Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Vooruitblik juli 2019)



Dit is het rappel vanaf 02-07-19 tot 02-01-20.

 




Toezegging Rechtstreeks werkende verdragsbepalingen (31.570) (T01443)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe de formulering van de artikel 93 en 94 Grondwet te betrekken in een meer integrale grondwetsherziening.


Kerngegevens

Nummer T01443
Status openstaand
Datum toezegging 7 februari 2012
Deadline 1 januari 2027
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artikel 93 Grondwet
artikel 94 Grondwet
rechtstreeks werkende verdragsbepalingen
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-3 - blz. 27

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Het derde punt is slechts van redactionele aard, maar betreft ook echt een verbetering. De woorden "eenieder (…) verbinden" en "eenieder verbindende" in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet zouden volgens mijn fractie inderdaad beter vervangen kunnen worden door "rechtstreeks (…) werken" respectievelijk "rechtstreeks werkende". De facto worden de formuleringen weliswaar al zo geïnterpreteerd, maar taalkundig is de nieuwe door de staatscommissie voorgestelde wijziging beslist een verbetering. "Onzuiverheid van taal verraadt onzuiverheid van denken", zei mijn leermeester. Ik wil niet zover gaan, maar als dit in één moeite door verbeterd kan worden, zijn wij daarvoor.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-5 - blz. 40

Minister Spies: Mevrouw Lokin doet een, zoals zij het zelf formuleerde, bijna redactioneel voorstel ten aanzien van de artikelen 93 en 94. Dat zal op enig moment zonder meer betrokken kunnen worden in een grondwetsherziening. Ik hecht er wel aan dat het een meer integrale grondwetsherziening kan zijn dan het kabinet nu voornemens is voor te bereiden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Lacune in de wet m.b.t. afsplitsingen (32.752) (T01687)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Graaf (D66), toe de lacune van kandidaten die zich hebben afgesplitst, zich niet als vereniging organiseren en daardoor niet (direct) onder de wet vallen bij een volgende gelegenheid te dichten, wanneer dit in de praktijk voorkomt.


Kerngegevens

Nummer T01687
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen afsplitsing
financiering
politieke partijen
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 2, p. 18

De heer De Graaf (D66): Voor de transparantie van privaat verkregen financiën geldt die verplichte rechtsvorm, die voortvloeit uit de eisen die de Kieswet aan registratie van partijlijsten stelt, eveneens. Nog daargelaten de meer principiële vraag of deze organisatie-eis niet een te zware inperking van de partijvrijheid is – mijn fractie vindt dat wel meevallen – geldt hij in ieder geval niet voor politieke groeperingen die na verkiezingen zijn ontstaan, bijvoorbeeld via afsplitsingen in een van de Kamers, en die nog geen klassieke partijvorm hebben. Een eenmansfractie of afgesplitste groep kan dus heel wel zonder verenigingsvorm functioneren en een hoop geld ophalen zonder onder de werking van deze wet te vallen. Misschien wil de minister deze lacune nader toelichten. Is deze situatie wel wenselijk? Zo nee, wat wil hij eraan doen om dit gat te dichten?

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 28

Minister Plasterk: Er is gevraagd of interne verkiezingen onder de reikwijdte van de wet vallen. Als iemand kandidaat is, valt dat ook onder de reikwijdte van de wet. Als er een gift is gedaan, moet hij dat melden aan de partij. Sowieso moet de partij dat ook melden. Er zit hier een kleine loophole in de wet die is ontdekt door de heer De Graaf. Ik kom daarop straks terug.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 31-32

Minister Plasterk: De heer De Graaf signaleerde een interessante lacune in de wet waarvan ik nog niet eerder had gehoord. Ik moet bekennen dat die lacune bestaat. Wanneer een parlementariër uit een politieke partij treedt en geen lid meer is van de vereniging ...

De heer Thom de Graaf (D66): Ik wil even iets rechtzetten, voordat het mijn trouvaille is. Ik ontleen dat aan een voortreffelijke afstudeerscriptie, aan de VU, van de heer Bas Paauwe, die overigens vorig jaar al aan de Eerste Kamer is toegestuurd. Daarin wordt deze lacune geconstateerd. Ik zeg dit, zodat ik straks niet wordt beticht van plagiaat.

Minister Plasterk: Het siert de heer de Graaf dat hij dit eraan toevoegt. Bij mijn weten heb ik de scriptie niet toegestuurd gekregen, dus via deze weg is de informatie alsnog bij mij beland. De situatie kan zich voordoen dat een bepaalde persoon uit een politieke partij treedt en dan geen lid meer is van de vereniging die de rechtspersoonlijkheid heeft van die politieke partij. Vanaf dat moment valt betrokkene niet dus meer onder reikwijdte van de wet en kan hij meer giften krijgen zonder ze publiek te maken dan € 4.500. Hij zou dan vervolgens gekozen kunnen worden. Ik moet dat specificeren, want er staat in de wet dat ook individuele kandidaten onder de reikwijdte van de wet vallen, voor een periode van twee jaar voorafgaand aan hun verkiezing. Wanneer iemand twee jaar na gekozen te zijn in de Eerste Kamer of in de Tweede Kamer uit de partij treedt, gaat het klokje weer lopen naar de volgende verkiezing toe. Dan moet betrokkene de giften gewoon openbaar maken, zoals dit wetsvoorstel regelt. Het zou natuurlijk kunnen dat iemand kort na zijn of haar verkiezing uit de partij stapt en in korte tijd grote sommen geld van donateurs incasseert en op de rekening zet. Als betrokkene drie jaar later kandidaat blijkt te zijn als individuele persoon, wellicht zonder rechtspersoonlijkheid van een politieke partij, kan hij gebruikmaken van de giften die zijn verstrekt. Ik denk dat die lacune terecht is gesignaleerd. Een dergelijke situatie zal zich weinig voordoen en ik hoop dat dit niet als oproep wordt gezien om nu zo snel mogelijk uit een politieke partij te treden. Ik stel voor dat wij, als wij het gevoel hebben dat de situatie zich werkelijk gaat voordoen, bij de evaluatie van de wet proberen deze "loophole" te dichten.

De heer Thom de Graaf (D66): Dat lijkt mij prima, maar de achterliggende vraag was natuurlijk, waarom wij eigenlijk de rechtsvorm van de vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid voor dit element van de wet cruciaal achten. Ik zou zeggen dat die transparantie-eisen zouden moeten gelden, ongeacht welke vorm de partij, of de groep die nog in de Kamer vertegenwoordigd is, ook heeft. Omdat gekozen is voor één rechtsvorm, krijg je dit soort lacunetjes.

Minister Plasterk: Je moet die rechtsvorm hebben, om je als politieke partij onder een naam te vestigen en aan de verkiezingen deel te nemen. Dat was de logica achter het kiezen voor die rechtsvorm. Slechts wanneer het gaat om lijst-X is dat niet het geval. Ik denk dat niemand zich heeft gerealiseerd dat, nu wij deze wet gaan invoeren, dit tot de bewuste lacune zou kunnen leiden. Om praktisch te zijn, denk ik dat wij gewoon moeten toegeven dat de heer Paauwe die lacune goed heeft gesignaleerd en dat deze bij een volgende gelegenheid moet worden gedicht, wanneer dit zich in de praktijk voordoet. Wellicht zou dat kunnen door te heroverwegen of de rechtspersoonlijkheid die in de wet staat überhaupt nodig is. Dat is de implicatie van de opmerking van de heer De Graaf.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Instrument voor ondersteuning lokale politieke partijen (32.752) (T01688)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de mogelijkheid van een instrumentondersteuning voor lokale politieke partijen ten behoeve van financiële rapportage te betrekken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel dat de financiering van deze partijen regelt.


Kerngegevens

Nummer T01688
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 april 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen financiering
lokale partijen
politieke partijen
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 2, p. 8

De heer Koole (PvdA): Zou de minister, tegelijk met de voorbereiding van dit nieuwe wetsvoorstel, niet ook moeten werken aan een instrument, bijvoorbeeld een computerprogramma, dat door het ministerie aan de partijen wordt aangeboden om hun financiën op degelijke en overzichtelijke wijze te administreren en te rapporteren? Ik stel dat voor om de verzwaring van administratieve lasten voor politieke partijen tegen te gaan. Ik stel die vraag nu al, en niet pas wanneer dat wetsvoorstel onze Kamer bereikt, omdat dit de nodige voorbereiding kost en er zo geen tijd verloren gaat. Is de minister bereid de mogelijkheden van zo 'n instrument op korte termijn te onderzoeken?

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 28

Minister Plasterk: De heer Koole heb ik geantwoord inzake de gelijkheid van kansen als uitgangspunt en inzake uitbreiding naar lokaal en de termijnen daarvoor. Ik zal de mogelijkheid van een instrumentondersteuning voor die lokale partijen daarbij betrekken. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel kan dit punt terugkomen.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 34

De heer Koole (PvdA): Ik ben blij dat de minister zegt ook bij de nieuwe wet die eraan komt op het lokale niveau de ontwikkeling mee te nemen van een instrument, misschien een computerprogramma of wat dan ook, waardoor de administratieve last voor partijen kleiner kan worden en bovendien de rapportage van financiën van de lokale partijen naar een centraal niveau wordt vereenvoudigd. Dat scheelt de partijen administratieve lasten en bovendien heeft de minister dan de beschikking over uniforme en degelijke rapportages.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Motorrijtuigenbelasting (34.568) (T02426)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe bij de heroverweging van de verdeelmaatstaven van het Provinciefonds naar de inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting te kijken.


Kerngegevens

Nummer T02426
Status voldaan
Datum toezegging 23 mei 2017
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen motorrijtuigenbelastingen
provinciefonds
Kamerstukken Vereenvoudiging van het verdeelmodel van het provinciefonds (34.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 3

De heer Van Hattem (PVV): Ik heb nog enkele opmerkingen over het doel van het verdeelmodel om provincies in staat te stellen hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenniveau te bieden tegen globaal gelijke lastendruk. Gelet op dit doel, is het opvallend hoeveel verschil er blijft bestaan tussen provincies in de opcenten motorrijtuigenbelasting. Deze belasting wordt eenzijdig opgebracht door automobilisten maar vervolgens wel als algemene inkomstenbron ingezet door provincies. Daarbij blijven de investeringen in wegeninfrastructuur door provincies doorgaans achter bij de opbrengsten uit opcenten en is de automobilist de melkkoe voor veel provinciaal beleid. Opcenten waren oorspronkelijk echter een doelbelasting, ingesteld in 1965 om een rijkswegenfonds te voeden. Pas begin jaren tachtig zijn de opcenten als bestuurlijke compensatie richting de provincies een algemeen heffingsmiddel geworden. Voor provinciebesturen geldt nu vaak het argument dat zij opcenten niet verder kunnen beperken vanwege het nadelige effect van de capaciteit van de motorrijtuigenbelasting voor de verdeling in het Provinciefonds. Kan de minister duiden hoe dit zich verhoudt tot het doel van een gelijkwaardig voorzieningenniveau tegen een globaal gelijke lastendruk? In hoeverre is de positie van de opcenten afdragende automobilist in de herziening van het verdeelmodel afgewogen? Kan de minister aangeven in hoeverre de opcenten ook deel zullen uitmaken van de fundamentele heroverweging van het stelsel in de komende jaren?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 8

De heer Van Hattem (PVV): Op mijn vraag over de motorrijtuigenbelasting is ook niet duidelijk ingegaan, behalve dat de heroverweging in de toekomst mogelijk is. Mijn vraag was in hoeverre dit al overwogen is in het proces om te komen tot het verdeelmodel.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 9

Minister Plasterk: De inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting is ook een van de maatstaven in de huidige verdeling. Wat ik zeker kan toezeggen is dat daar bij de heroverweging opnieuw naar gekeken zal worden, om te zien of het niet tot onbillijke verschuivingen leidt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kwartaalrapportages tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (34.877) (T02532)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van diverse leden toe, de Kamer ieder kwartaal te informeren over de voorzieningen die bij de Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius zijn en worden getroffen. De eerste kwartaalrapportage zal uiterlijk 1 juni 2018 met de Kamer worden gedeeld (in het kader van toezegging T02531). Daarbij gaat het onder andere over de voortgang in de criteria en indicatoren die zijn ontwikkeld om de afbouw van het bijzondere regime mogelijk te maken. De resultaten op bestuurlijk vlak, de infrastructuur en op sociaal-economisch terrein, waaronder de bestrijding van armoede. En om de stappen die de regeringscommissaris, de staatssecretaris en het bewindspersonenoverleg Caribisch Nederland zetten of mogelijk maken.


Kerngegevens

Nummer T02532
Status voldaan
Datum toezegging 6 februari 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
J.G. Nagel (50PLUS)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Sint Eustatius
taakverwaarlozing
Kamerstukken Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (34.877)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 6.

Ganzevoort (GroenLinks)

Zonder dat we de maatschappelijke raad van advies al te strak willen reglementeren — dat zou ook niet werken — hebben we er wel behoefte aan om bijvoorbeeld bij de kwartaalrapportages te horen hoe die inspraak en de ontwikkeling van de lokale democratie vorm krijgt. Daarover sprekend: kan de staatssecretaris toezeggen dat deze kwartaalrapportages, die we vanaf 1 juni mogen verwachten, ook naar onze Kamer worden gestuurd? De kabinetsreactie op het rapport van de commissie van wijzen, waarin dit wordt gezegd, was immers alleen in afschrift naar ons toegestuurd. De Eerste Kamer krijgt de rapportages ook graag rechtstreeks van de staatssecretaris, zodat we de vinger aan de pols kunnen houden. Kan de staatssecretaris ook toezeggen dat in die rapportages ook het functioneren van het bewindsliedenoverleg wordt meegenomen? Dan gaat het niet om hun onderlinge verhoudingen als zodanig, maar veel meer om de vraag of het nou werkt om er op deze manier naar te kijken. En kan de staatssecretaris toezeggen dat we via de rapportages ook te lezen krijgen welke criteria en indicatoren ontwikkeld worden om de afbouw van dit bijzondere regime mogelijk te maken? Laat ik duidelijk zijn: mijn fractie geeft de staatssecretaris graag een stevig mandaat, maar geen blanco cheque. Is de staatssecretaris bereid om die criteria en indicatoren langs de weg van de kwartaalrapportages stap voor stap, zoals ze ontwikkeld worden, inzichtelijk te maken, zodat ze deel worden van het staatsrechtelijk gewenste toezicht op de afbouw van een zo uitzonderlijke interventie als deze?

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 14

Vlietstra (PvdA)

Mijn fractie acht het van belang dat inwoners betrokken worden bij en geïnformeerd worden over de resultaten van zowel de bestuurlijke als de fysieke en sociaaleconomische maatregelen en ook in de gelegenheid worden gesteld mee te denken over de toekomst van het eiland. Als fractie willen wij uiteraard ook zelf graag op de hoogte blijven van de verdere ontwikkeling. De staatssecretaris heeft in de Tweede Kamer toegezegd op 1 juni met een eerste rapportage te komen en daarbij ook mee te nemen het rapport van zijn collega, Van Ark, over armoede. Graag horen wij van de staatssecretaris of hij bereid is die rapportages ook voor te leggen aan deze Kamer.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 15.

Nagel (50PLUS)

Een terugkeer naar normale democratische verhoudingen met een goed functionerend bestuur moet voorop staan. De staatssecretaris heeft gisteren in de Tweede Kamer gezegd, elk kwartaal informatie over de vorderingen te geven. Wij nemen aan, net als enkele eerdere sprekers, dat deze informatie ook aan de senaat wordt verstrekt. Graag bevestiging.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 19

Staatssecretaris Knops

De regeringscommissaris rapporteert rechtstreeks aan mij. Ik leg verantwoording af in beide Kamers. De lijnen zijn heel kort. Ik zal de Kamer dan ook in de voortgangsrapportages daarover meenemen.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 23

Staatssecretaris Knops

Op basis van de kwartaalrapportages, die ik u graag toezeg, kunnen we ook zelf volgen hoe we in dat proces zitten: gaat het de goede kant op of niet en in welk tempo?

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 24

Staatssecretaris Knops:

(..)Die verkiezingen worden bij koninklijk besluit bepaald. Ik zal natuurlijk in het proces dat ik ga doorlopen om elk kwartaal te rapporteren, de Kamer meenemen in de stappen die ik zet en de voornemens die ik daaromtrent heb.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 25

Ganzevoort (GroenLinks)

(...) We danken de staatssecretaris ook voor zijn toezeggingen om ons structureel te informeren over de ontwikkelingen en criteria en daarin ook onze zorgen mee te nemen, en vooral ook voor zijn daadkrachtige wil om verantwoordelijkheid te nemen voor een werkelijke verbetering van de situatie op Sint-Eustatius en in Caribisch Nederland omwille van de burgers daar.

zie ook T02531: Eerste kwartaalrapportage tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius uiterlijk 1 juni 2018

Kamerstukken II, 34.877, nr 3. p. 9

Mede met het oog op het uitwerken van de te nemen maatregelen, het zo nodig nader bepalen van de criteria voor het beëindigen van de ingreep en het volgen van de voortgang van de uitvoering roept het kabinet een bewindspersonenoverleg Caribisch Nederland in het leven. Doel hiervan is om de thema’s die voor Sint Eustatius en de andere eilanden van belang zijn in samenhang te bespreken. Hierbij zal bijzondere aandacht uitgaan naar de voortgang in Sint Eustatius en de maatregelen die nodig zijn om de ingreep te kunnen beëindigen. Over de voortgang zal de Staatssecretaris van BZK de Kamers periodiek informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voorlichting Raad van State Caribisch Nederland (34.877) (T02533)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van diverse leden toe, de Raad van State op korte termijn om voorlichting te vragen over de wijze waarop de Nederlandse regering met Caribisch Nederland omgaat (inclusief de rol van de gezaghebber, het Cft en de Rijksvertegenwoordiger in relatie tot de bewindspersoon) en over de coördinerende rol van de staatssecretaris van BZK ten aanzien van Caribisch Nederland. De voorlichtingsaanvraag zal met de Kamer worden gedeeld.


Kerngegevens

Nummer T02533
Status openstaand
Datum toezegging 6 februari 2018
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Caribisch Nederland
Raad van State
voorlichting van de Raad van State
Kamerstukken Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (34.877)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 17

Staatssecretaris Knops

Mijn voorstel is nu om de Raad van State op niet al te lange termijn om advies te vragen ten aanzien van de wijze waarop wij in Nederland omgaan met de BES-eilanden. Dat moeten we ook breder zien: het gaat daarbij ook om de rol van het Cft, de rol van de Rijksvertegenwoordiger, de rol van de gezaghebber in relatie tot de bewindspersoon. We moeten het niet alleen zien in de enge relatie binnen het kabinet. We moeten dus kijken of die sturing versterkt kan worden. Vooralsnog wil ik voorstellen om het pad van de praktische invulling door die hoogambtelijke stuurgroep af te lopen en dat bewindspersonenoverleg goed te laten functioneren.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 20

Staatssecretaris Knops

Ik heb al iets gezegd over de coördinerende rol van BZK. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de voortgang. Ik zal natuurlijk eerst via het kabinet voorlichting moeten vragen aan de Raad van State, maar ik ben voornemens om dat te doen. Ik heb dat ook aangegeven in de ministerraad.

De heer De Graaf (D66):

(...) We hebben grepen dat u heeft toegezegd dat u voorlichting zult vragen aan de Raad van State over de coördinatiefunctie. Ik neem aan dat u die voorlichting op korte termijn zult vragen in een aparte voorlichtingsaanvraag. Zou u die aanvraag willen delen met deze Kamer?

Staatssecretaris Knops:

Ik zal dat uiteraard eerst aan de ministerraad voorleggen. We zullen het daar erover hebben. Ik zal uw punt daarin meewegen en meenemen, maar het is een besluit van de ministerraad. Ik kan er dus niet op vooruitlopen, maar ik zou er op zichzelf geen bezwaar tegen hebben, juist omdat ik het wat breder wil trekken dan het advies dat de Raad van State nu gegeven heeft. Er is in deze Kamer een motie aangenomen over de positie van de Rijksvertegenwoordiger. Je moet het hele stelsel van aansturing vanuit Europees Nederland nog eens goed tegen het licht houden, ook bijvoorbeeld als het gaat om regelgeving die gewoon wordt uitgerold over de Noordzee heen richting het westen.

Kamerstukken II, 2017/18, 34877, nr. 4, p. 6

Een algemene bepaling over de coördinatie van de Minister (thans Staatssecretaris) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten aanzien van de Caribische openbare lichamen zoals de Afdeling suggereert, past niet goed in het onderhavige wetsvoorstel. Dat ziet immers alleen op het bestuur van Sint Eustatius en is slechts tijdelijk van aard. Het kabinet zal zich op deze suggestie beraden en er in een later stadium op terugkomen, zoals ook geldt voor een aantal suggesties van de commissie van wijzen om de bestaande vormgeving van de verhouding tussen Europees en Caribisch Nederland te heroverwegen. Het kabinet overweegt om over deze onderwerpen voorlichting aan de Afdeling te vragen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Autonomiedebat Caribisch Nederland (34.877) (T02536)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Kok (PVV) toe, de discussie over autonomie in Caribisch Nederland en wat de Commissie van Wijzen daarover in haar rapport heeft geschreven, te willen voeren maar niet voor de zomer van 2018.


Kerngegevens

Nummer T02536
Status voldaan
Datum toezegging 6 februari 2018
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. C.J. Kok (PVV)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen autonomie
Caribisch Nederland
Kamerstukken Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (34.877)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 2.

De heer Kok (PVV)

Ten slotte kunnen we niet om het grote autonomie vraagstuk heen. Het loopt als een rode draad door dit dossier. De fractie van de PVV pleit ervoor om als tweede spoor gelijktijdig de optie van volledige autonomie in beeld te brengen. Te constateren is dat het kabinet wel bereid is om de visie op vergaande autonomie te accepteren, maar dat het tussenmodel van een autonoom land binnen het Koninkrijk afwijst. Hoe valt dit met elkaar te rijmen? Wat stelt de staatssecretaris zich voor bij dat "meer inhoudelijke gesprek" over autonomie? Het zelfbeschikkingsrecht ligt tenslotte bij de eilanden zelf.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 23.

Staatssecretaris Knops

De heer Kok wierp de discussie op over een autonoom land binnen het Koninkrijk. Het is nu een openbaar lichaam. Het is geen land, maar hij probeert zich een autonoom land binnen het Koninkrijk voor te stellen. Ik wil die discussie en alle andere discussies met alle plezier voeren, maar dat lijkt me meer iets voor het debat dat nog gaat komen. Voor uw beeld zeg ik dat ik de Tweede Kamer heb toegezegd dat, hoewel de commissie daar natuurlijk aanbevelingen voordoet, dit de komende maanden niet mijn hoofdprioriteit is en dat ik me echt wil richten op het verbeteren van de relatie, het leveren en het herstel van vertrouwen. Ik ga die andere discussie niet uit de weg, maar die komt niet voor de zomer, want ik wil dat er ook van laten afhangen. Die houding heb ik wel en die wil ik ook toezeggen: ik wil uiteraard in gesprek gaan met alle eilanden over hun positie en verhouding, maar wel met respect voor de wetgeving die we met elkaar hebben afgesproken. We treden dus niet buiten de wettelijke kaders.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgangsrapportage (34.453) (T02737)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Fiers (PvdA), Lintmeijer (GroenLinks) en Bikker (ChristenUnie) toe om de Kamer vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet jaarlijks een voortgangsrapportage te sturen. Hierbij wordt ook een plan van aanpak voor de monitoring en de tussentijdse evaluatie gevoegd. De minister zal in de voortgangsrapportage ingaan op de routekaart voor gebouwen in de gevolgklassen 2 en 3.


Kerngegevens

Nummer T02737
Status voldaan
Datum toezegging 23 april 2019
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
drs. M.C.T. Fiers (GroenLinks-PvdA)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bouwen
kwaliteitsborging
voortgangsrapportage
Kamerstukken Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (34.453)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 27, item 10 - blz. 4

Mevrouw Fiers (PvdA): De totstandkoming van deze wet kent een lange geschiedenis. Dit lange voortraject toont meteen de complexiteit van de bouwwereld en de verschillende, soms tegenstrijdige, belangen bij het bouwproces. Dit lange voortraject maakt ook direct duidelijk dat de bouwpraktijk in Nederland niet met één wetswijziging veranderd wordt; daar is veel meer voor nodig. Ik kom daar zo meteen nog op terug. Maar eerst alvast de vraag aan de minister of zij bereid is om deze Kamer tot aan het moment van de invoering jaarlijks een voortgangsrapportage te geven. In de vorige inbrengen zijn daar ook regelmatig vragen over gesteld. Er moet nog veel gebeuren. Ik denk dat het belangrijk is dat we dat goed kunnen blijven volgen.

(…)

Handelingen I 2018-2019, nr. 27, item 10 - blz. 11

Minister Ollongren: Dan ga ik naar mevrouw Fiers van de Partij van de Arbeid, die nog een aantal vragen had. Zo vroeg zij of ik bereid zou zijn om de Kamer jaarlijks een voortgangsrapportage te sturen, zeg maar op weg naar de inwerkingtreding. Natuurlijk ben ik bereid om dat te doen, zodat de Kamer de ontwikkelingen in voldoende mate kan volgen.

(…)

Handelingen I 2018-2019, nr. 27, item 10 - blz. 14

De heer Lintmeijer (GroenLinks): We hebben hier een wet die tot een behoorlijk fundamentele wijziging leidt van de wijze van kwaliteitsborging en toezicht. We hebben een wetsvoorstel waarover de Eerste Kamer ingewikkelde afwegingen maakt en waarvan veel fracties niet zeker weten of ze het gaan steunen of niet. Dan vind ik waar de minister mee komt, verwijzen naar haar eerdere teksten, echt mager. Ik zie geen gebaar in de zin van: als ik u op die manier tegemoetkom, komen we een beetje verder. Ik blijf zeggen dat de argumentatie van de minister op dit punt achterblijft bij wat wij verwachten.

Minister Ollongren: Ik zal nog één poging doen, want ik zou het betreuren als de heer Lintmeijer daarbij blijft. Het gaat hem om de monitoring en de tussentijdse evaluatie. Ik heb net al aan mevrouw Vlietstra toegezegd het parlement regelmatig te zullen informeren over hoe het gaat met de voorbereiding. Ik zou daarbij kunnen betrekken hoe we de monitoring en de tussentijdse evaluatie gaan vormgeven. Ik ben bereid om, voordat de wet in werking treedt, de Kamer daarover te informeren, zodat de Kamer er een eigenstandig oordeel over kan vormen. De heer Lintmeijer kan dan op basis daarvan constateren of zijn stelling bewaarheid wordt of dat mijn verwachting toch uitkomt en het in zijn ogen concreet genoeg is.

(…)

Handelingen I 2018-2019, nr. 27, item 10 - blz. 15

Minister Ollongren: Tot slot, de vraag van de heer Lintmeijer over monitoring. Ik heb zojuist al een toezegging gedaan over de monitoring. Mijn suggestie is om de Kamer niet alleen over de voortgang te berichten, maar daarbij ook echt een plan van aanpak voor de monitoring te voegen, in de hoop de heer Lintmeijer op dat punt in voldoende mate tegemoet te komen.

(…)

Handelingen I 2018-2019, nr. 27, item 10 - blz. 17

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Het is te prijzen dat de minister daarin wat optimistischer is dan ik, als ik het rapport van de OVV over de situatie in Eindhoven lees. Ik heb de routekaart voor de categorieën 2 en 3, die zwaardere categorieën, eigenlijk nog helemaal niet scherp. Dit wetsvoorstel gaat al het nodige vragen van gemeenten, zeker tegelijk met de Omgevingswet, waarmee we ook het nodige vragen van de gemeenten. De minister weet dat als geen ander. Dat is het ene. Het andere is dat ik toch wel de indruk had dat de heer Joustra sprak over dit wetsvoorstel. Hoe beleeft de minister dat dan?

Minister Ollongren: Rome is ook niet op één dag gebouwd. Ik geloof dat ik dat na dit weekend wel mag zeggen. Ik heb zonet al tegen de heer Pijlman gezegd dat ik dat punt zie. Er is voor gekozen om te beginnen met de meest eenvoudige en overzichtelijke categorie, maar ik wil ook opstarten met proefprojecten met categorie 2 en 3. Ik ben daar de gesprekken ook al over gestart. Het Rijksvastgoedbedrijf doet daar al proefprojecten mee. Andere partijen zijn daartoe ook bereid. Dus ik zie dat punt, maar we moeten ons wel realiseren dat het tijd zal kosten alvorens we een alomvattend stelsel hebben dat ook voor de meest ingewikkelde categorieën geldt. Overigens heb je natuurlijk vaak te maken met de grote, zeer professionele partijen, van wie je dit soort kwaliteitsvereisten sowieso mag verwachten. Ik geloof dat mevrouw Bikker en ik het op de inhoud niet oneens zijn, maar we moeten onszelf wel de tijd geven en gunnen om daar ook te komen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Maar binnen welke tijd wil de minister dat dan wel op de orde hebben? Is het alleen een kwestie van tijd of is het ook een kwestie van investeren? Dan denk ik aan geld. Moeten gemeenten daarin ook in die zin bijdragen? Ik ben dus benieuwd wanneer de routekaart klaar is en hoeveel daar, naast het tijdsaspect, financieel voor nodig is.

Minister Ollongren: Dat kan ik hier nu niet zo beantwoorden. Ik kan wel toezeggen om deze aspecten mee te nemen in de brief die ik aan mevrouw Fiers heb beloofd om u op de hoogte te houden van de voortgang.


Brondocumenten


Historie