente te ontwerpen regeling zich slecht zou kunnen verhouden tot de landelijke fiscale regeling? Is dat denkbaar? Tot slot van dit onderdeel wil ik de staatssecretaris vragen om toe te lichten wat zijn collega Wiebes heeft bedoeld met zijn aankondiging aan de Tweede Kamer dat hij de fiscale regeling opnieuw zal herzien. Hierover is enige onrust ontstaan en het zou goed zijn als daar helderheid over komt.

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Er is nog één punt dat ik aan de orde wil stellen. Het gaat om een vraag die de staats- secretaris niet beantwoord heeft. Als het totaalbedrag van 700 miljoen aan de gemeenten zou zijn gegeven, wat zou dat dan betekenen voor de groep waar het terechtkomt? Nog iets specifieker had ik in eerste termijn gevraagd of een groter deel van dat bedrag dan zou terechtkomen bij mensen met een lager inkomen. Voor de Partij van de Arbeid is het van groot belang dat het bedrag dat beschikbaar is, terechtkomt bij de doelgroep, en dan met name bij de mensen die het het meeste nodig hebben. Dat zijn over het algemeen mensen met lager inkomens. Als we die fiscale regeling niet invoeren, maar het totale bedrag aan de gemeenten geven, zou het dan terechtkomen bij mensen met lagere inkomens? Ik weet niet of de staatssecretaris die vraag kan beantwoorden. Als hij dat niet kan, dan is het misschien mogelijk om mijn vraag te betrekken bij de eventuele herziening van de fiscale regeling. Ik doel op datgene wat de staatssecretaris samen met zijn collega Wiebes gaat doen. Waar komt het bedrag voor de fiscale regeling terecht en waar komt het bedrag voor de gemeentelijke regeling terecht? Het antwoord op deze vraag zou een overweging kunnen zijn om op termijn niet voor de fiscale maar voor een andere regeling te kiezen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Ter Horst vroeg of er andere inkomenseffecten zouden zijn als die 700 miljoen naar de gemeenten waren gegaan. Het eerlijke antwoord daarop is dat ik dat niet weet. Dat hangt natuurlijk af van wat de gemeenten daarmee zouden hebben gedaan. We kennen wel de inkomenseffecten van de fiscale regeling, maar van het gemeentelijk maatwerk kennen we die nog niet. Ik wil mevrouw Ter Horst wel toezeggen dat dit aan de orde moet komen in het verdere overleg met collega Wiebes over de werking van de fiscale regeling en de maatwerkregeling van de gemeenten en de betekenis daarvan voor de verschillende doelgroepen, met name voor de verdere gedachtenvorming over stroomlijning, vereenvoudiging of nadere afstemming tussen de beide regelingen. Ik zeg haar dus toe dat ik dat daar zeker in zal meenemen.



Historie







Toezegging Periodieke informatie wetten sociaal domein (33.726) (T01932)

De staatssecretaris van VWS zal de Kamer periodiek informeren over de resultaten van de afzonderlijke wetten in het sociaal domein.


Kerngegevens

Nummer T01932
Status voldaan
Datum toezegging 27 mei 2014
Deadline 1 juli 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen decentralisatie
periodieke rapportage
sociaal domein
Kamerstukken Afschaffing financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten (33.726)


Uit de stukken

Stenogram

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorts geldt dat ik de Kamer vanaf 2015 periodiek zal informeren over de resultaten die met de afzonderlijke wetten van het sociaal domein worden gerealiseerd in relatie tot de doelstellingen. De wijze waarop het gemeentelijk maatwerk in de praktijk daarbinnen gestalte krijgt, is wat mij betreft integraal onderdeel daarvan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Vanaf 2015 zal ik de Kamer periodiek informeren over de resultaten van de afzonderlijke wetten in het sociale domein. Ik heb al gewezen op de publicaties van Sociale Zaken, in samenwerking met het CBS.



Historie







Toezegging Financieringsstructuur specialist ouderengeneeskunde (33.891) (T02022)

De staatssecretaris van VWS zal de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Slagter-Roukema, schriftelijk informeren over de financieringsstructuur voor de specialist ouderengeneeskunde in de extramurale eerstelijnszorg.


Kerngegevens

Nummer T02022
Status voldaan
Datum toezegging 25 november 2014
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen extramurale zorg
medisch specialisten
ouderen
Kamerstukken Wet langdurige zorg (33.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 9-8-38

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Slagter had nog een vraag gesteld over de specialist ouderengeneeskunde. De vraag was of de financieringsstructuur van de specialist ouderengeneeskunde berekend is op het punt dat het aantal ouderen wat langer thuis zal blijven en of dat een probleem is in de financieringsstructuur. Ook ik vind het belangrijk dat thuiswonenden een adequate behandeling krijgen. De huisarts en de medisch specialist moet voor de zorg aan ouderen met comorbiditeit en complexe problemen de expertise kunnen inschakelen van een specialist ouderengeneeskunde. Dat is mogelijk voor mensen die thuis wonen met een Wlz-indicatie en voor mensen die thuis wonen met behulp van zorg uit de Zorgverzekeringswet. Voor beide is dat mogelijk. Een aparte betaaltitel is niet nodig en zelfs overbodig.

Hoe werkt het? Cliënten die thuis wonen met een Wlz-indicatie kunnen huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde bij de behandeling van een cliënt betrekken vanuit het zorgprofiel van de cliënt. Het betrekken van een specialist ouderengeneeskunde in de thuissituatie met behulp van de Zorgverzekeringswet maak ik in het overgangsjaar mogelijk via een subsidieregeling zoals die nu in de AWBZ ook mogelijk is, extramurale behandeling. De behandeling die nu onder de subsidieregeling valt, zal op termijn worden ondergebracht in de Zorgverzekeringswet, maar juist om er continuïteit te laten zijn, is het zowel in de Wlz als onder de Zorgverzekeringswet mogelijk.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Excuus, voorzitter, maar dit is wel een belangrijk punt. Ik zou graag willen dat de staatssecretaris dat toch nog schriftelijk vastlegt. Ik heb zelf van de belangenvereniging Verenso begrepen dat het niet goed geregeld is. In ieder geval mijn ervaring is dat de financiering die er tot nu toe voor staat, nu al niet toereikend is. Er zullen best plaatselijke verschillen zijn. Ik zou het fijn vinden als de staatssecretaris nog eens op papier zet wat nu de positie is van de specialist ouderengeneeskunde eerste lijn, hoe die gefinancierd wordt en hoe je daar in de verschillende gevallen mee om moet gaan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat wil ik zeker doen, en zeker ook in overleg met Verenso. Ik maak overigens wel onderscheid tussen de vraag of het mogelijk is en de vraag of je tevreden bent over het tarief. Het laatste is natuurlijk een andere kwestie.

Handelingen I 2014-2015, nr. 9-8-41

Staatssecretaris Van Rijn:

De behandeling die onder subsidieregeling gaat vallen, zal op termijn worden ondergebracht bij de Zorgverzekeringswet. Dat heb ik ook al gezegd. Het Zorginstituut Nederland zal hieraan een duiding geven. Ook komt er een advies van de NZa. Tot die tijd is de betrokkenheid van de specialist ouderengeneeskunde geborgd via de aparte subsidieregeling extramurale behandeling. Ik herhaal en bevestig mijn toezegging aan mevrouw Slagter dat ik dat nog even schriftelijk op een rij zet.

Handelingen I 2014-2015, nr. 9-8-51

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik kom op de specialist ouderengeneeskunde. Ik zie uit naar de brief die voor volgende week zal binnenkomen over de financiering van de specialist ouderengeneeskunde, met name in de toekomst. Het is mooi dat er een subsidieregeling is. Ik betwijfel of die voldoende zal zijn. Ik zie echter uit naar de brief. Ik heb overwogen om een motie over dit onderwerp in te dienen, omdat ik het heel belangrijk vind dat er onderzoek komt naar de plek van de specialist ouderengeneeskunde in de Zorgverzekeringswet. Ik hoop dat de brief van volgende week daarop antwoord geeft.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Cliëntenondersteuning bij overgang Wmo naar Wlz (33.891) (T02039)

De staatssecretaris van VWS zal, naar aanleiding van een opmerking van het lid Flierman, in overleg met gemeenten en zorgverzekeraars nagaan hoe bij de overgang van Wmo naar Wlz het behoud van cliëntenondersteuning kan worden bevorderd.


Kerngegevens

Nummer T02039
Status voldaan
Datum toezegging 25 november 2014
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Dr. A.H. Flierman (CDA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen cliëntenondersteuning
langdurige zorg
maatschappelijke ondersteuning
Kamerstukken Wet langdurige zorg (33.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 31

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Flierman vroeg ook of de cliënt bij de overgang van de Wmo naar de Wlz zijn cliëntenondersteuning zou kunnen behouden omdat dit in sommige gevallen een steun en toeverlaat en een vertrouwd persoon is. Zodra een cliënt wordt toegelaten tot de Wet langdurige zorg gaat de verantwoordelijkheid voor zijn zorg en ondersteuning inderdaad over van gemeente naar het zorgkantoor. Ik realiseer mij dat dit kan betekenen dat men daarmee een andere cliëntenondersteuner krijgt. Behoud van de cliëntenondersteuner heeft de voorkeur. Daarover is overigens een motie ingediend in de Tweede Kamer. Ik heb toegezegd dat ik in overleg met betrokken partijen zal bezien of daar goede afspraken over te maken zijn, want ik onderschrijf die noodzaak. Ik maak daarbij wel één aantekening. Soms is het niet wenselijk. Cliënten in de Wet langdurige zorg hebben vaak heel andere zorgvragen. Ze moeten bijvoorbeeld ondersteuning hebben bij het zorgplan. Er zal dus wel rekening moeten worden gehouden met het feit dat na overgang van de Wmo naar de Wlz, een beroep kan worden gedaan op een cliëntondersteuner met een andere deskundigheid. Ik wil bevorderen dat waar het kan, er dezelfde cliëntondersteuner kan zijn. Er moet in ieder geval sprake zijn van een warme overdracht als er behoefte is aan een andere deskundigheid.

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 47

De heer Flierman:

Over de cliëntondersteuning wil ik nog wel de volgende opmerking maken wat betreft cliënten die van het ene naar het andere regime overgaan. Bij die cliënten neemt vaak de zorgvraag toe. Zij komen van de Wmo alsnog in de Wlz terecht. Juist in dat soort situaties lijkt het ons van belang dat we de cliëntondersteuning als het even kan in één hand houden, omdat de cliëntondersteuning bij die ingrijpende stappen een vertrouwde sparringpartner kan zijn.

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 55

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Flierman heeft nog eens mijn nadrukkelijke aandacht gevraagd voor zijn wens om de cliëntondersteuning zo veel mogelijk te laten doorlopen, ongeacht of daarvoor een andere deskundigheid nodig is. Dat onderschrijf ik. Ik heb in mijn bijdrage in eerste termijn gezegd dat ik met de gemeenten en de zorgverzekeraars zal bevorderen dat er op dit punt afspraken worden gemaakt, zodat de cliëntondersteuning zo veel mogelijk voortgezet kan worden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Maatwerkprofiel (33.891) (T02040)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Slagter-Roukema, toe om de uitvoeringspraktijk - in afwachting van het in 2015 te ontwikkelen maatwerkprofiel voor de indicatiestelling door het CIZ -  te bewaken. 


Kerngegevens

Nummer T02040
Status voldaan
Datum toezegging 25 november 2014
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen indicatiestelling
langdurige zorg
maatwerk
uitvoering
Kamerstukken Wet langdurige zorg (33.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 34-35

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik vind het nog belangrijker om een antwoord te krijgen op het volgende. Het maatwerkprofiel is belangrijk in een aantal gevallen. Die noemen we ook wel de schrijnende gevallen, bijvoorbeeld als het gaat om cliënten met multi-complexe problemen of op de Tyltylscholen. Dat zijn vaak cliënten met specifieke problemen. Juist voor hen is het maatwerkprofiel belangrijk. Het lastige en het pijnlijke is dat het nog niet klaar is. Dat begrijp ik wel, want het kost tijd en er is veel verschillende deskundigheid voor nodig. Ik heb gelezen dat het mogelijk per 1 april zou kunnen. Mijn vraag is: wanneer is het klaar? Is daar een harde deadline aan gesteld? En hoe zit het dan met het overgangsrecht voor de mensen die daarop mogelijk een beroep gaan doen? Omdat het een moeilijke groep is die tussen wal en schip dreigt te vallen, is het immers eens te meer belangrijkom het heel goed en snel te regelen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Even heel precies: in de motie [Bergkamp / Van Dijk] wordt ons verzocht om dat in 2015 uit te werken, zodat het in 2016 goed onderbouwd ingevoerd kan worden. In de tussentijd, in 2015, moeten we goed letten op de uitvoeringspraktijk. We hebben nu een systeem dat ook op deze manier werkt. Daarin zitten knelpunten waar mensen soms tegenaan lopen. In het nieuwe systeem zullen alle knelpunten van het oude systeem vast niet in één klap zijn opgelost. We proberen het nou juist beter te doen door deze discussie te voeren over de meerzorg en het maatwerk. We moeten heel goed bekijken hoe het nu in de praktijk gaat en of zorgkantoren nu al voldoende rekening houden met de gerechtvaardigde vraag van mensen die hun pgb met maatwerk willen invullen. [...]  In de nieuwe situatie willen we een scherper onderscheid maken tussen de indicatiestelling aan de ene kant en de zorgafspraken tussen cliënt en aanbieder aan de andere kant. We hebben het er met elkaar over hoe je dat proces nog beter kunt maken, namelijk door het signaal bij de indicatiestelling af te geven en te gaan werken met maatwerkprofielen. Daarvoor moeten we even de tijd nemen. In de tussentijd letten we er heel goed op of de zorgpraktijk nu al een verbetering te zien geeft ten opzichte van de huidige situatie. Maar we moeten elkaar een beetje de tijd gunnen om het op een heel goede manier uit te werken met, nogmaals, de toezegging erbij dat we er heel scherp op zullen letten hoe het in de huidige praktijk gaat.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Die toezegging heb ik gehoord

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 51

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik kom op de meerzorgprofielen. De staatssecretaris heeft heel duidelijk gezegd dat dit maatwerk moet worden en dat het tijd zal vragen om dat te ontwikkelen. Ik heb er wel bij opgemerkt dat de dominante diagnose arbitrair kan zijn, dus dat daar wel heel goed naar moet worden gekeken. Dat kost tijd. Gelukkig heeft de staatssecretaris daarbij gezegd dat in de tussentijd de zorgpraktijk bewaakt wordt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie (32.402) (T02174)

De minister van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Bruijn en Nooren, toe om de keuze voor en kosten van geschillenbeslechting, de juridische expertise bij geschillenbeslechting, de ontwikkeling van klachten en claims, en de regeldruk voor kleine zorgaanbieders bij de evaluatie − vijf jaar na inwerkingtreding van de wet − te betrekken. Op verzoek van het lid Bruijn zal de minister de Kamer vooraf informeren over de opzet van de evaluatie.


Kerngegevens

Nummer T02174
Status voldaan
Datum toezegging 29 september 2015
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen geschillen
geschillenbeslechting
klachten
regeldruk
Kamerstukken Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (32.402)


Opmerking

Zie ook brief van 18 november 2018 (32402/33841, Y)

Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 7

De heer Bruijn (VVD):

Onze eerste vraag betreft de regeldruk. De regeldruk en de positie van kleinschalige zorgaanbieders zijn in de schriftelijke behandeling uitgebreid aan de orde geweest. [...] Hoe verwacht de minister, alles overziend, dat de uitvoeringslasten voor vooral de kleine zorgaanbieder zich zullen ontwikkelen? Is zij bereid om bij de evaluatie van deze wet, aangekondigd voor vijf jaar na inwerkingtreding, dit aspect nadrukkelijk mee te nemen en deze Kamer ter zake op de hoogte te stellen? Graag een toezegging.

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 8

De heer Bruijn (VVD):

Niettegenstaande het voorgaande heeft de regering, vanwege het aantal vragen dat over juridisering is gesteld en de zorgen die erover leven in het veld, aangegeven bereid te zijn om dit aspect mee te nemen bij de evaluatie van deze wet, vijf jaar na inwerkingtreding. Graag vraag ik de minister om een bevestiging hiervan. Ook wil ik de minister de toezegging vragen om de evaluatie ter zake ook aan deze Kamer te doen toekomen en ons vooraf te informeren over de opzet van die evaluatie.

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 9

De heer Bruijn (VVD):

Is de minister bereid te bevorderen dat een jurist altijd deel uitmaakt van de commissie, bijvoorbeeld door dit op te nemen in de AMvB inzake de erkenningsregeling? Is de minister bereid dit aspect mee te nemen bij de wetsevaluatie?

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 31

Mevrouw Nooren (PvdA):

De minister zegt dat het laagdrempelig is. We hebben nu soms een klachtenfunctionaris of een klachtencommissie die gratis is, maar mensen moeten wel betalen voor de geschillencommissie en krijgen dat geld alleen terug als zij in het gelijk worden gesteld. Komt zij nog terug op mijnvraag daarover?

Minister Schippers:

Ik ben nu bij de eerste spreker, van het CDA, dus het loopt nog een tijdje door. Maar ik kan nu al antwoord geven, namelijk dat je dat zelf afspreekt. Het is nu op €50 gesteld. Je kunt ook afspreken dat je het op nul stelt. Ik zeg toe dat ik in de evaluatie expliciet zal meenemen hoe dat zich in de praktijk ontwikkelt.

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 34

Minister Schippers:

Ik heb over de uitvoeringslasten van de kleine zorgaanbieder al aangegeven dat we er alles aan doen om het zo efficiënt mogelijk te laten inrichten. Ik zal het thema regeldruk ten gevolge van de Wkkgz expliciet meenemen in de evaluatie van de wet, zoals de VVD-fractie mij heeft gevraagd.

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 36/37

Minister Schippers:

Ik kan toezeggen dat ik in de evaluatie ook aandacht zal besteden aan de nieuwe klachten- en geschillenregeling, waaronder de ontwikkeling van aantallen klachten en claims. Ik zal uw Kamer vooraf informeren over de opzet van de evaluatie.

[...]

Ik deel de mening dat de cliënt goede voorlichting moet krijgen over de keuze voor een geschilleninstantie of voor de burgerlijke rechter. Ik zal bij de verdere implementatie van het wetsvoorstel uitdrukkelijk aandacht geven aan deze voorlichting. De klachtenfunctionaris vervult hierbij ook een belangrijke rol. Hij kan de cliënt voorlichten over de verschillende routes en hij kan de verwachtingen managen. Ook heb ik een waarborg in de wet zelf opgenomen. De zorgaanbieder is verplicht om de cliënt goed over de klachten- en geschillenprocedure te informeren. Dat betekent dat de inspectie daarop toeziet en zo nodig kan optreden.

De heer Bruijn (VVD):

Dan nog iets over het voorlaatste punt. Het expliciet aangereikt krijgen van die keuzemogelijkheden voor de patiënt, is dat iets om in de evaluatie mee te nemen? Is de minister bereid om te kijken of dat kan?

Minister Schippers:

Dat lijkt mij prima.

[...]

Ik ben bereid om het vereiste van juridische expertise bij geschilbeslechting in de wetsevaluatie terug te laten komen.

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 40

Minister Schippers:

Het bedrag van €50 is het bedrag dat partijen zelf hebben afgesproken. Ik heb overigens geen signaal ontvangen dat dit een belemmering is voor cliënten om een geschil aanhangig te maken, maar ik zal dit kostenaspect meenemen in de evaluatie.

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 43

Minister Schippers:

Ik heb de zorg over de claimcultuur niet. Nederland kent zo'n cultuur niet. [...] Ik ben uiteraard bereid om de ontwikkeling van claims mee te nemen in de evaluatie.

[...]

Minister Schippers:

De geschillencommissie gaat ervan uit dat er geen kosten voor een advocaat en juridische bijstand worden gemaakt. Dat is het uitgangspunt van de geschillencommissie. Voor de kostenverdeling kunnen verschillende afspraken worden gemaakt in het kader van de geschillenregeling. Gebruikelijk is dat de cliënt wordt vrijgesteld van alle kosten als de klacht ongegrond wordt verklaard. Bij bestaande geschillencommissies is €50 een gangbaar bedrag dat cliënten moeten betalen als ze de commissie inschakelen. Zoals gezegd zal ik in de evaluatie meenemen hoe dit zich ontwikkelt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Facultatief protocol (33.992 / 33.990) (T02290)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bredenoord, Ganzevoort, Don en Barth, toe voor de zomer te komen met een standpuntbepaling (inclusief de te zetten stappen) ten aanzien van het facultatief protocol.


Kerngegevens

Nummer T02290
Status afgevoerd
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Drs. M.A.M. Barth (PvdA)
Prof.dr. A.L. Bredenoord (D66)
H.M. Don (SP)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
mensen met een beperking
verdragen
VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
Kamerstukken Goedkeuring verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.992 (R2034))
Uitvoering verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.990)


Opmerking

Zie ook T02051

Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 2

Mevrouw Bredenoord (D66):

De regering heeft aangegeven dat ze het facultatief protocol nog niet ondertekend heeft omdat ze het facultatief protocolvan het VN-Verdrag inzake economische, sociale en cultu-rele rechten ook nog niet bekrachtigd heeft. [...] In Nederland is de regering al jaren aan het bestuderen wat de gevolgen van ratificatie van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten zouden zijn. Eerder is in dit huis de motie-Strik aangenomen, om precies te zijn op 18 maart 2014, waarin de Nederlandse regering opgeroepen wordt om haast te maken met de beslissing tot ratificatie bij het facultatief protocol bij het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. We zijn inmiddels twee jaar verder. Kan de staatssecretaris aangeven wat de redenen zijn dat beide protocollen nog steeds niet ondertekend zijn?

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 4

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik kom graag nog terug op het facultatieve protocol, behorend bij het verdrag. Dat maakt ruimte voor individueel klachtrecht. De helft van alle landen op de wereld heeft het inmiddels getekend en in een heel aantal gevallen ook geratificeerd. In 2014 heeft deze Kamer met een ruime meerderheid de regering al bij motie opgeroepen, haast te maken met de ratificatie. De toenmalige minister beloofde toen, de senaat te informeren over het tijdpad waarin de voorstellen tot ratificatie aan het parlement zullen worden aangeboden. De Tweede Kamer heeft bij de behandelingvan het verdrag hetzelfde gedaan. Toch komt de regering nu, twee jaar na die motie en die toezegging, in de memorievan antwoord niet verder dan te zeggen dat het facultatief protocol wordt bekeken in samenhang met de protocollen aangaande individueel klachtrecht bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten en het verdrag inzake de Rechten van het Kind. Geen woord over waarom dat nou weer zo lang duurt. Daarom onze ongeduldige vraag, waarom de regering zo talmt.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 8

De heer Don (SP):

Kort wil ik nog even stilstaan bij het facultatief protocol. In het debat in de Tweede Kamer is er veel over gesproken. In de aangenomen motie van Van Gerven wordt opgeroepen tot een spoedige ondertekening van het facultatief protocol door de regering. De staatssecretaris kon nog geen tijdpad aangeven. Ik heb een simpele vraag voor de staatssecretaris; het leven kan soms heel eenvoudig zijn. Gaat de staatssecretaris het facultatief protocol nog deze regeringsperiode ondertekenen? Ik hoor graag een ja of een nee. Eenvoudiger kan het niet.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 9

Mevrouw Barth (PvdA):

Onze fractie dringt er wel bij de regering op aan om nu spoedig het facultatief protocol te bekrachtigen, dat het voor mensen mogelijk maakt om in geval van niet-naleven van het verdrag na uitputting van alle nationale mogelijkheden rechtstreeks een klacht in te dienen bij het VN-comitévoor de rechten van personen met een beperking. Deze Kamer heeft daarover in maart 2014 de motie-Strik aangenomen, die door de PvdA-fractie mede was ondertekend.Wij vonden toen al dat dat facultatief protocol door Nederland moest worden omarmd. We zijn nu twee jaar verder en er is niets gebeurd. We vragen de staatssecretaris of hij kan aangeven waar deze traagheid toch vandaan komt. Waarom legt de Nederlandse regering zulke aarzeling aan de dag?

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 18/19

Staatssecretaris Van Rijn:

Inmiddels is er een aantal verdragen, waarin een facultatief protocol tot de mogelijkheden behoort. Dat regelt een extra rechtsgang naar een niet-bindend toezichthoudend orgaan ten aanzien van bijvoorbeeld de Europese Commissie of wat dies meer zij. Aan de ene kant heb je dus een convergentie, waar het gaat om de jurisprudentie, het klachtrecht en het in beroep gaan te kunnen stroomlijnen. Aan de andere kant zie je een soort uitwaaiering van toezichthoudende organen, ook nog internationaal, die de facultatieve protocollen moeten uitvoeren. Het is dus nogal ingewikkeld om met elkaar te beoordelen wat nou de werking is als je aan de ene kant aan het stroomlijnen bent en aan de andere kant aan het differentiëren. Dat betekent dat de regering naar die diverse protocollen aan het kijken is en bekijkt wat het nou eigenlijk betekent. Dat doet ze niet omdat ze er noodzakelijkerwijs tegen is. Sterker nog, ik ben ervoor. Tegelijkertijd moeten we wel met elkaar bekijken wat het nou precies betekent. Ik begrijp wel — dat versta ik ook goed — dat deze Kamer zegt: hoelang blijven jullie nog nadenken? Ik zeg het maar even simpel. Het is misschien goed om ook op dat terrein de aansporingen serieus te nemen. Met mijn collega's spreek ik af dat wij de Kamers nog voor de zomer zullen informeren over hoe we daar in finale zin over denken. Ik hoor dat sommige leden zeggen: ik wil niet alleen dat je een standpunt inneemt, maar ook weten wanneer je dat ongeveer wilt doen. Ik wil graag toezeggen om dat samen met mijn collega's te bevorderen. Ik vraag wel enig begrip voor het feit dat we een aantal vragen hebben, namelijk wat het nou precies betekent. Wordt het voor de burger nou gemakkelijker, ja of nee? Wat betekent dat voor de doorwerking in ons nationale recht? We hebben namelijk nationale uitspraken, inclusief uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens, aan de ene kant en niet-bindende uitspraken van internationale organen aan de andere kant. We zullen dus wel moeten bekijken wat dat precies betekent en of dat ook een versimpeling inhoudt.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben blij met de toezegging dat we in ieder geval na de zomer zicht krijgen op welke stappen er gezet gaan worden. Ik zou natuurlijk nog een stap verder willen. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat hij voor dat protocol is. Ik hoop dat ik dat mag lezen als "de regering gaat het facultatief protocol ook tekenen". Dat horen we dan na de zomer.

Ik had de volgende vraag gesteld: wat is ten principale het verschil tussen al die verdragen waarbij we wel een facultatief protocol hebben getekend en dit verdrag waar we dat niet doen? Waarom lijkt het meer op die twee waarover de regering nog aarzelt, dubt, twijfelt et cetera? Bij dat andere is het wel gedaan. Waar zit nou precies dat verschil?

Staatssecretaris Van Rijn:

Enerzijds is er een inhoudelijke kant, anderzijds een proceskant. De inhoudelijke kant is dat er een aantal verdragen zijn waarin er niet al een heel zware rechtsgang in Nederland is waarin het heel verstandig is om te zeggen: laten we een extra rechtsgang in het internationale recht creëren, een facultatief protocol. Daartegenover staat een groeiend aantal facultatieve protocollen, waarin er een vrij stevige en zware rechtsgang is in Nederland en waarin het aantal internationale toezichthoudende of aanbevelende organen aan het toenemen is. Dat heeft bij de regering tot de gedachte geleid dat we het wel elke keer van verdrag tot verdrag kunnen bekijken, maar dat het misschien verstandig is om dat toch een beetje in samenhang te zien, omdat we aan de ene kant ons nationale recht aan het vereenvoudigen zijn en aan de andere kant aan het divergeren zijn in het internationale recht. Dat komt vast bij elkaar. Er zijn vast veel knappere koppen dan ik die hierover een nog samenhangender verhaal kunnen houden. Ik vraag dus enig begrip voor het feit dat we dat heel goed moeten uitzoeken. We willen namelijk niet alleen maar zeggen dat we dat facultatief protocol gaan doen en een extra rechtsgang creëren, zonder dat we toch iets meer zicht hebben op wat dat betekent voor de rechtsdoorwerking in ons eigen systeem.

[...]

Ik zeg toe om niet alleen met een standpunt te komen, maar ook na de zomer te zeggen: zo gaan we het doen. Ik hoop dat ik de Kamer daarmee een klein beetje heb kunnen overtuigen van mijn ongeduld op dat punt.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ben heel blij met deze toezegging van de staatssecretaris. Ook wij vinden dat de motie die in dit huis daarover aangenomen is, gewoon moet worden uitgevoerd. De timing is mij alleen even niet helder. Ik hoorde de staatssecretaris net zeggen "voor de zomer", de heer Ganzevoort zei "na de zomer" en nu zegt de staatssecretaris ook weer "na de zomer". Ik hoor het graag even volkomen klip-en-klaar. De staatssecretaris begon met "voor de zomer". Het zou mooi zijn als hij dat vasthoudt.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik rook mijn kans en probeerde het even. Nee, dat was een grapje. Laat ik beloven het voor de zomer te doen.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 22

Mevrouw Bredenoord (D66):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden op onze vragen, onder andere over de ondertekening van het facultatieve protocol. [...] We zien de AMvB en het standpunt van de regering over het facultatief protocol voor de zomer — jawel, voor de zomer — met belangstelling tegemoet, overigens ook in het vertrouwen dat er uiteindelijk wordt besloten om gewoon tot ratificatie over te gaan.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 23

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben overigens blij met de toezeggingen op dat punt: we horen voor de zomer over het facultatief protocol en na de zomer over het concrete plan voor de BES-eilanden; vandaar mijn verwarring over wat we wanneer krijgen. Gelukkig corrigeerde mevrouw Barth dat en hebben we dat nu weer helemaal scherp.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 25

De heer Don (SP):

Voor de zomervakantie hebben we de positiebepaling van de regering rondom het facultatief protocol, zo heb ik begrepen

Mevrouw Barth (PvdA):

Uiteraard zijn wij ook heel content met de toezegging dat dat hij nog voor de zomer met een reactie komt op het facultatief protocol en het internationaal klachtrecht.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 27

Staatssecretaris Van Rijn:

Helaas moet ik aan mevrouw Barth toegeven dat ik moet bevestigen dat het voor de zomer is met die facultatieve protocollen. Dat had zij dus goed verankerd. Om aan alle misverstanden een einde te maken, zeg ik nog eens: ja, dat is voor de zomer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Participatieladder (33.992 / 33.990) (T02291)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bredenoord, toe te bezien of de inzichten van de wetenschappelijke participatieladder ook van toepassing kunnen zijn op de ontwikkeling van het plan van aanpak.


Kerngegevens

Nummer T02291
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Prof.dr. A.L. Bredenoord (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen inclusie
mensen met een beperking
participatie
plan van aanpak
Kamerstukken Goedkeuring verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.992 (R2034))
Uitvoering verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.990)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  blz. 2/3

Mevrouw Bredenoord (D66):

Publieke financiers van medisch-wetenschappelijk onderzoek, zoals NWO en ZonMw, vragen sinds enkele jaren aan onderzoekers om per project aan te geven op welke manier en op welke ladder van participatie patiënten en proefpersonen worden betrokken in de voorgestelde wetenschappelijke studie. Het CBO-handboek patiënten- / cliëntenparticipatie maakt daarin onderscheid tussen vijf treden op de ladder: informeren, raadplegen, adviseren, partnerschap en regie bij de patiënt. Deze ladder is een handig hulpmiddel bij de keuze van de geschikte vormen van patiënten- en cliëntenparticipatie en kan inzicht geven in de gewenste vormen van participatie. Is de staatssecretaris op de hoogte van deze ladder zoals hij gebruikt wordt bij wetenschappelijk onderzoek? Zou het behulpzaam zijn als het plan van aanpak concreet aangeeft aan welke vormen en ladders van participatie de regering zit te denken? Heeft de staatssecretaris andere kaders in gedachten, bijvoorbeeld instrumenten als gemeenten geen stappen blijken te zetten? Ik hoor graag een reactie.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  blz. 14/15

Staatssecretaris Van Rijn:

In het kader van de implementatie van het verdrag willen wij met maatschappelijke organisaties, zoals cliëntenorganisaties, werkgevers, gemeenten, maar ook ervaringsdeskundigen kijken welke doelstellingen kunnen worden geformuleerd voor die inclusieve samenleving. Een interessante gedachte van mevrouw Bredenoord had betrekking op, een beetje oneerbiedig gezegd, de wetenschapsladder. Het gaat soms inderdaad over hoe we informatie moeten verstrekken en hoe we moeten communiceren in termen van bewustwording. Soms gaat het echter ook om het maken van afspraken over een redelijke termijn voor het doen van investeringen om de toegankelijkheid te bevorderen. Ik ben zeer bereid om te bezien of de inzichten van die wetenschapsladder ook van toepassing kunnen zijn op de ontwikkeling van het plan van aanpak.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  blz. 22

Mevrouw Bredenoord (D66):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden op onze vragen, onder andere over [...] het concreter maken van het plan van aanpak, de nadere invulling van cliëntenparticipatie — ik denk echt dat de inzichten uit wetenschappelijk onderzoek daar ontzettend goed bij kunnen helpen . 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Lokale inclusie agenda (33.992 / 33.990) (T02292)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Dijk, toe om na te gaan welke rol de VNG kan spelen bij de ontwikkeling van de lokale inclusie agenda's.


Kerngegevens

Nummer T02292
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gemeenten
inclusie
mensen met een beperking
VNG
Kamerstukken Goedkeuring verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.992 (R2034))
Uitvoering verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.990)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  blz. 5

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Het amendement-Van der Staaij/Bergkamp sluit hierop aan door gemeenten te verplichten om periodiek een plan te maken waarin zij aangeven hoe zij werk willen maken van de implementatie van het VN-verdrag om daarmee een bijdrage te leveren aaneen inclusieve samenleving. De SGP is het met de staatssecretaris eens dat gemeenten hier op hun manier, rekening houdend met lokale wensen en behoeften, een eigen invulling aan mogen geven. Het zou echter jammer zijn als elke gemeente het wiel weer moet uitvinden. Daarom vraag ik of de regering bereid is om met de VNG te bespreken of zij, samen met het Platform Inclusie, gemeenten kan ondersteunen, bijvoorbeeld met een modelplan en door het centraal verzamelen en delen van good practices.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  blz. 16/17

Staatssecretaris Van Rijn:

Er zijn een paar vragen gesteld over de organisatie en over de organisatiestructuur. Ik noemde al even het Platform Inclusie, dat wat mij betreft een centrale rol zal spelen in de implementatie van het verdrag. Daarbij zullen we met gemeenten cliëntenorganisaties, werkgevers en sectoren ondersteunen om concrete plannen te maken. Op de vraag of ik bereid ben om de VNG te ondersteunen om de lokale inclusie agenda's verder te ontwikkelen en daarvoor modellen te maken, is mijn antwoord dat ik zeer bereid ben om dat samen met de VNG te bespreken. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Caribisch deel van het Koninkrijk (33.992 / 33.990) (T02294)

De staatssecretaris van VWS zal de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort, op grond van de resultaten van het onderzoek naar de toekomstige werking van het verdrag in Caribisch Nederland, na de zomer informeren over het invoeringstraject.  De staatssecretaris zal erop aandringen dat Aruba, Curaçao en Sint-Maarten snel een besluit nemen over de vraag hoe en wanneer het verdrag tot medegelding wordt gebracht en zal de mogelijkheden voor ondersteuning bij de implementatie ervan nogmaals onder de aandacht van deze landen brengen. 


Kerngegevens

Nummer T02294
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Aruba
Caribisch Nederland
Sint Maarten
VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
Kamerstukken Goedkeuring verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.992 (R2034))
Uitvoering verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.990)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  13/14

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben me er zeer van bewust dat de positie van mensen met een beperking in het Caribisch deel van Nederland anders is dan die in het Europese deel. Het is de bedoeling dat het verdrag, zodra dat mogelijk is, ook gelding krijgt op het Caribisch deel van Nederland. Op dit moment vindt er onderzoek plaats naar de toekomstige werking van het verdrag. Daarbij worden de bestaande regelgeving, ook hier, in beeld gebracht, evenals de verplichtingen van het verdrag in relatie tot de werkzaamheid in het Caribisch deel, maar ook het gevoerde beleid, de uitvoeringsregelgevingen de consequenties voor de implementatie. We dienen ons ervan bewust te zijn, niet alleen wat betreft dit verdrag, maar ook in veel bredere zin, dat wij als beleid hebben om bijvoorbeeld in de BES-eilanden zo veel mogelijk Nederlandse wetgeving te implementeren, rekening houdend met de soms nogal specifieke situatie en omstandigheden van Caribisch Nederland. Soms is sprake van een wezenlijk verschil, niet alleen in juridische zin — ik noem de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte — maar ook qua uitvoering, ook gelet op de instituties die op die eilanden wel of niet aanwezig zijn. Bij dit onderzoek worden de bestuurscolleges van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba betrokken. Naar verwachting is het onderzoek in juli 2016 gereed.

Wat betreft Aruba, Curaçao en Sint-Maarten is sprake van medegelding van dit verdrag. Zij hebben een en ander nog in beraad, maar het zijn zelfstandige landen binnen het Koninkrijk. Zij moeten zelf beslissen op welke wijze en in welk tempo zij de implementatie van het verdrag in uitvoering willen brengen. Ik kan inderdaad geen voorspellingen doen. De heer Ganzevoort wil misschien vragen wanneer dat traject klaar is, maar dat is een zelfstandige beslissing van die landen binnen het Koninkrijk. Daar kan ik dus niet op vooruitlopen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Deze twee antwoorden roepen allebei een vervolgvraag op, maar niet zozeer naar de voorspellende gaven van deze staatssecr etaris — die ik overigens zeer hoog heb — want dit zag ik wel. Ik heb een concrete vraag. Ik begin met Caribisch Nederland. In de antwoorden stond dat het onderzoeksrapport in juli van dit jaar wordt verwacht. Ik mag aannemen — ik hoop dat ik de staatssecretaris wat dat betreft goed begrijp — dat het geen kwestie is of een en ander wordt geratificeerd en geïmplementeerd, maar alleen hoe dat zou moeten gebeuren.

Staatssecretaris Van Rijn:

Zeker.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Kunnen wij dan zo kort mogelijk na juli een helder tijdpad krijgen over wanneer de volgende stappen moeten worden gezet? Dat er niet alleen sprake is van een wenkend perspectief, maar dat er ook concrete stappen moeten worden gezet, lijkt mij ook voor Caribisch Nederland essentieel.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat lijkt mij een zeer redelijke vraag. Dat is precies de bedoeling van het onderzoek. Wij kijken wat de situatie op het Caribisch deel van Nederland is en wat dit betekent voor de uitvoering. Dan kunnen wij op grond van het onderzoek zo rond de zomer besluiten over het invoeringspad en hoe wij dat gaan doen. Ik ben zeer bereid om de Kamers daarvan op de hoogte te stellen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank. Dan heb ik nog een vraag over de rest van het Koninkrijk, de drie andere landen. Natuurlijk hebben die een eigenstandige verantwoordelijkheid wat dit betreft. Tegelijkertijd is de vraag aan de Nederlandse regering, misschien ook wel aan de regering van het Koninkrijk, sprekend over de rijkswet hoe de Koninkrijksregering in gesprek gaat met de landen om ervoor te zorgen dat de ratificatie uiteindelijk zal plaatsvinden, met vervolgens de uitvoering.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat vereist een formeel besluit — dat betreft de medegelding — maar wij zijn al met die landen in gesprek over hoe wij hen kunnen ondersteunen waar het gaat om de verdere implementatie van het verdrag. Ze moeten er zelfstandig een bestuurlijke beslissing over nemen, niet over de vraag of, maar over de vraag hoe, wanneer en in welk tijdpad, maar wij zijn zeer bereid om hen te ondersteunen bij de implementatie van het verdrag.

[...]  Ik spreek nog een keer uit dat wij zeer bereid zijn om te kijken niet de of-vraag, maar vooral naar de hoe-vraag, niet alleen in formeel regelgevende zin, maar ook in de zin van hoe wij de BES-eilanden en de andere landen kunnen helpen.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  blz. 23

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben overigens blij met de toezeggingen op dat punt: we horen voor de zomer over het facultatief protocol en na de zomer over het concrete plan voor de BES-eilanden; vandaar mijn verwarring over wat we wanneer krijgen. Gelukkig corrigeerde mevrouw Barth dat en hebben we dat nu weer helemaal scherp.

[...]

Op één vraag heb ik nog niet echt een antwoord gekregen, maar ik was door mijn interrupties heen: hoe komen we verder met de Koninkrijksmedewerking wat betreft Aruba, Curaçao en Sint-Maarten? Deze vraag betreft niet de BES-eilanden, want daarover hebben we het al gehad. Ik besef dat het eigen landen zijn, met een eigen verantwoordelijkheid, maar de ratificatie, de goedkeuring geldt wel voor het hele Koninkrijk. Vanuit de koninkrijksregering zal hierover dus nog verder met die landen moeten worden gesproken. Mijn vraag, waarop ik dus nog geen antwoord heb gekregen, is: kan de staatssecretaris nog wat preciezer vertellen hoe dat gesprek loopt, welke stappen er worden gezet et cetera?

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  27

Staatssecretaris Van Rijn:

Naar aanleiding van de vragen van heer Ganzevoort over de andere Koninkrijksdelen kan ik meedelen dat we daarmee in gesprek zijn om te kijken hoe we ze kunnen steunen. We dringen erop aan dat ook zij snel het besluit nemen om het verdrag ook in formele zin tot medegelding te brengen. Ik ben zeer bereid om daar nog eens bij hen op aan te dringen en ervoor te zorgen dat zij er tempo mee maken door te expliciteren waar zij onze steun kunnen gebruiken om tot implementatie over te gaan. Die nadere belofte doe ik gaarne.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren belasting proefpersonen en werkdruk METC's (33.508) (T02378)

De minister van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Bredenoord, toe te bezien of het algemeen beoordelings- en registratieformulier in verband met het monitoren van de belasting tijdens een studie, kan worden aangepast; tevens zal de minister de inzet van innovatieve methoden bij het monitoren van de belasting en de werkdruk van de Medisch-Ethische Toetsingscommissies ter sprake brengen in het overleg met de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO).


Kerngegevens

Nummer T02378
Status voldaan
Datum toezegging 11 oktober 2016
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Prof.dr. A.L. Bredenoord (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen medisch-wetenschappelijk onderzoek
monitoring
proefpersonen
Kamerstukken Verrichten van medisch-wetenschappelijk onderzoek met proefpersonen die de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt of die wilsonbekwaam zijn (33.508)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 3 - item 3 - blz. 2/3

Mevrouw Bredenoord (D66):

We weten ook nog weinig van hoe kinderen en volwassen wilsonbekwamen in wetenschappelijk onderzoek — zowel therapeutisch als niet-therapeutisch — belasting van onderzoek ervaren. Daarom zouden we bij niet-therapeutisch onderzoek standaard de belasting kunnen gaan meten door bijvoorbeeld een app te ontwikkelen die elke dag aan de proefpersoon vraagt hoe het gaat. Een reactie met een kleur, bijvoorbeeld groen/oranje/rood of met smileys kan al voldoende zijn. De scores komen terecht bij een onafhankelijk arts of een Data Safety and Monitoring Board, die bij oranje of rood, of bijeen verdrietige smiley, een seintje geven. Op deze manier kan de individuele proefpersoon beter in de gaten worden gehouden en leren we meer over wat hij of zij als belastend ervaart. Ziet de minister mogelijkheden om dergelijke aanvullende voorwaarden te formuleren? Ziet de ministermogelijkheden om dergelijke initiatieven aan te moedigen?

Handelingen I 2016-2017, nr. 3 - item 3 - blz. 8/9

Mevrouw Bredenoord (D66):

Gaat u nog in op het monitoren van de belasting tijdens een studie?

Minister Schippers:

Dan de definiëring van de risico's en de permanente controle. Zie ik mogelijkheden om aanvullende voorwaarden te formuleren en zie ik mogelijkheden om initiatieven hiertoe aan te moedigen? De Medisch-Ethische Toetsingscommissie zal bij de beoordeling van het onderzoek meenemen hoe de risico's en de belasting gemonitord worden. Soms zal het niet nodig zijn om dit permanent te controleren, zoals bij onderzoek waarbij eenmalig een buisje bloed wordt afgenomen. Ingeval van een onderzoek waarbij een spier-biopt wordt afgenomen, ligt dit anders. Dan zal de Medisch-Ethische Toetsingscommissie erop toezien dat er een adequaat plan is voor het controleren van de bezwaren en de risico's. Deze procedure moet vastgelegd zijn in het onderzoeksprotocol dat beoordeeld is door de Medisch-Ethische Toetsingscommissie.

Mevrouw Bredenoord stelt dat in dit kader ook innovatieve zaken kunnen worden geïmplementeerd, zoals een app waardoor er veel beter op het niveau van het kind gemonitord kan worden. Ik vind dat een zeer waardevolle suggestie. Ik zal die suggestie expliciet meenemen in mijn gesprek met de CCMO. Juist omdat wij nieuwe technologieën hebben waarbij het kind op een andere manier erbij betrokken kan worden, moeten wij nagaan of die voldoende ingang vinden in deze voorwaarden. Ik zeg toe dat ik dit soort methoden expliciet onder de aandacht van betrokkenen zal brengen.

Handelingen I 2016-2017, nr. 3 - item 3 - blz. 12

Mevrouw Bredenoord (D66):

De minister legt veel vertrouwen en ook verantwoordelijkheid bij de METC. Dat is een terecht compliment voor het intensieve werk dat leden en secretariaten van METC's verrichten, maar ik vraag ook graag aandacht voor de keerzijde. METC's zijn al zeer zwaar belast. De omlooptijd om protocollen te beoordelen is erg lang. Mijn fractie heeft dan ook zorgen of er telkens nog wat extra bij kan. Daarom vragen wij graag continue aandacht voor de ondersteuning van METC's om dergelijke taken te kunnen verrichten.

Verder is een METC of de CCMO er niet meer bij betrokken, als de studie eenmaal is goedgekeurd. Daarom is het belangrijk dat er ook monitoring tijdens de studie is, dus als het eigenlijk uit de handen van de METC is.

Ik dank de minister voor de toezegging om innovatieve manieren verder te stimuleren om kinderen en volwassen wilsonbekwamen er beter bij te betrekken en ook de belasting te monitoren. Je zou de belasting kunnen monitoren tijdens de studie, bijvoorbeeld door een extra vraag in te vullen op het ABR-formulier; dat is het formulier dat onderzoekers allemaal moeten invullen voordat het naar de METC gaat. Daarin staan allemaal vragen die standaard worden gesteld. Je zou nog kunnen vragen of de studie van dusdanige aard is dat de belasting online of via apps extra gemonitord zou moeten worden. Dat zou bijvoorbeeld teruggekoppeld kunnen worden naar hetzij de onafhankelijke arts, hetzij de METC. Dat zou een uitbreiding zijn van wat de METC nu doet. Graag krijg ik daarop een reactie van de minister.

Handelingen I 2016-2017, nr. 3 - item 3 - blz. 13

Minister Schippers:

Er moet continu aandacht zijn voor het werk van de Medisch-Ethische Toetsingscommissies. De kwaliteit wordt gemonitord via het toezicht van de CCMO. De CCMO heeft twee keer per jaar overleg met de voorzitters van de Medisch-Ethische Toetsingscommissies. Signalen over de werkdruk kunnen daar worden besproken. Ik heb dergelijke signalen van de CCMO niet ontvangen, maar wij moeten altijd de vinger aan de pols houden. Naar aanleiding van dit signaal van een lid van de Medisch-Ethische Toetsingscommissie zal ik dit zelf ter sprake brengen in het overleg met de CCMO. Daarbij zal ik ook de ervaringen en de monitoring van de belasting terugkoppelen, zoals ik in eerste termijn al heb toegezegd.

Wij moeten gebruikmaken van innovatieve middelen. Je kunt kinderen heel ingewikkelde vragen stellen, maar een smiley begrijp je al vrij snel. We moeten bekijken hoe we dat op zorgvuldige wijze kunnen doen. Ik teken hierbij aan dat er ook een arts bij het kind is. Die arts bewaakt dat kind en bewaakt ook dat alles op de juiste manier gebeurt.

Mevrouw Bredenoord heeft gevraagd of je de belasting kunt monitoren tijdens de studie met een extra vraag op het formulier vooraf. Ik zal bekijken of wij dat formulier kunnen aanpassen.


Brondocumenten


Historie