Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Rappel maart 2016)



Dit is het rappel tot 02-01-16.

 




Toezegging Evaluatie nieuwe staatkundige structuur (31.568) (T01031)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vragen/opmerkingen van de leden Van Kappen (VVD), mevrouw Ten Horn (SP) en Laurier (GroenLinks), toe dat nieuwe staatkundige structuur in werking zal worden geëvalueerd na ommekomst van 5 jaar, waarbij met name ook zal worden gekeken naar de integratie van de BES in het Nederlandse staatsbestel


Kerngegevens

Nummer T01031
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 mei 2009
Deadline 31 december 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. G.H.M.M. ten Horn (SP)
generaal-majoor der Mariniers (b.d.) F.E. van Kappen (VVD)
drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Caribisch Nederland
evaluaties
staatkundige vernieuwing
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 32

Blz. 1457

(...)

De heer Van Kappen (VVD):

De Grondwet, inclusief artikel 1, is volledig op de BES-burgers van toepassing. Inzake hun rechten en plichten kan alleen worden gedifferentieerd voor zover er geen sprake is van ongelijke behandeling. Daar is hier dus geen sprake van, integendeel. De regering denkt dit op te lossen door een afwijkingsartikel op te nemen in het Statuut. Maar is het niet merkwaardig dat voor een deel van Nederland de Grondwet op onderdelen buiten werking wordt gesteld door een artikel in het Statuut? Horen regelingen voor de BES-eilanden in de nieuwe situatie eigenlijk nog wel thuis in het Statuut? Mijn fractie is van mening dat deze constructie eigenlijk niet kan en hoogstens een tijdelijke oplossing kan bieden. Uiteindelijk is naar onze mening, hoe lastig dan ook, een grondwetswijziging noodzakelijk. Ik krijg graag de mening van de bewindslieden over dit punt

Blz. 1462

Mevrouw Ten Horn (SP):

In de Slotverklaring is overeengekomen dat er speciale aandacht besteed zal worden aan het inlopen van achterstanden bij de heffing en inning van belastingen. Hoe staat het er op de verschillende eilanden op dit punt voor? Wanneer zal integratie van landsbelastingen van de BES-eilanden met de Nederlandse wetgeving gaan plaatsvinden? Hoever is het met het Nederlands onderzoek naar het toekomstig fiscale stelsel voor de BES-eilanden? Begrijpen wij het goed dat de systematiek van de Wet financiële verhoudingen BES (WfvBES) sterk overeenkomt met de heffing van gemeentebelastingen? Is dat de reden waarom in de Besluitenlijst BES van 13 januari jongstleden staat dat op de BES-eilanden met name de winstbelasting verder verlaagd of afgeschaft zal worden? Is dat omdat winstbelasting onder het rijksbelastingregime valt of is er een andere aanleiding? Op welke termijn wordt bezien hoe het regime van rijksbelastingen op de BES-eilanden vorm moet krijgen?

Blz. 1467

De heer Laurier (GroenLinks):

De BES-eilanden worden onderdeel van het land Nederland. Wie de publieke discussie volgt, zegt dat het vooral gemeenten lijken te worden, bijzondere gemeenten, maar dat is toch niet helemaal juist. Het worden openbare lichamen […] Ik kan mij voorstellen dat in een overgangsfase wordt gekozen voor openbare lichamen. Maar hoe ziet het kabinet die toestand op een wat langere termijn? Zullen de eilanden dan nog steeds openbare lichamen zijn of zullen ze toch meer ingroeien in onze normale bestuurlijke verhoudingen? In feite geldt die vraag ook voor de wetten die zullen gelden in de overgangsfase. Voor een deel wordt Antilliaans recht omgezet in Nederlands recht, maar hoe ziet die situatie er op termijn uit? Mijn fractie zou het op prijs stellen als er vanuit het kabinet wat meer helderheid over werd gegeven. Is er sprake van een overgangsperiode, hoe lang is die, aan welke termijnen wordt gedacht en welk eindbeeld bestaat daarbij?

Blz. 1487-1488

Minister Hirsch Ballin:

In antwoord op de vragen die zijn gesteld door mevrouw Ten Horn, de heer Laurier en de heer Van Kappen zeg ik toe dat wij de nieuwe staatkundige structuur in werking zullen evalueren na ommekomst van vijf jaren. Wij zullen dan ook nagaan of de verankering van Bonaire, Saba en Sint Eustatius voldoende is. Uiterlijk dan zullen wij ook tot een conclusie moeten zijn gekomen over de toekomstige relatie tot het EU-recht en andere wetgeving die in het Europese deel van Nederland van kracht is.



Historie







Toezegging Invoering van het dualisme in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal vijf jaar na inwerkingtreding van de WolBes worden geëvalueerd (31.954) (T01154)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de leden van de CDA-fractie (i.c. Doek), toe dat de invoering van het dualisme in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet zal worden geëvalueerd.


Kerngegevens

Nummer T01154
Status voldaan
Datum toezegging 27 april 2010
Deadline 31 december 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Nota naar aanleiding van het verslag
Categorie evaluatie
Onderwerpen dualisme
evaluaties
Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Kamerstukken Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (31.954)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2009/10, 31954 B, blz. 4

Leden CDA-fractie (i.c. Doek):

De vormgeving van de openbare lichamen is in nauw overleg met de diverse bestuurscolleges en gebaseerd op de uitgangspuntennotitie van 31 januari 2008 tot stand gekomen. De leden van de CDA-fractie onderschrijven deze uitgangspunten. Zij achten het juist dat de Gemeentewet uitgangspunt is en menen dat de diverse bepalingen die erop gericht zijn om een zo’n onafhankelijk mogelijk bestuur te waarborgen, ook voor andere afgeleide organen van het openbaar lichaam geëigend zijn tegen de achtergrond van de zeer bescheiden omvang van de drie eilanden. Genoemde leden houden enige reserve met betrekking tot het invoeren van het dualisme, mede tegen de toch niet altijd positieve ervaringen in Nederland op dit punt. In dat kader vragen zij de regering om de dualisering uitdrukkelijk te betrekken bij de evaluatie. Deze leden achten de onverenigbaarheid van functies zoals bij amendement-Remkes c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 31 954, nr. 19.) voor ambtenaren van Bonaire geregeld juist.

Kamerstukken I 2009/10, 31954 C, blz. 4

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:

Op verzoek van de leden van de CDA-fractie kan ik toezeggen dat de invoering van het dualisme in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet zal worden geëvalueerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Koninklijk Besluit vervallen rijkswet financieel toezicht zal voorgehangen worden bij de Eerste Kamer (32.026 (R1888)) (T01220)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ten Horn (SP), toe om een Koninklijk Besluit dat ziet op het vervallen van de rijkswet financieel toezicht ook voor te hangen bij de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T01220
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden dr. G.H.M.M. ten Horn (SP)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Caribisch Nederland
financieel toezicht
voorhangbepalingen
Kamerstukken Uitvoering Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (34.269)
Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (32.026 (R1888))


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1585

Ten Horn (SP):

Wij vragen de regering verder of zij ter uitvoering van de motie-Van Bochove/Leerdam voornemens is om de voordracht voor het KB zoals bedoeld in artikel 35 van deze wet, tevens bij deze Kamer voor te hangen.

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1599

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Mevrouw Ten Horn vroeg: zal de regering een Koninklijk Besluit dat ziet op het vervallen van de rijkswet financieel toezicht ook voorhangen bij de Eerste Kamer? De motie-Van Bochove/Leerdam waarnaar mevrouw Ten Horn verwijst, voorziet in het voorhangen van het bedoelde besluit bij de Staten-Generaal en bij de Staten van Curaçao en Sint-Maarten. Ik lees dit zo dat het besluit ook zal worden voorgehangen bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Eerste Kamer zal tweemaal per jaar geïnformeerd worden over de voortgang van de uitvoering van de plannen van aanpak inzake de AMvRB 'Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint-Maarten' (32.213 (R1903) (T01222)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Laurier (GroenLinks), toe de voortgangsrapportages over de uitvoering van de plannen van aanpak inzake de AMvRB 'Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint-Maarten' tweemaal per jaar aan de Eerste Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01222
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 juni 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Curaçao
landstaken
motie-Leerdam
plannen van aanpak
Sint Maarten
uitvoering
waarborging
Kamerstukken Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen (32.213 (R1903))


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1579

Laurier (GroenLinks):

In de eerste plaats voorziet de algemene maatregel van rijksbestuur die een uitvloeisel is van de motie-Leerdam, erin dat er op basis van plannen van aanpak op genoemde punten wordt gewerkt aan de verdere organisatorische opbouw van de nieuwe autonome landen. De volledige status van autonoom land wordt pas bereikt als de plannen van aanpak zijn gerealiseerd. De AMvRB geldt in principe voor twee jaar maar kan telkens met twee jaar worden verlengd. Voor zowel intrekking als verlenging van de algemene maatregel is een besluit nodig, en dat besluit wordt voorgehangen bij het parlement. Op dat punt is het natuurlijk van belang dat wij hier en aan de overkant kunnen beoordelen of het punt bereikt is of juist niet, zodat het besluit kan worden ingetrokken dan wel verlengd. Mijn fractie is niet helemaal duidelijk hoe in de tussentijd de Kamers zullen worden geïnformeerd om dat oordeel te kunnen vellen.

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1599

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

De heer Laurier vroeg hoe beide Kamers worden geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de plannen van aanpak. In de Tweede Kamer heb ik toegezegd de Kamer twee keer per jaar te informeren over die voortgang, gebaseerd op rapportages van de

voortgangscommissie. Als gevolg van de motie-Leerdam moet het ontwerp-KB over het al dan niet verlengen van de werkingsduur van de regeling aan beide Kamers worden voorgelegd. Het ligt dus in de rede dat ik de voortgangsrapportages ook aan de Eerste Kamer doe toekomen. Dat is bij dezen toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijkheden voor vereenvoudiging BES-wetgeving worden meegenomen bij toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur (31.568) (T01224)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe bij de eerder toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur, die zal plaatsvinden vijf jaar na inwerktreding (T01031), ook de mogelijkheden voor vereenvoudiging van de BES-wetgeving te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01224
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen BES-wetgeving
evaluaties
vereenvoudigingen
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1568

Van Bijsterveld (CDA):

Voor de BES-eilanden zijn inmiddels de nodige wetsvoorstellen aangenomen. Deze voorstellen en de voorstellen die nog gedaan zullen worden, kenmerken zich door een enorme omvang en complexiteit. Uitgaande van de logica van de staatkundige hervorming en met het Nederlandse stelsel van wetgeving in gedachten, komen wij bijna  vanzelfsprekend bij dit type regelgeving uit. Voor zover wij nu kunnen overzien, zit deze regelgeving goed in elkaar. Bij het zien van de voorstellen rijst bij de CDA-fractie echter de wat meer principiële vraag of dit soort regelgeving wel de meest vruchtbare is. Al met al is het namelijk een vrij complexe manier van vooral juridische sturing. De CDA-fractie heeft geen pasklaar antwoord hierop. Wellicht is het goed om in het kader van de toekomstvisie te denken aan mogelijke alternatieven voor deze sturing. Is de regering bereid om over alternatieven na te denken?

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1596

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik verwacht dat in de toekomst de complexiteit van de BES-wetgeving zal verminderen. Geleidelijk zal de Nederlandse wetgeving worden ingevoerd. Er zullen weliswaar altijd afwijkingen van Nederlandse wetgeving nodig zijn – de specifieke vraag van besturen op de eilanden – maar ook die zullen minder worden al naar gelang de verschillen met het Europese deel van Nederland kleiner worden. De komende vijf jaar zal een periode van legislatieve rust in acht worden genomen, zoals wij hebben afgesproken. Daarna zullen wij datgene wat wij hebben uitgewerkt van de nieuwe staatkundige structuur evalueren. Dan kan worden bezien of de huidige wetgeving voor de BES kan worden vereenvoudigd. De regering is bereid om dat te doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending conceptversie richtlijn (22.112 / 31.544, CK) (T01237)

De staatssecretaris voor Europese Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een verzoek van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin, toe dat, wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, het kabinet voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van de richtlijn aan de Eerste Kamer opstuurt.


Kerngegevens

Nummer T01237
Status openstaand
Datum toezegging 17 april 2010
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie overig
Onderwerpen discriminatie
gelijke behandeling
richtlijnen
Kamerstukken Europees voorstel voor richtlijn gelijke behandeling (31.544)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie (22.112)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 2:

De commissie verzoekt de regering de definitieve versie van de richtlijn waarover in de Raad besluitvorming moet plaatsvinden ruimschoots voorafgaand aan de desbetreffende Raad aan de Kamer te doen toekomen opdat nog de mogelijkheid van een (nader) overleg bestaat.

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 3:

Wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, zal het kabinet – zodra de betreffende stukken beschikbaar zijn – voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van bovengenoemde richtlijn aan u doen toekomen.

Zie voor meer informatie ook Edossier E080071


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg over wethoudersnorm (32.600) (T01605)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Koole (PvdA) en Huijbregts-Schiedon (VVD), toe om in overleg te treden met de VNG over eigen maximumsalarissen van lokale overheden en de uitkomst van dat overleg per brief aan de Eerste Kamer mede te delen.


Kerngegevens

Nummer T01605
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 31 mei 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden W.H. Huijbregts-Schiedon (VVD)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen normering
topinkomens
wethoudersnorm
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 8-9

De heer Koole (PvdA): Tot slot heb ik nog enkele vragen ter verduidelijking van de doorwerking van de wet op het subnationale niveau. Lokale overheden geven immers soms ook subsidies aan instellingen die volgens deze wet als semipubliek zouden worden aangemerkt. Als er een dergelijke subsidierelatie aanwezig is, kan de betrokken lagere overheid dan nadere voorwaarden stellen over de maximumsalariëring bij de betreffende instelling of is het zo dat hier het in de wet gestelde maximum of het volgens deze wet door de minister vastgestelde sectorale maximum geldt en dat hiervan niet door de lagere overheden kan worden afgeweken? Een vergelijkbare vraag geldt voor het idee van een zogenaamde "wethoudersnorm" waarvoor in sommige plaatsen wordt gepleit. Kan een gemeente bepalen dat voor gemeentelijke ambtenaren die vallen onder de definitie van "topfunctionaris" in de wet, een maximumsalariëring geldt ter hoogte van het salaris van een wethouder in die gemeente? Het achterliggende idee bij deze vragen is of er hier sprake is van gemeentelijke autonomie en, zo ja, of de minister een ontwikkeling naar lokaal ingrijpen en lokale variatie wenselijk acht?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 29-30

Minister Plasterk: Het andere algemene punt waarover verschillende leden hebben gesproken, betreft de "wethoudernorm" of de "Brabantnorm". De vraag was in hoeverre het lokale overheden is toegestaan om eigen normen te stellen. Ik stel voorop dat als die eigen normen ruimer zijn dan die in de WNT, overheden tegen de grens van de WNT oplopen. Dan geldt vanzelfsprekend de Wet normering topinkomens. Ik aarzel eigenlijk om mij uit te spreken over de bevoegdheden van lokale overheden om verdere grenzen te stellen. Zij zullen zich moeten houden aan de wet en aan de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. De vrijheid van onderhandelen geldt natuurlijk ook voor die kant van de spiegel. Als zij zich in de rol van werkgever voornemen om niet meer dan een bepaald salaris te betalen, dan kan ik niet vanuit mijn positie overzien of zij die ruimte krijgen. Of dat rechtmatige subsidievoorwaarden zouden zijn, valt in elk geval buiten de reikwijdte van deze wet. Ik kom dus eigenlijk niet toe aan het geven van een specifiek antwoord op de vraag naar de wenselijkheid van zo'n lokale norm.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 37

De heer Koole (PvdA): Mijn volgende opmerking betreft de wethoudersnorm, de Brabantnorm. Hebben lagere overheden die bijvoorbeeld een subsidierelatie hebben met een instelling, de vrijheid om een eigen norm te stellen? Geldt dit ook ten aanzien van de eigen ambtenaren die onder de definitie van deze wet vallen? De eigen norm zal nooit hoger zijn dan het maximum dat in de wet is vastgesteld, maar kan hij wel lager zijn? Kiest de minister voor de autonomie van de gemeenten? Dat kan, dat is een heel principiële keuze. Het effect daarvan kan echter zijn dat het in de ene gemeente zus en in de andere gemeente zo is geregeld en dat ambtenaren die van de gemeente naar het Rijk gaan, met verschillende regimes te maken krijgen. Of wil de minister dit niet en streeft hij ernaar dat de vrijheid van gemeenten in het stellen van een norm voor de maximumsalariëring van ambtenaren beperkt wordt? Daarover zou ik graag duidelijkheid krijgen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 38

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): Ik kom nog even terug op de decentrale overheden. Dit lijkt wel afgesproken met de heer Koole, maar het is puur toeval in dit geval. De minister is niet heel erg duidelijk over de eigen normen van de decentrale overheden. Ik begrijp dit best. Natuurlijk gaat men niet over de norm heen. Wat zijn echter de effecten als het de gemeenten of provincies – Brabant is daar een voorbeeld van – vrijstaat om onder de normen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector te gaan zitten? Ik had het daarnet even gekscherend over het wethoudersalaris. Als je het wethouderssalaris als norm neemt, kom je in Amsterdam natuurlijk op een totaal andere norm uit dan in Oosterhout. Ik vraag hier graag aandacht voor. Als de minister toch gaat praten met de VNG en waarschijnlijk ook nog weleens met het IPO over de grens van 500.000 voor gesubsidieerde instellingen, kan hij dit dan ook aan de orde stellen? Laat de Kamer even weten wat de uitkomst daarvan is. Kunnen daar verdere afspraken over gemaakt worden?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 40

Minister Plasterk: Ik dank de heer Koole voor de toelichting over het punt waarover wij daarnet een discussie hebben gehad. Dan de wethoudersnorm. Wil ik de vrijheid beperken van lokale overheden om een eigen norm in te stellen of kies ik voor de autonomie van de gemeenten? Ik wil in deze Kamer toch een enigszins constitutioneel antwoord op geven en precies zijn over wat aan mij is om bij de bespreking van dit wetsvoorstel te antwoorden. Nee, ik wil niet de vrijheid van het lokaal bestuur beperken om eigen keuzes te maken. Dat zou ik ook helemaal niet mogen doen, maar daarmee is niet gezegd dat elke keuze mag. Ik kan werkelijk niet overzien of het in rechte houdbaar is wanneer men bij een gesubsidieerde instelling besluit om een bepaald maximumsalaris als voorwaarde op te leggen. Daarover zou ik advies moeten vragen. Dat kan ik niet overzien en ik weet ook niet of dat wenselijk is. Ik weet wel dat het lokaal bestuur zich voor het eigen personeel, dat volledig valt onder categorie 1, dus met maximumbetaling, er wel aan zal moeten houden. Nogmaals, ik heb niet het voornemen om dat vanaf hier te beperken, maar het kan een zekere beperking hebben. Of het wijs is om het te doen is aan het direct gekozen lokaal bestuur, dus ik wil daar niet in treden. Ik kan wel toezeggen om in overleg te treden met de VNG en te vragen hoe zij hiermee denkt om te gaan. Ik zeg toe dat ik de uitkomst van dat overleg per brief aan deze Kamer zal meedelen. Ik zie dit als een acceptabele manier om met dit onderwerp om te gaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Planning, opzet en opdracht evaluatie staatkundige structuur (33.400 IV) (T01753)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden De Graaf en Van Bijsterveld, toe om de opzet en opdracht voor de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur binnen het Koninkrijk in november/december 2013 aan de Kamer te doen toekomen.  Bij het maken van de planning van de evaluatie zal de minister goed afwegen of een extern aanbesteed onderzoek ten aanzien van de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur nodig is. De minister zal bij het formuleren van de opzet en opdracht ook ingaan op de vraag of het Statuut aan de orde wordt gesteld, nadat hij dit besproken heeft met de andere landen in het Koninkrijk. Voorts zal de minister bij de evaluatie de functie, naamgeving en bevoegdheden van de Rijksvertegenwoordiger meenemen.


Kerngegevens

Nummer T01753
Status voldaan
Datum toezegging 4 juni 2013
Deadline 31 december 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
staatkundige structuur
Kamerstukken Begrotingsstaat Koninkrijksrelaties 2013 (33.400 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 39

Minister Plasterk:

Als het allemaal goed loopt, krijg ik deze zomer de voorlichting van de Raad van State. Dan bereiken we een akkoord over de opzet van het onderzoek. In november 2013 informeer ik de MR over de opdracht voor een evaluatie. Dat gaat per brief naar de Eerste en Tweede Kamer, die het van belang vinden te weten wat de precieze opdracht voor die evaluatie wordt. Dan volgen er debatten. Vervolgens gaat er een definitieve versie van de terms of reference uit, waarna er een EU-aanbesteding en de gunning van het onderzoek volgen. Inmiddels zitten we dan in 2014, in welk jaar er een rapportage komt, die voortdurend moet worden besproken met de andere partners. In deze planning gaat alles in december 2015 naar Eerste en Tweede Kamer, met de bedoeling dat we in 2016 een besluit kunnen nemen. Dat is de planning als alles ideaal verloopt. Ik wil met alle plezier in commissie- of ander verband eens bespreken of die planning wel realistisch is. Ik denk van wel. Ik denk zelfs dat ze optimistisch is. Niemand wil dat het stemrecht voor de Eerste Kamer nog zo lang wegblijft voor de bewoners van de BES-eilanden. Tegelijkertijd zie ik het bezwaar van het veranderen van de Grondwet terwijl de evaluatie nog niet klaar is.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik denk dat deze Kamer zich daar terdege van bewust is. Het gaat nota bene om stemrecht ten behoeve van deze Kamer. Het is niet zo dat deze Kamer willoos laat gebeuren dat de eerste lezing niet meer wordt afgehandeld voor de eerstvolgende verkiezingen voor de Tweede Kamer. Daar zijn we zelf bij. Dat is een belangrijke constatering, want het betekent dat wijzelf in de gaten kunnen houden wat de planning van de minister is en of onze planning daarop kan aansluiten. Ik ben het met de minister eens dat we over die tabel nog eens in kleiner verband moeten komen te spreken. Maar de minister heeft het over een onderzoek dat leidt tot een Europese aanbesteding, wat wel een specifieke invulling van het begrip "evaluatie" is. Het was mij niet duidelijk dat dat uit de wetgeving voortvloeit. De minister zou ook kunnen kiezen voor een gezaghebbende commissie die misschien wat onderzoek laat doen, zonder dat daaraan direct Europese aanbestedingen met termijnen te pas komen. Die termijnen zouden het inderdaad krap maken. Is dat geen politieke keuze van de minister, die zodanig interpretabel is dat je ook iets anders zou kunnen doen?

Minister Plasterk:

Ik heb hierover advies gevraagd van de Raad van State, wat gevolgen kan hebben voor de tijdstabel. Daar staat wel tegenover dat de Kamerbehandeling redelijk krap is ingepland. Dit zijn zaken waarvan ik me kan voorstellen dat het langer duurt dan gepland. Nogmaals, ik weet niet hoeveel tijd de andere koninkrijkspartners nodig hebben voor het vormen van hun mening. In die zin weet ik niet of dat netto gezien korter is dan wat ik net aangaf. Ik stel voor dat we daar nog eens in detail naar kijken, aan de ene kant om te zorgen dat mensen het stemrecht zo snel als praktisch mogelijk is krijgen, terwijl aan de andere kant de Grondwet niet nodeloos wordt veranderd.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik vind dat prima. Ik vraag alleen aan de minister om bij die gelegenheid goed af te wegen of zo'n extern aanbesteed onderzoek nodig is, of dat het veel beter in de vorm van een commissie kan worden gedaan. Ik denk aan een commissie van gezaghebbende mensen uit verschillende landen. Dat zou misschien helpen.

Minister Plasterk:

Ik zeg toe dat ik dat zal overwegen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 41

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik wil er nog één vraag aan vastkoppelen. De minister zegt dat het niet zo handig is om na tweeënhalf jaar de naam te veranderen. Wij krijgen echter nog een evaluatie. Ik neem aan dat in het kader van de evaluatie die functie wordt meegenomen. Het ligt dan voor de hand om dit soort zaken te bekijken, inclusief de naamgeving en de bevoegdheden. Is de minister bereid om dit punt in de evaluatie mee te nemen?

Minister Plasterk:

Ik ben daartoe bereid. Ik gaf slechts een eerste reactie op de vraag, maar dat is natuurlijk mogelijk.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 49

Minister Plasterk:

Dan kom ik op de vragen van de heer De Graaf. Hij herinnerde mij er terecht aan, zoals ik al in mijn inleiding zei, dat die evaluatie binnen zes jaar moet plaatsvinden. Dat is een wettelijke verplichting. We gaan doen wat we kunnen. Kan daarbij ook gekeken worden naar het Statuut? Als daar aanleiding voor is, kan dat een reden zijn om het Statuut opnieuw aan de orde te stellen. Dat moet dan wel met instemming van vier landen veranderd worden. Ik sluit dat echter niet op voorhand uit. Ik ben het met de heer De Graaf eens dat het Statuut al heel lang meegaat en daardoor wellicht zijn actualiteitswaarde verliest.

De heer Thom de Graaf (D66):

Op zichzelf pleit het juist voor het Statuut dat het al bijna 60 jaar meegaat. Net als ik heeft ook de heer Van Kappen de minister eraan herinnerd dat het Statuut op onderdelen in zekere zin obsoleet is geworden. Het is dus verstandig om dat toch eens te doen. Overigens is dit een voornemen dat al lang in de pen lag, want ook voor de tijd die ik beschreef, werd er al gedacht aan de instelling van een staatscommissie. Is de evaluatie van de nieuwe staatkundige verhoudingen niet een goed moment om dat mee te nemen? Ik zou het zeer plezierig vinden als de minister zou toezeggen dat dit in zijn denken wordt meegenomen en dat hij de Kamer daarover zal rapporteren als hij komt te spreken over het tijdpad en de inhoud van de evaluatie.

Minister Plasterk:

We gaan sowieso de opdracht voor die evaluatie in de Kamers bespreken. Laten we in die context bekijken of dit ook op de agenda wordt gezet. Dat zou mij ook de gelegenheid geven om te bekijken hoe de andere landen hier tegenover staan. Zij moeten het er ook mee eens zijn, want zonder hun instemming kunnen we het überhaupt niet veranderen. Als we het zo zouden mogen doen, kunnen we het netjes in de procedure passen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar handhaving door gemeenten (34.000 VII) (T02030)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sylvester (PvdA), toe om nader onderzoek te verrichten naar de handhaving van wet- en regelgeving in de praktijk door gemeenten. Hij zal tevens overleg voeren met de VNG om te bezien of vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek het gebruik van reeds bestaande handreikingen en vergelijkbare instrumenten, voorlichting en overlegkaders kan of moet worden geïntensiveerd.


Kerngegevens

Nummer T02030
Status voldaan
Datum toezegging 8 december 2014
Deadline 1 april 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden dr. J.J. Sylvester (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen gemeenten
handhaving
toezicht
Kamerstukken Begrotingsstaten Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2015 (34.000 VII)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2014/15, 34 000 VII, B, p. 1-2

Naleving van wet- en regelgeving is van groot belang en daar draagt een effectief toezicht en een effectieve handhaving in hoge mate toe bij. Gemeenten zetten zich stelselmatig in om toezicht en handhaving effectief in te richten en te organiseren. Belangrijke onderdelen van het gemeentelijk handhavingsbeleid zijn een heldere planning, inzicht in de risico’s en risicogebieden, een adequate gebruikmaking van de verschillende handhavingsinstrumenten én een bestuurlijk gedragen prioritering. Ik onderken dat het aantal regels waarvoor de gemeenten belast zijn met de zorg voor een goede handhaving, omvangrijk is. De vraag, of hier sprake is van een té grote last en of dit tot zorg zou moeten leiden, kan met de huidige kennis van zaken moeilijk algemeen en actueel worden beantwoord. Daarom deel ik de wens van de leden van de fractie van de PvdA om hier nader onderzoek naar te doen. En zal ik in het eerste kwartaal van 2015 in overleg met gemeenten een dergelijk onderzoek entameren. Parallel aan het inrichten van een dergelijk onderzoek zal ik overleg voeren met de VNG, om te bezien of vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek het gebruik van reeds bestaande handreikingen en vergelijkbare instrumenten, voorlichting en overlegkaders kan of moet worden geïntensiveerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Agenda Stad (33.659) (T02047)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Meijer (SP) en De Boer (GroenLinks), toe een Agenda Stad te ontwikkelen, waarin ook de in de motie-Meijer c.s. (33659, J) genoemde knelpunten worden meegenomen. 


Kerngegevens

Nummer T02047
Status voldaan
Datum toezegging 16 december 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Drs. E.Th.M. Meijer (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Agenda
grote steden
plusregio's
Kamerstukken Afschaffing van de plusregio’s (33.659)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 2 - blz. 7

De heer Meijer (SP): Heeft de minister een visie op de toekomst van het bestuur van de grootstedelijke agglomeraties?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 10 - blz. 1

Minister Plasterk: De laatste vraag, dacht ik, is ook van de heer Meijer. Hij vroeg naar mijn visie op de toekomst van het bestuur van de grootstedelijke agglomeraties. Ik ben blij dat de heer Meijer die vraag heeft gesteld, want vandaag praten we over juridische structuren en we hebben hier al vaker gepraat over indelings- en herindelingskwesties, maar er ligt een veel grotere agenda voor op het gebied van grootstedelijke agglomeraties. Ik heb al eerder gemeld dat ik in het kader van de ontwikkeling van de Agenda Stad in 2015 als coördinerend minister op dat terrein wil komen met een aansprekende agenda voor het versterken van de economie en het leven en welzijn in de grote steden. Dat begrip grote stad neem ik ruim, want als je het van een afstand bekijkt is Nederland eigenlijk één groot verstedelijkt gebied. Ik zal daar een voorzet voor doen. Overigens ga ik daarover in detail nog in discussie met de gemeenten. Die hebben er een grote rol in. Dat doe ik ook met andere maatschappelijke partners: het bedrijfsleven en andere organisaties die zich daarbij willen voegen. Ook bij het voorzitterschap van Europa volgend jaar zal de Urban Agenda wat mij betreft een van de terreinen zijn waar we grote aandacht aan zullen besteden. Ik hoop op dit onderwerp nog terug te komen in gesprek met deze Kamer. Ik denk dat ik hiermee de vragen heb beantwoord.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 10 - blz. 2-3

De heer Meijer (SP): Mijn fractie zou eventueel kunnen instemmen met dit wetsvoorstel, als ze het vertrouwen heeft dat de regering voortwerkt aan het oplossen van agglomeratieproblemen, het wegnemen van nodeloze conflicten en de democratische controle daarop. De minister heeft alleen op een deel van het eerste punt een toezegging gedaan die ik waardeer. Ik weet dat de minister niet blij wordt als de Kamer hem om een visie vraagt. Toch denk ik dat juist in dit geval een visie op de toekomst noodzakelijk is. Anders gaat alles wat er in de afgelopen 50 jaar is gebeurd, zich weer herhalen. Ik denk dat het een steun voor de minister is als de Kamer zich uitspreekt over de wenselijkheid van een samenhangende toekomstoplossing. Daarom zal ik de vanochtend aangekondigde motie nu indienen.

De voorzitter: Door de leden Meijer, De Boer, Kox, Ruers, Gerkens, Elzinga en Quik-Schuijt wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat grote steden en agglomeraties in en buiten Nederland in toenemende mate aandacht vragen voor de belangrijke economische en culturele rol die zij spelen;

overwegende dat sinds 1965 voortdurend plannen zijn ontwikkeld voor en is geëxperimenteerd met bestuursconstructies waarin grote steden en hun omgeving gezamenlijk grensoverschrijdende gemeentelijke taken en in een aantal gevallen ook een deel van de provinciale taken uitvoeren, vanuit de verwachting dat dit zal leiden tot een betere kwaliteit van bestuur;

overwegende dat de gemeenten die tot nu toe samenwerken in de plusregio's Rotterdam-Rijnmond en Haaglanden het voornemen hebben om met ingang van 2015 naast de vervoerregio een nieuwe tussenbestuurslaag te vormen onder de verzamelnaam "Metropoolregio Rotterdam-Den Haag";

verzoekt de regering om een visie te ontwikkelen met betrekking tot:

de wijze waarop in de grote stedelijke agglomeraties bestuurlijke conflicten tussen gemeente, provincie, WGR-samenwerkingsverbanden en eventuele vervoersregio's vermeden kunnen worden;

de wijze waarop ook in de toekomst de in eerdere wetten en experimenten beoogde kwalitatief goede oplossingen van grootstedelijke vraagstukken kunnen worden bevorderd;

de wijze waarop democratische controle door de kiezers kan plaatsvinden op het ten behoeve van de agglomeratie gevoerde beleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter J (33659).

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 10 - blz. 4-5

Minister Plasterk: In het kader van een visie op de toekomst heb ik toegezegd om te komen met een Agenda Stad. Onderdeel daarvan kunnen ook de bestuurlijke knelpunten zijn die men tegenkomt. Die toezegging staat dus. De motie gaat verder dan dat en lijkt in die zin enigszins op de eerdere twee moties-Vliegenthart, die vroegen om een visie op het binnenlands bestuur. Die staat allereerst, kort samengevat, in het regeerakkoord en heb ik op verzoek van de SP-fractie tot tweemaal toe nader uitgewerkt in een vuistdik rapport. Dat heeft toen overigens niet geleid tot steun van de SP-fractie voor de concrete wetsvoorstellen. Echter, op het punt dat vandaag voorligt, hoop ik zeker op steun van de SP-fractie. Ik zeg ook toe dat wij op datgene wat hier de crux is, namelijk de bestuurlijke consequenties van het belang van de grote steden, terug zullen komen in het kader van de Agenda Stad. Ik hoop dat de heer Meijer met die toezegging zal kunnen leven. Daar zou ik het wat mij betreft ook bij willen laten.

(...)

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Ik hoorde de minister in zijn advies over de motie zeggen dat hij geen apart visiestuk wil. In de motie van de heer Meijer worden drie punten genoemd waarop een visie wordt gevraagd. Zijn dat punten die meegenomen kunnen worden in de Agenda Stad? Kan de minister toezeggen dat er in de Agenda Stad aandacht aan besteed kan worden?

Minister Plasterk: Ja. Waar uit de knelpunten rond het belang van de stad voortvloeit dat er opnieuw moet worden gekeken naar bijvoorbeeld conflicten met de provincie of Wgr-samenwerkingsverbanden, dan kan het in die context aan de orde komen. Wat ik niet zou willen, en ik hoop op enig begrip daarvoor, is ten derden male een visiestuk over middenbestuur schrijven. Als er bestuurlijke knelpunten aan de orde komen in het kader van de Agenda Stad, dan kunnen we die natuurlijk vol signaleren.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 16 - blz. 1

De heer Meijer (SP): Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik aangegeven dat de SP-fractie nooit een bewonderaar is geweest van het model plusregio's en dat we er dus begrip voor hebben als de regering daarin verandering wil brengen. In mijn tweede termijn heb ik aangegeven dat mijn fractie voor dit wetsvoorstel zou kunnen stemmen op het moment dat we de zekerheid hebben dat de na de opheffing te verwachten veelheid van problemen serieus wordt opgelost. De minister heeft een Agenda Stad aangekondigd. In antwoord op mijn tweede termijn en op een interruptie van GroenLinks heeft hij bevestigd dat de zaken die in mijn motie worden gevraagd daarbij een rol zouden kunnen spelen, maar echte harde duidelijkheid heeft hij daarbij niet geschapen. Ik interpreteer zijn antwoord als welwillendheid zonder zekerheid. Misschien levert die toekomstige Agenda Stad mettertijd iets op wat mijn fractie op dat moment zou kunnen overtuigen van de wenselijkheid om voor te stemmen. Zo ver is het nu voorlopig nog niet. Dat brengt ons ertoe om op dit moment onze steun aan dit wetsvoorstel te onthouden. Ik stel voor om mijn motie aan te houden tot na de Agenda Stad, het moment waarop zal blijken wat de regering gaat bijdragen aan de oplossing van de problemen die na de opheffing van de plusregio's zullen voortbestaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Belangen gemeenten (33.659) (T02048)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Bijsterveld (CDA) en Meijer (SP), toe om, als bij de overgang van taken van de gemeenschappelijke Wgr-plusstructuren naar de provincie de belangen van de gemeenten in de knel komen, dit in het overleg over de financiële verhoudingen tussen Rijk, provincies en gemeenten aan de orde te stellen en zich in te zetten voor een goede balans tussen de provincies en de gemeenten.


Kerngegevens

Nummer T02048
Status afgevoerd
Datum toezegging 16 december 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Drs. E.Th.M. Meijer (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen gemeenten
plusregio's
provincies
Kamerstukken Afschaffing van de plusregio’s (33.659)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 2 - blz. 2

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): De VNG stelt in een memo van 3 december 2014 dat met de overheveling van de BDU-gelden naar de provincies de afspraken in het Bestuursakkoord tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn geschonden. In dat Bestuursakkoord is immers uitdrukkelijk vastgelegd dat de BDU-gelden verkeer en vervoer worden overgeheveld naar de "algemene fondsen". Belangrijk in dit verband is dat het gaat om "fondsen". De VNG wijst daarbij op het verloren gaan van de wettelijke garantie van nauw overleg tussen provincies en gemeenten over de besteding van de BDU-gelden en op het feit dat in de toekomst — in de woorden van de VNG — de gemeenten zijn overgeleverd aan het eigen goeddunken van de provincies, die in de ogen van de VNG met bezuinigingen worden geconfronteerd. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de minister op deze stellingname van de VNG. Hoe ziet de minister de onderhandelingspositie van de gemeenten op dit punt ten opzichte van de provincie? Wij koppelen daar de vraag aan of de regering bereid is om, als zich onverhoopt structurele problemen voordoen, de gekozen keuzerichting te heroverwegen?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 2 - blz. 7

De heer Meijer (SP): Tot slot heb ik een aantal vragen. Anders dan bij vorige voorstellen op dit terrein zie ik geen toekomstvisie en geen oplossing voor de te verwachten problemen. Ik vraag de minister wat hij gaat doen met de komende Metropoolregio. Mag die regio tegenspartelende gemeenten tegen hun zin meenemen? Laat de minister een ruzie tussen Metropoolregio en Zuid-Holland ontstaan? Mag die regio met een breed takenpakket een extra bestuurslaag optuigen? Mag die regio wel vrijwillig functioneren naast een van bovenaf ingestelde vervoersregio, maar mag die daarmee niet samensmelten, of alleen maar tijdelijk samensmelten? Deze vraag is al door anderen gesteld. Moeten provincies op grondslag van gelijkheid met de gemeenten deelnemen aan de vervoersregio's, of staan ze er in feite helemaal buiten? En waarom gaan in de vier zonder meer op te heffen plusregio's de voor lokale vervoerstaken bestemde gelden naar de provincies in plaats van naar de gemeenten, die daarop rekenden?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 7 - blz. 3

Minister Plasterk: Mevrouw Van Bijsterveld en de heer Meijer vroegen: hoe kunnen wij, bij de overgang van taken van de gemeenschappelijke Wgr-plusstructuren naar de provincie, zeker weten dat de belangen van de gemeente daarbij niet in de knel komen? Mevrouw Van Bijsterveld wees op een brief van de VNG, die daarover haar zorgen heeft uitgesproken. In principe ga ik ervan uit dat de provincies zich opstellen op dezelfde manier waarop zij zich opstellen in de regio's waar geen Wgr-plus was en dat zij zaken in goede samenspraak met de gemeente doen. Ik heb op voorhand geen reden om eraan te twijfelen dat zij dat goed zullen doen. Ik heb veel vertrouwen in het democratisch proces. Als een provincie zich daarin onredelijk zou opstellen, denk ik dat de Statenleden — die komen ook ergens uit die provincie — wel aan de bel zullen trekken en zullen zeggen: goh, wat bent u eigenaardig bezig. Ik wil wel de volgende toezegging doen. Mocht die vrees, die kennelijk in VNG-kringen weleens wordt gevoeld, reëel worden — ik verwacht dat echt niet, hoor — dan kan dat aan de orde worden gesteld in het overleg over de financiële verhoudingen tussen Rijk, provincies en gemeenten en dan zal ik mij inzetten voor een goede balans tussen de provincies en de gemeenten. Dat is ook een antwoord op de vraag van de heer Meijer. Ik mijn nummering was dat vraag 7 van de heer Meijer.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 10 - blz. 1

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): We vinden het ook prettig dat hij bekijkt of er zich geen structurele problemen zullen voordoen in de verhouding tussen provincies en gemeenten bij het opheffen van de Wgr-plusregio's. Daar zijn we blij mee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Oprichting vervoerregio's (33.659) (T02049)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Bijsterveld (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD) en Koole (PvdA), toe over een half jaar te rapporteren over de oprichting van vervoerregio's. Als sprake is van onvoldoende vordering, grijpt de minister in.


Kerngegevens

Nummer T02049
Status voldaan
Datum toezegging 16 december 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
W.H. Huijbregts-Schiedon (VVD)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen plusregio's
vervoerregio's
Kamerstukken Afschaffing van de plusregio’s (33.659)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 2 - blz. 2

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Als mijn fractie het goed heeft begrepen, worden de Metropoolregio's nog wel aangewezen voor een overgangstijd, ter voorbereiding op de instelling van de vervoerregio's. Hoeveel tijd is er naar de schatting van de regering gemoeid met het laten plaatsvinden van die transitie? Is de regering bereid eventueel een maximale overgangstijd vast te stellen, bijvoorbeeld een jaar? Daar kunnen wij technisch een bepaalde vorm aan geven. Is de minister bereid om de Kamer tussentijds op de hoogte te houden van de vorderingen die op dit punt geboekt worden?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 2 - blz. 3

De heer Koole (PvdA): Kan de minister aangeven of de beperking tot vervoerszaken een wens is of een vereiste? Indien het laatste het geval is, betekent dit dan dat de metropoolregio, bijvoorbeeld Rotterdam/Den Haag, niet het openbaar lichaam voor vervoer kan zijn omdat die metropoolregio op meer terreinen wil samenwerken dan alleen op het gebied van verkeer en vervoer? Dat zou betekenen dat er naast een metropoolregio een aparte vervoersautoriteit komt. In dat geval — mevrouw Van Bijsterveld wees er ook al op — is mijn vraag voor welke datum deze scheiding van metropoolregio en vervoersautoriteit formeel gerealiseerd dient te zijn.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 2 - blz. 4

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): De aanpassing van de AMvB — wat betreft de procedure van de totstandkoming daarvan sluit ik mij aan bij de woorden die mijn collega Koole heeft gesproken — betekent wel dat in beide gebieden een nieuwe gemeenschappelijke regeling moet worden opgericht. Wat betekent dit voor de continuïteit van de voortgezette vervoerregio's? Hoelang blijven die nog in stand en waarom is er geen horizonbepaling opgenomen, zoals ook het CDA vroeg? Naar wij begrijpen wordt het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regio — de vrijwillige gemeenschappelijke regio — Metropoolregio en Stadsregio Amsterdam tijdelijk aangesteld als vervoersautoriteit tot de nieuwe specifieke gemeenschappelijke regeling in werking treedt. Mijn fractie zou die situatie graag aan een termijn gebonden zien. Wij denken dat een termijn van zes maanden slagvaardig is, maar ik hoorde ook andere termijnen noemen. Het stellen van een termijn moet toch mogelijk zijn?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 7 - blz. 5-6

Minister Plasterk: Het is van belang, met het oog op het doorgaan met dit traject, om de vervoerregio's per 1 januari te kunnen instellen. De praktijk is evenwel dat je om een vervoerregio te hebben die voldoet aan wat de AMvB vraagt, namelijk geen andere taken, er een zult moeten oprichten. Dat neemt wel enige tijd. Mevrouw Huijbregts, mevrouw Van Bijsterveld, de heer Koole, eigenlijk bijna iedereen vroeg hoe het in de tussentijd moet en hoeveel tijd daarvoor nodig is. Strikt genomen zijn voor de oprichting van een gemeenschappelijke regeling een paar maanden voldoende. Je moet langs alle gemeenteraden, want dat moet altijd gebeuren, maar dan ben je een paar maanden verder. Als de provincie er ook bij wordt betrokken, moet daar ook mee worden overlegd. Ik kan me voorstellen dat de provincie er de komende tijd, tot de Statenverkiezingen misschien iets minder met het hoofd erbij is. Laat dat ook iets vertraging opleveren. Ik zou denken dat over een half jaar duidelijk moet zijn hoe men dit allemaal wil en zal gaan doen. Binnen een jaar moet het beklonken kunnen zijn.

Hoe houden wij de vinger vervolgens aan de pols? Ik zeg de Kamer toe dat ik de vinger in elk geval aan de pols ga houden. Ik zal de Kamer over een half jaar rapporteren over de stand van zaken. Dan kan zij met mij bekijken of zij vindt dat gemeenten en provincies ernst hebben gemaakt met de overdracht aan dat openbare lichaam dat verder geen andere taken heeft. Ik zei zojuist al dat ik aanneem dat ook de bestuurderen zich zullen realiseren dat de wetgever heeft gesproken en dat het de bedoeling is dat zij een en ander op een opbouwende manier gaan doen. Mocht over een half jaar blijken — ik formuleer het positief — dat men onvoldoende vorderingen maakt, dan zijn er verschillende mogelijkheden. Je kunt het bij wet regelen, via de Wet personenvervoer 2000. Je kunt de AMvB ook intrekken maar dan vervallen de BDU-gelden aan de provincie. Dat sta ik niet voor. Ik wil op de verschillende varianten eigenlijk niet vooruitlopen, omdat dit misschien strategisch gedrag uitlokt. Ik houd het erop dat ik de Kamer over een half jaar informeer over de stand van zaken. Via deze weg dring ik er bij de bestuurders op aan om dit met elkaar op te lossen, langs de ook hier besproken wegen, wetend dat wij uiteindelijk ook middelen hebben om het op een andere manier op te lossen.

(...)

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Kan de minister toezeggen dat, wanneer het binnen een half jaar niet beklonken is, hij gaat interveniëren? Hij mag zijn kaarten bij zich houden over wat die interventie precies zou moeten zijn maar dan wordt er wel ingegrepen.

Minister Plasterk: Ik hou rekening met de mogelijkheid dat "beklonken" betekent dat men het in principe eens is en dat men het nog moet invullen. Daarom is mijn voorstel dat ik de Eerste Kamer over een halfjaar — ik zie hoe scherp de opvattingen hier liggen — informeer over de stand van zaken, ervan uitgaand dat men de boel dan op orde heeft, dat men klaar is of een heel eind op streek met het inrichten van de overgang. Zo niet, dan komt men niet alleen de regering, maar ook de Eerste Kamer en de Tweede Kamer tegen. Dat is duidelijk. Dan staan er voor het Rijk verschillende mogelijkheden open om daarin in te grijpen, maar ik blijf benadrukken dat ik ervan uitga dat de besturen van de grote steden en de besturen van de twee grootste provincies in ons land, gehoord deze beraadslaging, in staat zijn om te doen wat de AMvB van ze vraagt, namelijk een openbaar lichaam inrichten met geen andere taak dan het vervoer.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 7 - blz. 7

Minister Plasterk: Ik heb zojuist gezegd dat ik denk dat het praktisch gezien in een halfjaar moet kunnen. Binnen die termijn zou het beklonken moeten zijn. Je kunt een marge nemen en ze met mevrouw Van Bijsterveld maximaal een jaar gunnen, maar dat vind ik lang. Om die reden wil ik de Kamer al over een halfjaar rapporteren of men er al een heel eind mee op streek is. Zojuist heb ik gezegd dat er verschillende middelen zijn, zowel in de wet als via het intrekken van de AMvB, die ons ten dienste staan om in te grijpen als wij daar behoefte aan zouden hebben. Maar ik vind dat het zover niet zou moeten komen.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): Als de minister zegt dat het binnen een halfjaar haalbaar is, wat staat ons dan in de weg om de termijn te stellen op een halfjaar?

Minister Plasterk: Dat doe ik ook door de Kamer over een halfjaar te rapporteren over de stand van zaken. In samenspraak met de Kamer wil ik dan bekijken of wij vinden dat men ver genoeg op streek is.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Ik heb een aanvullende opmerking. Ik ben het helemaal eens met het eerste wat de minister zei. Daar kan ik mij goed in vinden. Wij moeten echter ook praten over situaties die onverhoopt zijn en misschien ook niet te verwachten zijn. Op een gegeven moment is er een eindperspectief. Het is zinnig om daar ideeën aan te koppelen over wat er moet gebeuren als zaken onverwacht en onverhoopt niet lopen zoals wij nu denken dat ze zullen lopen. De minister heeft inderdaad gezegd dat er dan verschillende opties aan de horizon verschijnen, maar de vraag die nog openstaat, is of de minister bereid is om die interventies eventueel ook te plegen als men over zo'n termijn heen gaat. Stel dat er onverwacht een impasse ontstaat. De vraag wat er dan gebeurt, moeten wij nog beantwoorden.

Minister Plasterk: Het antwoord is ja. Het kan niet zo zijn dat wij bij AMvB zeggen dat taken moeten worden overgedragen en dat wij, als men niks doet, het er dan maar bij laten zitten.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 10 - blz. 1

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): We zijn in het bijzonder blij met de toezeggingen van de minister dat hij de overdracht van taken naar de metropoolregio, naar de vervoersregio in de gaten zal houden. Hij zal de vinger aan de pols houden, rapporteren en is bereid tot interventie als het onverwacht en onverhoopt aan de orde mocht zijn.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 10 - blz. 2

De heer Koole (PvdA): Een tweede opmerking is dat ik heel blij ben dat de minister gezegd heeft dat hij de vinger aan de pols houdt met betrekking tot de termijn waarin een en ander moet geschieden. De minister heeft toegezegd aan de Eerste Kamer — ik neem aan ook aan de Tweede Kamer — over een halfjaar te rapporteren over de stand van zaken. Het ligt voor de hand dat een en ander dan een heel eind gevorderd zal zijn en, mocht dat niet het geval zijn, dat er dan iets zal gebeuren. Hij wilde nog niet zeggen wat precies om strategisch gedrag te vermijden, maar de minister zal dan toch initiatieven nemen zodat er ook daar wat gebeurt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gemeentelijke woonvisies (32.769 / 33.966) (T02074)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Vries-Leggedoor (CDA), toe met de VNG te overleggen om te bevorderen dat gemeentelijke woonvisies op grote schaal en zo mogelijk landelijk dekkend tot stand komen. In de evaluatie wordt nagegaan in welke mate gemeentelijke woonvisies tot stand gekomen zijn.


Kerngegevens

Nummer T02074
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2015
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. de Vries-Leggedoor (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gemeenten
woningcorporaties
woonvisie
Kamerstukken Novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (33.966)
Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (32.769)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 3 - blz. 1-2

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Je zou kunnen zeggen dat de woonvisie het fundament is waarop je je toekomst letterlijk bouwt. Waarom dan toch de weigering van deze minister en in alle eerlijkheid ook van zijn voorgangers om dit fundament in de wet te verankeren? We weten dat de Eerste Kamer geen recht van amendement heeft, maar we vragen de minister of hij bereid is om in overleg met de VNG te bevorderen dat een woonvisie door de gemeenten wordt opgesteld en hierbij de vinger aan de pols te houden. Nogmaals: het maakt mij niet uit hoe het heet; het gaat mij om het uiteindelijke doel, vastleggen wat je voor de toekomst nodig hebt.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 8 - blz. 7

Minister Blok: Mevrouw De Vries vroeg of ik dan in elk geval met de VNG om de tafel wil gaan zitten om te bevorderen dat die woonvisies op grote schaal en zo mogelijk landelijk dekkend tot stand komen. Daar ben ik graag toe bereid. Ik ben natuurlijk ook nauw in overleg met de VNG, met de huurdersorganisaties en met Aedes over de implementatie van deze wet. Dit specifieke onderdeel zal ik daarbij benadrukken. Ook in de evaluatie zal ik terugkomen op de mate waarin die woonvisies echt tot stand zijn gekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Beschouwing doorberekenen kosten (33.673) (T02108)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Thom de Graaf (D66), toe de motie over het binnen een jaar toesturen van een beschouwing over het doorberekenen van kosten, met daarin opgenomen een aanzet van een afwegingskader, uit te voeren.


Kerngegevens

Nummer T02108
Status afgevoerd
Datum toezegging 14 april 2015
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen doorberekening
kosten
veiligheidsonderzoeken
Kamerstukken Grondslag voor het doorberekenen van kosten verbonden aan het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken (33.673)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 28, item 3 - blz. 5

De heer Thom de Graaf (D66): Dit leidt mij ertoe om de regering uit te nodigen om nog dit jaar een beschouwing te wijden aan dit meer algemene vraagstuk van de toepassing van het profijtbeginsel en het doorberekenen van kosten van overheidsdiensten en handelingen aan burgers en bedrijven. In die beschouwing zou een beleidskader kunnen worden opgenomen met belangrijke criteria om tot een weloverwogen besluit te komen of wel of niet een wettelijke grondslag voor specifieke vormen van doorberekening van overheidskosten moet worden gevestigd. Ik meen dat aan zo'n beleidskader behoefte bestaat, zowel bij regering en parlement als bij de burgers. Voor de economische activiteiten van de overheid kennen wij op grond van de Wet Markt en Overheid een duidelijke handreiking voor de vraag of en, zo ja, in welke mate kosten van economische activiteiten van de overheid moeten worden doorberekend, maar voor handelen in het kader van de overheidstaak is er nagenoeg niets. Dat is denk ik ook een van de redenen waarom discussies over doorberekening van bijvoorbeeld politiekosten rond betaald voetbal en andere commerciële evenementen tot op de dag van vandaag voortduurt. We hebben er eigenlijk nooit meer structureel grondig over nagedacht. Ik hoor graag een reactie van de minister. Zo nodig zal ik in tweede termijn op dit punt een motie indienen, maar eerst zal ik natuurlijk met belangstelling de antwoorden van de minister in eerste termijn aanhoren.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 28, item 8 - blz. 4

Minister Plasterk: Ten slotte kondigde de heer De Graaf al een motie aan, als ik hem goed verstaan heb, over het brede thema van het doorberekenen van veiligheidsbevorderende maatregelen. Hij betrok daar ook de hele politie bij. Daarmee trek je een gigantische discussie open. Hij verwees zelf al naar voetbalgeweld en de vraag hoe om te gaan met het doorberekenen van de kosten daarvan. Ik hoop dat wij die discussie los kunnen zien van het voorliggende wetsvoorstel. Het staat mij ook niet vrij om een dergelijk onderzoek toe te zeggen. Dat ligt 100% op het terrein van Veiligheid en Justitie, want dat is dan het onderwerp waar het over zou gaan. Dus ik ben er op dit moment geen voorstander van om dat te doen, maar als de Eerste Kamer met de minister van Veiligheid en Justitie in debat wil over het doorberekenen van veiligheids-, justitie- en politieactiviteiten, dan kan dat.

De heer Thom de Graaf (D66): De minister wijst iets af wat ik niet gezegd heb, dus dat maakt het makkelijk. Wat ik heb gevraagd, is een beschouwing van de regering over het principe van doorberekening van kosten van overheidshandelen en -diensten, met daarbij een beleidskader. Ik heb het niet gerelateerd aan de veiligheid en ook niet alleen aan het domein van Veiligheid en Justitie. Dus ik vraag de minister van Binnenlandse Zaken namens de regering om een reactie op die suggestie. Wijst hij die ook af, dan kan het inderdaad goed zijn dat daar in tweede termijn een motie over wordt ingediend.

Minister Plasterk: Het is goed dat de heer De Graaf dat heeft toegelicht, want het is mij nu volledig helder. Als je dit thema verbreedt tot het doorberekenen van alle overheidshandelen en -diensten — dan heb je het ook over gratis onderwijs, de kosten van de kinderopvang en allerlei andere functies die al dan niet gratis worden aangeboden — dan gaat het in feite om de politieke discussie over de volgende vragen. Welke onderwerpen worden volgens het profijtbeginsel geheel in rekening gebracht? Welke worden gesubsidieerd? Welke worden geheel gratis verschaft? Dan zie ik mij of de regering niet in staat om daar in den brede een nuttig antwoord op te geven, want dat is echt een kwestie van politieke preferentie.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 28, item 8 - blz. 6-7

De heer Thom de Graaf (D66): In mijn eerste termijn heb ik de regering gevraagd om een beschouwing over de principiële vraag, wanneer diensten ter uitvoering en uitoefening van de overheidstaak rijp zijn voor doorberekening of niet-doorberekening. Welke criteria worden daarvoor gehanteerd? Welke principes zouden daarbij in overweging moeten worden genomen? Ik heb de minister gevraagd of de regering bereid is, daarover een beschouwing en het begin van een beleidskader te leveren. Helaas heeft de minister dat met een buitengewoon brede armzwaai van zich afgegooid. Dat dwingt mij tot het indienen van de volgende motie, waarvan ik gelukkig heb gemerkt dat daarvoor brede steun bestaat.

De voorzitter: Door de leden Thom de Graaf, Lokin-Sassen, Schouwenaar, Koole, De Boer, Holdijk en Backer wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er tot op heden geen bestendige beleidslijn binnen de overheid bestaat op het vraagstuk van het doorberekenen aan burgers en bedrijven van kosten van handelingen en diensten in het kader van de uitvoering van de overheidstaak;

overwegende dat het wenselijk is met het oog op de rechtszekerheid om een dergelijke bestendige beleidslijn te ontwikkelen door een kader te formuleren voor de afweging van handelingen en diensten die voor doorberekening in aanmerking kunnen komen;

verzoekt de regering om beide Kamers binnen een jaar een beschouwing omtrent het doorberekenen van kosten te zenden met daarin opgenomen een aanzet van een afwegingskader,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (33673).

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 28, item 8 - blz. 9

Minister Plasterk: Ik sluit af met de motie. In het uiteindelijke dictum wordt gevraagd om uit te zoeken welke kosten die de overheid maakt, wel en niet doorberekend kunnen worden. Dat is nu totaal niet begrensd. Dat betreft bijvoorbeeld de vraag of het funderend onderwijs terecht gratis is, zoals in Nederland, of dat het, zoals in Amerika — en wat technisch ook mogelijk is — toegerekend zou moeten kunnen worden. Dat vind ik nogal wat, maar ik zie wie de ondertekenaars zijn. Als de Eerste Kamer der Staten-Generaal de regering vraagt om een aanzet tot een afwegingskader, dan zal ik eens kijken wat we kunnen doen.

(...)

Minister Plasterk: Maar goed, ik zeg toe dat ik mijn best zal doen om binnen een jaar een aanzet tot een afwegingskader aan de Kamer te doen toekomen, zoals door de heer De Graaf gevraagd.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 28, item 8 - blz. 10

Minister Plasterk: Ik hoop, zeker nu ik ondanks mijn aarzelingen royaal heb toegezegd dat ik deze motie zal uitvoeren, dat ik ook op royale steun van de Kamer voor dit wetsvoorstel kan rekenen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Regierol minister (33.239) (T02109)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Huijbregts-Schiedon (VVD), toe om de regie te nemen om te komen tot een eindbeeld betreffende de aanstellingswijze van de burgemeester en de Kamer daarover een brief te sturen.


Kerngegevens

Nummer T02109
Status voldaan
Datum toezegging 21 april 2015
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden W.H. Huijbregts-Schiedon (VVD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen burgemeesters
deconstitutionalisering
regierol
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Schouw Deconstitutionalisering benoeming commissaris van de Koning en burgemeester (33.239)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 29, item 3 - blz. 5

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): Ten slotte vraagt de VVD aan de minister om in dit herijkingsproces de regie te nemen en met voorstellen te komen om dit zodanig slagvaardig aan te pakken, dat de thans voorliggende grondwetswijziging past binnen de bredere context van het functioneren van het lokaal bestuur.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 29, item 7 - blz. 12

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): Kan de minister hier iets concreter in zijn? Doet hij nu een toezegging of zegt hij dat alles kan?

Minister Plasterk: Ik zou graag een toezegging doen, maar het is eigenlijk niet helemaal aan mij. Het is aan de wetgever om te bepalen wat er na de deconstitutionalisering gebeurt. Dus dat is pas in een volgende kabinetsperiode, in een volgende zittingsperiode van de Tweede Kamer aan de orde. Ik kan wel toezeggen dat ik mij ten volle dienstbaar wil maken om zo veel mogelijk discussie hierover mogelijk te maken en informatie op te halen bij eenieder, zoals het Nederlands Genootschap van Burgemeesters dat er al buitengewoon actief in is, en mensen die er vanuit de wetenschap en de dagelijkse praktijk mee bezig zijn, opdat er zo veel mogelijk informatie beschikbaar komt om in een volgende periode, na het al dan niet wijzigen van de Grondwet, al dan niet te besluiten over een wetswijziging.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): Ik wil het graag nog scherper hebben. Het leek in het begin alsof de minister een toezegging deed, omdat hij sprak over de notities die hij afgelopen vrijdag heeft gepubliceerd. Toen dacht ik: nou, dat is een begin van datgene wat de VVD vraagt, namelijk om de regie te nemen in dat hele proces. En nu zegt de minister: dat komt pas tot een afronding na de deconstitutionalisering. En in zijn antwoord richting het CDA spreekt hij zelfs van 2020. Ik dacht dat het toch duidelijk was dat de VVD zicht wil hebben op het beeld voor de tweede lezing. Vandaag is namelijk geschiedkundig al de revue gepasseerd wat er met vorige tweede lezingen is gebeurd en dat willen wij niet op ons geweten hebben.

Minister Plasterk: Dat zeg ik volledig toe, maar dat is ook niet strijdig met wat ik zojuist tegen mevrouw Van Bijsterveld zei. Het blijft natuurlijk zo dat in 2017, als dit kabinet en deze Kamer de rit uitzitten, de tweede lezing aan de orde is. Dan komt er nog een wetgevingstraject op gang. Ik zeg wel volledig toe dat ik vanaf nu bereid ben om de regie hiervoor op mij te nemen. Tot dusverre ligt er een initiatiefwetsvoorstel en hebben wij ons voorgenomen — ik ben daar ook blij mee want het voorstel is buitengewoon competent gemaakt — om dit voorstel door hem te laten geleiden naar de Tweede en de Eerste Kamer. Uiteraard ben ik te allen tijde bereid om genoemde regie te nemen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 29, item 7 - blz. 14

Minister Plasterk: Ik heb antwoord gegeven op de vraag wat voor de tweede lezing zou kunnen gebeuren en wat ik bereid ben daaraan te doen. Ik heb toegezegd op dat punt de regie te nemen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 29, item 7 - blz. 17

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): De minister gaat ook nog uitgebreid in op het waarom. Ik richt mij op wat ik dan maar vertaal als een toezegging. Hij zegt toe bereid te zijn om de regie op zich te nemen. Er wordt ook gesproken over "faciliteren". Ik moet zeggen dat er een groot verschil is tussen faciliteren en regie nemen. Het kan wel eens samenvallen, maar dan wordt het toch anders genoemd. Kan de minister, misschien op een later tijdstip, aangeven hoe en op welke termijn hij invulling geeft aan die regierol, hoe hij die voor zich ziet? Ik zou nu wel graag willen weten of hij zich als facilitator ziet — dat is naar mijn mening meer de toneelknecht dan de regisseur — of als regisseur. Ik zie hem namelijk niet zo erg als toneelknecht, maar je weet het maar nooit. Ik hoor hem namelijk steeds zeggen, maar misschien ligt dat aan mij en ben ik daar heel erg allergisch voor, dat eerst deze grondwetswijziging moet worden afgewerkt alvorens een keuze kan worden gemaakt voor een aanstellingswijze: dat is helemaal niet nodig, want dan zijn we weer heel veel verder. Het zou echter heel goed mogelijk zijn dat we in de tussenliggende periode echt een eindbeeld krijgen. Wij weten immers allemaal dat dit kabinet er nog enige tijd zit, dus het wordt wel 2018. Ik krijg daar graag meer duidelijkheid over.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 29, item 7 - blz. 26

Minister Plasterk: Voorzitter. Mijn eerste punt betreft de regierol. Daar ben ik eigenlijk al aan begonnen, met de twee notities die ik heb uitgedacht. In eerste aanleg zijn die positief ontvangen door het Nederlands Genootschap van Burgemeesters en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Ik ga er nog nader naar kijken. Dit najaar zijn we van plan om gezamenlijk een congres te organiseren over dit thema. Om een lang verhaal kort te maken: ik ben graag bereid om een brief te sturen met daarin een overzicht van de regierol zoals ik mij die voor ogen heb. Ik zeg er wel bij dat het grotendeels een procedurele brief zal zijn, die dus niet gaat over het eindbeeld maar over de manier waarop wij dit proces vorm denken te kunnen geven.


Brondocumenten


Historie