Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Vooruitblik maart 2024)



Dit is het rappel vanaf 02-01-24 tot 02-07-24.

 




Toezegging Effecten van de wet (34.349) (T02615)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bikker (ChristenUnie), Lintmeijer (GroenLinks) en Nooren (PvdA), toe om contact te houden met de betrokken sectoren om de effecten van de wet, inclusief het effect op het aantal personen dat gezichtsbedekkende kleding draagt, in kaart te brengen. Ontwikkelingen in andere Europese landen worden hierbij betrokken. De Kamer wordt over 2-3 jaar geïnformeerd.


Kerngegevens

Nummer T02615
Status openstaand
Datum toezegging 12 juni 2018
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen boerka's
gezichtsbedekkende kleding
nikab
Kamerstukken Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding (34.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 28-30

Minister Ollongren: Dan een vraag die ik misschien al eerder had moeten beantwoorden: mevrouw Nooren vroeg of ik inmiddels zicht heb op het aantal draagsters van de boerka of de nikab, want daar zal het in de praktijk vaak om gaan. Eigenlijk is dat heel moeilijk te schatten of te stellen. We weten het dus niet precies. Er is geen recent onderzoek naar gedaan. De aantallen die genoemd worden, zijn 200 tot 400, maar dat is een schatting en is niet gebaseerd op nader precies onderzoek. Dit was overigens ook een vraag van mevrouw Bikker.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik heb daar zelf mijn persoonlijke impressie bij gegeven. Mijn indruk — maar die is gebaseerd op één stad, waarin ik wat meer heb rondgefietst — is dat dit toeneemt. Ook als het wetsvoorstel van kracht wordt, ben ik benieuwd wat de effecten zijn. De minister noemt van het aantal draagsters eigenlijk schattingen die ik in 2009 heb gezien. Dat is dus echt wel eventjes geleden. Heeft de minister die belangstelling niet alsnog? Welke hang naar feitenkennis heeft zij op dit gebied?

Minister Ollongren: Ik zou natuurlijk liegen als ik zou zeggen dat mijn hang naar feitenkennis niet heel groot zou zijn, want dat is die altijd. Maar het is dus wel een feit dat we het niet precies weten. Wat ik natuurlijk wel kan doen, is kijken wat er is gebeurd in andere landen met een soortgelijk verbod, zij het dat dat in andere landen vaak net wat verder gaat. Dat geeft iets van een indicatie. In Frankrijk denken ze, maar heel hard is het niet, ook daar, dat het aantal draagsters van nikabs en boerka's is afgenomen na het verbod. Het lijkt mij goed dat we dat hier ook proberen te duiden, maar ja, ik kan niet anders dan zeggen dat er geen andere cijfers zijn dan de cijfers die blijkbaar al een aantal jaren worden gehanteerd. Ik heb geen aanwijzingen dat dat aantal is toegenomen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dan twee punten. In 2009 lukt het klaarblijkelijk wel om tot een getal te komen, of in ieder geval een bandbreedte. Dan vind ik het wat lijdzaam, ook in de antwoorden van de voorganger van de minister, maar goed, in die schoenen staat ze, dat het daarna niet meer kan. Laat ik dat als opmerking meegeven, maar er zit ook wel een vraag van reflectie in; die proeft de minister wel.

Ten tweede ben ik benieuwd naar die effecten, omdat ik twee mogelijkheden zie: iemand legt de boerka af en neemt weer deel aan de maatschappij, wat toe te juichen zou zijn, of iemand gaat binnen zitten. Ik heb uit Oostenrijk begrepen dat het fiftyfifty is. Als wij nu niet weten hoeveel mensen het zijn, dan kunnen we ook heel lastig inschatten wat de effecten zijn; of dat fiftyfifty is of totaal anders. Vandaar mijn oproep om nog meer hang naar feitenkennis, hoezeer ik ook toejuich dat de minister die heeft.

De voorzitter: Meneer Lintmeijer, aansluitend.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): In aanvulling daarop, maar misschien ook vooruitlopend op de antwoorden die nog komen: als we het dan toch preciezer willen weten, laten we dan ook echt een serieuze evaluatie instellen en er serieus onderzoek naar doen, waarbij we niet alleen kijken naar de aantallen sec, maar vooral naar de effecten die het heeft op het gedrag van met name vrouwen met nikabs en boerka's. Ik weet het niet, mevrouw Bikker weet het niet, de minister geeft zelf ook aan in de antwoorden dat ze het niet weet. Dat blijft toch dun ijs om op te schaatsen? Laten we de afspraak maken dat we een stevige evaluatie erop loslaten. Op het moment dat daar uitkomsten van zijn, kunnen we ook nog overwegen hoe we met die uitkomsten omgaan. Leidt dat tot nieuwe, extra maatregelen of minder maatregelen?

Minister Ollongren: Op zich begrijp ik dat betoog van de heer Lintmeijer wel, maar daar stel ik tegenover dat de reden voor het voorstel voor een beperkt verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding niet is dat het om grote aantallen gaat. Sterker nog, ik heb juist betoogd dat dit niet het geval is. Wij weten niet precies over hoeveel mensen het gaat in het geval van nikabs en boerka's, maar ik weet wel dat het niet om grote aantallen gaat. Dat is dus ook niet de reden voor het wetsvoorstel. Ik zal straks komen op mogelijke gedragseffecten en gevolgen hiervan. In mijn inleiding zei ik al dat het moeilijk te voorspellen is; het gaat in hoge mate over menselijk gedrag. Ik ben het wel met de heer Lintmeijer eens dat het van belang is om te weten of dit bijvoorbeeld leidt tot het mijden van zorg of het niet gaan naar de rechter en dat soort zaken. Dat is heel goed om te weten. Ik ben het ook zeer met hem eens dat we dat wel in de gaten moeten houden, ook al gaat het niet over grote aantallen.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Een aanvulling. Het gaat inderdaad niet over grote aantallen. Mijn fractie maakt zich wel zorgen over wat het effect op de gezinnen is, als blijkt dat het inderdaad fiftyfifty is; als vrouwen thuisblijven en niet meer met hun kind mee naar school gaan, niet meer met hun kind naar de dokter gaan en daardoor ook kinderen in een ongewis isolement meeslepen. Dan is het multipliereffect groter dan ik zou wensen, ook al zou het maar om twee mensen gaan. Wat ons betreft is een evaluatie of een goed onderzoek daarnaar niet alleen bedoeld om het precies te weten, maar ook om te kijken of we moeten optreden op het moment dat die effecten ontstaan.

Minister Ollongren: Dat zouden ongewenste effecten zijn, dat ben ik met de heer Lintmeijer eens, ook al gaat het om kleine aantallen. Daarvoor zijn ook andere oplossingen denkbaar. De praktijk zal het moeten uitwijzen, want ik kan dat niet bewijzen, dat mensen vaak zullen kiezen om dan iemand anders met dat kind mee te laten gaan of om dat op een andere manier op te lossen. Ik heb trouwens ook heel veel vertrouwen in de professionals waarmee we te maken hebben, ook in de zorg en in het onderwijs. Ik denk dat we die ruimte ook moeten geven aan mensen, om te kijken of zij in de praktijk dan tot goede oplossingen komen.

De voorzitter: Mevrouw Bikker, nog één keer op dit punt en dan klaar ermee.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Voorzitter, dat vind ik ook, maar ik zou wel graag antwoord hebben op de vragen die ik net stelde.

De voorzitter: Meneer Lintmeijer, ook tot slot op dit punt.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Nog even aansluitend. De minister heeft veel vertrouwen in de professionals, maar de kern van het betoog dat meerdere fracties hier hebben gehouden, is dat professionals ook zonder wetgeving heel wel in staat zijn om om te gaan met vrouwen die met een boerka of nikab binnenkomen, dus voor die professionals hoeft u het niet te doen. De minister zegt dat zij bij de uitvoering van de wet heel veel vertrouwen heeft in die professionals, maar die zeggen dat die wet het hun niet makkelijker maakt. Dat vind ik een kringredenering die zichzelf in de staart bijt.

Minister Ollongren: Nee, want het gaat om twee verschillende dingen. Vertrouwen in de professional spreek ik in algemene zin graag uit, maar ook binnen deze wet. De wet is niet gemaakt op verzoek van deze sectoren, maar zal de sectoren wel helpen om een eenduidige norm te hebben en straks als die norm er is, binnen die norm te handelen. Het vertrouwen dat ik zonet uitsprak in de professionals, zag juist op de schrijnende situaties waarvoor de heer Lintmeijer vreesde.

De voorzitter: Het antwoord op mevrouw Bikker.

Minister Ollongren: Ik denk dat zij op de vraag over de aantallen doelde en op haar wens om meer feitenkennis te hebben. Dat ben ik met haar eens, maar tot nu toe is het nog niet gelukt om dat heel precies te krijgen. Als de wet in werking is getreden, kunnen we proberen daar zicht op te krijgen. Ik zal daar zeker mijn best voor doen, voorzitter.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Is dit een toezegging? Dat bespaart mij in de tweede termijn.

Minister Ollongren: Een toezegging om mijn best te doen is het absoluut, maar ik realiseer mij heel goed dat het tot nu toe heel lastig is gebleken. Ik denk niet dat dit per se heel makkelijk wordt na deze wet, maar het lijkt mij goed om het in de gaten te houden.

Misschien mag ik in antwoord op mevrouw Bikker ook even ingaan op de internationale situatie en wat we daarvan hebben geleerd, want dat geeft iets van een houvast. Ik noemde Frankrijk al, waar sinds 2011 zo'n verbod geldt, in de hele openbare ruimte, overigens. Volgens de Franse regering is het aantal dragers van gezichtsbedekkende kleding na invoering van het verbod met de helft afgenomen. Er zijn boetes uitgedeeld. Die zijn overigens wel goed te meten. Dat waren er meer dan 1.000 tot en met 2014, dus in een beperkte periode van drie jaar. De handhaving van het verbod verloopt in het merendeel van de gevallen zonder toepassing van dwangmiddelen en al helemaal zonder het ontstaan van openbareordeverstoringen, gelukkig. In België, waar hetzelfde verbod geldt sinds 2011, zijn er geen getallen bekend. Sinds kort is er ook een algeheel verbod in Oostenrijk en in Denemarken, maar dat is relatief nieuw, dus daar zijn ook nog geen getallen bekend.

Mevrouw Nooren vroeg ook nog of het een averechts effect kan hebben op mensen met een islamitische achtergrond, op hun recht om als minderheid hun godsdienst te belijden. Het wetsvoorstel is godsdienstneutraal. Het ziet niet op alleen de boerka en de nikab. Het ziet op de communicatie, de herkenbaarheid op die plekken waar mensen elkaar tegemoet treden. In die zin denk ik niet dat datgene wat mevrouw Nooren vreest, zich hoeft voor te doen. Het ziet nadrukkelijk op gezichtsbedekkende kleding. Het ziet niet op uitdrukkingen van een religie. Daar zijn een heleboel voorbeelden en vormen van. De nikab en de boerka zijn daar maar een klein onderdeel van.

Mevrouw Nooren (PvdA): Voor alle duidelijkheid, het is een worsteling. We hebben een wet aan de orde waarvan we niet weten hoe die gaat werken. Als we dat gaan voorspellen, is dat voor ons allemaal lastig. Ik bedoelde niet die 200 tot 400 personen die het betreft, want ik denk dat we een goed debat erover hadden dat je elkaars gezicht moet kunnen zien om een aantal dingen voor elkaar te krijgen. De vraag gaat over de implicaties van de wet voor een wat bredere groep, waar je verschillend over kan denken. Welke toonzetting geeft deze regering, waar u onderdeel van uitmaakt? Ik begrijp dat deze regering zegt: is dat een onderwerp van gesprek, wilt u dat in kaart brengen? Welk effect heeft deze wet daarop? Hoe kijkt u als D66-minister aan tegen een doelgroep die zegt: goh, waarom moet dit zo, want het loopt nu toch ook goed? Dat is de vraag die ik wilde stellen.

Minister Ollongren: Daar zal ik tegen zeggen wat ik zonet ook heb betoogd. Ik heb het dan over de reden voor het wetsvoorstel die dus niet ziet op uitingen van geloofsovertuigingen maar op communicatie. Mijn voorganger heeft met een aantal nikabdraagsters gesproken. Er zijn zeker moeders die zeggen dat als deze wet van kracht wordt, ze niet meer naar bijvoorbeeld de school van hun kind willen gaan. Dat effect zal er zeker zijn. Daar staat tegenover dat er ook vrouwen zijn die zeggen er dan de voorkeur aan te geven wel naar de school van hun kind te gaan. Het is dus een heel persoonlijke afweging die mensen zullen maken en waarbij het lastig is om er een algemene uitspraak over te doen.

De voorzitter: Mevrouw Nooren, maar wel graag kort.

Mevrouw Nooren (PvdA): Dan sluit ik aan bij mevrouw Bikker. Het zou fijn zijn om de effecten van dit wetsvoorstel op de verbonden samenleving te weten om er enig gevolg aan te kunnen geven, want misschien komt na dit wetsvoorstel nog wel een wetsvoorstel. Het is dan wel goed om te weten welk effect zo'n wet heeft op de samenhang in de maatschappij.

Minister Ollongren: Ik proef uit de inbreng van mevrouw Nooren en ook anderen dat er inderdaad veel behoefte is om die effecten in kaart te brengen. Zorgmijding is zo'n effect. Verder noem ik het effect op scholen. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik dat in de gaten houd. Ik stel mij voor om dat te doen door in gesprek te gaan met organisaties die daarmee te maken hebben. Dat is misschien niet zo kwantitatief als mevrouw Bikker het zou willen, maar geeft ons in ieder geval een idee van de effecten die het heeft.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 33

Minister Ollongren: De heer Köhler had ook aandacht voor bijvoorbeeld zorg mijden, en de gevolgen voor kinderen of ouderen. Ik heb zojuist al betoogd dat dit geen gewenst effect van het wetsvoorstel zou zijn, want het is belangrijk dat mensen goed voor hun kinderen blijven zorgen en naar consultatiebureaus gaan, maar het is wel een persoonlijke keuze van ouders. Ik zei zojuist dat ik geen grote effecten verwacht, omdat ik verwacht dat mensen voor een andere oplossing zullen kiezen als ze die gezichtsbedekkende kleding echt niet af willen doen. Garanties daarvoor kan ik op dit moment echter niet geven. Het is wel iets waar wij voor aandacht voor zullen moeten hebben en houden. Ik heb mevrouw Bikker zojuist al toegezegd dat ik met de instellingen in gesprek blijf.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 39

Mevrouw Nooren (PvdA): Ten slotte ben ik blij met de toezegging van de minister om het effect van de wet, de toegang van leden van het gezin — ik trek het maar even breed — tot cruciale sectoren als het onderwijs, de zorg, de rechtbank, het College voor de Rechten van de Mens, et cetera, te monitoren. En ik vroeg me af of er niet een landelijke veiligheidsmonitor is of een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat dit soort thema's weleens aan de orde heeft, waarin het effect van zo'n wetsvoorstel kan worden meegenomen. Ik heb daarvoor zelf nog geen concreet voorstel, maar de minister misschien wel.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 40

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Dat heeft ook te maken met het volgende punt, namelijk de effecten van de wet op het gedrag. Bevordert die wet nou juist de emancipatie van vrouwen omdat ze nu hun nikab of boerka afleggen en meer mee gaan doen aan het openbare leven of kruipen ze terug in schulp, wat wij buitengewoon betreurenswaardig zouden vinden? De minister zegt dat zij de vinger aan de pols houdt. Dat is een toezegging die een eindje de goede weg op gaat. Ik zou graag een wat scherpere toezegging hebben van de minister over de manier waarop zij de vinger aan de pols gaat houden. Ik vraag haar om over twee of misschien drie jaar haar bevindingen hier te delen, al dan niet voorzien van aanbevelingen over ongewenste effecten en hoe we daar verder mee om zouden kunnen gaan. Die toezegging mag dus een slagje scherper wat mijn fractie betreft.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 41

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik heb mijn verwondering erover uitgesproken dat een aantal feiten, met name wat betreft het aantal vrouwen dat een gezichtsbedekkende sluier draagt, in 2009 wel bekend kon zijn en daarna niet meer. Ik blijf dat opmerkelijk vinden en ik markeer dat toch maar, vooral omdat hier veel partijen zijn die geloven in vooruitgang — ik doe dat eigenlijk ook best vaak — en dat dan hier niet zou kunnen. Dus hoe zit dat dan? Daarom dank ik de minister er des te meer voor dat zij een kwalitatieve toezegging heeft gedaan om in ieder geval het inzicht te vergroten. Ik hoor nog wel graag van haar op welk moment we dat dan inzichtelijk krijgen en wat die kwalitatieve toezegging dan verder precies inhoudt, zodat we dan ook een moment hebben om echt met elkaar in gesprek te gaan over wat we beoogd hebben met de wetgeving en om inzichtelijk te krijgen hoe het staat met groei en met de verhouding tot de samenleving. Dat is niet allereerst wat dit stuk van de wetgeving beoogt, maar het is natuurlijk wel een neveneffect.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 49

Minister Ollongren: Ik kom te spreken over het effect. Ik zal daar straks in de richting van mevrouw Bikker ook nog iets over zeggen, maar mevrouw Nooren vroeg daar ook naar. Ja, dat klopt, die toezegging heb ik gedaan. We zullen het effect in de gaten houden. Hoe gaan we dat precies doen? Ik zei net: in ieder geval door steeds met de instellingen in overleg te blijven. Als er andere en betere manieren zijn om dat te doen, zullen we dat natuurlijk graag overnemen. Ik hoorde zojuist al een suggestie van mevrouw Nooren op dat punt. We moeten even kijken naar de manier. Het zal inderdaad vaak kwalitatief zijn. Het zal misschien ook gericht zijn op een heel specifiek aantal instellingen. Maar de toezegging staat in ieder geval.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 50-51

Minister Ollongren: De emancipatiekant hiervan. Ik begrijp dat de heer Lintmeijer dit punt opbrengt. Het is een relevant punt. Ik heb in eerste termijn gezegd dat we de effecten hiervan op dit moment niet goed kunnen overzien. Het is als zodanig niet het oogmerk van het voorstel, maar hoe draagsters van gezichtsbedekkende kleding hiermee om zullen gaan, dat is iets dat we moeten afwachten. Beide situaties zouden zich kunnen voordoen. Mensen zouden ervoor kunnen kiezen om die minder te dragen of op bepaalde plekken niet meer te dragen, maar het kan ook zijn dat mensen dat juist wel doen. Het punt is begrijpelijk, maar dat is niet waar het wetsvoorstel op ziet.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Ik had de minister gevraagd of zij dat vinger aan de pols houden daadwerkelijk vorm zou kunnen geven en of wij over een gerede tijd, twee tot drie jaar, een rapportage kunnen krijgen over hoe dit heeft uitgepakt.

Minister Ollongren: Dat klopt en dat lijkt mij een redelijke wens. Ik zei al dat ik nog even goed moet bedenken en afspreken hoe wij dat in de praktijk in de gaten kunnen houden, maar het lijkt mij heel redelijk om af te spreken dat we daar op een termijn van twee of drie jaar op terugkomen. Dat zou ook de toezegging kunnen zijn die ik al aan mevrouw Bikker heb gedaan.

Ik ben inmiddels bij de VVD. Het belangrijkste punt van de heer Schouwenaar betrof het grensgebied met de Wet openbare manifestaties. Daar kom ik zo nog op, omdat ik nog een motie van de SGP op dat punt heb.

Ik heb de toezegging aan mevrouw Bikker herhaald. Misschien is het goed om nog even in haar richting te zeggen dat het lastig is om heel precieze cijfers uit de onderzoeken tot nu toe te halen. Ik weet het dus niet. Wij weten niet of het aantal vrouwen is toegenomen of niet. Onderzoek op dat gebied is buitengewoon lastig. Het is een beetje zoals het is. De uitwerking van het huidige wetsvoorstel is daarom des te belangrijker. Dat zal gebeuren door in overleg te gaan met de betrokken partijen. Ik zal ook met andere collega's moeten overleggen over hoe wij dat gaan doen. Ik heb zojuist aangegeven dat wij daar op een termijn van twee of drie jaar in ieder geval een beeld van zouden moeten kunnen schetsen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik ben blij met die toezegging, maar wat kan ik over die twee of drie jaar ongeveer verwachten? Wat heeft de minister in gedachten over wat wij dan terugkrijgen? Het is nu wel heel vaag.

Minister Ollongren: Twee dingen. In de eerste plaats: kunnen de instellingen en de sectoren die het betreft ermee uit de voeten? Twee, een heel belangrijke, zoals ik ook in eerste termijn heb gezegd: heeft het bepaalde gedragseffecten, zoals zorg mijden of mensen die bepaalde plekken, ook de rechter, niet meer bezoeken? Het lijkt mij heel belangrijk om te proberen dat in beeld te krijgen. Ik vond het overigens ook interessant dat mevrouw Bikker zei: zouden we niet het bredere Europese verband erbij kunnen betrekken? We kijken natuurlijk ook naar wat er in andere landen is gebeurd. Wij scharen ons nu in een rijtje van landen waar recentelijk nog twee zijn bijgekomen. Het lijkt mij heel goed om in de gaten te houden of het zich bij ons, al hebben wij een net iets andere wet dan men in de andere landen heeft, anders of op een soortgelijke manier ontwikkelt dan daar. Die suggestie neem ik graag mee.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dank voor die heldere toezegging. Ik begrijp dat zij over twee tot drie jaar ook de ontwikkelingen in de andere landen meeneemt. Dat lijkt mij raadzaam.

Minister Ollongren: Dat klopt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitor VTH ook meenemen inzake bodem (34.864) (T02886)

De minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Rietkerk (CDA) en Kluit (GroenLinks), toe dat het aspect ‘bodem’ ook meegenomen wordt in de monitoring van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH).


Kerngegevens

Nummer T02886
Status openstaand
Datum toezegging 11 februari 2020
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
drs. Th.W. Rietkerk (CDA)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Aanvullingswet bodem Omgevingswet
evaluaties
monitoring
Vergunningverlening Toezicht en Handhaving
Kamerstukken Aanvullingswet bodem Omgevingswet (34.864)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 20, item 17, blz. 11-13

De heer Rietkerk (CDA):

(…)

Dan het vierde en laatste punt: de monitoring en de evaluatie. De minister heeft in het debat op 27 en 28 januari aan deze Kamer toegezegd dat er een onafhankelijke evaluatiecommissie komt die jaarlijks rapporteert en dat we dat ook digitaal kunnen volgen. Dank daarvoor. Kan de minister aangeven of er ook specifiek door die onafhankelijke evaluatiecommissie wordt gerapporteerd over vergunningverlening, toezicht en handhaving, zeker met betrekking tot het thema bodem?

(…)

Kluit (GroenLinks):

(…)

(…) Ik zou de minister willen vragen in het kostenoverzicht dat we krijgen voor het koninklijk besluit de taken die samenhangen met de bodem eruit te lichten, zodat duidelijk is waar wij het over hebben in relatie tot de omgevingsdiensten en de VTH-kolom. (…).

(…)

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

(…) De heer Rietkerk vroeg ook of ik kan toezeggen dat de onafhankelijke evaluatiecommissie de monitor VTH ook meeneemt als het om de bodem gaat. Ook mevrouw Kluit vroeg dat. Het antwoord is: ja, de monitor VTH kan input leveren. (…).


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ervaringen van ambtenaren inzake complexiteit wet- en regelgeving bodem monitoren en evalueren (34.864) (T02907)

De minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Verkerk (ChristenUnie), toe dat de ervaringen van ambtenaren inzake de complexiteit van wet- en regelgeving op het gebied van bodem gemonitord en geëvalueerd worden.


Kerngegevens

Nummer T02907
Status openstaand
Datum toezegging 11 februari 2020
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. M.J. Verkerk (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Aanvullingswet bodem Omgevingswet
Omgevingswet
Kamerstukken Aanvullingswet bodem Omgevingswet (34.864)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 20, item 4, blz. 8

De heer Verkerk (ChristenUnie):

(…)

De eerste vraag is dan ook: hoe beoordeelt de minister de complexiteit van de Aanvullende wet bodem in het licht van het ILT rapport? Kan de minister toezeggen om bij de evaluatie van de Aanvullende wet bodem ook te onderzoeken hoe de complexiteit van de wet door ambtenaren wordt ervaren?

Handelingen I 2019-2020, nr. 20, item 17, blz. 2

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…) Ik heb twee dingen gezegd. We hebben een stelsel. Een stelsel, welk stelsel dan ook, heeft nooit 100% garantie dat het altijd gebeurt, maar je wil wel dat het zo veel mogelijk gebeurt. Dat kun je aan de ene kant doen door het stelsel zo helder mogelijk te maken. Ten opzichte van het oude stelsel is het stelsel van de Omgevingswet toegankelijker. Het brengt bijvoorbeeld voor het omgevingsplan alle regels bij elkaar, wat de kans op fouten vermindert. Daarnaast is cultuur een onderdeel. Je mag er in principe op vertrouwen dat je allemaal de rijksregels naleeft, maar de constatering was dat dat niet altijd gebeurde. In het hele traject, waar we bijna 70 miljoen op inzetten, wordt er juist heel erg gezorgd voor de invoeringsbegeleiding. Dat helpt denk ik voor de kenbaarheid van de regels en ook de toepassing van de regels. Ik heb net richting de heer Verkerk nog een toezegging gedaan. Het is echt belangrijk dat we het gebruik van de regels door de ambtenaren zelf onderdeel maken van de monitoring en de begeleiding van de invoering. (…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Met de landen in gesprek te treden over de uitvoering van de Eerste Kamermotie-De Graaf en de Tweede Kamermotie-Van Raak inzake de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het Koninkrijk der Nederlanden (35.570 IV) (T03275)

De staatsecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Gerkens (SP), toe in gesprek te treden met de Caribische Landen van het Koninkrijk over de uitvoering van de Eerste Kamermotie-De Graaf en de Tweede Kamermotie-Van Raak inzake de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het Koninkrijk der Nederlanden.


Kerngegevens

Nummer T03275
Status openstaand
Datum toezegging 6 april 2021
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Koninkrijk
verantwoordelijkheidsverdeling
Kamerstukken Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2021 (35.570 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.4

Mevrouw Gerkens (SP):

Dan iets anders. Nederland is dankzij het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden verantwoordelijk voor een onduidelijke waslijst aan zaken in de landen. Dat leidt volgens onze fractie tot onduidelijkheid, ongelijkwaardigheid en ruzie. Dat is de reden waarom mijn partij aan de overkant in 2019 een motie indiende waarin wij vroegen om een gezamenlijk overleg, om meer duidelijke invulling te geven aan de taken van de landen afzonderlijk en van het Koninkrijk als geheel. Op 2 oktober 2019 heeft de staatssecretaris aan de Eerste Kamer toegezegd invulling te geven aan de motie-De Graaf uit 2016 door de motie-Van Raak uit 2019 uit te voeren. Hoe staat het nu met deze invulling? Daarna was er de motie-Van Raak van vorig jaar, die aan alle landen vraagt om een visie te geven op het Koninkrijk en aan te geven wie verantwoordelijk is voor wat. Hoe staat het met de uitvoering van die moties?

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.30-31

Knops:

Daarmee kom ik meteen op die positie van de coördinerend staatssecretaris. Daarover is natuurlijk ook in het verleden al het een en ander gezegd. Ik heb het geluk gehad dat ik veel collega's in het kabinet had die ontvankelijk waren voor mijn observaties na mijn eerste bezoeken, toen ik daar was, en toen ik zei: er moet echt iets gebeuren. Ik noem eerst Tamara van Ark, maar na haar zijn er anderen gevolgd. Ik zou een nieuw kabinet toewensen dat men dat misschien nog wat sterker verankert, om te voorkomen dat de mensen op de eilanden met "de torens van Van Raak" geconfronteerd worden. Laat ik de ministeries in Den Haag zo maar even noemen. De heer Van Raak van de SP had het daar altijd heel beeldend over. Waar is mevrouw Gerkens? O, ze zit daar. De heer Van Raak heeft, vind ik, wel een beetje gelijk als hij het heeft over " die torens in Den Haag". We hebben dus geprobeerd om een soort "eenloketfunctie" te maken, met een stuurgroep en zo. Dat is dus echt wel vebeterd, maar er zou nog een slag overheen kunnen, niet in de laatste plaats door het ibo-rapport waar de heer Recourt niet over wilde spreken. Maar daarmee doet hij zichzelf onrecht aan, want de heer Recourt was daar voorzitter van. In dat rapport worden echt een aantal concrete handreikingen gedaan om het de mensen op de eilanden beter te laten gaan en om die overbodige bureaucratie weg te halen.

Het ongevraagde advies van de Raad van State van toen, en het ibo-rapport gaan op een heel concrete manier in op de vraag hoe je die verhoudingen kunt veranderen. Ook op dat vlak is toen in 2010 de keuze gemaakt om het op een bepaalde manier te organiseren, met alle goede bedoelingen. Maar na tien jaar is het echt wel tijd om eens te kijken naar wat er anders kan, en vooral naar wat er beter kan.

En soms gaat het gewoon ook heel plat om muntjes, om geld. Met de VNG hebben we natuurlijk vaak de discussie over de vraag of gemeenten voldoende middelen uit het Gemeentefonds krijgen. Ik weet één ding zeker: de eilanden hebben op dit moment structureel te weinig ruimte in die vrije uitkering. We hebben dat continu incidenteel bijgeplust. Nou, ik begeef me een beetje op glad ijs door hier nu allerlei wensenlijstjes te gaan voorlezen, maar ik zou zeggen: aan die vrije uitkering moet echt wat gebeuren door een nieuw kabinet. Dat moet anders geregeld worden. Daarbij raken we ook aan de positie van de Rijksvertegenwoordiger.

Ik ben overigens best positief, ik ben eigenlijk heel positie over wat we de afgelopen jaren op de BES-eilanden hebben bereikt. Dat heeft voor een deel te maken met het feit dat de departementen, zoals VWS en OCW, gewoon hun dingen daar op een goede manier doen, zodat er voor de bestuurders daar minder verantwoordelijkheden zijn dan in de autonome landen. Dus kleinschaligheid is soms ook een voordeel. Maar beste mensen, het is heel ver weg en als je een orkaan over je dak krijgt, dan kun je dat echt niet allemaal zelf betalen. Dus dat heeft dit kabinet ook moeten doen om ervoor te zorgen dat die eilanden kunnen functioneren, maar ik ben echt onder de indruk van de veerkracht, maar ook van de bestuurskracht van de eilanden.

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.47

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik mis in de beantwoording ook hoe de staatssecretaris kijkt naar het idee om samen met de bewoners invulling te gaan geven aan de taak- en rolverdeling in het Koninkrijk. Ik verwees hierbij naar de moties van de leden De Graaf en Van Raak. Misschien heb ik het gemist, maar volgens mij heb ik daar geen reactie op gehad. Ik besef terdege dat de staatssecretaris demissionair is, maar hij kan natuurlijk een richtlijn meegeven in een overdrachtsdossier, als dat er komt, want we weten natuurlijk niet hoe de toekomst eruitziet. Ik heb daarom ook de motie van de heer Rosenmöller gesteund.

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.54

Knops:

Mevrouw Gerkens vroeg hoe het stond met de invulling van de motie-Van Raak over de verantwoordelijkheidsverdeling. Volgens mij heb ik die vraag al beantwoord in eerste termijn. In het najaar van 2019 heb ik met de premiers van de landen overleg gehad. De landen hebben positief gereageerd op het verzoek om daarover in gesprek te gaan, maar vanwege corona is dat nog niet gelukt. Hopelijk kunnen we rond de zomer met een werkgroep van start gaan. Dat is natuurlijk ook afhankelijk van een aantal zaken. Zo zijn er nu ook weer verkiezingen in Aruba. Zo is er altijd wat. Ook wij hebben natuurlijk verkiezingen gehad. Die waren wel gepland, maar die in Aruba niet, althans: ze waren niet voor juni gepland maar oorspronkelijk voor september. Ik weet niet in hoeverre dat invloed zal gaan hebben, maar er wordt uitvoering gegeven aan deze motie. Dat zeg ik u toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Belemmeringen Verdrag van Tromsø in kaart brengen (33.328/35.112) (T03361)

De Minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort, toe de belemmeringen voor het Verdrag van Tromsø in kaart te brengen en dit in het voorjaar van 2022 gereed te hebben.


Kerngegevens

Nummer T03361
Status openstaand
Datum toezegging 28 september 2021
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen belemmeringen
Verdrag van Tromsø
Kamerstukken Novelle Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (35.112)
Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (33.328)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 1

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Concreet is dan natuurlijk de vraag op welke punten de Wet open overheid nog zal moeten worden bijgesteld om aan Tromsø te voldoen. We begrijpen dat het in elk geval gaat om de absolute weigeringsgrond voor concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens en om de uitzonderingsgrond onevenredige benadeling. We snappen natuurlijk dat zulke afwijkingen van Tromsø het gevolg kunnen zijn van het politieke proces van amendering van de wet die nu voorligt. We zullen hier moeten stemmen over de voorliggende wet en maken dat niet afhankelijk daarvan. Maar mijn vraag is wel: zijn er nu dwingende, juridische redenen waardoor we op deze punten van Tromsø moeten afwijken? Anders gezegd: wanneer we het verdrag zouden ondertekenen, kunnen we dan deze wet alsnog in overeenstemming brengen met het verdrag of stuit dat op problemen? En — dat is een wetstechnische vraag aan de regering — komt de rechtsgeldigheid van de Woo in gevaar als we Tromsø zouden ondertekenen en ratificeren? Graag wat meer advies van de regering op dat punt. Ik sluit dit onderdeeltje af met een verzoek. Is de regering bereid om na invoering van de Wet open overheid te onderzoeken of wel vervolgstappen nodig zijn om te voldoen aan de standaarden van de Tromsø Conventie en de uitkomst daarvan binnen een jaar met de Kamers te delen, zodat het gesprek over eventuele toetreding verder kan worden gebracht? Dat is mijn eerste vraag.

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 55

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik zou net één stap verder willen gaan. We weten dat er nog discrepanties zijn. Er zijn vandaag al een paar punten van de wet genoemd die volgens de verdedigers zouden moeten worden aangepast als we het Verdrag van Tromsø zouden ondertekenen. Maar de vraag welke belemmeringen er zijn om het Verdrag van Tromsø überhaupt te ondertekenen en te ratificeren, kunnen we toch zakelijk stellen en onderzoeken? De vraag die ik zou willen stellen aan de minister is of zij bereid is om toe te zeggen dat ze wil verkennen welke belemmeringen er zijn om het verdrag te ondertekenen of te ratificeren, en of ze ons daarover wil informeren.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank, dat waardeer ik heel erg. Misschien is het ook goed als we daar … Dat is niet zo heel erg veel werk volgens mij. Is een termijn van zes maanden realistisch?

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 67

Minister Ollongren:

Dan de derde vraag van de heer Ganzevoort. Hij herinnerde mij nog even aan de vraag die hij mij in eerste termijn had gesteld. Ik heb gezegd dat wij voor het Verdrag van Tromsø de belemmeringen in kaart brengen. Ik denk inderdaad dat de termijn die de heer Ganzevoort schetste, haalbaar is. Ik zeg de Kamer toe dat ik zal zorgen — ik ga dat nu in ieder geval in gang zetten — dat dat in het voorjaar van volgend jaar gereed is. Dat correspondeert ongeveer met die zes maanden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar ratificatie verdrag van Tromsø (33.328/35.112) (T03364)

De Minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole, toe onderzoek te starten naar het al dan niet ratificeren van het Verdrag van Tromsø.


Kerngegevens

Nummer T03364
Status openstaand
Datum toezegging 28 september 2021
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen onderzoek
ratificatie
Verdrag van Tromsø
Kamerstukken Novelle Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (35.112)
Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (33.328)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 55

De heer Koole (PvdA):

De minister kan op dit moment geen tegenstrijdigheden uitsluiten. Ze zegt: het is aan een volgend kabinet om daarnaar te kijken, maar daar is ook onderzoek voor nodig. De minister had het in een eerdere fase over ander internationaal vergelijkend rechtsonderzoek. Heeft zij twee verschillende onderzoeken op het oog? Een demissionair kabinet kan wel alvast een onderzoek laten starten, zodat het volgende kabinet de resultaten daarvan kan gebruiken om een eigen afweging te maken.

Minister Ollongren:

In mijn beleving zijn het twee verschillende dingen. Het eerste is een feitelijk en wetenschappelijk internationaal vergelijkend onderzoek. Dit onderzoek heeft een specifiek doel dat ook politiek-bestuurlijk relevant is, namelijk: zouden we het verdrag kunnen ratificeren, ja dan wel nee? Omdat die vraag natuurlijk schuilgaat achter het onderzoek hebben wij als kabinet geoordeeld dat het aan een volgend kabinet is om dat in gang te zetten en om daarna te besluiten of het dat verdrag al dan niet zou willen ratificeren.

De heer Koole (PvdA):

Kan de minister nu nog geen enkele indicatie geven van de problemen die er op dit moment zijn waardoor het Verdrag van Tromsø niet kan worden ondertekend? Ik heb daar ook om gevraagd in mijn bijdrage.

Minister Ollongren:

Ik gaf een voorbeeld: bedrijfsgevoelige informatie. In de wetenschappelijke literatuur zijn aandachtspunten genoemd. Vanuit de ambtelijke organisaties is ons meegegeven dat dat echt nadere studie vereist. De ambtelijke bevindingen liggen klaar, dus een volgend kabinet kan zich daar snel mee bedienen. Maar er zijn wel een paar haken en ogen waardoor we denken dat het verstandig is om nader onderzoek te doen alvorens we die afweging maken.

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 55

De heer Koole (PvdA):

Ik heb tot slot de vraag of dit huidige demissionaire kabinet dat onderzoek niet alvast kan laten starten, waardoor een volgend kabinet daar zijn voordeel mee kan doen.

Minister Ollongren:

Laten we het als volgt doen. Als je alvast wat voorbereidend werk kunt doen, dan moet je dat natuurlijk niet laten. Datgene wat al bekend is, kunnen we ambtelijk op een rijtje laten zetten zodat we alvast het voorwerk hebben gedaan dat nodig is mocht het nieuwe kabinet zeggen: wij zouden graag willen weten of we het verdrag al dan niet kunnen ratificeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Experiment in middelgrote gemeente (35.455) (T03427)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Baay-Timmerman (50PLUS) en Van Hattem (PVV), toe om te bekijken of een experiment in een middelgrote gemeente ook mogelijk is.


Kerngegevens

Nummer T03427
Status openstaand
Datum toezegging 24 mei 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS)
A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen stembiljetten
verkiezingen
Kamerstukken Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten (35.455)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 29, item 8, p. 5

De heer Van Hattem (PVV):

Het blijft vreemd dat de minister op de eerste plaats wil gaan experimenteren in kleinere gemeenten, met minder dan 25.000 inwoners, bij de voorgenomen herindelingsverkiezingen in november van dit jaar. Juist bij de raadsverkiezingen in zulke kleinere gemeenten zijn zeer uitgebreide kandidatenlijsten met veel partijen en veel kandidaten helemaal niet op orde. Het grote stembiljet ligt daar helemaal niet op tafel. Het wordt dus een experiment in een setting die volstrekt niets zegt over het gestelde probleem. Wat denkt de minister dan wijzer te kunnen worden van een experiment in zulke gemeenten?

(…)

Handelingen I 2021/22, nr. 29, item 8, p. 8.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(…)

Terug naar model 2. De lijst met kandidaat nummers is zichtbaar in het stemhokje, zodat de kiezer het nummer van zijn kandidaat niet hoeft te onthouden. Welke consequenties brengt dit met zich mee? Heeft de kiezer meer tijd nodig in het stemhokje? Hoe voorkom je dat de lijsten bekrast worden? Hoe groot wordt het formaat van zo’n lijst en blijven de kandidaat namen en -nummers wel goed leesbaar voor iedereen? Is de minister het met 50PLUS eens dat het van cruciaal belang is om diversiteit in de proefgemeenten te hanteren, dus niet alleen gemeenten met hoogopgeleiden maar ook gemeenten waarin zich veel laaggeletterden bevinden, zodat je een representatief beeld krijgt van het experiment? Heel generiek zou je namelijk kunnen stellen dat Nederlanders die woonachtig zijn in het buitenland in zijn algemeenheid voldoende geletterd en digitaal vaardig zijn, waardoor de tot op heden aangetoonde resultaten misschien wat té gunstig gekleurd zijn.

(…)

Handelingen I 2021/22, nr. 29, item 10, p. 8.

Minister Bruins Slot:

(…)

Mevrouw Baay vroeg — dat is ook belangrijk — in hoeverre wordt gekeken naar mensen die laaggeletterd zijn en of ervoor wordt gezorgd dat als je zo'n experiment doet, voldoende laaggeletterde mensen kunnen stemmen. Ik had inderdaad in de memorie van toelichting geschreven dat we het vooral in kleinere gemeenten willen gaan testen, dus gemeenten met minder dan 25.000 inwoners. De heer Van Hattem had het daar ook over. Ik vind het, gehoord het debat hier in de Kamer, wel goed om te kijken of we ook een experiment zouden kunnen doen in een middelgrote gemeente, omdat dat een aantal zaken ondervangt die verschillende leden naar voren hebben gebracht.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatieopdracht in concept aan beide Kamer (35.657) (T03541)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe de evaluatieopdracht inzake de Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen te delen met de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03541
Status openstaand
Datum toezegging 11 oktober 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen concept evaluatieopdracht
Kamerstukken Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (35.657)


Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 3, p. 7.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. De werking van het wetsvoorstel wordt al een jaar na de Tweede Kamerverkiezingen geëvalueerd. Graag hoor ik van de minister waar specifiek op gelet gaat worden bij de evaluatie. Kan de evaluatieopdracht met de Eerste Kamer worden gedeeld, zodat wij er ook nog invloed op kunnen uitoefenen, mocht dat nodig zijn? Ik begreep dat de heer Ganzevoort ook al over die evaluatie gesproken heeft. Ik sluit me bij zijn vragen daarover aan.

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 10, p. 21.

Minister Bruins Slot:

Dat zal dan gaan om de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Gezien het feit dat een groot aantal amendementen van de Tweede Kamer is aangenomen, vind ik het niet onlogisch om in dit geval de evaluatieopdracht in concept aan beide Kamers te sturen. Ook omdat er vanuit de Kamer een behoorlijke beïnvloeding is geweest op een aantal aspecten van de wet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vragen betreffende het Handvest voor Lokaal Zelfbestuur (36.081) (T03582)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dessing (FVD), toe dat de minister van Binnenlandse Zaken terugkomt op de gestelde vragen aangaande het Handvest voor Lokaal Zelfbestuur en de invulling van het amendement over het constitutioneel hof.


Kerngegevens

Nummer T03582
Status voldaan
Datum toezegging 28 maart 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden J. Dessing (FVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen decentrale overheden
Handvest voor Lokaal Zelfbestuur
lokale overheden
Kamerstukken Voortduringswet artikelen 2c en 4 Wet verplaatsing bevolking (36.081)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 24, item 7 - blz. 30

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

(…)

“De heer Dessing vroeg: hoe verhoudt het Handvest voor Lokaal Zelfbestuur zich tot deze wet? We zijn een gedecentraliseerde staat en een eenheidsstaat. Deze wet is de verplichte wet die volgt op de inwerkingstelling van het staatsnoodrecht. Dat staat los van het handvest. Dat is los van elkaar. Democratische controle en parlementaire zeggenschap maken dat dit wetsvoorstel nu ook hier behandeld wordt. Dat is volgens mij een heel groot goed. Als het echt heel specifiek over het Handvest voor Lokaal Zelfbestuur gaat, omdat het echt buiten de orde is van wat we hier behandelen, dan moet ik of u doorverwijzen naar de minister van Binnenlandse Zaken, of de vragen meenemen en kijken of ik ze in de brief kan verwerken.”

De heer Dessing (FVD):

“Toch even ter verduidelijking, want ik begrijp het antwoord van de minister niet helemaal. Ik bedoelde dat we dus aan de ene kant die lokale autonomie hebben, wat in het hand- vest staat, en aan de andere kant de maatregelen die van bovenaf worden opgelegd. Mijn vraag was hoe dat zich tot elkaar verhoudt. Het bijt elkaar eigenlijk. Dat was mijn ene vraag.

Ik heb nog een andere openstaande vraag, die ik misschien meteen kan meenemen. Dat is de vraag over de invulling van het amendement over het constitutioneel hof. Is er een mechanisme voor decentrale overheden om een besluit van het Rijk aan te vechten? Dat was mijn andere vraag.”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Wat betreft de eerste vraag: het staat los van het handvest, omdat dit medebewind is. Dat doen we wel vaker in ons land. Met de democratische controle en parlementaire zeggenschap hebben we het op deze manier ingericht.

Ik zal kijken of ik de vraag over het amendement in de tweede termijn kan beantwoorden. Volgens mij ligt dat bij de minister van Binnenlandse Zaken. Als dat niet gaat, zal ik kijken of de minister van Binnenlandse Zaken dat kan toevoegen aan de brief over migratie die ik heb toegezegd.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 24, item 7 - blz. 36

De heer Dessing (FVD):

“Even voor de zekerheid. De minister zei dat ze in de tweede termijn zou terugkomen op mijn openstaande vraag over dat mechanisme: kunnen decentrale overheden landelijke besluiten overrulen? Komt dat in de brief of heeft de minister daar nog een antwoord op?”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Dank aan de heer Dessing dat hij mij eraan herinnert. Dit ligt echt bij de minister van Binnenlandse Zaken. Dat geldt ook voor de uitwerking van het amendement. We hebben even contact gehad, maar we konden het niet zo snel voor de tweede termijn paraat hebben. Ik zorg dat de minister daarop terugkomt. Dat ligt echt bij haar.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Cultuur en ethiek worden als onderwerpen bespreekbaar gemaakt bij AI-gebruik binnen de overheid (CXLVII) (T03661)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Verkerk (ChristenUnie), toe dat cultuur en ethiek als onderwerpen bespreekbaar worden gemaakt bij AI-gebruik binnen de overheid.


Kerngegevens

Nummer T03661
Status voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. M.J. Verkerk (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen cultuur
ethiek
AI-gebruik
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 45

De heer Verkerk (ChristenUnie):

(…)

“Voorzitter. Collega Gerkens ging uitgebreid in op ethiek. Ik heb daarover ook even een interruptie gehad. De vraag is of het voldoende is als er alleen maar onderwijs in ethiek is. Ik heb jaren in het bedrijfsleven gewerkt. Meerdere keren heb ik bij vragen aan mijn bazen het woord "ethiek" gebruikt. Ik moet eerlijk zeggen dat ik heel snel heb geleerd dat dat niet echt helpt en niet prettig is, want het wordt je gewoon verboden om het woord "ethiek" te gebruiken. Ik heb vervolgens de ethische vraag vertaald in een economische vraag. Toen werd er geluisterd.

Waarom vertel ik dit? Ik vertel dit omdat cultuur ook belangrijk is. Als je ethiek aan de orde wilt stellen, moet je ook over cultuur willen praten. De staatssecretaris zei: misschien was SyRI niet fout gegaan als we goede wetgeving hadden gehad. Misschien is dat zo. Maar ik zou hier ook willen opmerken dat zelfs als wij goede wetgeving hadden gehad, je ook een cultuur moet hebben waarin er een volledig respect is voor de waarden die aan die wetgeving ten grondslag liggen. Ik zou in dat verband aan de staatssecretaris willen vragen of zij een toezegging kan doen om dit punt van cultuur, het bespreekbaar maken van ethiek, op haar manier te bevorderen. Ik denk trouwens ook aan de motie van mevrouw De Blécourt, die zegt dat wij die kennis ook moeten hebben bij de griffie. Ik deel dat, maar dan moet ook bespreekbaar zijn dat die kennis van de griffie ook wordt gebruikt in de commissies en dat de commissies daarin ook iets worden opgevoed, als ik het zo mag uitdrukken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 49

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan is er nog een vraag van de heer Verkerk: kan ik toezeggen dat cultuur en ethiek als onderwerpen bespreekbaar worden gemaakt? Dat doe ik heel graag. Het is natuurlijk superbelangrijk dat dat onderwerp aan de orde is. Ik denk dat het ook al eerder in het debat aan de orde kwam. Natuurlijk kunnen we heel goede wetten en regels en kaders maken, maar het gaat ook over de manier waarop je het doet, en daarbij ook over de manier waarop we het bespreken. Dat is een van de thema's. Dat blijkt denk ik ook uit de rapporten, zoals uit het rapport van de parlementaire enquête over de problemen bij de toeslagen. Ik bedoel dat toch ook heel erg de nadruk die er was op fraudebestrijding heeft geleid tot het maken van algoritmes waarmee fraude kon worden gedetecteerd. Dat maakt natuurlijk ook iets uit in de context waarin algoritmes worden gemaakt. Dus ik denk dat daar voor ons allen een belangrijke taak ligt op het punt van die cultuur, en een taak om die ethische vragen steeds te blijven stellen, ondanks goede regels en kaders.

Een andere vraag van de heer Verkerk was om te reflecteren op het feit dat AI geen emotie kent en een rechter wel. Dat is ook precies waar het om gaat. Hoe slim AI ook kan zijn en hoe veel er ook in kan zitten in termen van emotieherkenning enzovoorts, enzovoorts — dat zijn ook allemaal vraagstukken waar we het over moeten hebben: in hoeverre vinden we dat wenselijk? — de menselijke tussenkomst bij de overheid is wat mij betreft zo ontzettend belangrijk. We weten niet of AI dat in de toekomst misschien wel zal kunnen. We wisten een jaar geleden ook niet dat er zoiets bestond als Bing of Bard of ChatGPT. Misschien heeft meneer Otten over een kwartier nog een nieuwe gevonden. Maar de kern is dus dat het daarom zo belangrijk is dat die menselijke tussenkomst er blijft. We moeten onszelf dus steeds de vraag stellen welke van deze technologieën wij willen gebruiken in het werk van de overheid.”

De heer Verkerk (ChristenUnie):

“Ik wil toch even op heel positieve wijze reageren op de beantwoording door de staatssecretaris. Ik vind het heel mooi dat u, sprekende over ethiek, zegt: in dat kader moeten we ook de cultuur bespreekbaar maken, maar dat moeten we echt doen in de context. Ik denk dat dat de kern van ethiek is: in een heel concrete context begin je met ethische bezinning en wil je het bespreekbaar maken. Ik dank u dus voor uw toezegging en zie met belangstelling uit naar de manier waarop u het gaat uitvoeren. Ik hoop dat we elkaar daar nog eens over mogen spreken, maar zeker weet ik dat niet.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Dank u wel. Het zal nog best een hele klus zijn, maar gelukkig zie ik ook — dat vind ik zelf ook fijn om te zien — dat de ethische kaders steeds meer worden gebruikt, niet alleen binnen ministeries, maar ook binnen lagere overheden. Dan wordt er goed gekeken naar die vraagstukken: hoe gaan we dit beleid nou implementeren, hoe gaan we om met dit soort vraagstukken? Ik noemde al het voorbeeld van de introductie van camera's, bodycams, in de gemeente Utrecht.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek met minister voor Rechtsbescherming betreffende evaluatiebepalingen toetsing AI-gebruik (CXLVII) (T03663)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat zij in gesprek zal gaan met de minister voor Rechtsbescherming aangaande het vormen van concrete evaluatiebepalingen bij toetsing AI-gebruik.


Kerngegevens

Nummer T03663
Status openstaand
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 22

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Voorzitter, ik ga weer door. Wetsvoorstellen die door de Eerste Kamer zijn aangenomen en die met behulp van AI ten uitvoer worden gelegd, zullen echt een heel heldere evaluatiebepaling moeten gaan behelzen. Het gebruik en de effecten van AI moeten daarin onder de loep worden genomen. Maar — het is ook al eerder door anderen gezegd — er zijn natuurlijk ook wetsvoorstellen, denk aan de Wet politiegegevens, die helemaal geen AI regelen. Dus we hebben ons daar in de Eerste Kamer helemaal niet over uitgesproken. De praktijk gaat het dan wel doen met dat Criminaliteits Anticipatie Systeem, het CAS. Dat is door de rechter natuurlijk opzijgezet, omdat dat ging discrimineren en aan etnisch profileren ging doen. Dus er zijn wetten die al aanvaard zijn door de Kamer, waar op zichzelf geen AI-element in zit, maar waarbij de praktijk het gaat doen. Daar moeten we natuurlijk ook een vinger achter zien te krijgen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is hoe zij staat tegenover het opnemen van toetsing op AI-gebruik bij evaluaties van alle relevante wetten.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 40-41

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan heeft u ook gevraagd naar de evaluaties van relevante wetten en om daar ook de toetsing op AI in mee te nemen. Die evaluatiebepaling kan natuurlijk in wet- en regelgeving worden opgenomen. Ik vind het wel goed om samen met mijn collega voor Rechtsbescherming nog even te onderzoeken hoe we ook, mocht het een wet zijn waarbij AI bij de uitvoering een rol speelt, zo'n evaluatiebepaling kunnen uitwerken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 48

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Ik ben blij met de toezegging over onderzoek naar de cookieregeling en welke consequenties die heeft in relatie met het publieke goed van data-eigenaarschap. Ik ben ook blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij met de minister voor Rechtsbescherming om de tafel gaat zitten voor heldere evaluatiebepalingen. Zij gaat ons daar dan ook iets over berichten.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Implementatiekader voor zomer inclusief praktische overzichten Rathenau Instituut (CXLVII) (T03664)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe dat de eerste versie van het implementatiekamer voor de zomer verschijnt, inclusief de praktische overzichten gemaakt door het Rathenau Instituut.


Kerngegevens

Nummer T03664
Status deels voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen algoritmische besluitvorming
artificiële intelligentie
Implementatiekader
overheid
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 10

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Er zijn reeds verschillende instrumenten ontwikkeld, zoals het Impact Assessment voor Mensenrechten bij de inzet van Algoritmes, het zogenaamde IAMA, en een AI-impactassessment dat naast mensenrechten ook de nadruk legt op de technische robuustheid. De EU werkt op dit moment aan een Europese AI-verordening die onder andere een risicoanalyse verplicht bij hoogrisico-AI-systemen. In de tussentijd werkt het kabinet aan mogelijke inbedding van mensenrechtentoetsen in werkprocessen en -cultuur en komt er een implementatiekader algoritmen, dat dus ook een mensenrechtentoets bevat. Onze vraag is: geldt dit implementatiekader ook voor de diverse uitvoeringsorganisaties?

Het Rathenau Instituut heeft een praktisch overzicht gemaakt van de inzet van algoritmen, met zeven vragen met toelichting; zie hun rapport Algoritmes afwegen van 17 mei van het afgelopen jaar. Worden deze vragen meegenomen in het implementatiekader? Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het implementatiekader verplicht wordt? En welke bezwaren zouden er zijn om in de basis deze gegevens openbaar te maken, tenzij bijvoorbeeld de veiligheid en privacy van personen in het geding zijn? Graag een reactie.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 32-33

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan zijn er nog vragen gesteld over het implementatiekader dat we zelf willen maken. In dat implementatiekader willen we voor overheidsorganisaties helder en inzichtelijk maken waar je naar moet kijken als je aan de slag wilt gaan met een algoritme op basis van wetgeving die er al is, bijvoorbeeld de AVG of de Algemene wet bestuursrecht, maar ook op basis van nieuwe wet- en regelgeving, bijvoorbeeld de AI Act en Europese regelgeving. Zo is helder wat de normen, de eisen en de wetten zijn en wat de stappen zijn die je moet doorlopen om ervoor te zorgen dat als je een algoritme ontwikkelt, dat voldoet aan de vereisten die we eraan willen stellen en die dan ook moeten gelden voor de hele Nederlandse overheid.

U heeft ook aangegeven dat het Rathenau Instituut een aantal van die praktische overzichten heeft gemaakt. Die willen we daar natuurlijk in meenemen, want die zijn ontzettend belangrijk. We gaan zorgen dat we de eerste versie van dit implementatiekader voor de zomer maken, zodat het zich verder kan ontwikkelen. We gaan het namelijk zo veel mogelijk open source doen, zou je kunnen zeggen, door ervoor te zorgen dat iedereen mee kan kijken en dat het ook verbeterd kan worden op basis van informatie en verder gebruik door verschillende partijen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 44

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“We zijn blij met de toezegging die de staatssecretaris heeft gedaan dat het implementatiekader straks uitdrukkelijk voor de hele overheid en de uitvoeringsinstanties gebruikt moet worden. Ook zijn wij blij met de toezegging dat er regelmatig zal worden geëvalueerd om te kijken of er geen ongewenste effecten kunnen optreden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren Kamer na onderzoek cookieregeling en data-eigenaarschap (CXLVII) (T03665)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat de Kamer geïnformeerd wordt over het onderzoek naar de cookieregeling en welke consequenties die heeft in relatie met het publieke goed van data-eigenaarschap.


Kerngegevens

Nummer T03665
Status deels voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen cookieregeling
data-eigenaarschap
onderzoek
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 21

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Hoe ver reikt dataeigenaarschap? Dat is een vraag die Kathalijne Buitenweg opwerpt in haar boek over AI. Wij vinden dat individuele mensen — je kunt dat natuurlijk laten zeggen via het cookiesysteem — afstand doen van hun eigenaar- schap, maar wij zouden het vergaren van data, de profielen die daaruit voortkomen door zelflerend AI en het beheer daarover eigenlijk moeten gaan zien als een publiek goed en niet meer als een particuliere beslissing. Mijn vraag is hoe de staatssecretaris dat ziet en wat voor consequenties dat zou hebben voor onze wetgeving.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 40

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“U had ook nog een vraag die best lastig is, over data-eigenaarschap. In de digitale wereld speelt dat natuurlijk een grote rol. In heel veel gevallen geef je anderen toestemming om data die van jou, van jezelf, zijn te gebruiken. Als je bijvoorbeeld een app downloadt op je telefoon, klik je heel vaak op ja. Ook bij cookies zeg je vaak: ja, ja, ja. Daarmee geef je toestemming voor het vergaren van data, en niet alleen voor het vergaren daarvan, maar ook voor het maken van profielen daarvan en het doorverkopen van die data. Ik vind het ontzettend belangrijk dat de komende tijd veel meer mensen regie krijgen over hun digitale leven en daarmee ook over hun eigen data. Daarvoor is het introduceren van bijvoorbeeld persoonlijke datakluizen ongelofelijk belangrijk, want dan kun je je eigen gegevens in een kluis hebben. Dan deel je ze alleen met anderen wanneer je vindt dat dat echt nodig is en dan doe je dat ook heel bewust. Ik denk dat het ons allemaal wel overkomt of overkomen is — mij in ieder geval wel — dat je door ja, ja, ja te toetsen ongelofelijk veel akkoord geeft voor het delen, gebruiken en verkopen van data. Of het nou gaat over je locatie, de foto's op je telefoon, je contactprofielen of soms zelfs je toetsenbordaanslagen: we zijn er denk ik zeer ruimhartig in. Ik denk dat het vooral van belang is dat mensen zich daar niet alleen bewust van zijn — daar wil ik hen de komende tijd graag samen met de minister voor Rechtsbescherming meer over informeren — maar er ook meer regie over krijgen.”

De heer Dittrich (D66):

“Daar wil ik dan toch nog een vraag over stellen. Mevrouw Buitenweg poneert in haar boek over onder andere data-eigenaarschap de stelling dat je, als je als individu akkoord gaat met bijvoorbeeld zo'n cookievraag, meewerkt aan het verspreiden en delen van allerlei data, waaruit weer allerlei dingen gegenereerd worden. Zij hangt de stelling aan dat de overheid hierin meer aan zet moet zijn, omdat je als het ware niet meer als individu eigenaar bent van dat ene kleine stukje, maar dat het een publiek goed is geworden. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dus of zij, naast de datakluizen waarover ze het had, een rol voor de overheid ziet om hier iets mee te doen.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Die datakluizen zijn niet onbelangrijk, want die bepalen in sterke mate en heel specifiek aan wie je welk soort gegevens over jezelf geeft. Als je een auto huurt, maakt het autoverhuurbedrijf nu vaak een kopietje van je rijbewijs, terwijl in feite de enige informatie die ze nodig hebben, is of jij een geldig rijbewijs hebt. Dat zou ook met een vinkje kunnen. Dus dat soort dingen, dataminimalisatie en alleen maar delen wanneer je dat ook zelf wil, zijn wel een belangrijke factor. De vraag gaat vooral over die cookieregelgeving. Die is er heel erg op gericht dat je echt zelf consent geeft, dat je zelf instemt met het delen van je data, maar omdat het vaak zoveel makkelijker is om op "ja" te klikken dan op "nee", omdat je dan nog heel veel vervolgvragen moet beantwoorden, klikken veel mensen bij wijze van spreken bij het kopen van een paar sokken online heel makkelijk maar op "ja, ja, ja, ja". Daarmee geven ze inderdaad toestemming tot het delen van heel veel informatie over henzelf die helemaal geen verband houdt met hetgeen ze op internet gekocht hebben. Dat gaat vaak nog veel breder, omdat die vragen vaak worden opgerekt. Ik vind het wel interessant om de komende tijd juist die cookieregelging verder te onderzoeken. Ik denk dat het nu veel te makkelijk is om "ja" te zeggen. Daarmee deel je heel veel data. Dat doe je soms trouwens ook bij de installatie van je telefoon. Denk maar aan de vraag die je af en toe krijgt: vindt u het goed dat deze app uw locatie volgt? Veel mensen vullen dan ook "ja" in. Daarmee wordt dan voortdurend gevolgd waar je bent. Ik wil daar wat verder naar kijken, want ik denk dat het goed en relevant is dat we mensen veel duidelijker keuzes geven over dat delen van hun persoonlijke data. Ik zeg niet dat er een overheidsinstantie moet komen die die data allemaal gaat verzamelen of iets dergelijks. By far niet. Ik zeg wel dat we scherper gaan kijken naar hoe we kunnen zorgen dat dat delen van data nog veel meer gebeurt op basis van wat persoonlijk nodig is en dat mensen dat beter beseffen zonder dat ze die data allemaal gratis weggeven. Dat mag van de AVG natuurlijk. Als je zelf "ja" zegt, dan mag dat.”

De heer Dittrich (D66):

“Dat laatste is het probleem. Mag ik het als een toezegging zien dat u de Kamer informeert nadat dat onderzoek is afgerond, zodat we daarover hier verder kunnen doorpraten?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Ja, zeker.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 48

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Ik ben blij met de toezegging over onderzoek naar de cookieregeling en welke consequenties die heeft in relatie met het publieke goed van data-eigenaarschap. Ik ben ook blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij met de minister voor Rechtsbescherming om de tafel gaat zitten voor heldere evaluatiebepalingen. Zij gaat ons daar dan ook iets over berichten.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijks gesprek met Kamer aan de hand van werkagenda ontwikkelingen AI (CXLVII) (T03666)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Blécourt-Wouterse (VVD), toe dat jaarlijks aan de hand van de werkagenda met de Kamer gesproken zal worden over de ontwikkelingen in de AI.


Kerngegevens

Nummer T03666
Status voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artificiële intelligentie
gesprek
ontwikkelingen
werkagenda
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 12

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

(…)

“Voorzitter. Het Rathenau Instituut heeft naar aanleiding van alle presentaties door deskundigen handvatten opgesteld voor de Eerste Kamer die de Eerste Kamer zou kunnen gebruiken om wetten te toetsen. Juist omdat AI niet statisch is, maar de toepassingen zich in een rap tempo ontwikkelen, dient dat in de visie van de VVD-fractie een doorlopend proces te zijn. Eerste Kamerleden zullen zich moeten blijven bijscholen. De VVD-fractie is van mening dat de snelle ontwikkeling van het AI-onderwerp vraagt om een evaluatie op regelmatige basis. De staatssecretaris geeft dat zelf in haar brief ook aan. De VVD-fractie stelt voor om dat te doen via een jaarlijks gesprek tussen de staatssecretaris en de leden van de Eerste Kamer op basis van een beknopte rapportage van de staatssecretaris over de laatste ontwikkelingen en inzichten van dat jaar.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 36

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan ga ik over naar de vragen die door mevrouw De Blécourt van de VVD zijn gesteld. Zij heeft het gehad over de handvatten die door het Rathenau Instituut zijn opgesteld op basis van de vragen die zij aan hen heeft gesteld. De vraag was ook of er regelmatig geëvalueerd kan worden als het gaat over algoritmes. Dat is precies wat ik ook van belang vind. U vroeg ook of we daar met regelmaat over kunnen spreken. Dat lijkt me heel goed. We hebben sowieso toegezegd dat we over de werkagenda die we hebben gemaakt en die onder andere gaat over algoritmes, inzicht in algoritmes, toezicht op algoritmes en de wetgeving rondom algoritmes, jaarlijks met elkaar spreken, ook om aan te geven hoe we daarin staan. Dan kunnen we het ook hebben over waar we het eerder deze avond over hadden, namelijk het vraagstuk wat we zien als nieuwe technologieën. Dezelfde conferentie als waar ik vorige week was, had het vorig jaar vooral over Googlebrillen en de meta- verse. Dat was nu alweer bijna oud nieuws, terwijl er net zo goed over die technologie nog heel veel vragen te stellen zijn. Wat mij betreft doen we dat dus jaarlijks aan de hand van de werkagenda.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 45

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

“Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording van onze vragen. Ik dank haar ook voor de toezeggingen zoals ik die heb gehoord, namelijk allereerst dat er jaarlijks een gesprek zal zijn tussen de staatssecretaris en de Eerste Kamer over de ontwikkelingen van AI. Ten tweede, dat er AI-cursussen zullen worden gegeven in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, dat de staatssecretaris dat heel belangrijk vindt en dat dat onderdeel zal worden van de digitale geletterdheid in brede zin. Ten derde, dat zij zal samenwerken met de Raad van Europa en met gelijkgestemde landen buiten Europa op dit zo belangrijke onderwerp.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Publicatie mensenrechtentoetsen AI-gebruik (CXLVII) (T03667)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe dat mensenrechtentoetsen met betrekking tot AI-gebruik gedaan en herhaald worden. Bovendien zullen de toetsen worden gepubliceerd.


Kerngegevens

Nummer T03667
Status deels voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen artificiële intelligentie
mensenrechtentoets
publiek
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 27

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan de vraag van mevrouw Veldhoen over het Impact Assessment voor Mensenrechten. Wij vinden het ongelofelijk belangrijk dat dit onderdeel wordt van ons implementatiekader. Als de overheid gebruik gaat maken van algoritmes om wetten uit te voeren of besluitvorming te ondersteunen, dan vinden wij het belangrijk dat er een mensenrechtenassessment wordt gedaan.

Het idee is overigens dat diezelfde mensenrechtenassessments onderdeel zijn van de Europese besluitvorming. Dat is op dit moment opgenomen in het voorliggende voorstel. Dat voorstel is nog in discussie in het Europees Parlement; samen met de Commissie zitten wij daar in de voorfase van de triloogfase. Maar wij willen dat in ieder geval opnemen in het implementatiekader dat wij voor onszelf willen laten gelden. Dat willen wij doen door zo duidelijk mogelijk een stappenplan te maken waarbij helder is hoe en wanneer deze besluiten worden genomen. Overigens werden deze vragen over het Impact Assessment voor Mensenrechten ook door een aantal andere Kamerleden gesteld. Wij willen dus heel graag dat die mensenrechtentoets wordt gedaan.

Die toets moet ook meermalen worden herhaald. Die is juist ook zo belangrijk om te voorkomen dat je niet alleen bij de start van de inzet van algoritmes, maar ook tijdens het gebruik opnieuw toetst of er niet sprake is van ontstane bias in het systeem, of het algoritme uiteindelijk niet de besluiten neemt en als zodanig niet voldoet aan de mensen- rechten dat het niet meer kan worden ingezet of niet tot de goede resultaten leidt. Die mensenrechtentoetsen worden dus steeds herhaald.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Ik ben blij om te horen dat die mensenrechtentoetsen worden gedaan en ook steeds weer worden herhaald. Dat is een hele mooi stap. Worden de uitkomsten van die mensenrechtentoetsen ook steeds gepubliceerd? Dat was een van mijn vragen.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Wat de overheid betreft is het antwoord daarop ja. Dat is ons idee. Behalve wanneer het om heel bijzondere redenen niet zou kunnen, bijvoorbeeld als het gaat om veiligheid; bij hele specifieke onderwerpen dus. Maar in principe is het antwoord ja. In het kader van de Europese verordening is dat niet zo. De toezichthouders hebben dan wel toegang — in ons geval zou dat de Autoriteit Persoonsgegevens zijn — maar het is niet noodzakelijk dat het wordt gepubliceerd. Maar wij gaan het voor overheidsalgoritmes publiceren.

Dan het risico op profileren en strafbare feiten. Dat ging om de vraag of er een overzicht te maken is van lokale of nationale overheden die gebruikmaken van risicoprofielen om eventuele strafbare feiten of frauderisico's te detecteren. Eigenlijk zijn we dat aan het doen. We hebben het algoritmeregister gemaakt. Dat register is nog niet volledig gevuld, maar we hebben het gelanceerd. Ons idee is dat ieder algoritme dat de overheid gebruikt daarin wordt geregistreerd. Dat zijn dus ook algoritmes die tot doel hebben risico's te detecteren of te profileren, voor zover dat überhaupt mag. Nogmaals, we zullen heel terughoudend zijn als het gaat over het inzetten van profilering op basis van kenmerken die leiden tot discriminatie of anderszins. Alle algoritmes die wij gebruiken van het type hoog risico — dat zijn alle algoritmes waarin persoonsgegevens worden verwerkt — stoppen we in dat register. Het zal dus ook duidelijk zijn welke dat zijn. Een van de vakjes in het register die moeten worden ingevuld, is of er een mensenrechten- toets is gedaan en, zo ja, wat de uitkomsten daarvan zijn.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Ik wil het toch nog even specificeren. Wordt in zo'n register ook duidelijk dat het om hoogrisicoalgoritmes gaat? Met andere woorden: als je in dat register kijkt, wordt dan ook duidelijk bij welk type gebruiker er sprake is van een hoogrisicogebruik, zodat je als burger niet eerst door een enorme waslijst moet maar meteen kunt zien dat het bij- voorbeeld gaat om een risicoanalyse ten aanzien van strafbare feiten of fraude? Is het voor de burger dus inzichtelijk of er sprake is van een hoog of laag risico?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Sowieso willen we in dat register alleen hoogrisicoalgoritmes opnemen, dus niet de algoritmes die de liften in de ministeries aansturen of dat soort algoritmes die we bij de overheid ook gebruiken. Het gaat over de hoogrisicoalgoritmes. Die moeten daarin staan. Het register zal niet altijd voor een burger makkelijk toegankelijk zijn. Het is er vooral om aan ngo's, onderzoekers en wetenschappers te laten zien dat die algoritmes er zijn. Nogmaals, wat we bij individuele besluitvorming kunnen gaan overwegen — daarover hadden we het eerder al — is om voor een burger inzichtelijk te maken dat bij een genomen besluit een algoritme is gebruikt. Je kunt dat algoritme natuurlijk uitzoeken. Alleen maar zeggen dat er een algoritme is toegepast bij besluit- vorming is onvoldoende. Het register probeert ook inzicht te bieden in zo'n algoritme. Maar goed, het vergt wel enige kennis als je daar meer over wilt weten. We proberen dat zo goed mogelijk te doen door kenbaar te maken hoe het in elkaar zit en op basis van welke feiten en gegevens besluitvorming plaatsvindt, maar het zal voor burgers soms nog best lastig zijn om echt goed in dat algoritmeregister te zoeken. Maar we proberen het zo goed mogelijk te doen. Onze eerste taak is dan ook om ervoor te zorgen dat het inzichtelijk is en dat mensen die daar onderzoek naar willen”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 43

Mevrouw Veldhoen:

(…)

“Ik ben blij met de toezegging voor versterking van de ondersteuning van de rechtspraak en voor versterking van de Awb ten aanzien van kenbaarheid en motivering ten aanzien van AI-gebruik en dat daarbij het Franse voorbeeld wordt meegenomen. Ook ben ik blij met de toezegging ten aanzien van de publicatie van de mensenrechtentoetsen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Regelmatig evalueren ongewenste effecten algoritmische besluitvorming wordt onderdeel van implementatiekader (CXLVII) (T03668)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe dat algoritmische besluitvorming regelmatig zal worden geëvalueerd en dat dit wordt opgenomen in het implementatiekader.


Kerngegevens

Nummer T03668
Status deels voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen discriminatie
evaluaties
AI-gebruik
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 10-11

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Voorzitter. Een van de kenmerken van algoritmische systemen is dat zij zich voortdurend doorontwikkelen. Zo kan een systeem zorgvuldig zijn gebouwd, met respect voor de fundamentele rechten van mensen. Echter, in de loop van de tijd kan het systeem door zogenaamde proxywerking toch discriminerend uitwerken. Mijn fractie verzoekt de staatssecretaris de toezegging te doen dat bestaande algoritmische besluitvorming met hoog risico voor de burger regelmatig wordt getoetst op deze ongewenste effecten.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 33

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“U vroeg of we ervoor kunnen zorgen dat als we algoritmes gebruiken, die regelmatig worden getoetst. Dat is precies wat ik ook wil. Ik weet hoe belangrijk het is dat je niet maar een keertje vooraf kijkt of een algoritme goed werkt, maar dat je ook tijdens het gebruik ervan blijft kijken of het dat doet, omdat een algoritme soms ongewenst, bijvoorbeeld door de trainingsdata die soms aan een algoritme worden gegeven, toch een bepaalde bias kan krijgen of discriminerend kan worden. Dat is iets wat je wilt voorkomen. Ik zeg u graag toe dat we daar met regelmaat een evaluatie op toepassen en dat we die onderdeel maken van het implementatiekader.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 44

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“We zijn blij met de toezegging die de staatssecretaris heeft gedaan dat het implementatiekader straks uitdrukkelijk voor de hele overheid en de uitvoeringsinstanties gebruikt moet worden. Ook zijn wij blij met de toezegging dat er regelmatig zal worden geëvalueerd om te kijken of er geen ongewenste effecten kunnen optreden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek met minister voor Rechtsbescherming gebruik van algoritmes binnen rechtspraak (CXLVII) (T03669)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe dat zij in gesprek zal treden met de minister voor Rechtsbescherming over het gebruik van algoritmes binnen de rechtspraak.


Kerngegevens

Nummer T03669
Status openstaand
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen algoritmen
artificiële intelligentie
rechtspraak
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 26

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan ga ik in op de vragen die gesteld zijn. Nogmaals, ik zal proberen om dat per fractie te doen. Ik begin met de vragen die gesteld zijn door mevrouw Veldhoen van GroenLinks. Zij gaf aan dat zij zich zorgen maakt over het gebruik van algoritmes in de rechtsspraak en vroeg of er voldoende opleiding en ontwikkeling is binnen de rechtsspraak over de toepassing van artificial intelligence. Ze vroeg ook of ik bereid ben om met de minister voor Rechtsbescherming, Franc Weerwind, hierover in gesprek te gaan. Dat wil ik heel graag doen, want ik weet dat er allerlei mogelijkheden zijn om bij rechtsspraak gebruik te gaan maken van artificial intelligence. Het is natuurlijk ontzettend belangrijk dat dit op de goede manier gebeurt, zodat er nog steeds uitspraken worden gedaan en recht wordt gedaan op de manier die wij, de wetgever en de rechtsspraak zelf, met elkaar beogen.”

De voorzitter:

“Mevrouw Veldhoen, wilt u hier gaan staan, met uw gezicht naar de staatssecretaris en niet met uw rug?”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

(…)

“Dank voor het antwoord op mijn vragen ten aanzien de rechtsspraak. Kan ik dat zien als een toezegging? Wordt er teruggekoppeld aan deze Kamer wat de uitkomst van dat overleg is?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Ja, dat doe ik heel graag.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Dank u wel.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren Kamer stand van zaken herziening Landsverordening en protocol Aruba financieel toezicht (36.401) (T03728)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (GroenLinks-PvdA), toe de Kamer uiterlijk op 1 januari 2024 schriftelijk te informeren over de stand van zaken van de herziening van de Landsverordening Aruba financieel toezicht met bijbehorend protocol in relatie tot het Rijkswetsvoorstel financieel toezicht Aruba (36032) en de herfinanciering van de coronaleningen aan Aruba.


Kerngegevens

Nummer T03728
Status voldaan
Datum toezegging 10 oktober 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Aruba
financiering
Rijkswet Aruba financieel toezicht
rijkswetten
Kamerstukken Wijziging begrotingsstaat Koninkrijksrelaties 2023 inzake herfinanciering covidleningen (36.401)


Opmerking

Zie ook dossier 36032 (R2162)

Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 4 - blz. 7

De heer Recourt (GroenLinks-PvdA):

“Ik probeer het goed te begrijpen. Als wij vandaag niet instemmen met de wetten wordt de schuld direct opeisbaar; althans, die wordt dan niet opeisbaar, maar die moet dan betaald worden. Zo begrijp ik het. In die zin hebben wij — laat ik voor mijn fractie spreken — weinig keus, want dat lijkt me een worstcasescenario voor de landen. Maar mijn fractie wil ook wel graag spreken over Aruba: waarom Aruba op dubbele kosten jagen, terwijl ze het best wel goed doen? Ik snap dat Nederland enige garantie wil voor financieringen en dat die goed moet zijn, maar moet dat dan op deze manier? Daar hebben we ernstige vraagtekens bij. Mijn vraag is dus vooral: op welke wijze gaan wij in de toekomst spreken over de invulling van die rijkswet dan wel hun eigen financiële toezicht? Want wanneer die 6,9% gaat lopen, is de klok in het voordeel van Nederland, zullen we maar zeggen.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 4 - blz. 8

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Ik vind het, net zoals u, zeer onprettig dat we in deze situatie terecht zijn gekomen. De afspraak om een rijkswet voor financieel toezicht te maken voor Aruba loopt al heel erg lang. Wij hebben aangegeven dat wij het, als we zo'n enorm bedrag uitlenen aan een land, extra van belang vinden dat er goede afspraken zijn over de begrotingsnormering, gegeven de hoge staatsschuld van dat land. Ja, de economie doet het nu goed, maar er is nog steeds een hoge staatsschuld en er is een hele negatieve credit rating. Ik vind het belangrijk dat het land echt werk blijft doen en dat we daar gewoon zakelijke afspraken over maken. Het gaat hier echt om een zakelijke afspraak die je maakt als je aan iemand veel geld uitleent, net zoals je dat doet in privéomstandigheden, als je een hypotheek afsluit of iets anders. Het gaat met name om afspraken die je niet eenzijdig kunt veranderen. Daar gaat het in deze rijkswet over. Ik hoop — de premier van Aruba heeft aangegeven dat ze daar wel een poging toe wil doen — dat we wel degelijk alsnog tot zo'n rijkswet kunnen komen; ik had gehoopt dat we die al hadden gehad. Wij hebben bij de premier en de regering van Aruba aangegeven dat wij bereid zouden zijn te kijken naar zo'n soort hybride constructie, waarin een deel van de normering in de rijkswet staat en wellicht een deel in de landsverordening. Daarbij blijft het voor ons dan weer belangrijk dat de belangrijkste normen in de rijkswet zitten. Er geldt ook een rijkswet, maar niet dezelfde, voor Curaçao en Sint-Maarten. Dus wij willen graag goede, zakelijke afspraken maken. Ik vind het teleurstellend, écht teleurstellend, dat het niet gelukt is, want ik ben het met u eens dat het zeer onwenselijk is om te komen tot dit soort rentepercentages. Tegelijkertijd kan ik ook de Nederlandse belastingbetaler niet in de kou laten staan door te zeggen: we leven met iets waarvan de risico's zo groot zijn, zonder dat we zeker weten dat het op termijn terugbetaald kan worden. Het gaat namelijk ook over heel lang lopende herfinanciering. Dat is de reden waarom we hiervoor gekozen hebben. We hebben het ook al lang duidelijk gemaakt aan Aruba. Aruba heeft grote moeite met het komen tot die rijkswet. Er is dus geen overeenstemming. Dat leidt ertoe dat we op dit rentepercentage zijn uitgekomen.”

De heer Recourt (GroenLinks-PvdA):

“Ik probeer vooral tot een procedurele afspraak te komen. Vandaag gaan we niet uitonderhandelen hoe dit nou moet. Dat is in eerste instantie ook aan de regeringen van de twee landen. Maar het is natuurlijk wel zo dat op het moment dat we dit vandaag aannemen, dat hoge rentepercentage staat. Dat maakt de onderhandelpositie van Nederland aanzienlijk sterker. Als er niks gebeurt, is het gewoon 6,9%. Ik zou graag met de staatssecretaris afspreken dat het parlement binnen een halfjaar, of in elk geval na een zekere termijn, zich hier weer over kan uitspreken.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Dat kan in feite op elk moment waarop u dat zou willen. Een eerste moment is bijvoorbeeld 1 januari aanstaande. Dan moeten de landsverordening en het protocol ook weer herzien worden. Als op dat moment helder is dat er wel een rijkswet gaat komen, kunnen we al de eerste stap naar renteverlaging maken. Op dat moment kunnen we ook uw Kamer informeren over de situatie. Nogmaals, hoe eerder, hoe beter wat mij betreft. Maar ik vind het ook belangrijk dat we in de samenwerking met Aruba aan de ene kant kiezen voor spreken en werken met het hart — we zijn onderdeel van hetzelfde Koninkrijk — maar tegelijkertijd ook zakelijke afspraken met elkaar maken, zodat de mensen in Nederland die dit geld uitlenen, zeker weten dat hun middelen weer terugkomen.”

De voorzitter:

“Tot slot, meneer Recourt.”

De heer Recourt (GroenLinks-PvdA):

“Dan wil ik graag van die toezegging gebruikmaken dat we uiterlijk 1 januari geïnformeerd worden, zodat we dan als Kamer kunnen kijken of dat een debat waard is of whatever, en we de vinger aan de pols kunnen houden.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Ja.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief markteffecten maatregelen betreffende woningmarkt en toezending overige brieven woningmarkt (36.190) (T03802)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Kemperman (BBB) en Van Meenen (D66), toe een aparte brief te sturen betreffende de markteffecten van maatregelen inzake de woningmarkt. Daarbij zal ook ingegaan worden op de stikstofproblematiek bij de woningbouw. De brief zal bij gelegenheid van indiening van het voorstel voor de Wet betaalbare huur toegezonden worden.

De minister zal tevens een aantal brieven over de woningmarkt, onder andere betreffende het grondbeleid, aan de Kamer sturen ter voorbereiding van een eventueel themadebat.


Kerngegevens

Nummer T03802
Status voldaan
Datum toezegging 5 december 2023
Deadline 1 maart 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. E. Kemperman MBA (BBB)
drs. P.H. van Meenen (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen betaalbaar huren
grondbeleid
markteffecten
woningmarkt
Kamerstukken Wijzigingswet Huisvestingswet 2014 (36.190)


Opmerking

zie ook Wet betaalbare huur (36.496)

Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 10, item 8 - blz. 4

De heer Kemperman (BBB):

(…)

“Kan de minister ons toezeggen dat hij met een integrale analyse komt van de woningmarkt, de impact van de afzonderlijke wetten en de samenhang tussen deze wetten? Het hoeft geen afstudeerscriptie of een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek te zijn, maar wij hebben behoefte aan een samenhang der dingen, omdat we elke week hier wel een stukje van de woningmarkt behandelen.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 10, item 11 - blz. 9-10

Minister De Jonge:

(…)

“De eerste vraag is: kan de minister een integrale analyse maken van de woningmarkt, inclusief een beschouwing van hoe alle wetten en dit wetsvoorstel met elkaar samenhangen? Dat kan ik zeker, maar dan wordt het wel heel laat en dat vindt de voorzitter vast niet goed. Misschien toch een paar dingen die ik ook in reactie op uw betoog zou willen zeggen.

(…)

Als ik me nou eens helemaal richt op die markteffecten — dat doe ik dan bij gelegenheid van het wetsvoorstel Betaalbare huur, want daarbij speelt dit nogal en daarbij gaat deze discussie natuurlijk in alle levendigheid losbarsten of is die al best anderhalf jaar geleden losgebarsten — wil ik die heel graag rationaliseren: wat is het markteffect van de maatregel die je neemt? Soms zie je berichten of interviews met mensen over dat wetsvoorstel en zou je denken dat de hemel naar beneden komt als je dat wetsvoorstel invoert. Dan ga je je daar nog eens beter in verdiepen en zie je bijvoorbeeld dat eigenlijk 60% van alle huurprijzen nu allang op dat niveau zit en dat de rendementsverwachting eigenlijk veel harder wordt beperkt door de rentestijging en door de fiscale arrangementen dan door eventuele huurprijsregulering. Dan zie je dat allerlei negatieve effecten van nu op de woningmarkt worden toegedicht aan een wetsvoorstel dat nog bij de Kamer moet komen.

Ik denk dus dat het heel zinvol is om dat soort nuchtere rationalisaties eens op papier te zetten en dat het heel interessant kan zijn om die te bespreken. Voor alle punten met betrekking tot de stand van zaken ten aanzien van het beleid verwijs ik dus toch naar de Staat van de Volkshuisvesting. Daarbij gaat het ook om: hoe gaat het nou eigenlijk op de woningmarkt, hoe zit het nou eigenlijk met betaalbaarheidsnormen en hoe zit het eigenlijk met de voortgang van onze aanpak? Daar richt ik me echt eventjes op die Staat van de Volkshuisvesting. Maar daar waar het echt over de markteffecten gaat, ben ik zeer bereid om bij gelegenheid van het wetsvoorstel voor de betaalbare huur u een extra brief te doen toekomen waarin we dat ook onderbouwen. Dat lijkt me goed om te doen. Dat rationaliseert ook het beleidsdebat, denk ik, dat we hebben in het eerste kwartaal.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 10, item 11 - blz. 16-17

Minister De Jonge:

(…)

“Dan over de markteffecten van maatregelen. Ik zal zorgen dat daar een aparte brief over komt. Ik zei: bij gelegenheid van het doen toekomen van het wetsvoorstel Wet betaalbare huur. Maar mocht het beleidsdebat eerder worden gepland dan dat ik in staat ben gebleken het wetsvoorstel Wet betaalbare huur aan de Kamer te doen toekomen, dan zal ik er een aparte brief van maken voor uw Kamer, opdat het een van de funderende stukken zou kunnen zijn voor het debat. Ik denk dat de Staat van de Volkshuisvesting dat zeker ook is. Ik denk dat het grondbeleid het zeker ook is. Ik werd er net op gewezen dat het grondbeleid wel aan de Tweede Kamer is gestuurd, maar niet aan de Eerste Kamer. Ik zal de Eerste Kamer gewoon een aantal brieven doen toekomen, opdat wij dat beleidsdebat op een adequate manier zouden kunnen vormgeven. U gaat dan weer helemaal zelf over welke stukken u dan wenst te betrekken; zo zit het wel.”

De heer Van Meenen (D66):

“Ik heb het er met de heer Kemperman in een interruptie even over gehad. Hij verzuimde in mijn ogen om stikstof als onderdeel van de totale situatie te bekijken. Zou het mogelijk zijn om nu eens klip-en-klaar te maken wat nu eigenlijk precies die invloed is? Want ik merk dat er, in ieder geval zeker in dit huis, verschillende opvattingen zijn over hoe groot die invloed nu eigenlijk is.”

Minister De Jonge:

“Klopt.”

De heer Van Meenen (D66):

“Is het mogelijk dat het onderdeel van die brief wordt?”

Minister De Jonge:

“Ja, ik denk het wel, zeker. Daar moet ik even naar kijken. Ik kijk of ik u zo geobjectiveerd mogelijk de informatie kan doen toekomen. Over de mate waarin stikstof een belemmerende factor is van woningbouw wordt inderdaad veel gezegd wat niet helemaal klopt. Het is dus heel zinvol om dat op te helderen, denk ik. Laten we dat doen. "Was het maar alvast januari," denk ik weleens, voorzitter. Heeft u dat ook?”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgangsbrief programma's volkshuisvesting (36.190) (T03805)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kemperman (BBB), toe dat in het voorjaar een voortgangsbrief volgt met betrekking tot de programma’s die voortvloeien uit de Nationale Woon- en Bouwagenda en in het najaar volgt de Staat van de Volkshuisvesting.


Kerngegevens

Nummer T03805
Status voldaan
Datum toezegging 5 december 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. E. Kemperman MBA (BBB)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen huisvesting
woningmarkt
Kamerstukken Wijzigingswet Huisvestingswet 2014 (36.190)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 10, item 8 - blz. 4

De heer Kemperman (BBB):

(…)

“Kan de minister ons toezeggen dat hij met een integrale analyse komt van de woningmarkt, de impact van de afzonderlijke wetten en de samenhang tussen deze wetten? Het hoeft geen afstudeerscriptie of een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek te zijn, maar wij hebben behoefte aan een samenhang der dingen, omdat we elke week hier wel een stukje van de woningmarkt behandelen.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 10, item 11 - blz. 9

Minister De Jonge:

(…)

“De eerste vraag is: kan de minister een integrale analyse maken van de woningmarkt, inclusief een beschouwing van hoe alle wetten en dit wetsvoorstel met elkaar samenhangen? Dat kan ik zeker, maar dan wordt het wel heel laat en dat vindt de voorzitter vast niet goed. Misschien toch een paar dingen die ik ook in reactie op uw betoog zou willen zeggen. Het eerste is dat wij eigenlijk vanaf de start van deze kabinetsperiode vanuit het regeerakkoord de opdracht hebben meegekregen en ook hebben gevoeld om de regie op de volkshuisvesting en de ruimtelijke ordening te hernemen. Dat betekent dat we het departement weer hebben heropgericht, maar dan binnen BZK. Dat betekent ook dat we een Nationale Woon- en Bouwagenda hebben gemaakt, een brede analyse van de woningmarkt en wat daaraan te doen is. Dat heeft geleid tot een zestal programma's: een programma op woningbouw, een programma op betaalbaar wonen, een programma op verduurzamen, een programma op leefbare wijken, een programma op ouderen en een programma op huisvesting van bijzondere doelgroepen. Er zijn dus zes programma's onder die Nationale Woon- en Bouwagenda. Daarover hebben we inderdaad provinciale afspraken gemaakt en regionale woondeals gesloten. We hebben allerlei financiële stimuleringsarrangementen tot stand gebracht. Die hebben inderdaad ook weer hun invloed op de nationale prestatieafspraken die we met de woningcorporaties hebben gemaakt. Gemeenten maken diezelfde afspraken met hun lokale woningcorporaties. Zo is dat een heel samenhangend bouwwerk geworden waar we in samenhang op sturen. Over al die programma's krijgt u in het voorjaar een voortgangsbrief en in het najaar dus de Staat van de Volkshuisvesting. Nogmaals, neem 'm mee; het is sinterklaas.”


Brondocumenten


Historie