Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Totaaloverzicht oktober 2024)



Dit is het rappel tot 01-01-50.

 




Toezegging Beperking dubbelbenoemingen (30.585) (T01153)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hendrikx, toe dat het streven is het aantal dubbelbenoemingen zo beperkt mogelijk te houden en dat het niet in de rede ligt het maximale aantal van tien dubbelbenoemingen voortdurend vol te maken.


Kerngegevens

Nummer T01153
Status openstaand
Datum toezegging 13 april 2010
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. J.A.M. Hendrikx (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen dubbelbenoemingen
Raad van State
Kamerstukken Herstructurering van de Raad van State (30.585)


Uit de stukken

Handelingen I 2009/10, nr. 25 – blz. 1051

De heer Hendrikx (CDA): In de schriftelijke voorbereiding hebben wij al aandacht gevraagd voor de ratio achter het maximum aantal dubbelbenoemingen. Is de minister met ons van mening dat er naar ware te streven om het aantal dubbelbenoemingen zo beperkt mogelijk te houden? Is de Raad van State van oordeel dat in de praktijk te streven ware naar de maximale benutting van de ruimte voor dubbelbenoemingen tot het aantal van tien? Wij blijven dit onderdeel van het wetsontwerp kwetsbaar vinden. Is de minister van oordeel dat het van wijsheid zou getuigen om het aantal dubbelbenoemingen zo beperkt mogelijk te houden? De veronderstelde meerwaarde, kruisbestuiving, moet toch ook op andere wijze kunnen worden georganiseerd?

(…)

Handelingen I 2009/10, nr. 25 – blz. 1066

Minister Hirsch Ballin: De heer Hendrikx heeft gevraagd of ik met hem van mening ben dat het streven moet zijn dat het aantal dubbelbenoemingen zo beperkt mogelijk wordt gehouden. Het antwoord op die vraag is ja. Ik heb dat zonet al toegelicht. Daarom het maximum en daarom hetgeen ik zei over mijn verwachtingen van andere manieren waarop die uitwisseling van deskundigheid en ervaringen kan plaatsvinden.

De heer Hendrikx (CDA): Is de minister ook bereid om de vraag te beantwoorden of het van bestuurlijke wijsheid zou getuigen als de Raad van State die ruimte van tien niet maximaal zou benutten?

Minister Hirsch Ballin: Dat is sterk gerelateerd aan de ervaringen die ermee worden opgedaan. Het is echt bedoeld als een maximum en daarmee ligt het in de rede om niet te proberen dat tiental voortdurend vol te maken. Dat zou ook onwenselijk zijn, omdat je dan bij de vervulling van een vacature moet bedenken of je jezelf niet hebt klemgezet. Ik zie mogelijkheden om daarin nog terughoudender te zijn dan het wettelijk maximum toelaat. Bovendien geldt wat ik net ook in mijn antwoorden op vragen van andere leden van de Kamer heb gezegd: het is heel goed denkbaar dat in de praktijk die uitwisseling van kennis en ervaring op een andere manier plaatsvindt, zoals de heer Kox al suggereerde.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
  • 3 april 2013
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    documenten:
  • 13 april 2010
    nieuwe status: openstaand
  • 13 april 2010
    toezegging gedaan






Toezegging Koninklijk Besluit vervallen rijkswet financieel toezicht zal voorgehangen worden bij de Eerste Kamer (32.026 (R1888)) (T01220)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ten Horn (SP), toe om een Koninklijk Besluit dat ziet op het vervallen van de rijkswet financieel toezicht ook voor te hangen bij de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T01220
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2028
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden dr. G.H.M.M. ten Horn (SP)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Caribisch Nederland
financieel toezicht
voorhangbepalingen
Kamerstukken Uitvoering Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (34.269)
Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (32.026 (R1888))


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1585

Ten Horn (SP):

Wij vragen de regering verder of zij ter uitvoering van de motie-Van Bochove/Leerdam voornemens is om de voordracht voor het KB zoals bedoeld in artikel 35 van deze wet, tevens bij deze Kamer voor te hangen.

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1599

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Mevrouw Ten Horn vroeg: zal de regering een Koninklijk Besluit dat ziet op het vervallen van de rijkswet financieel toezicht ook voorhangen bij de Eerste Kamer? De motie-Van Bochove/Leerdam waarnaar mevrouw Ten Horn verwijst, voorziet in het voorhangen van het bedoelde besluit bij de Staten-Generaal en bij de Staten van Curaçao en Sint-Maarten. Ik lees dit zo dat het besluit ook zal worden voorgehangen bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Eerste Kamer zal tweemaal per jaar geïnformeerd worden over de voortgang van de uitvoering van de plannen van aanpak inzake de AMvRB 'Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint-Maarten' (32.213 (R1903) (T01222)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Laurier (GroenLinks), toe de voortgangsrapportages over de uitvoering van de plannen van aanpak inzake de AMvRB 'Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint-Maarten' tweemaal per jaar aan de Eerste Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01222
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2010
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Curaçao
landstaken
motie-Leerdam
plannen van aanpak
Sint Maarten
uitvoering
waarborging
Kamerstukken Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen (32.213 (R1903))


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1579

Laurier (GroenLinks):

In de eerste plaats voorziet de algemene maatregel van rijksbestuur die een uitvloeisel is van de motie-Leerdam, erin dat er op basis van plannen van aanpak op genoemde punten wordt gewerkt aan de verdere organisatorische opbouw van de nieuwe autonome landen. De volledige status van autonoom land wordt pas bereikt als de plannen van aanpak zijn gerealiseerd. De AMvRB geldt in principe voor twee jaar maar kan telkens met twee jaar worden verlengd. Voor zowel intrekking als verlenging van de algemene maatregel is een besluit nodig, en dat besluit wordt voorgehangen bij het parlement. Op dat punt is het natuurlijk van belang dat wij hier en aan de overkant kunnen beoordelen of het punt bereikt is of juist niet, zodat het besluit kan worden ingetrokken dan wel verlengd. Mijn fractie is niet helemaal duidelijk hoe in de tussentijd de Kamers zullen worden geïnformeerd om dat oordeel te kunnen vellen.

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1599

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

De heer Laurier vroeg hoe beide Kamers worden geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de plannen van aanpak. In de Tweede Kamer heb ik toegezegd de Kamer twee keer per jaar te informeren over die voortgang, gebaseerd op rapportages van de

voortgangscommissie. Als gevolg van de motie-Leerdam moet het ontwerp-KB over het al dan niet verlengen van de werkingsduur van de regeling aan beide Kamers worden voorgelegd. Het ligt dus in de rede dat ik de voortgangsrapportages ook aan de Eerste Kamer doe toekomen. Dat is bij dezen toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijkheden voor vereenvoudiging BES-wetgeving worden meegenomen bij toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur (31.568) (T01224)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe bij de eerder toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur, die zal plaatsvinden vijf jaar na inwerktreding (T01031), ook de mogelijkheden voor vereenvoudiging van de BES-wetgeving te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01224
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2010
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen BES-wetgeving
evaluaties
vereenvoudigingen
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1568

Van Bijsterveld (CDA):

Voor de BES-eilanden zijn inmiddels de nodige wetsvoorstellen aangenomen. Deze voorstellen en de voorstellen die nog gedaan zullen worden, kenmerken zich door een enorme omvang en complexiteit. Uitgaande van de logica van de staatkundige hervorming en met het Nederlandse stelsel van wetgeving in gedachten, komen wij bijna  vanzelfsprekend bij dit type regelgeving uit. Voor zover wij nu kunnen overzien, zit deze regelgeving goed in elkaar. Bij het zien van de voorstellen rijst bij de CDA-fractie echter de wat meer principiële vraag of dit soort regelgeving wel de meest vruchtbare is. Al met al is het namelijk een vrij complexe manier van vooral juridische sturing. De CDA-fractie heeft geen pasklaar antwoord hierop. Wellicht is het goed om in het kader van de toekomstvisie te denken aan mogelijke alternatieven voor deze sturing. Is de regering bereid om over alternatieven na te denken?

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1596

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik verwacht dat in de toekomst de complexiteit van de BES-wetgeving zal verminderen. Geleidelijk zal de Nederlandse wetgeving worden ingevoerd. Er zullen weliswaar altijd afwijkingen van Nederlandse wetgeving nodig zijn – de specifieke vraag van besturen op de eilanden – maar ook die zullen minder worden al naar gelang de verschillen met het Europese deel van Nederland kleiner worden. De komende vijf jaar zal een periode van legislatieve rust in acht worden genomen, zoals wij hebben afgesproken. Daarna zullen wij datgene wat wij hebben uitgewerkt van de nieuwe staatkundige structuur evalueren. Dan kan worden bezien of de huidige wetgeving voor de BES kan worden vereenvoudigd. De regering is bereid om dat te doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending conceptversie richtlijn (22.112 / 31.544, CK) (T01237)

De staatssecretaris voor Europese Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een verzoek van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin, toe dat, wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, het kabinet voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van de richtlijn aan de Eerste Kamer opstuurt.


Kerngegevens

Nummer T01237
Status openstaand
Datum toezegging 7 april 2009
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie overig
Onderwerpen discriminatie
gelijke behandeling
richtlijnen
Kamerstukken Europees voorstel voor richtlijn gelijke behandeling (31.544)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie (22.112)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 2:

De commissie verzoekt de regering de definitieve versie van de richtlijn waarover in de Raad besluitvorming moet plaatsvinden ruimschoots voorafgaand aan de desbetreffende Raad aan de Kamer te doen toekomen opdat nog de mogelijkheid van een (nader) overleg bestaat.

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 3:

Wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, zal het kabinet – zodra de betreffende stukken beschikbaar zijn – voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van bovengenoemde richtlijn aan u doen toekomen.

Zie voor meer informatie ook Edossier E080071


Brondocumenten


Historie







Toezegging De regering zegt toe terughoudend te zijn met opstellen beleidsbesluiten voor de BES-eilanden (32.189/32.190/32.276) (T01257)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Doek (CDA), toe om terughoudend om te gaan met beleidsbesluiten voor de BES-eilanden, zeker als daarmee op wetgeving vooruit gelopen wordt en als daarmee een structurele afwijking van het voorgestelde fiscale stelsel wordt beoogd. Een fundamentele wijziging zal geregeld worden bij wet.


Kerngegevens

Nummer T01257
Status openstaand
Datum toezegging 14 december 2010
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Caribisch Nederland
fiscaal stelsel
Kamerstukken Invoeringswet fiscaal stelsel BES (32.276)
Douane- en Accijnswet BES (32.190)
Belastingwet BES (32.189)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 6

Doek (CDA):

Ik wil kort iets aan de orde stellen wat ons in deze Kamer altijd erg interesseert, namelijk regelgeving bij ministeriële regeling. Onze fractie heeft gelezen dat de staatssecretaris de mogelijkheid om de eventuele overgangsproblematiek middels ministeriële regelgeving op te vangen, ziet als een aflopende zaak in de tijd. Dat lijkt ook logisch. Tevens geeft de regering in haar antwoord aan dit in geval van een structurele afwijking van bijvoorbeeld de Belastingwet BES altijd te doen door wetswijziging en daartoe een wetsvoorstel in te dienen. Mede omdat een en ander niet eenduidig in de wet is geregeld, zoals wel in artikel 22 van de IBES, gaat onze fractie ervan uit dat een en ander nu goed verankerd is in de wetsgeschiedenis. Als het echt om structurele afwijkingen gaat, doen wij het dus gewoon per wet. Wij dringen er wel op aan om in een dergelijke situatie waarbij het bij ministeriële regeling gebeurt, uiterst terughoudend te zijn met op wetgeving vooruitlopende beleidsbesluiten. Ook daarvan houden wij niet zo in deze Kamer. Op dit punt vragen wij een duidelijke toezegging en uitleg van de staatssecretaris.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 11

Staatssecretaris Weekers:

Ik ga in het eerste blok "algemeen" in op de vraag van de heer Doek. De CDA-fractie vraagt om in het kader van de overgang naar het nieuwe stelsel terughoudendheid te betrachten. De heer Doek vraagt eigenlijk om terughoudend om te gaan met beleidsbesluiten, zeker als je daarmee op wetgeving vooruitloopt en als daarmee dus een structurele afwijking van het voorgestelde fiscale stelsel wordt beoogd. Ik kan dit natuurlijk snel toezeggen. Wij spreken vandaag over een nieuw fiscaal stelsel voor de BES-eilanden. Dit stelsel staat ons voor ogen. De heer Doek moet er ook op kunnen vertrouwen dat dit wordt neergezet. Waarom heb ik mij de mogelijkheid voorbehouden om bij beleidsbesluit zaken aan te passen? Dit gebeurt juist opdat ik niet hoef te wachten en dus snel in actie kan komen als er onbedoelde effecten optreden. Als ik voornemens ben om een fundamentele aanpassing te plegen in het fiscale recht van de BES-eilanden, spreekt het natuurlijk voor zich dat ik dan de Koninklijke weg ga. Als dit echter te lang duurt en dit intussen tot ongelukken op de BES-eilanden leidt, zal men het mij niet euvel duiden dat ik daar dan wel op vooruit moet lopen. Het is een hele omslag van het oude naar het nieuwe stelsel. Niet voor niets hebben wij vandaag nog een brief gekregen met enkele zorgen daarin. Ik begrijp best dat mensen zich zorgen maken over een verandering. Je kunt immers niet alles voorzien. Als zich straks echt vervelende en niet voorziene zaken aandienen, heb je in elk geval een gereedschapskist nodig om snel in te kunnen ingrijpen. Mocht dit leiden tot structurele aanpassingen, zullen wij natuurlijk snel met wetgeving komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rechtstreeks werkende verdragsbepalingen (31.570) (T01443)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe de formulering van de artikel 93 en 94 Grondwet te betrekken in een meer integrale grondwetsherziening.


Kerngegevens

Nummer T01443
Status openstaand
Datum toezegging 7 februari 2012
Deadline 1 januari 2027
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artikel 93 Grondwet
artikel 94 Grondwet
rechtstreeks werkende verdragsbepalingen
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-3 - blz. 27

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Het derde punt is slechts van redactionele aard, maar betreft ook echt een verbetering. De woorden "eenieder (…) verbinden" en "eenieder verbindende" in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet zouden volgens mijn fractie inderdaad beter vervangen kunnen worden door "rechtstreeks (…) werken" respectievelijk "rechtstreeks werkende". De facto worden de formuleringen weliswaar al zo geïnterpreteerd, maar taalkundig is de nieuwe door de staatscommissie voorgestelde wijziging beslist een verbetering. "Onzuiverheid van taal verraadt onzuiverheid van denken", zei mijn leermeester. Ik wil niet zover gaan, maar als dit in één moeite door verbeterd kan worden, zijn wij daarvoor.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-5 - blz. 40

Minister Spies: Mevrouw Lokin doet een, zoals zij het zelf formuleerde, bijna redactioneel voorstel ten aanzien van de artikelen 93 en 94. Dat zal op enig moment zonder meer betrokken kunnen worden in een grondwetsherziening. Ik hecht er wel aan dat het een meer integrale grondwetsherziening kan zijn dan het kabinet nu voornemens is voor te bereiden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Omgaan met besliskader POC (2) ( C ) (T01843)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Minister van Financiën zeggen de Kamer, in reactie op het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, toe dat het kabinet het door de POC ontwikkelde besliskader overneemt en dat in alle brieven aan de Kamer die gaan over privatiseringen en verzelfstandigingen steeds het besliskader zal worden gehanteerd en steeds daaraan zal worden gerefereerd.


Kerngegevens

Nummer T01843
Status openstaand
Datum toezegging 21 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Minister voor Wonen en Rijksdienst
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen besliskader
POC
publiek belang
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 1

Tot mijn genoegen kan ik u mededelen dat het kabinet heeft besloten het door de onderzoekscommissie ontwikkelde besliskader ten behoeve van toekomstige besluitvorming over privatiseringen en verzelfstandigingen te gebruiken om het parlement tijdig en adequaat te informeren.

(...)

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 2

Het kabinet ziet het door de onderzoekscommissie ontworpen besliskader als een waardevol instrument dat het parlement kan gebruiken bij de bespreking en toetsing van voorstellen met betrekking tot privatisering en externe verzelfstandiging. Het kabinet zal daarom dit besliskader als checklist gebruiken ten behoeve van het tijdig en adequaat informeren van het parlement.

(...)

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 14

Het kabinet ziet een belangrijke complementaire rol weggelegd voor dit besliskader. Het beschouwt het besliskader als een zeer bruikbaar overzicht met aandachtspunten en richtlijnen voor regering en het parlement bij het tot stand brengen van besluitvorming over privatisering en verzelfstandiging. Het kabinet doet hierbij graag de toezegging om dit besliskader bij voornemens tot privatisering of externe verzelfstandiging te gebruiken als checklist ten behoeve van het tijdig en adequaat informeren van het parlement.

Toegevoegde waarde biedt het besliskader van de onderzoekscommissie ook waar het aandacht vraagt voor het uitwerken van verschillende alternatieven in de plaats van privatisering of verzelfstandiging en voor het afwegen daarbij van voor- en nadelen. Het kabinet zegt toe dat het dergelijke varianten bij voornemens tot privatisering of verzelfstandiging in een vroegtijdig stadium zal uitwerken en toetsen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 16, item 5 - blz. 57

Minister Blok: We zullen gebruik gaan maken van het door de commissie ontworpen besliskader.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 16, item 5 - blz. 62

Minister Blok: Eigenlijk sluit het besliskader, zoals de Kamer dat heeft ontwikkeld, daar nauw bij aan. Het besliskader is echter geen intern instrument voor de overheid, het Integraal Afwegingskader is dat wel. Het besliskader van de Kamer, dat het kabinet overneemt, is een openbaar kader. Dit kan zeker een overlap hebben met de eerste stappen van het Integraal Afwegingskader, maar het heeft ook echt een zelfstandige waarde. Wat ons betreft, worden ze dus naast elkaar gehanteerd.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 16, item 5 - blz. 74

Minister Dijsselbloem: Over het besliskader bestaat wat mij betreft geen enkel misverstand. Als de woorden "afvinklijstje" of "checklist" verkeerd zijn gevallen, nemen we die onmiddellijk terug. Ze zijn geenszins kleinerend bedoeld. Ik heb intern op het ministerie gezegd dat in alle brieven aan de Kamer die gaan over privatiseringen, ongeacht of het financiële instellingen zijn, of URENCO of straks Holland Casino, steeds het besliskader zal worden gehanteerd en steeds daaraan zal worden gerefereerd. De kracht van het besliskader is in mijn ogen dat het ons dwingt om fundamenteel in de goede volgorde, met het waarborgen van alle zorgvuldigheid en de betrokkenheid van de Kamer het proces te doorlopen en daarmee zeer verantwoorde beslissingen te nemen. In de brieven aan de Kamer over de toekomst van ABN AMRO, in de brief over URENCO en in de nota over staatsdeelnemingen hebben we daarom aan het besliskader gerefereerd of hebben we het aantoonbaar toegepast.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 27 januari 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
  • 27 januari 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Financiën
  • 27 januari 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Wonen en Rijksdienst
  • 9 juni 2015
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 21 januari 2014
    toezegging gedaan






Toezegging Diverse toetsen ( C ) (T01845)

De minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, in reactie op het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, toe dat een uitvoerbaarheidstoets en een handhaafbaarheidstoets verplicht zijn bij het ontwerpen van nieuwe regelgeving met (te verwachten) substantiële gevolgen voor uitvoering en handhaving, en een markteffectentoets wordt doorlopen bij elk voorstel tot privatisering.


Kerngegevens

Nummer T01845
Status openstaand
Datum toezegging 25 maart 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen handhaafbaarheidstoets
markteffecttoets
uitvoerbaarheidstoets
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 10

De onderzoekscommissie geeft in aanbeveling 7a terecht aan dat de uitvoerbaarheidstoets een waardevol instrument is. Daarom is dit instrument (evenals overigens een handhaafbaarheidstoets) vroeg in het beleidsproces verplicht bij het ontwerpen van nieuwe regelgeving met (te verwachten) substantiële gevolgen voor uitvoering en handhaving.

Het kabinet onderschrijft met de onderzoekscommissie (aanbeveling 7 b) het belang van een marktverkenning bij het herordenen van markten. Daarom is de Markteffectentoets (MET) ook verplicht bij een voorgenomen aanpassing van regelgeving die ingrijpt op de werking van de markt. De MET brengt de verwachte gevolgen van de ontwerpregeling in kaart voor de kwaliteit, toegankelijkheid, doelmatigheid en de sociaaleconomische effecten. Het kabinet zal daarom erop toezien dat een MET, als onderdeel van het IAK-afwegingsdossier, wordt doorlopen bij elk voorstel tot privatisering.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 27 januari 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
  • 27 januari 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Wonen en Rijksdienst
  • 9 juni 2015
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
  • 25 maart 2013
    toezegging gedaan






Toezegging Voldoende monitoring ( C ) (T01846)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, in reactie op het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, toe dat bij toekomstige besluiten tot privatiseringen gezorgd wordt voor voldoende monitoring.


Kerngegevens

Nummer T01846
Status openstaand
Datum toezegging 25 maart 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen monitoring
privatisering
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 11

Het kabinet zal bij toekomstige besluiten tot privatiseringen zorgen voor voldoende monitoring. Het doel hiervan is te bepalen of de verwachtingen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Voorafgaand aan een privatisering is van belang om de vragen van het IAK te doorlopen om zo de doelstelling, de publieke belangen en de verwachtingen te duiden.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 16, item 5 - blz. 57

Minister Blok: We zullen bij toekomstige beslissingen tot privatisering of verzelfstandiging zorgvuldig monitoren of de verwachtingen worden gerealiseerd.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 27 januari 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
  • 27 januari 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Wonen en Rijksdienst
  • 9 juni 2015
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
  • 25 maart 2013
    toezegging gedaan






Toezegging Nulmetingen ( C ) (T01847)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, in reactie op het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, toe dat het kabinet standaard nulmetingen zal laten plaatsvinden bij nieuwe privatiseringen.


Kerngegevens

Nummer T01847
Status openstaand
Datum toezegging 25 maart 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Nulmeting
privatisering
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 11

Ook zal de beginsituatie door middel van een nulmeting worden vastgelegd. De resultaten daarvan worden als uitgangspunt genomen voor de latere monitoring en evaluatie. In deze fase kan worden nagegaan in hoeverre de publieke belangen daadwerkelijk geborgd worden, of de doelen zijn gehaald en zo niet, in hoeverre bijsturing mogelijk of wenselijk is.

In het verleden heeft het vaak aan een nulmeting voorafgaand aan een privatisering ontbroken. Het kabinet zegt toe nulmetingen standaard bij nieuwe privatiseringen te zullen laten plaatsvinden. Het betreffende vakdepartement voert deze meting uit.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 27 januari 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
  • 27 januari 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Wonen en Rijksdienst
  • 9 juni 2015
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
  • 25 maart 2013
    toezegging gedaan






Toezegging Stand van zaken verzelfstandigingsbeleid ( C ) (T01848)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, in reactie op het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, toe jaarlijks een brief aan de Kamers te zullen sturen over de stand van zaken met betrekking tot het verzelfstandigingsbeleid.


Kerngegevens

Nummer T01848
Status deels voldaan
Datum toezegging 25 maart 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen verzelfstandiging
ZBO
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 13

De minister voor Wonen en Rijksdienst zegt toe voortaan jaarlijks een brief aan het parlement te zullen sturen over de stand van zaken met betrekking tot het verzelfstandigingsbeleid.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Duiden effecten EU-regelgeving ( C ) (T01849)

De minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, in reactie op het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, toe dat het kabinet de effecten van EU-regelgeving tijdig en zo volledig mogelijk zal duiden voor het parlement.


Kerngegevens

Nummer T01849
Status openstaand
Datum toezegging 25 maart 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen EU-regelgeving
Europese Unie
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 15

De onderzoekscommissie geeft in aanbeveling 12 aan behoefte te hebben aan meer duidelijkheid over de invloed van EU-regelgeving op besluiten tot privatisering en verzelfstandiging. De onderzoekscommissie vindt met name onduidelijk hoeveel beslisruimte de staat heeft bij de uitvoering van Europese richtlijnen. Het kabinet ziet nadrukkelijk een rol voor zichzelf weggelegd in het beter duiden van de EU-effecten voor het parlement en zal erop toezien dat dit tijdig en zo volledig mogelijk gebeurt.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 27 januari 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
  • 27 januari 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Wonen en Rijksdienst
  • 9 juni 2015
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
  • 25 maart 2013
    toezegging gedaan






Toezegging Concrete voornemens privatisering en verzelfstandiging ( C ) (T01850)

De minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, in reactie op het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, toe concrete voornemens tot privatisering en verzelfstandiging per brief aan de Eerste en Tweede Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T01850
Status openstaand
Datum toezegging 25 maart 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen privatisering
verzelfstandiging
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 15

Meer in het algemeen wil het kabinet graag een bijdrage leveren aan de informatiebehoefte van beide Kamers der Staten-Generaal door hen vroegtijdig van relevante informatie te voorzien en ook door in tijdpaden zo mogelijk proactief rekening te houden met wensen en initiatieven ter zake van de Eerste of Tweede Kamer. Het overzicht van voor de lopende kabinetsperiode voorgenomen privatiseringen en verzelfstandigingen dat begin december 2012 naar het parlement is gestuurd, kan als een eerste proeve daarvan worden gezien. Daarnaast zal het kabinet ook concrete voornemens tot privatisering- en verzelfstandiging per brief aan zowel de Tweede als de Eerste Kamer sturen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 16, item 5 - blz. 57

Minister Blok: We zullen door ieder vakdepartement aan de Kamer laten melden wanneer er een concreet voornemen is tot privatisering of verzelfstandiging.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 27 januari 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
  • 27 januari 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Wonen en Rijksdienst
  • 9 juni 2015
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
  • 25 maart 2013
    toezegging gedaan






Toezegging Schrappen artikel 5, tweede lid, sub d van de Algemene wet gelijke behandeling (33.344) (T01970)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Schouwenaar (VVD), Koole (PvdA), Van Bijsterveld (CDA), De Boer (GroenLinks), Kuiper (ChristenUnie) en Holdijk (SGP), toe om bij de volgende de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling een voorstel te doen om artikel 5, lid 2, onderdeel d te schrappen.


Kerngegevens

Nummer T01970
Status deels voldaan
Datum toezegging 27 mei 2014
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
mr. G. Holdijk (SGP)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
Mr. J.M. Schouwenaar (VVD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Algemene wet gelijke behandeling
huwelijken
weigerambtenaren
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Pia Dijkstra en Schouw Gewetensbezwaren ambtenaren van de burgerlijke stand (33.344)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 10 - blz. 3

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Het tweede punt is de ontneming van de toetsingsmogelijkheid van de rechter. Het voorstel bepaalt dat een ambtenaar om wie het hier gaat in een procedure bij de rechter niet aan de gemeente kan tegenwerpen dat hij ongelijk behandeld is op grond van godsdienst. De bepaling behelst dus een verbod van de rechter om een toetsing aan een grondrecht uit te voeren, ofwel om een grondrechtelijk bezwaar mee te wegen in zijn oordeel. Nog afgezien van de houdbaarheid van zo'n bepaling bevreemdt het mij dat de initiatiefnemers een wetsbepaling voorstellen die de toetsingsmogelijkheid van de rechter zo beperkt, uitgerekend daar waar grondrechtelijke belangen in het geding zijn. Wat is de ratio ervan dat de indieners de rechter op dit punt niet vertrouwen, of hem althans geen ruimte willen geven? Hoe verhoudt dit standpunt zich bijvoorbeeld tot het standpunt over de introductie van rechterlijke toetsing aan de Grondwet? Waarin verschilt een beperking als deze van een voorstel voor bijvoorbeeld de introductie van minimumstraffen? Zijn de initiatiefnemers bereid om de desbetreffende bepaling te laten vallen?

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 10 - blz. 6

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Mijn laatste punt betreft iets wat ik het verbod van de rechterlijke toetsing heb genoemd. Ik doel dan op het opnemen van een bepaling in de Algemene wet gelijke behandeling waardoor onderscheid op grond van godsdienst of levensovertuiging gemaakt door een gemeente ten aanzien van een ambtenaar die onderscheid maakt, geen onderscheid is in de zin van de Algemene wet gelijke behandeling. Ik moet zeggen dat mijn fractie hier moeite mee heeft, zoals bleek uit de schriftelijke vragen. Dat is niet zozeer omdat het een vrijwel onleesbare bepaling is, die onderscheid op onderscheid op onderscheid maakt, als wel om de volgende andere redenen. In de eerste plaats is onze overtuiging dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat de Algemene wet gelijke behandeling uitzonderingsbepalingen bevat op grond waarvan onderscheid dat naar zijn aard onder de werking van de wet valt, geen onderscheid in de zin van de wet is. Niet voor niets willen wij zo graag af van de andere in het hetzelfde wetsartikel genoemde uitzonderingsbepalingen: de enkelefeitconstructies. In de tweede plaats zijn wij van oordeel dat de rechter zowel in Nederland als in Europa uitstekend in staat is om bij botsende grondrechten en discriminatieverboden een afweging te maken, een afweging waarin het verbod om onderscheid te maken naar seksuele voorkeur blijkens de eerder door mij aangehaalde uitspraken zwaar weegt. Ook moet het aan de rechter zijn om binnen de wettelijke kaders en met inachtneming van de beleidsvrijheid van de overheid deze afweging te maken. In de derde plaats zijn wij van mening, niet alleen dat de Algemene wet gelijke behandeling het maken van onderscheid verbiedt, maar ook dat een ontslagen ambtenaar, zonder een beroep te doen op de Algemene wet gelijke behandeling, zich bijvoorbeeld kan beroepen op internationale verdragen en dan zijn zaak alsnog aan de rechter zal kunnen voorleggen. De bepaling zou dan naar ons oordeel alleen het vragen van een oordeel van het College voor de Mensenrechten uitsluiten, dat immers beperkt is tot de Algemene wet gelijke behandeling. Daarmee wordt de bepaling wellicht minder schadelijk, maar ook nuttelozer. Graag verneem ik de reactie van de indieners en de minister op dit punt, waarbij ik ook graag hoor of zij aanleiding en mogelijkheden zien om het wetsvoorstel op dit punt aan te passen of te bewerkstelligen dat de betreffende bepaling niet in werking treedt. Ik wacht de antwoorden en de verdere gedachtewisseling met belangstelling af.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 10 - blz. 8

De heer Schouwenaar (VVD): Dan ons vierde en laatste punt: de positie van de rechter. Uit artikel II, derde lid en de stukken begrijpt mijn fractie dat de rechter een eventueel ontslag van een weigerambtenaar door de gemeente niet mag vernietigen op grond van de overweging dat de gemeente onderscheid maakt dat nu juist verboden is door de AWGB. Mijn fractie leest hierin een beperking van de rechter op een belangrijk punt en voor de weigerambtenaar wellicht het belangrijkste punt: zijn godsdienstige overtuiging. Als redenen voor deze beperking noemen de memorie van toelichting en de memorie van antwoord de kans dat de rechter een beslissing zou nemen die volgens de indieners een onjuiste beslissing zou zijn. Een dergelijke belemmering van de gemeente door de rechter willen zij voorkomen. De VVD-fractie acht het niet juist om de rechter buiten spel te zetten omdat hij een onjuiste beslissing zou kunnen nemen. Bevestigt hij het bestreden besluit, dan betekent dat steun voor het gemeentelijk beleid. Vernietigt hij het besluit, dan betekent dat de aanwijzing om het ontslagbesluit juridisch te verbeteren. Tot dusver is van geen onjuiste rechterlijke beslissing gebleken, integendeel. Dus is er geen concrete aanleiding om de rechter te beperken.

Daar komt bij dat jurisprudentie wenselijk is bij een onderwerp dat blijkbaar voor discussie vatbaar is. Terecht merken de indieners op dat de rechter geen monopolie heeft. Maar de wetgever ook niet. De wetgever schept het wettelijk kader. De rechter vult de ruimte binnen dat kader in bij zijn overwegingen in een casus die hem wordt voorgelegd. Ook bij het onderhavige onderwerp laten zich casus en vragen denken die in concreto door de rechter zullen moeten worden beslecht. Bij dit onderwerp gaat het mede en vooral om grondrechten. De wet geeft geen rangorde van grondrechten. Dat is overgelaten aan de rechter. Mijn fractie acht het dan ook niet wenselijk hier ad hoc één uitzondering te maken.

De indieners wijzen erop dat het niet juist is een grondrecht te gebruiken om het grondrecht van een ander te frustreren. In zijn algemeenheid kan mijn fractie dat onderschrijven. Echter, het is een stelregel, geen wet. Een adagium dat ook bij de rechter bekend is. Het heeft echter geen absolute gelding. Telkens zal de rechter nagaan of en in hoeverre deze stelregel in een concreet geval geldt. Verder wijzen de indieners erop dat artikel 5.2 van de AWBG al drie uitzonderingen bevat. Dit argument deelt mijn fractie niet. Deze wet bevat tal van uitzonderingen. Dit enkele feit rechtvaardigt niet de toevoeging van nog meer uitzonderingen. Artikel 5.2. gaat over sollicitanten bij politieke of religieuze instellingen. Sollicitanten die afgewezen worden, zijn geschaad in hun verwachtingen. Dit wetsvoorstel gaat over zittende ambtenaren. Zij zijn geschaad in hun rechtspositie. Daarom hebben zij grotere bescherming dan sollicitanten. Hun posities zijn dus niet dezelfde.

Al met al heeft mijn fractie grote moeite met dit voorgestelde artikel II. De rechter moet niet beperkt worden tot een gedeeltelijke afweging van slechts enkele argumenten, hij moet een volledige afweging kunnen maken van alle argumenten, zonder een ad-hocbeperking. Dit is een belangrijk punt voor de VVD-fractie. Wij vragen ons af hoe de indieners en de minister hier over denken.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 10 - blz. 13-14

De heer Holdijk (SGP): Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die door diverse andere woordvoerders zijn gemaakt, waaronder mevrouw Van Bijsterveld, met name over het overgangsrecht en het ontnemen van de toetsingsmogelijkheid van de rechter in artikel II, alsook de vragen over de onbezoldigde, buitengewone ambtenaren van de burgerlijke stand voor één dag. Die vragen zijn zowel aan de initiatiefnemers als aan het kabinet gericht.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 12 - blz. 5-7

De heer Schouw: Er zijn veel vragen gesteld over artikel 5. De heer Schouwenaar ging daar uitvoerig op in, evenals mevrouw De Boer en mevrouw Van Bijsterveld. Ik doel op artikel 5, punt d, van de AWGB. De vraag was of dat wel nodig is. Ik begrijp die vragen natuurlijk heel erg goed. Om ze goed te beantwoorden, moet ik terug naar het doel, namelijk voorkomen dat ambtenaren van de burgerlijke stand, bestuursorganen, onderscheid maken tussen hetero- en homostellen. Wij vinden dat we dat goed moeten regelen, want dat is onze plicht als wetgever. Om het maar huiselijk te zeggen: we hebben gezocht naar een formule die twee elementen bevat om het wetsvoorstel zo robuust mogelijk te maken. Voor de nieuwe ambtenaren van de burgerlijke stand hebben we de benoembaarheidseis toegevoegd. Voor ambtenaren van de burgerlijke stand die zich coûte que coûte zouden kunnen gaan verzetten, moet je echter wel een aantal instrumenten in handen hebben en daarvoor hebben wij onderdeel d toegevoegd aan artikel 5 lid 2. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om ambtenaren die zich verzetten tegen overplaatsing of ontslag of om ambtenaren die zich bekeren in hun functie en die op een gegeven moment tot de ontdekking komen dat ze het allemaal niet meer voor hun rekening kunnen nemen. Dat kan immers ook.

(...)

De heer Schouw: Ik heb zonet een drietal risico's genoemd die ik niet wil lopen, zeker niet nu, in het begin. Ik kan me wel heel goed voorstellen dat we over een aantal jaren nog eens bekijken welke jurisprudentie er is opgebouwd, en evalueren of het tweede onderdeel van de wet wel nodig is.

De heer Koole (PvdA): Onze fractie deelt met de indieners dat wetgeving tot een robuuste wet moet leiden. Er is wat verschil in appreciatie over de vraag of dit onderdeel wel of niet moet worden opgenomen, maar ik hoor de heer Schouw ook zeggen dat hij bereid is om te zijner tijd het punt van de beperking van de rechterlijke toetsing mee te nemen bij de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling. Ik vraag de heer Schouw dan ook om dat uitdrukkelijk toe te zeggen, of in ieder geval te bevorderen. Ik vraag hem of hij het ermee eens is dat het wordt meegenomen, dan kunnen we dadelijk aan de regering vragen of zij dat wil toezeggen.

De heer Schouw: Ja, dan moet ik dus … U gaat mij nog het woord geven, voorzitter.

De voorzitter: Nee, u hebt het woord de hele tijd.

De heer Schouw: Dank u wel, voorzitter. Ik wilde zeggen: dan moet ik heel lief naar de minister kijken, want dit zijn dingen die ik, mede namens mevrouw Dijkstra, niet kan toezeggen. De minister knikt echter, dus hij zal dit de heer Koole dadelijk misschien toezeggen. Ik moet hier nog wel één opmerking over maken. De rechter kan natuurlijk ook toetsen of het nieuwe onderdeel d van het tweede lid van artikel 5 Algemene wet gelijke behandeling wel voldoet aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in het bijzonder de artikelen 9 en 14. Die ruimte heeft hij, maar de rechter zal daarbij ongetwijfeld de uitspraak van het Hof in de zaak-Ladele betrekken en dan ligt het voor de hand om te veronderstellen dat die toetsing zal uitvallen in het voordeel van onderdeel d. Dat wilde ik nog zeggen.

De heer Koole (PvdA): Ik versprak me inderdaad door een toezegging te vragen. Mijn vraag is of de indieners het zouden betreuren als de minister dat zou toezeggen. Ik begrijp dat de indieners dat niet zouden betreuren.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 12 - blz. 9

Minister Plasterk: Dan de interessante kwestie van de rechterlijke toets. Ik heb met belangstelling geluisterd naar de discussie van zojuist. Ik ben een eenvoudig bioloog, maar ik heb me ooit het volgende laten vertellen: Een goede jurist is iemand die weet wat een andere jurist ergens van vindt. In het kader van die discussie is het altijd een beetje lastig om te voorspellen of de rechter al dan niet onder de indruk zal zijn van de toevoeging in artikel 5, lid 2, onderdeel d over waar de rechter wel of niet aan zou mogen toetsen. Als de rechter zich er niets van aantrekt, doet het er niet zoveel toe. Als deze zich er wel iets van aantrekt, kom je op de vraag of het wenselijk is dat dit gebeurt. Hoe dan ook, gehoord de discussie, de argumenten en de reactie van de heer Schouw — die vraag is indirect aan mij gesteld — ben ik bereid om toe te zeggen dat ik de Kamers bij een volgende herziening van de Algemene wet gelijke behandeling een voorstel zal doen om dat lid uit de wet te verwijderen. Dan kunnen de Kamers alsnog bekijken of zij dit al of niet wenselijk vinden. Dan heb ik het mijne eraan bijgedragen, ook als het gaat om de vervolgbehandeling van de wet zoals die nu voorligt.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 12 - blz. 11

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Ik ga nog even in op de rechterlijke toetsing. Wij vinden dit hele thema eigenlijk een arbeidsconflict. Het is typisch iets wat je, zoals elk arbeidsconflict, gewoon aan de rechter kunt overlaten. Dan hoef je helemaal niet met een wetsvoorstel te komen. Kom je toch met een wetsvoorstel, dan vinden wij het behoorlijk problematisch dat je de rol van de rechter daarin zo beperkt. Ik vind het positief dat de minister heeft gezegd dat er over enige jaren een heroverweging zal plaatsvinden. Ik vind het ook positief dat de initiatiefnemers daarachter staan. Wij zullen nog even bekijken of dat onze angst en vrees voor de inperking van de rechterlijke toetsing kan wegnemen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 12 - blz. 13

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Ik heb nog een enkel punt over de bepaling in de Algemene wet gelijke behandeling. Over het uitzonderen van situaties waarin onderscheid gemaakt wordt van de werking van de Algemene wet gelijke behandeling — dat is immers wat er gebeurt — blijven wij, denk ik, principieel van mening verschillen. Het is de intentie van de indieners om een robuust wetsvoorstel in te dienen. Ook wij willen een robuust wetsvoorstel, dat echt gaat doen wat het moet doen. Naar ons oordeel is de desbetreffende bepaling daarvoor niet noodzakelijk, maar goed, ook daarover zullen wij van mening blijven verschillen. Wij zijn wel blij met de toezegging van de minister dat hij bij de eerstkomende wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling het voorstel zal doen om de desbetreffende bepaling uit de wet te halen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 12 - blz. 14

De heer Schouwenaar (VVD): Ik heb begrepen dat de minister heeft toegezegd dat hij bij een komende herziening van de AWGB zal zien of deze bepaling geschrapt kan worden. Hij heeft die bepaling niet met naam en toenaam aangeduid. Ik neem aan dat hij artikel 5, tweede lid, sub d bedoelt. Ik vroeg mij ook af welke termijn hij daarbij in gedachten had.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 12 - blz. 15

De heer Koole (PvdA): Ik ben ook heel dankbaar voor de goede beantwoording door de indieners en hun flexibiliteit in reactie op vragen van deze Kamer. Ze hebben een opening gemaakt om de beperking van de toetsing door de rechter mee te laten nemen bij de volgende herziening van de Algemene wet gelijke behandeling, zoals ook al eerder was aangegeven in de eerste termijn van de heer Schouwenaar.

(...)

Ik dank hem voorts voor de toezegging dat hij bij de volgende herziening van de Algemene wet gelijke behandeling het voorstel zal doen om die bepaling in artikel 5, tweede lid, sub b, uit de wet te laten verwijderen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 12 - blz. 16

De heer Kuiper (ChristenUnie): Ik heb nog wel één vraag, die ook door de heer Schouwenaar werd gesteld aan de minister, namelijk de vraag om verheldering over artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling. Daar is al door twee anderen naar gevraagd, maar ook ik ben erin geïnteresseerd, om er iets meer scherpte in te krijgen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 31, item 12 - blz. 18

Minister Plasterk: In de eerste termijn heb ik al gezegd dat ik bereid ben bij de volgende herziening van de Algemene wet gelijke behandeling een verandering aan te brengen ten aanzien van het rechterlijke toetsingsverbod. Misschien moet ik dat iets preciseren. Ik had sowieso al gezegd dat ik daar geen apart wetstraject voor wil starten. Naar mijn mening moet dit onderdeel zijn van de volgende herziening van de Algemene wet gelijke behandeling. Daarin zit dus besloten dat het onderdeel is van de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling. Dat betekent dat het voorstel op dat moment ook gedragen moet worden door de argumenten en dat het weloverwogen tot stand moet komen. Ik ben dus bereid om dat op dat moment serieus aan de orde te stellen en om het dan te heroverwegen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voegen adviezen bestuurscolleges Caribisch Nederland bij specifieke BES-wetgeving (33.884) (T02008)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Quik-Schuijt (SP), mede gesteld namens de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks en de ChristenUnie, toe om bij wetgeving welke specifiek van toepassing is op de BES-eilanden de adviezen van de bestuurscolleges van Caribisch Nederland bij de memorie van toelichting te voegen.


Kerngegevens

Nummer T02008
Status openstaand
Datum toezegging 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen adviezen
BES-wetgeving
bestuurscolleges
Caribisch Nederland
Kamerstukken IJkwet BES 2014 (33.884)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 36, item 7, blz. 6

Minister Plasterk: De vraag van mevrouw Quik of het niet nuttig zou zijn voor het informeren van de Kamers wanneer de opvatting van de bestuurscolleges in de memorie van toelichting dan wel in de bijlagen aangeleverd zou worden, is een terechte vraag. Deze opmerking trek ik mij aan. Ik denk dat het nuttig is om in het kader van mijn coördinerende rol erop toe te zien dat voortaan wanneer er een wet voorligt die specifiek van belang is voor de BES, de opvatting van de bestuurscolleges wordt meegeleverd. We hadden dan misschien dit overigens interessante debat niet hoeven voeren. Dus ik zeg toe dat ik daarop zal toezien.

De voorzitter:

Heel kort, mijnheer De Graaf. We hebben nog een andere agenda.

De heer Thom de Graaf (D66):

Dat was niet het antwoord op mijn vraag. Het antwoord van de minister is buitengewoon relevant, maar mijn vraag was net iets anders. Het ging niet alleen om de vraag of de minister de opvatting van de bestuurscolleges aan beide Kamers kenbaar wil maken, maar ook om de vraag of hij als minister die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de BES-regelgeving, de bijzondere verantwoordelijkheid op zich wil nemen voor de toelichting waarom iets van toepassing wordt verklaard voor de BES-eilanden.

Minister Plasterk:

Het antwoord is vanzelfsprekend bevestigend. Ik vond dat dit in de toelichting op deze wet ook wel staat. Ik kan mij voorstellen dat het in aanvulling daarop nuttig is om te vermelden dat ook de bestuurscolleges van de eilanden menen dat dit het geval is. Ik heb toegezegd dat ik daarop zal toezien.

De voorzitter:

Mevrouw Quik, heel kort.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Ik heb bij een aantal wetten specifiek de vraag gesteld of de bestuurscolleges überhaupt geraadpleegd waren. Dat bleek dan niet het geval te zijn omdat men het niet belangrijk vond. Het minste wat je kunt doen is zeggen dat je bestuurscolleges niet raadpleegt omdat je het niet nodig vindt. Dat is echter niet afspraak. Misschien wil de minister daar ook op letten.

Minister Plasterk:

Ik heb zojuist benadrukt dat het om een wet gaat die specifiek van toepassing is op de BES-eilanden. Dan lijkt mij hoe dan ook van belang dat de opvatting van de bestuurscolleges daarover bij de informatie zit. Ik heb toegezegd erop toe te zien dat dit voortaan gebeurt.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Quik.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Ik heb het over andere wetten waarbij ik die vraag gesteld heb. Dat zijn de wetten die bij de commissie Veiligheid en Justitie voorbijkomen, want die zie ik. Bij herhaling is gebeurd dat er niets over in de toelichting stond. Ik heb daarnaar gevraagd. Daarop kreeg ik het antwoord dat die eilanden niet zijn geraadpleegd omdat men het niet nodig vond.

Minister Plasterk:

Dan vraag ik wel begrip voor het feit dat er stapels wetten hier passeren. Als het om een internationaal verdrag gaat, geldt dat vanzelfsprekend voor het land Nederland, inclusief de Caribische delen. Ik denk niet dat de bestuurscolleges op de eilanden de capaciteit hebben om al die wetten helemaal door te pluizen. Het kan wel eens gebeuren dat de minister van Buitenlandse Zaken een wet laat passeren waarbij hij niet het gevoelen van het bestuurscollege van Saba daarover heeft gepeild omdat dit minder relevant is. Nogmaals, deze wet geldt specifiek voor de BES-eilanden. In dat kader geldt mijn toezegging voor toekomstige situaties die ik zojuist heb gedaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geactualiseerd overzicht privatiseringen/verzelfstandigingen (C) (T02050)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer toe haar jaarlijks een geactualiseerd overzicht van voorgenomen privatiseringen/verzelfstandigingen te doen toekomen, waarin de relevante publieke belangen uitgebreid worden geëxpliciteerd, en zo mogelijk ook de (af)weging.


Kerngegevens

Nummer T02050
Status openstaand
Datum toezegging 21 januari 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen overzicht
privatisering
verzelfstandiging
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2014/15, C, Y, p. 8

Ik meld u voorts dat ik voornemens ben uw Kamer voortaan jaarlijks (in plaats van aan het begin van elke kabinetsperiode) een geactualiseerd overzicht van voorgenomen privatiseringen/verzelfstandigingen te doen toekomen. Op deze wijze kan ik u informeren over de resultaten van de monitoring van voorgenomen privatiseringen en verzelfstandigingen. Ik zal in dit jaarlijkse overzicht ook steeds de relevante publieke belangen uitgebreid expliciteren, en – conform uw verzoek – zo mogelijk ook de (af)weging. Waar het gaat het om lopende trajecten waarover nog geen politieke besluitvorming heeft plaatsgehad, kan de (af)weging tussen publieke belangen overigens nog niet zichtbaar worden gemaakt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overzicht ondersteuning lokaal bestuur in Caribisch Nederland (34.300 IV / CXIX) (T02325)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Kappen (VVD), toe de Kamer, op basis van het jaarverslag van de Rijksvertegenwoordiger, te informeren over de ondersteuning (capaciteit) die aan het lokaal bestuur in Caribisch Nederland wordt gegeven door de Nederlandse overheid. 


Kerngegevens

Nummer T02325
Status openstaand
Datum toezegging 21 juni 2016
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden generaal-majoor der Mariniers (b.d.) F.E. van Kappen (VVD)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Caribisch Nederland
lokaal bestuur
ondersteuning
Kamerstukken Werkbezoek Caribisch deel Koninkrijk april 2016 (CXIX)
Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2016 (34.300 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 35, item 9, blz. 45

De heer Van Kappen (VVD)

Ik heb nog een vraag die te maken heeft met het verbeteren van de kwaliteit van de lokale bestuurders. Er zou capaciteit ter beschikking worden gesteld voor ondersteuning. Is het mogelijk om ons een periodiek een overzicht te geven van de daadwerkelijk geleverde ondersteuning voor de landelijke overheid? Wij zijn daar erg nieuwsgierig naar.

Handelingen I 2015-2016, nr. 35, item 9, blz. 49

Minister Plasterk:

De heer Van Kappen vroeg om in beeld te krijgen wat de ondersteuning is die aan het eilandelijk bestuur wordt geleverd. Ik denk dat ik dat kan doen op basis van het jaarverslag van de Rijksvertegenwoordiger. Ik zeg toe dat ik dat, gebruikmakend van die informatie, aan de Eerste Kamer zal doen toekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Problematiek Zeeland en verdeelmodel (34.568) (T02425)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Flierman (CDA), Postema (PvdA) en Schalk (SGP), toe dat:

  • de minister van Economische Zaken naar de problematiek van de provincie Zeeland kijkt en de Kamer daarover een brief stuurt;
  • de minister zelf na het verschijnen van het advies van de commissie-Jansen II met het IPO zal overleggen en naar verdere ontwikkeling van het verdeelmodel van het Provinciefonds zal kijken.

Kerngegevens

Nummer T02425
Status deels voldaan
Datum toezegging 23 mei 2017
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Dr. A.H. Flierman (CDA)
Drs. A. Postema (PvdA)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen provinciefonds
Zeeland
IPO
Kamerstukken Vereenvoudiging van het verdeelmodel van het provinciefonds (34.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 1

De heer Flierman (CDA): Het IPO kondigt echter zelf in een brief van 15 maart 2017 aan dat men zich zorgen maakt over de positie van Zeeland. Daarom heeft men een commissie van deskundigen, opnieuw onder voorzitterschap van de heer Jansen, ingesteld om te bezien hoe de positie van Zeeland in het Provinciefonds versterkt kan worden. Men gaat daarbij uit van een bijdrage van Zeeland zelf, een bijdrage van de andere provincies, maar ook een bijdrage van het Rijk. Wij zouden graag een reactie van de minister op die brief krijgen. Ik snap heel goed dat hij hier en nu geen blanco cheque gaat uitdelen, maar hij zou op z'n minst kunnen toezeggen dat de regering te zijner tijd het gesprek met het IPO aangaat over het advies van de commissie van deskundigen om te bezien hoe men gezamenlijk tot een oplossing of tot een opvolging van de adviezen kan komen.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 2

De heer Postema (PvdA): Mijn fractie is van oordeel dat het voorliggende wetsvoorstel weliswaar een verbetering is ten opzichte van het vigerende verdeelmodel, maar dat we er nog niet zijn. Daarom kunnen we instemmen met het voorstel, maar niet zonder een duidelijk commitment van regeringswege om zich mede-eigenaar te betonen van de problematiek in Zeeland én een bevestiging van de minister dat de in maart 2017 in de Tweede Kamer unaniem gesteunde motie-Veldman/Fokke ten uitvoer wordt gebracht. In deze motie wordt er immers voor gepleit om binnen drie jaar te komen tot een fundamenteel gewijzigd verdeelmodel van het Provinciefonds met een rechtvaardige verdeling op basis van een meer op de werkelijkheid gestoeld rendement op vermogen. Hiermee liggen een kortetermijnoplossing voor de problematiek in Zeeland — dus nog buiten het verdeelmodel om — en een duurzame oplossing via aanpassing van het verdeelmodel mooi in elkaars verlengde. Zo kan beter dan nu het geval is recht worden gedaan aan het uitgangspunt dat een verdeelmodel provincies in staat moet stellen hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenniveau te bieden tegen een globaal gelijke lastendruk. Wij wachten de beantwoording van de minister met belangstelling af.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 3-4

De heer Schalk (SGP): Natuurlijk moet er bij de actualisatie naar alle provincies worden gekeken en daarna moet er op basis van eerlijke maatstaven tot een herverdeling worden gekomen. Maar het probleem van Zeeland ligt nu dus wel degelijk op tafel. Niet voor niets heeft zowel de commissie-Balkenende, de Raad voor de financiële verhoudingen als de Raad van State zich uitdrukkelijk over dit thema uitgelaten, gekoppeld aan Zeeland. Bovendien laat het IPO dat zelf ook al zien in de brief aan de minister van 13 september vorig jaar. Inmiddels ligt er opnieuw een brief van het IPO, van 15 maart 2017, waarin het probleem nogmaals wordt bevestigd. Niet voor niets heeft het IPO de voorzitter van de commissie-Jansen opnieuw gevraagd om een oplossing aan te dragen. Dat vindt mijn fractie wel heel frappant omdat het logisch is dat de heer Jansen zijn eigen advies niet zal ondergraven. Dat hij deze opdracht toch heeft aanvaard, geeft aan dat hij aanvoelt dat het in ieder geval van belang is om onevenredige of oneigenlijke effecten te herstellen. Mijn fractie doet een dringend beroep op de minister om de uitslag van dit nieuwe onderzoek te wegen en te bezien of een tegemoetkoming alsnog is te vinden. Graag krijg ik van de minister de uitdrukkelijke toezegging dat hij met het IPO en met Zeeland dit probleem concreet gaat aanpakken. Ik hoop op een positieve reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 5

De heer Plasterk: Mijn collega van Economische Zaken zal namens het gehele kabinet de specifieke problematiek met betrekking tot het dossier Zeeland oppakken. Hij neemt ook de reactie op het rapport van de commissie-Balkenende voor zijn rekening. Er is al gemeld dat er binnen de rijksbegroting 25 miljoen extra beschikbaar is gesteld om bij te dragen aan de structuurversterking. Het daarbij behorende investeringsprogramma zal op korte termijn aan de Kamer worden toegestuurd, met een reactie van het kabinet.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 6-7

De heer Plasterk: Vervolgens was er een vraag over de brief van het IPO waarin staat dat men de heer Jansen nog een keer om advies wil vragen; het bevalt kennelijk goed. Vanuit het ministerie zullen wij dat ondersteunen en daaraan opbouwend meewerken. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies om te besluiten of men onderling, vanuit de eigen middelen en binnen het verdeelmodel, zou willen overdragen aan bijvoorbeeld de provincie Zeeland. Ik wil niet de verwachting scheppen dat er vanuit het Provinciefonds extra geld van het Rijk is. Die kanttekening wil ik er wel bij geplaatst hebben.

De heer Postema (PvdA): Dit is een geschikt moment om de minister daarop wat verder te bevragen. Als we niet uitkijken, hebben we straks een situatie waarin iedereen de situatie in Zeeland eigenlijk zeer onbevredigend vindt, maar dat er verder niets gebeurt en dat we overgaan tot de orde van de dag. Nu is het zo — dat is best bijzonder — dat alle betrokken provincies hebben gezegd dat dit echt een groot probleem is. Nogmaals, dat zijn de woorden die men zelf in de brief gebruikt. Het gaat weliswaar om een brief aan de Kamer; misschien zou het goed zijn als het IPO ook een dergelijke brief aan de minister zou richten. Die heb ik nog niet gezien. Maar ik kan me voorstellen dat ook de minister zich geroepen voelt om mede-eigenaarschap te voelen bij het probleem, daar waar het IPO zelf aangeeft dat het dit eigenlijk wel een gedeelde verantwoordelijkheid van de provincies vindt. Het IPO vindt daarnaast dat Zeeland er zelf ook een specifieke verantwoordelijkheid in heeft, en het kijkt toch ook naar het Rijk. Misschien zou de minister daar toch nog wat verder op willen reflecteren.

Minister Plasterk: Ik begrijp de vraag wel, maar ik denk dat de heer Postema het antwoord ook wel begrijpt. Als de provincies onderling aan de heer Jansen vragen om die verdeling nog eens te heroverwegen, daar heel goed naar te kijken en nog eens te bekijken of er niet nog wat voor de provincie Zeeland zou kunnen gebeuren, staat hun dat natuurlijk vrij. Dan zal ik dat ook ondersteunen waar dat kan. Maar ik kan geen verwachtingen scheppen over het meerjarenbudget van het Provinciefonds. Ten eerste heb ik dat budget nu niet; ik heb het niet gedekt. Iemand heeft mij wel gezegd, en zo ervaar ik het ook: je wordt snel minder demissionair; het went een beetje. Maar het blijft toch zo dat ik niet over de meerjarenbegroting kan beschikken wat betreft het Provinciefonds. Dat overschrijdt de grenzen van mijn verantwoordelijkheid.

De heer Postema (PvdA): Dat laatste snap ik ook. Ik begrijp dat de minister daarop geen bindende toezegging wil doen die budgettaire gevolgen heeft. Ik hoor tegelijkertijd wel de nodige sympathie. De provincies hebben zelf aangegeven het accres niet te willen aanwenden voor het oplossen van dit probleem. Maar wij weten ook dat bij gewijzigde verdeelmodellen wat smeerolie vaak helpt om uiteindelijk alle partijen in het gareel te houden. In die zin hoop ik op een welwillende houding van de minister dan wel zijn opvolger.

Minister Plasterk: Waarvan akte.

De heer Flierman (CDA): Laat mij daar meteen bij aansluiten. Als ik ook naar de interruptie van de heer Postema luister, denk ik dat we het ongeveer eens zijn. Ook wat mij betreft hebben we niet aan de minister gevraagd om nu al toe te zeggen dat hij of zijn opvolger de portemonnee trekt, op welke manier dan ook; dat snap ik heel goed. Aan de andere kant is het in mijn beleving ook een kwestie van goede bestuurlijke verhoudingen tussen de minister van Binnenlandse Zaken en het bestuur van het IPO dat er, als er zo'n rapport komt en het IPO dat agendeert voor het overleg met de minister, in ieder geval serieus naar dat rapport wordt gekeken. Die vraag en die bereidheid proef ik bij de minister in ieder geval wel. Dat zou wat mij betreft voor dit moment ook voldoende zijn.

Minister Plasterk: Dank daarvoor. Ik wil van mijn kant wel precies blijven. Met steun van het IPO is dit voorstel hier nu ter tafel gebracht. Dit is wat ik de Kamer zou vragen om nu vast te stellen en tot wet te verheffen: deze maatstaven met de daaruit voortvloeiende verdeling. Ik neem kennis van het feit dat het IPO er opnieuw naar wil kijken. Maar ik kan geen verwachtingen scheppen over additioneel budget vanuit het Rijk. Ik neem aan dat de heer Flierman dat begrijpt. Ik zal zelf, en naar ik aanneem ook mijn opvolger, die een warm hart voor Binnenlandse Zaken zal hebben, mijn best doen om ervoor te zorgen dat er voor het lokaal en middenbestuur voldoende ruimte is, ook op dit punt. Maar daar moet het wel bij blijven.

De heer Schalk (SGP): Het heeft niet veel zin om nog meer te vragen van de minister. Maar in een eerder deel van zijn betoog zei hij dat er naar aanleiding van de commissie-Balkenende 25 miljoen voor structuurversterkingen in Zeeland aankomt. Het is toch niet de bedoeling dat juist dat wat bedoeld was voor structuurversterking de oplossing wordt voor dit probleem?

Minister Plasterk: In uw vraag ligt besloten dat we nu met elkaar een probleem hebben gecreëerd. Maar dit is de door de twaalf provinciën vastgelegde verdeelmaatstaf, waarvan ze alle twaalf zeggen: doe dat nu zo, leg dat voor de komende jaren vast in de wet. Daarnaast vraagt men aandacht voor de specifieke problematiek die voortvloeit uit de situatie in Zeeland. Ik heb gemeld dat mijn collega van EZ daar welwillend naar kijkt en dat het kabinet dat probleem sowieso onder ogen ziet. Daarom is er in de begroting ruimte voor gemaakt. Binnenkort komt er een brief van de collega van EZ over de invulling daarvan.

(...)

De heer Postema (PvdA): We hebben dankzij de moties die in de Tweede Kamer zijn aangenomen nog enige tijd om tot een verdere doorontwikkeling van het verdeelmodel te komen. Tot die tijd bestaat het probleem van de fictieve winstuitkering Zeeland. Is de minister het eens met mijn fractie dat, op het moment dat de commissie-Jansen niet tot een goed voorstel komt, het noodzakelijk wordt dat het proces van een verdere doorontwikkeling van het model wordt versneld?

Minister Plasterk: Ik ben het daarmee eens, want we hebben dat proces al versneld. Het aanvankelijke plan was om deze maatstaven voor vijf jaar vast te zetten. Dat is veranderd in twee jaar. Nogmaals, alle twaalf provincies dringen erop aan om het daar op dat punt bij te laten.

De heer Postema (PvdA): Dat is zo, maar de provincies dringen er in de brief van 15 maart ook op aan om het probleem Zeeland tijdelijk op te lossen. Ik hoor mijn collega's ook zeggen dat we moeten proberen het probleem voor het voetlicht te brengen. We moeten het probleem van de fictieve rendementsheffing het hoofd bieden. Dat mag wat tijd kosten, maar we kijken wel reikhalzend uit naar een goed rapport-Jansen II en naar de gepaste reactie daarop van de minister.

Minister Plasterk: Dat begrijp en ondersteun ik. Ik kijk daarom net als u uit naar dat rapport.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 7-9

De heer Flierman (CDA): Dan komt er een tweede commissie-Jansen op verzoek van het IPO. Die commissie gaat kijken naar de mogelijkheden om nog iets aan de positie van Zeeland te doen. We moeten afwachten waarmee de heer Jansen komt, maar het is een verstandig man en toen ik hem van de week sprak, had ik niet de indruk dat hij zijn eigen advies weer ter discussie gaat stellen. Hij zal vermoedelijk gaan kijken naar andere mogelijkheden die er nog zijn om de positie van de provincie Zeeland in financiële zin wat te verstevigen. Wij wachten met veel belangstelling af, met welke voorstellen hij komt. Ik heb de minister horen zeggen dat hij of zijn opvolgers vanuit hun warme hart voor het openbaar bestuur en de provincies het gesprek zullen gaan voeren als er een advies is en het IPO dat bij de minister op tafel legt. Die toezegging is voor mij voldoende.

(...)

De heer Postema (PvdA): We hebben met instemming de toezegging beluisterd dat vlot zal worden gekeken naar de verdere ontwikkeling van het verdeelmodel, met aandacht voor rendement op het vermogen dat meer op de werkelijkheid gestoeld is. Voorts hebben we goed kunnen spreken over het gewenste rapport-Jansen II voor het oplossen van de problematiek in Zeeland.

(...)

De heer Schalk (SGP): Ik ben het ook met de minister eens dat je niet steeds aanpassingen moet doorvoeren in zo'n verdeelmodel. In het geval van Zeeland is het echter evident dat het al voor aanvaarding van de wet tot dusdanige problemen leidt, dat de heer Jansen opnieuw met een deskundige commissie gaat bekijken hoe het precies uitpakt. Ik heb net als andere sprekers begrepen dat de minister, nadat er een nieuw rapport van de commissie-Jansen komt, in ieder geval met het IPO wil gaan praten om te zien wat er in de toekomst nog mee te doen is.

(...)

Minister Plasterk: Ik heb genoteerd dat er wordt uitgekeken naar het nieuwe advies van de heer Jansen en zijn companen. Daarbij is het van belang om het verdeelmodel voor de toekomst opnieuw te bekijken.

(...)

Minister Plasterk: Als je met maatstaven werkt en je die objectief probeert te maken, doe je dat op een ijkmoment en zie je onder ogen dat het vervolgens enigszins kan gaan schuiven als daarvoor specifieke redenen zijn, bijvoorbeeld als er iets aan de hand is met de structuur. Dat is bij Zeeland zo. Mijn neiging is niet om dan weer met het verdeelmodel te gaan schuiven, maar om structuurmaatregelen te nemen. Dat is ook het voornemen van het kabinet. Ik hoop dat we daarmee de heer Schalk tegemoet kunnen komen. Mijn collega van EZ stuurt daarover binnenkort een brief aan de Kamer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Horizontale werking (33.989) (T02460)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Engels (D66) en Duthler (VVD), toe om, als er initiatieven vanuit de Tweede Kamer op het punt van horizontale werking van artikel 13 Grondwet komen, deze waar mogelijk te ondersteunen.


Kerngegevens

Nummer T02460
Status openstaand
Datum toezegging 4 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen artikel 13 Grondwet
horizontale werking
telecommunicatiegeheim
Kamerstukken Verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim (33.989)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, item 5 - blz. 2

De heer Engels (D66): Een andere kwestie betreft de vraag naar de horizontale werking van dit grondrecht en de in dat verband mogelijk actieve rol van de overheid. Op advies van de Raad van State is in het voorstel op dit punt uiteindelijk geen regeling getroffen. Het zou constitutioneelrechtelijk de voorkeur verdienen een meer algemene regeling in de Grondwet op te nemen. Hoe moet nu worden aangekeken tegen de verantwoordelijkheid van grote bedrijven als Facebook en WhatsApp en grote telefoonproviders? Mijn fractie zou menen dat het telecommunicatiegeheim in beginsel ook ten aanzien van hen zou moeten gelden. Artikel 11.2.a van de Telecommunicatiewet schept om die reden al bepaalde verantwoordelijkheden voor dit type bedrijven. De kritiek dat hier nog sprake is van een grote privacygevoeligheid leeft echter breed. Mijn fractie meent dat socialmediaplatforms een zorgplicht hebben om zorgvuldig met onze gegevens om te gaan en gebruikers daarover te informeren. In de Tweede Kamer toonde de minister zich gevoelig voor de risico's die zich op dit punt voordoen en achtte hij nadere regelgeving niet ondenkbaar. Mijn fractie hoort graag of de regering voornemens is om het communicatiegeheim ook in horizontale zin, met name tussen burgers en bedrijven, beter te beschermen.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, item 5 - blz. 4

Mevrouw Duthler (VVD): Hoe zit het wat de horizontale werking betreft met het briefgeheim? Volgens de wetsgeschiedenis is het briefgeheim bedoeld om te worden ingeroepen tegen alleen de overheid. Dat is tijdens de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer nog eens bevestigd door de regering. Hoe houdbaar is dat, en is het nog wel van deze tijd? Zou de horizontale werking van het briefgeheim, gelet op alle mogelijke communicatiemiddelen die bepaald niet, of juist niet, door de overheid worden gefaciliteerd en geëxploiteerd, niet vanzelfsprekend moeten zijn? Graag een reactie van de regering.

Nu werkt artikel 13 slechts door in enkele wetten. Voor zover mij bekend zijn dat het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering, de Postwet en de Telecommunicatiewet. Ervan uitgaande dat er geen sprake is van horizontale werking van het bijna gemoderniseerde briefgeheim, dient dan niet ook bijvoorbeeld de Wet elektronische handtekeningen vertrouwensdiensten te worden aangepast, in die zin dat een vergelijkbare bepaling als die van artikel 18.13 van de Telecommunicatiewet en artikel 4 van de Postwet wordt toegevoegd? Graag een reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, item 5 - blz. 7

Minister Plasterk: Mevrouw Duthler verwees ernaar dat er ook in de Tweede Kamer interesse werd getoond om de horizontale werking van de bescherming van de privacy en berichten nader uit te spitten. Ik meen dat het de heer Koopmans van de VVD was die toen meldde dat hij van plan was om op dat punt het initiatief te nemen. Ik heb gezegd dat ik dat initiatief van harte zou ondersteunen, omdat ik het belang van het onderwerp onderschrijf. De conclusie is daar geweest dat het belangrijk is dat deze grondwetswijziging zich niet richt op de horizontale werking, maar dat dat geen reden is om er niet op korte termijn op terug te komen.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, item 5 - blz. 8

Minister Plasterk: Het grondwettelijke briefgeheim zoals het in artikel 13 van de huidige Grondwet en wellicht straks ook in de gewijzigde versie van artikel 13 vastligt, heeft verticale werking. Dat laat onverlet dat de horizontale bescherming van de privacy bij gewone wet bestaat. Dat laat weer onverlet dat het misschien wel goed zou zijn — ik denk dat dit goed zou zijn — dat we ons er nog eens op beraden of die in de gewone wet wel voldoende is geregeld nu mensen voortdurend op "oké" klikken en veel services van bedrijven vaak ook niet kunnen krijgen als ze niet op "oké" klikken en daardoor bijna gedwongen worden om allerlei informatie te delen. Dat is wat ik wilde zeggen over de horizontale werking.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, item 5 - blz. 11

De heer Engels (D66): De reactie van de minister dat hij onderkent waar het probleem zit met betrekking tot de horizontale werking, is helder. Dat kunnen wij hier en nu ook zo niet in de Eerste Kamer oplossen. Dat is ook duidelijk. Het is een goed signaal als nu al van regeringszijde wordt aangegeven dat wanneer er initiatiefwetgeving op dit punt komt om dit aan te scherpen, de regering zich daar niet op voorhand tegen zal verzetten.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, item 5 - blz. 12

Mevrouw Duthler (VVD): Het privacyrecht heeft ook een horizontale werking. Ook dat zou volgens mijn fractie een argument zijn om het creëren van die horizontale werking van het briefgeheim in ieder geval nader te onderzoeken. Ook dat formuleert mijn fractie zo voorzichtig omdat het echt hoog tijd wordt voor die modernisering van het briefgeheim. Mijn fractie zou een dergelijke toezegging ontzettend op prijs stellen.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, item 5 - blz. 12

Minister Plasterk: Wat betreft het nader beraad op de horizontale werking van de privacy heb ik in de Tweede Kamer een toezegging gedaan, die ik hier ook graag wil doen. Als er initiatieven op dat punt komen, zal ik die niet alleen welwillend beschouwen maar waar mogelijk ook ondersteunen. Ik denk dat het nuttig en nodig is om dat te doen.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 4 juli 2017
    toezegging gedaan






Toezegging Reikwijdte artikel 39 (34.588) (T02469)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Beuving (PvdA) en Köhler (SP), toe dat als het vragen van medewerking aan iemand ertoe leidt dat de AIVD die persoon iets laat doen waarvoor, als de AIVD het zelf zou doen, een last nodig is omdat sprake is van een bijzondere bevoegdheid, de autorisatie gegeven zal worden op hetzelfde niveau als wanneer er inderdaad sprake zou zijn van een daad van de AIVD zelf.


Kerngegevens

Nummer T02469
Status openstaand
Datum toezegging 11 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr.dr. J. Beuving (PvdA)
F. Köhler (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
artikel 39 wiv
informanten
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017
Kamerstukken Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (34.588)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 6 - blz. 6

Mevrouw Beuving (PvdA): De PvdA-fractie heeft ook nog een vervolgvraag over het voorgestelde artikel 39, waarin de bevoegdheid is geregeld voor de diensten om zich te wenden tot overheidsinstanties, bedrijven en andere derden met het verzoek om realtime en geautomatiseerd toegang te krijgen tot de gegevensbestanden van de betreffende derde. De regering stelt in de nadere memorie van antwoord dat het bij de bevoegdheid van artikel 39 gaat om het bevragen van reeds bij derden berustende gegevens, zij het dat die voor een ander doel zijn vergaard. Volgens de regering is het bevragen van gegevensbestanden bij derden dan ook — dan ook! — als minder ingrijpend middel te kenmerken dan wanneer deze gegevens via de inzet van een bijzondere bevoegdheid worden vergaard. De PvdA-fractie verzoekt de minister uit te leggen waarom dit voor de persoon waarop deze gegevens betrekking hebben, een minder ingrijpend middel is, waarvoor niet de extra waarborgen hoeven te gelden die wel gelden voor de inzet van bijzondere bevoegdheden.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 6 - blz. 17

De heer Köhler (SP): Ik kom bij enkele opmerkingen over het verkrijgen van realtimetoegang — excuses voor alle Engelse termen, maar ik citeer uit de wetgeving — door de diensten tot gegevensbestanden van informanten. Informanten zijn in dit verband bijvoorbeeld ziekenhuizen. De minister vindt dat minder ingrijpend dan het inzetten van een bijzondere bevoegdheid, omdat het bij realtimetoegang zou gaan om gegevens die reeds bij de informant voorhanden zijn. Maar de omstandigheid dat de gegevens al eerder met andere doeleinden zijn verzameld, maakt de inbreuk door de diensten op de rechten van burgers die hun gegevens aan deze instellingen hebben toevertrouwd, volgens ons niet kleiner.

Voor de burgers die het treft, maakt het immers niet uit op welke wijze de diensten deze gegevens vergaren: door de inzet van een bijzondere bevoegdheid of door realtimetoegang van een meewerkende partij. In beide gevallen vindt de gegevensvergaring heimelijk plaats. De burger heeft hier dus geen wetenschap van, laat staan zeggenschap over. Het enige verschil is dat bij de inzet van een bijzondere bevoegdheid een medewerkingsplicht voor de aangezochte partij geldt en bij de raadpleging van de aangezochte partij als informant niet. Dat verschil rechtvaardigt volgens mijn fractie niet waarom in het laatste geval een voorafgaande rechtmatigheidstoetsing door de TIB niet nodig zou zijn. Wil de minister nog eens uitleggen waarom waarborgen die wel gelden voor het vorderen van opgeslagen gegevens bij bijvoorbeeld een aanbieder van een communicatiedienst, niet van toepassing zijn bij het vergaren van dezelfde gegevens via de vrijwillige medewerking van dezelfde aanbieder?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 8 - blz. 8

Minister Plasterk: Mevrouw Beuving en de heer Köhler vroegen naar artikel 39 en de informanten. Ik denk dat ik hun wel tegemoet kan komen en ook een misverstand uit de schriftelijke beantwoording kan wegnemen. Mevrouw Beuving signaleerde terecht dat de schriftelijke beantwoording de indruk kan wekken dat de inbreuk op de privacy voor de burger anders is wanneer die plaatsvindt op basis van een last en de inzet van bevoegdheden, dan wanneer die gedaan wordt door een agent dan wel een informant. Het ging om de formulering "dan ook". Ik ben het ermee eens dat die niet juist is. Dat is dus niet de reden om een onderscheid op dit punt te maken. Laat ik het voor de mensen die niet weten waar ik het nu over heb, toch even in twee zinnen toelichten. Voor het inzetten van een agent is een last nodig. Een agent is iemand die in opdracht van de dienst handelingen verricht, informatie vergaart of iets doet. Dat mag alleen als daarvoor een last is gegeven. Het aanspreken van een informant of het aangesproken worden door een informant hoort echter bij de dagelijkse taken van de dienst. Daarvoor hoeft ook nu geen aparte last, geen aparte opdracht te worden gegeven. Wanneer er over iemand informatie wordt verschaft aan de AIVD, maakt het voor de inbreuk op de privacy niet uit — daar ben ik het mee eens — of dat is gebeurd in opdracht van de AIVD, dus door een agent, of doordat iemand bijvoorbeeld vrijwillig de telefoon heeft opgepakt. Het maakt wel uit voor de rechtmatigheid van overheidshandelen. Als iemand zelf de telefoon pakt en zegt "ik ben een imam en heb iemand in mijn gemeenschap over wie ik mij grote zorgen maak", hoeft de dienst niet te zeggen: sorry, ik moet dit gesprek onderbreken, want ik moet eerst een last hebben, anders mag ik mij niet laten informeren. In het omgekeerde geval, als de dienst iemand aanspreekt en vraagt "zou je voor ons dit en dat willen nazoeken en voortaan voor ons willen werken?" moet er wel een last worden gegeven. Dat is in de huidige wet zo en dat zal ook in de toekomstige wet zo kunnen zijn.

Het vervolg op de beantwoording van de vraag van mevrouw Beuving is dat ik me kan voorstellen dat het vragen van medewerking aan iemand ertoe leidt dat je feitelijk iemand iets laat doen waarvoor, als de dienst het zelf zou doen, zou gelden dat er een last voor gegeven moet worden, dus dat er sprake is van een bijzondere bevoegdheid. Ik wil de toezegging doen dat als dat het geval is, de autorisatie daarvoor gegeven zal worden op hetzelfde niveau als wanneer er inderdaad sprake zou zijn van een daad van de AIVD zelf. Stel dat iemand heel goed kan hacken en de AIVD zegt "zou je ons een lol willen doen en dit of dat willen hacken?" dan mag dat alleen maar wanneer dat onder de hackvoorwaarden gebeurt, dus als ware het een hack die door de dienst zelf wordt gedaan. Dat zeg ik toe. Dat geldt ook voor het geval waarin iemand toegang kan krijgen tot een database. Als de AIVD dan vraagt of die persoon voortaan bepaalde zaken willen naslaan, dan is dat iets anders dan een informant die zegt: goh, ik wil zo af en toe weleens iets vertellen over wat er bij ons in de straat gebeurt. Die toezegging wil ik dus bij dezen doen. Tot zover over de rol van informanten.

Mevrouw Beuving (PvdA): Ik wil het even zo concreet mogelijk hebben. Ik heb bij artikel 39 het voorbeeld voor ogen dat de AIVD contact opneemt met een roc, dus met een scholengemeenschap, en om bepaalde informatie of rechtstreekse toegang tot een gegevenssysteem vraagt. Geldt daarvoor hetgeen de minister zojuist zei, dus dat daarvoor dezelfde waarborgen gelden als de waarborgen die gelden op het niveau van vergelijkbare bevoegdheden die de dienst rechtstreeks zou inzetten zonder de hulp van deze derde?

Minister Plasterk: Als de vraag zou zijn om inzage te krijgen in bepaalde databases, dan is dat iets wat als de dienst dat eigenstandig zou doen, altijd om een last zou vragen. Dat geldt dat dus op vergelijkbare wijze. Als aan een docent gevraagd wordt hoe het in de klas is en of hij zich zorgen maakt over iemand, dan kan er sprake zijn van het vrijwillig delen van informatie zonder dat er een opdracht wordt gegeven. Dan valt het onder de reikwijdte van artikel 39.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 8 - blz. 17

Mevrouw Beuving (PvdA): Ten tweede heeft de minister aan ons een belangrijke toezegging gedaan in de context van het voorgestelde artikel 39 inzake de waarborgen die gelden bij het toegang krijgen tot gegevensbestanden van derden, zoals de door mij in mijn interruptie genoemde roc.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 11 juli 2017
    toezegging gedaan






Toezegging Veilige kabelinterceptie (34.588) (T02472)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Beuving (PvdA), toe dat onderzoeksopdrachtgerichte interceptie uitsluitend op veilige internetknooppunten zal worden uitgevoerd.


Kerngegevens

Nummer T02472
Status openstaand
Datum toezegging 11 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr.dr. J. Beuving (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen fysieke inbreuk
kabelinterceptie
Onderzoeksopdrachtgerichte interceptie
veiligheid
Kamerstukken Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (34.588)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 6 - blz. 5

Mevrouw Beuving (PvdA): Eerst heb ik echter nog een vraag van meer technische aard, die ik nog niet eerder aan de orde heb gesteld. De PvdA-fractie vraagt zich af of er bij het aftappen van de kabel mogelijk zodanige fysieke inbreuk op de kabel wordt gemaakt, dat er kwetsbaarheden door kunnen ontstaan waarvan dan weer misbruik gemaakt zou kunnen worden door kwaadwillende derden.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 8 - blz. 11

Minister Plasterk: Mevrouw Beuving stelde nog een technische vraag, namelijk of die kabelinterceptie ook een fysieke inbreuk op de kabel met zich meebrengt die het risico met zich mee zou kunnen brengen dat anderen daarvan gebruikmaken. Het punt waarop de interceptie plaatsvindt, moet natuurlijk van geval tot geval worden bepaald. Duidelijk is dat het ergens op een internetknooppunt moet zijn, anders kun je er onvoldoende bij. Er zal bij de onderzoeksopdrachtgerichte interceptie — zo staat het ook in de wet — overleg moeten plaatsvinden met de aanbieders om te bepalen wat de beste punten zijn om te intercepteren. Een van de aspecten die we daarbij nadrukkelijk zullen meenemen, zo zeg ik toe, is of dat dan ook op een veilige plek is. We moeten namelijk inderdaad niet hebben dat er een toegang voor de dienst wordt gecreëerd, die dan mede gebruikt wordt door anderen om er informatie vandaan te halen. Dat punt onderschrijf ik.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 11 juli 2017
    toezegging gedaan






Toezegging Voorlichting Raad van State Caribisch Nederland (34.877) (T02533)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van diverse leden toe, de Raad van State op korte termijn om voorlichting te vragen over de wijze waarop de Nederlandse regering met Caribisch Nederland omgaat (inclusief de rol van de gezaghebber, het Cft en de Rijksvertegenwoordiger in relatie tot de bewindspersoon) en over de coördinerende rol van de staatssecretaris van BZK ten aanzien van Caribisch Nederland. De voorlichtingsaanvraag zal met de Kamer worden gedeeld.


Kerngegevens

Nummer T02533
Status voldaan
Datum toezegging 6 februari 2018
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Caribisch Nederland
Raad van State
voorlichting van de Raad van State
Kamerstukken Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (34.877)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 17

Staatssecretaris Knops

Mijn voorstel is nu om de Raad van State op niet al te lange termijn om advies te vragen ten aanzien van de wijze waarop wij in Nederland omgaan met de BES-eilanden. Dat moeten we ook breder zien: het gaat daarbij ook om de rol van het Cft, de rol van de Rijksvertegenwoordiger, de rol van de gezaghebber in relatie tot de bewindspersoon. We moeten het niet alleen zien in de enge relatie binnen het kabinet. We moeten dus kijken of die sturing versterkt kan worden. Vooralsnog wil ik voorstellen om het pad van de praktische invulling door die hoogambtelijke stuurgroep af te lopen en dat bewindspersonenoverleg goed te laten functioneren.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 20

Staatssecretaris Knops

Ik heb al iets gezegd over de coördinerende rol van BZK. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de voortgang. Ik zal natuurlijk eerst via het kabinet voorlichting moeten vragen aan de Raad van State, maar ik ben voornemens om dat te doen. Ik heb dat ook aangegeven in de ministerraad.

De heer De Graaf (D66):

(...) We hebben grepen dat u heeft toegezegd dat u voorlichting zult vragen aan de Raad van State over de coördinatiefunctie. Ik neem aan dat u die voorlichting op korte termijn zult vragen in een aparte voorlichtingsaanvraag. Zou u die aanvraag willen delen met deze Kamer?

Staatssecretaris Knops:

Ik zal dat uiteraard eerst aan de ministerraad voorleggen. We zullen het daar erover hebben. Ik zal uw punt daarin meewegen en meenemen, maar het is een besluit van de ministerraad. Ik kan er dus niet op vooruitlopen, maar ik zou er op zichzelf geen bezwaar tegen hebben, juist omdat ik het wat breder wil trekken dan het advies dat de Raad van State nu gegeven heeft. Er is in deze Kamer een motie aangenomen over de positie van de Rijksvertegenwoordiger. Je moet het hele stelsel van aansturing vanuit Europees Nederland nog eens goed tegen het licht houden, ook bijvoorbeeld als het gaat om regelgeving die gewoon wordt uitgerold over de Noordzee heen richting het westen.

Kamerstukken II, 2017/18, 34877, nr. 4, p. 6

Een algemene bepaling over de coördinatie van de Minister (thans Staatssecretaris) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten aanzien van de Caribische openbare lichamen zoals de Afdeling suggereert, past niet goed in het onderhavige wetsvoorstel. Dat ziet immers alleen op het bestuur van Sint Eustatius en is slechts tijdelijk van aard. Het kabinet zal zich op deze suggestie beraden en er in een later stadium op terugkomen, zoals ook geldt voor een aantal suggesties van de commissie van wijzen om de bestaande vormgeving van de verhouding tussen Europees en Caribisch Nederland te heroverwegen. Het kabinet overweegt om over deze onderwerpen voorlichting aan de Afdeling te vragen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Effecten van de wet (34.349) (T02615)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bikker (ChristenUnie), Lintmeijer (GroenLinks) en Nooren (PvdA), toe om contact te houden met de betrokken sectoren om de effecten van de wet, inclusief het effect op het aantal personen dat gezichtsbedekkende kleding draagt, in kaart te brengen. Ontwikkelingen in andere Europese landen worden hierbij betrokken. De Kamer wordt over 2-3 jaar geïnformeerd.


Kerngegevens

Nummer T02615
Status openstaand
Datum toezegging 12 juni 2018
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen boerka's
gezichtsbedekkende kleding
nikab
Kamerstukken Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding (34.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 28-30

Minister Ollongren: Dan een vraag die ik misschien al eerder had moeten beantwoorden: mevrouw Nooren vroeg of ik inmiddels zicht heb op het aantal draagsters van de boerka of de nikab, want daar zal het in de praktijk vaak om gaan. Eigenlijk is dat heel moeilijk te schatten of te stellen. We weten het dus niet precies. Er is geen recent onderzoek naar gedaan. De aantallen die genoemd worden, zijn 200 tot 400, maar dat is een schatting en is niet gebaseerd op nader precies onderzoek. Dit was overigens ook een vraag van mevrouw Bikker.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik heb daar zelf mijn persoonlijke impressie bij gegeven. Mijn indruk — maar die is gebaseerd op één stad, waarin ik wat meer heb rondgefietst — is dat dit toeneemt. Ook als het wetsvoorstel van kracht wordt, ben ik benieuwd wat de effecten zijn. De minister noemt van het aantal draagsters eigenlijk schattingen die ik in 2009 heb gezien. Dat is dus echt wel eventjes geleden. Heeft de minister die belangstelling niet alsnog? Welke hang naar feitenkennis heeft zij op dit gebied?

Minister Ollongren: Ik zou natuurlijk liegen als ik zou zeggen dat mijn hang naar feitenkennis niet heel groot zou zijn, want dat is die altijd. Maar het is dus wel een feit dat we het niet precies weten. Wat ik natuurlijk wel kan doen, is kijken wat er is gebeurd in andere landen met een soortgelijk verbod, zij het dat dat in andere landen vaak net wat verder gaat. Dat geeft iets van een indicatie. In Frankrijk denken ze, maar heel hard is het niet, ook daar, dat het aantal draagsters van nikabs en boerka's is afgenomen na het verbod. Het lijkt mij goed dat we dat hier ook proberen te duiden, maar ja, ik kan niet anders dan zeggen dat er geen andere cijfers zijn dan de cijfers die blijkbaar al een aantal jaren worden gehanteerd. Ik heb geen aanwijzingen dat dat aantal is toegenomen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dan twee punten. In 2009 lukt het klaarblijkelijk wel om tot een getal te komen, of in ieder geval een bandbreedte. Dan vind ik het wat lijdzaam, ook in de antwoorden van de voorganger van de minister, maar goed, in die schoenen staat ze, dat het daarna niet meer kan. Laat ik dat als opmerking meegeven, maar er zit ook wel een vraag van reflectie in; die proeft de minister wel.

Ten tweede ben ik benieuwd naar die effecten, omdat ik twee mogelijkheden zie: iemand legt de boerka af en neemt weer deel aan de maatschappij, wat toe te juichen zou zijn, of iemand gaat binnen zitten. Ik heb uit Oostenrijk begrepen dat het fiftyfifty is. Als wij nu niet weten hoeveel mensen het zijn, dan kunnen we ook heel lastig inschatten wat de effecten zijn; of dat fiftyfifty is of totaal anders. Vandaar mijn oproep om nog meer hang naar feitenkennis, hoezeer ik ook toejuich dat de minister die heeft.

De voorzitter: Meneer Lintmeijer, aansluitend.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): In aanvulling daarop, maar misschien ook vooruitlopend op de antwoorden die nog komen: als we het dan toch preciezer willen weten, laten we dan ook echt een serieuze evaluatie instellen en er serieus onderzoek naar doen, waarbij we niet alleen kijken naar de aantallen sec, maar vooral naar de effecten die het heeft op het gedrag van met name vrouwen met nikabs en boerka's. Ik weet het niet, mevrouw Bikker weet het niet, de minister geeft zelf ook aan in de antwoorden dat ze het niet weet. Dat blijft toch dun ijs om op te schaatsen? Laten we de afspraak maken dat we een stevige evaluatie erop loslaten. Op het moment dat daar uitkomsten van zijn, kunnen we ook nog overwegen hoe we met die uitkomsten omgaan. Leidt dat tot nieuwe, extra maatregelen of minder maatregelen?

Minister Ollongren: Op zich begrijp ik dat betoog van de heer Lintmeijer wel, maar daar stel ik tegenover dat de reden voor het voorstel voor een beperkt verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding niet is dat het om grote aantallen gaat. Sterker nog, ik heb juist betoogd dat dit niet het geval is. Wij weten niet precies over hoeveel mensen het gaat in het geval van nikabs en boerka's, maar ik weet wel dat het niet om grote aantallen gaat. Dat is dus ook niet de reden voor het wetsvoorstel. Ik zal straks komen op mogelijke gedragseffecten en gevolgen hiervan. In mijn inleiding zei ik al dat het moeilijk te voorspellen is; het gaat in hoge mate over menselijk gedrag. Ik ben het wel met de heer Lintmeijer eens dat het van belang is om te weten of dit bijvoorbeeld leidt tot het mijden van zorg of het niet gaan naar de rechter en dat soort zaken. Dat is heel goed om te weten. Ik ben het ook zeer met hem eens dat we dat wel in de gaten moeten houden, ook al gaat het niet over grote aantallen.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Een aanvulling. Het gaat inderdaad niet over grote aantallen. Mijn fractie maakt zich wel zorgen over wat het effect op de gezinnen is, als blijkt dat het inderdaad fiftyfifty is; als vrouwen thuisblijven en niet meer met hun kind mee naar school gaan, niet meer met hun kind naar de dokter gaan en daardoor ook kinderen in een ongewis isolement meeslepen. Dan is het multipliereffect groter dan ik zou wensen, ook al zou het maar om twee mensen gaan. Wat ons betreft is een evaluatie of een goed onderzoek daarnaar niet alleen bedoeld om het precies te weten, maar ook om te kijken of we moeten optreden op het moment dat die effecten ontstaan.

Minister Ollongren: Dat zouden ongewenste effecten zijn, dat ben ik met de heer Lintmeijer eens, ook al gaat het om kleine aantallen. Daarvoor zijn ook andere oplossingen denkbaar. De praktijk zal het moeten uitwijzen, want ik kan dat niet bewijzen, dat mensen vaak zullen kiezen om dan iemand anders met dat kind mee te laten gaan of om dat op een andere manier op te lossen. Ik heb trouwens ook heel veel vertrouwen in de professionals waarmee we te maken hebben, ook in de zorg en in het onderwijs. Ik denk dat we die ruimte ook moeten geven aan mensen, om te kijken of zij in de praktijk dan tot goede oplossingen komen.

De voorzitter: Mevrouw Bikker, nog één keer op dit punt en dan klaar ermee.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Voorzitter, dat vind ik ook, maar ik zou wel graag antwoord hebben op de vragen die ik net stelde.

De voorzitter: Meneer Lintmeijer, ook tot slot op dit punt.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Nog even aansluitend. De minister heeft veel vertrouwen in de professionals, maar de kern van het betoog dat meerdere fracties hier hebben gehouden, is dat professionals ook zonder wetgeving heel wel in staat zijn om om te gaan met vrouwen die met een boerka of nikab binnenkomen, dus voor die professionals hoeft u het niet te doen. De minister zegt dat zij bij de uitvoering van de wet heel veel vertrouwen heeft in die professionals, maar die zeggen dat die wet het hun niet makkelijker maakt. Dat vind ik een kringredenering die zichzelf in de staart bijt.

Minister Ollongren: Nee, want het gaat om twee verschillende dingen. Vertrouwen in de professional spreek ik in algemene zin graag uit, maar ook binnen deze wet. De wet is niet gemaakt op verzoek van deze sectoren, maar zal de sectoren wel helpen om een eenduidige norm te hebben en straks als die norm er is, binnen die norm te handelen. Het vertrouwen dat ik zonet uitsprak in de professionals, zag juist op de schrijnende situaties waarvoor de heer Lintmeijer vreesde.

De voorzitter: Het antwoord op mevrouw Bikker.

Minister Ollongren: Ik denk dat zij op de vraag over de aantallen doelde en op haar wens om meer feitenkennis te hebben. Dat ben ik met haar eens, maar tot nu toe is het nog niet gelukt om dat heel precies te krijgen. Als de wet in werking is getreden, kunnen we proberen daar zicht op te krijgen. Ik zal daar zeker mijn best voor doen, voorzitter.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Is dit een toezegging? Dat bespaart mij in de tweede termijn.

Minister Ollongren: Een toezegging om mijn best te doen is het absoluut, maar ik realiseer mij heel goed dat het tot nu toe heel lastig is gebleken. Ik denk niet dat dit per se heel makkelijk wordt na deze wet, maar het lijkt mij goed om het in de gaten te houden.

Misschien mag ik in antwoord op mevrouw Bikker ook even ingaan op de internationale situatie en wat we daarvan hebben geleerd, want dat geeft iets van een houvast. Ik noemde Frankrijk al, waar sinds 2011 zo'n verbod geldt, in de hele openbare ruimte, overigens. Volgens de Franse regering is het aantal dragers van gezichtsbedekkende kleding na invoering van het verbod met de helft afgenomen. Er zijn boetes uitgedeeld. Die zijn overigens wel goed te meten. Dat waren er meer dan 1.000 tot en met 2014, dus in een beperkte periode van drie jaar. De handhaving van het verbod verloopt in het merendeel van de gevallen zonder toepassing van dwangmiddelen en al helemaal zonder het ontstaan van openbareordeverstoringen, gelukkig. In België, waar hetzelfde verbod geldt sinds 2011, zijn er geen getallen bekend. Sinds kort is er ook een algeheel verbod in Oostenrijk en in Denemarken, maar dat is relatief nieuw, dus daar zijn ook nog geen getallen bekend.

Mevrouw Nooren vroeg ook nog of het een averechts effect kan hebben op mensen met een islamitische achtergrond, op hun recht om als minderheid hun godsdienst te belijden. Het wetsvoorstel is godsdienstneutraal. Het ziet niet op alleen de boerka en de nikab. Het ziet op de communicatie, de herkenbaarheid op die plekken waar mensen elkaar tegemoet treden. In die zin denk ik niet dat datgene wat mevrouw Nooren vreest, zich hoeft voor te doen. Het ziet nadrukkelijk op gezichtsbedekkende kleding. Het ziet niet op uitdrukkingen van een religie. Daar zijn een heleboel voorbeelden en vormen van. De nikab en de boerka zijn daar maar een klein onderdeel van.

Mevrouw Nooren (PvdA): Voor alle duidelijkheid, het is een worsteling. We hebben een wet aan de orde waarvan we niet weten hoe die gaat werken. Als we dat gaan voorspellen, is dat voor ons allemaal lastig. Ik bedoelde niet die 200 tot 400 personen die het betreft, want ik denk dat we een goed debat erover hadden dat je elkaars gezicht moet kunnen zien om een aantal dingen voor elkaar te krijgen. De vraag gaat over de implicaties van de wet voor een wat bredere groep, waar je verschillend over kan denken. Welke toonzetting geeft deze regering, waar u onderdeel van uitmaakt? Ik begrijp dat deze regering zegt: is dat een onderwerp van gesprek, wilt u dat in kaart brengen? Welk effect heeft deze wet daarop? Hoe kijkt u als D66-minister aan tegen een doelgroep die zegt: goh, waarom moet dit zo, want het loopt nu toch ook goed? Dat is de vraag die ik wilde stellen.

Minister Ollongren: Daar zal ik tegen zeggen wat ik zonet ook heb betoogd. Ik heb het dan over de reden voor het wetsvoorstel die dus niet ziet op uitingen van geloofsovertuigingen maar op communicatie. Mijn voorganger heeft met een aantal nikabdraagsters gesproken. Er zijn zeker moeders die zeggen dat als deze wet van kracht wordt, ze niet meer naar bijvoorbeeld de school van hun kind willen gaan. Dat effect zal er zeker zijn. Daar staat tegenover dat er ook vrouwen zijn die zeggen er dan de voorkeur aan te geven wel naar de school van hun kind te gaan. Het is dus een heel persoonlijke afweging die mensen zullen maken en waarbij het lastig is om er een algemene uitspraak over te doen.

De voorzitter: Mevrouw Nooren, maar wel graag kort.

Mevrouw Nooren (PvdA): Dan sluit ik aan bij mevrouw Bikker. Het zou fijn zijn om de effecten van dit wetsvoorstel op de verbonden samenleving te weten om er enig gevolg aan te kunnen geven, want misschien komt na dit wetsvoorstel nog wel een wetsvoorstel. Het is dan wel goed om te weten welk effect zo'n wet heeft op de samenhang in de maatschappij.

Minister Ollongren: Ik proef uit de inbreng van mevrouw Nooren en ook anderen dat er inderdaad veel behoefte is om die effecten in kaart te brengen. Zorgmijding is zo'n effect. Verder noem ik het effect op scholen. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik dat in de gaten houd. Ik stel mij voor om dat te doen door in gesprek te gaan met organisaties die daarmee te maken hebben. Dat is misschien niet zo kwantitatief als mevrouw Bikker het zou willen, maar geeft ons in ieder geval een idee van de effecten die het heeft.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 33

Minister Ollongren: De heer Köhler had ook aandacht voor bijvoorbeeld zorg mijden, en de gevolgen voor kinderen of ouderen. Ik heb zojuist al betoogd dat dit geen gewenst effect van het wetsvoorstel zou zijn, want het is belangrijk dat mensen goed voor hun kinderen blijven zorgen en naar consultatiebureaus gaan, maar het is wel een persoonlijke keuze van ouders. Ik zei zojuist dat ik geen grote effecten verwacht, omdat ik verwacht dat mensen voor een andere oplossing zullen kiezen als ze die gezichtsbedekkende kleding echt niet af willen doen. Garanties daarvoor kan ik op dit moment echter niet geven. Het is wel iets waar wij voor aandacht voor zullen moeten hebben en houden. Ik heb mevrouw Bikker zojuist al toegezegd dat ik met de instellingen in gesprek blijf.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 39

Mevrouw Nooren (PvdA): Ten slotte ben ik blij met de toezegging van de minister om het effect van de wet, de toegang van leden van het gezin — ik trek het maar even breed — tot cruciale sectoren als het onderwijs, de zorg, de rechtbank, het College voor de Rechten van de Mens, et cetera, te monitoren. En ik vroeg me af of er niet een landelijke veiligheidsmonitor is of een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat dit soort thema's weleens aan de orde heeft, waarin het effect van zo'n wetsvoorstel kan worden meegenomen. Ik heb daarvoor zelf nog geen concreet voorstel, maar de minister misschien wel.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 40

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Dat heeft ook te maken met het volgende punt, namelijk de effecten van de wet op het gedrag. Bevordert die wet nou juist de emancipatie van vrouwen omdat ze nu hun nikab of boerka afleggen en meer mee gaan doen aan het openbare leven of kruipen ze terug in schulp, wat wij buitengewoon betreurenswaardig zouden vinden? De minister zegt dat zij de vinger aan de pols houdt. Dat is een toezegging die een eindje de goede weg op gaat. Ik zou graag een wat scherpere toezegging hebben van de minister over de manier waarop zij de vinger aan de pols gaat houden. Ik vraag haar om over twee of misschien drie jaar haar bevindingen hier te delen, al dan niet voorzien van aanbevelingen over ongewenste effecten en hoe we daar verder mee om zouden kunnen gaan. Die toezegging mag dus een slagje scherper wat mijn fractie betreft.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 41

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik heb mijn verwondering erover uitgesproken dat een aantal feiten, met name wat betreft het aantal vrouwen dat een gezichtsbedekkende sluier draagt, in 2009 wel bekend kon zijn en daarna niet meer. Ik blijf dat opmerkelijk vinden en ik markeer dat toch maar, vooral omdat hier veel partijen zijn die geloven in vooruitgang — ik doe dat eigenlijk ook best vaak — en dat dan hier niet zou kunnen. Dus hoe zit dat dan? Daarom dank ik de minister er des te meer voor dat zij een kwalitatieve toezegging heeft gedaan om in ieder geval het inzicht te vergroten. Ik hoor nog wel graag van haar op welk moment we dat dan inzichtelijk krijgen en wat die kwalitatieve toezegging dan verder precies inhoudt, zodat we dan ook een moment hebben om echt met elkaar in gesprek te gaan over wat we beoogd hebben met de wetgeving en om inzichtelijk te krijgen hoe het staat met groei en met de verhouding tot de samenleving. Dat is niet allereerst wat dit stuk van de wetgeving beoogt, maar het is natuurlijk wel een neveneffect.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 49

Minister Ollongren: Ik kom te spreken over het effect. Ik zal daar straks in de richting van mevrouw Bikker ook nog iets over zeggen, maar mevrouw Nooren vroeg daar ook naar. Ja, dat klopt, die toezegging heb ik gedaan. We zullen het effect in de gaten houden. Hoe gaan we dat precies doen? Ik zei net: in ieder geval door steeds met de instellingen in overleg te blijven. Als er andere en betere manieren zijn om dat te doen, zullen we dat natuurlijk graag overnemen. Ik hoorde zojuist al een suggestie van mevrouw Nooren op dat punt. We moeten even kijken naar de manier. Het zal inderdaad vaak kwalitatief zijn. Het zal misschien ook gericht zijn op een heel specifiek aantal instellingen. Maar de toezegging staat in ieder geval.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 50-51

Minister Ollongren: De emancipatiekant hiervan. Ik begrijp dat de heer Lintmeijer dit punt opbrengt. Het is een relevant punt. Ik heb in eerste termijn gezegd dat we de effecten hiervan op dit moment niet goed kunnen overzien. Het is als zodanig niet het oogmerk van het voorstel, maar hoe draagsters van gezichtsbedekkende kleding hiermee om zullen gaan, dat is iets dat we moeten afwachten. Beide situaties zouden zich kunnen voordoen. Mensen zouden ervoor kunnen kiezen om die minder te dragen of op bepaalde plekken niet meer te dragen, maar het kan ook zijn dat mensen dat juist wel doen. Het punt is begrijpelijk, maar dat is niet waar het wetsvoorstel op ziet.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Ik had de minister gevraagd of zij dat vinger aan de pols houden daadwerkelijk vorm zou kunnen geven en of wij over een gerede tijd, twee tot drie jaar, een rapportage kunnen krijgen over hoe dit heeft uitgepakt.

Minister Ollongren: Dat klopt en dat lijkt mij een redelijke wens. Ik zei al dat ik nog even goed moet bedenken en afspreken hoe wij dat in de praktijk in de gaten kunnen houden, maar het lijkt mij heel redelijk om af te spreken dat we daar op een termijn van twee of drie jaar op terugkomen. Dat zou ook de toezegging kunnen zijn die ik al aan mevrouw Bikker heb gedaan.

Ik ben inmiddels bij de VVD. Het belangrijkste punt van de heer Schouwenaar betrof het grensgebied met de Wet openbare manifestaties. Daar kom ik zo nog op, omdat ik nog een motie van de SGP op dat punt heb.

Ik heb de toezegging aan mevrouw Bikker herhaald. Misschien is het goed om nog even in haar richting te zeggen dat het lastig is om heel precieze cijfers uit de onderzoeken tot nu toe te halen. Ik weet het dus niet. Wij weten niet of het aantal vrouwen is toegenomen of niet. Onderzoek op dat gebied is buitengewoon lastig. Het is een beetje zoals het is. De uitwerking van het huidige wetsvoorstel is daarom des te belangrijker. Dat zal gebeuren door in overleg te gaan met de betrokken partijen. Ik zal ook met andere collega's moeten overleggen over hoe wij dat gaan doen. Ik heb zojuist aangegeven dat wij daar op een termijn van twee of drie jaar in ieder geval een beeld van zouden moeten kunnen schetsen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik ben blij met die toezegging, maar wat kan ik over die twee of drie jaar ongeveer verwachten? Wat heeft de minister in gedachten over wat wij dan terugkrijgen? Het is nu wel heel vaag.

Minister Ollongren: Twee dingen. In de eerste plaats: kunnen de instellingen en de sectoren die het betreft ermee uit de voeten? Twee, een heel belangrijke, zoals ik ook in eerste termijn heb gezegd: heeft het bepaalde gedragseffecten, zoals zorg mijden of mensen die bepaalde plekken, ook de rechter, niet meer bezoeken? Het lijkt mij heel belangrijk om te proberen dat in beeld te krijgen. Ik vond het overigens ook interessant dat mevrouw Bikker zei: zouden we niet het bredere Europese verband erbij kunnen betrekken? We kijken natuurlijk ook naar wat er in andere landen is gebeurd. Wij scharen ons nu in een rijtje van landen waar recentelijk nog twee zijn bijgekomen. Het lijkt mij heel goed om in de gaten te houden of het zich bij ons, al hebben wij een net iets andere wet dan men in de andere landen heeft, anders of op een soortgelijke manier ontwikkelt dan daar. Die suggestie neem ik graag mee.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dank voor die heldere toezegging. Ik begrijp dat zij over twee tot drie jaar ook de ontwikkelingen in de andere landen meeneemt. Dat lijkt mij raadzaam.

Minister Ollongren: Dat klopt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Handhaving wet (34.349) (T02617)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nooren (PvdA), toe dat de professionals in de betrokken sectoren nooit verantwoordelijk zijn voor de handhaving van het gedeeltelijk verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding.


Kerngegevens

Nummer T02617
Status openstaand
Datum toezegging 12 juni 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen boerka's
gezichtsbedekkende kleding
nikab
Kamerstukken Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding (34.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 34

Minister Ollongren: De handhaving. Daar heb ik al iets over gezegd. Ik zei het al in antwoord op de vraag van de heer Lintmeijer: het geldt voor scholen, maar het geldt natuurlijk voor de hele breedte van de vier sectoren. In eerste instantie is het aan de instellingen zelf. Zij moeten daarvoor goede instructies opstellen, zodat mensen weten welk handelingsperspectief zij hebben. Ze moeten mensen de gelegenheid geven om zich aan te passen, dan wel het gebouw of het voertuig te verlaten, dan wel het betreffende kledingstuk af te doen. Pas bij een escalatie stellen wij ons voor dat de politie ingezet zou kunnen worden.

Mevrouw Nooren (PvdA): Excuses, voorzitter, maar dit antwoord wijkt af van het antwoord in de memorie van antwoord, waarin de regering zegt: Instellingen of organisaties die het betreft hoeven niet actief te handelen. De minister heeft het nu echter over het werken met instructies voor mensen die in deze sectoren werken. Daarmee breng je medewerkers, die vaak in een kwetsbare positie zitten, in een rol die hen niet past, want zij moeten handhavend optreden. Daar zijn ze niet toe bevoegd. Misschien vinden ze het niet eens nodig, maar dat terzijde. Hoe ziet de minister dat? Geldt dat wat in de memorie van antwoord staat, dat het aan de instellingen zelf is wat ze doen, of zegt de minister: Er komen instructies voor alle betrokken instellingen en voor al die medewerkers, meer dan een miljoen in de zorg, over hoe ze moeten handelen als er zo iets gebeurt?

Minister Ollongren: Ik heb zojuist al gezegd in antwoord op de vraag van de PVV dat ik de ingangsdatum wil laten afhangen van hoe het overleg met de instellingen gaat. Ik vind het goed en niet meer dan normaal dat instellingen helder willen hebben wat voor handelingsperspectief ze hebben. We kunnen instellingen en professionals in de zorg, in het onderwijs of in het openbaar vervoer niet verantwoordelijk maken voor de handhaving. Dat zou vreemd zijn. Vandaar dat ik schetste, net als bij het rookverbod, dat het logisch is dat instellingen zelf een soort handleiding hebben over hoe hiermee om te gaan, hoe te handelen als zich datgene voordoet wat vanaf de inwerkingtreding van de wet niet meer is toegestaan. Het eerste wat je doet, net als wij dat allemaal in onze dagelijkse praktijk doen, is toch iemand erop aanspreken. Als je weet dat er een verbod geldt en iemand overtreedt dat, dan is het eerste wat je doet de persoon aanspreken. Dat is iets anders dan wat mevrouw Nooren schetst, alsof de medewerkers opeens verantwoordelijk worden voor de handhaving. Dat is niet het geval, want als het aanspreken niet leidt tot een aanpassing van het gedrag, zei ik zojuist, dan ligt het voor de hand dat de instelling de politie inschakelt. Ik verwacht niet dat dit in grote aantallen zal gebeuren omdat het ook niet over grote aantallen gaat.

De voorzitter: Ten slotte op dit punt, mevrouw Nooren.

Mevrouw Nooren (PvdA): Ik begrijp dat de minister in afwijking van de antwoorden tot nog toe van de regering nu stelt dat er wel een actieve rol van de betrokken organisaties wordt verwacht.

Minister Ollongren: Ik wijk zeker niet af van de memorie van antwoord. Ik zal in de dinerpauze nog even heel precies naar die formulering kijken, maar zoals ik het nu schets, is mijn verwachting dat instellingen met dit verbod in de hand willen weten wat voor handelingsperspectief ze hebben. Ik doel dan op de chauffeur, de zorgverlener en de onderwijzer. Dan is het logisch dat de instellingen zelf een handleiding opstellen, maar nogmaals, de handhaving ligt natuurlijk nooit bij de professionals die ik zojuist heb genoemd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Impactanalyse bij decentralisatie (35.570 VII / 35.570 B / 35.570 C) (T03214)

De Minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Nicolaï(PvdD), toe bij nieuwe decentralisaties of bij heroverweging van bestaande decentralisaties een (financiële) impactanalyse te laten uitvoeren door een onafhankelijk instituut.


Kerngegevens

Nummer T03214
Status openstaand
Datum toezegging 11 mei 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Centraal Planbureau
decentrale overheden
Financiële beoordeling
Kamerstukken Begrotingsstaten Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2021 (35.570 VII)
Begrotingsstaat provinciefonds 2021 (35.570 C)
Begrotingsstaat gemeentefonds 2021 (35.570 B)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 36, item 10, blz. 44

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik hoor de minister zeggen dat ze een aantal dingen zal meenemen in het kader van de aanpassing van het IAK. Ik zou toch heel graag de toezegging van de minister willen hebben dat — anderen hier in het huis hebben hier ook naar gevraagd — er een financiële beoordeling wordt gemaakt van de middelen die nodig zijn voor het decentraal toebedelen van taken. De Raad van State dacht in de voorlichting aan het Centraal Planbureau, maar het kan ook een andere instantie zijn. Dat is toch echt wel iets wat essentieel is als we het hebben over onze toetstaken als Eerste Kamer en wat ook essentieel is voor het toetsen door de Raad van State. Op dat punt mis ik duidelijkheid van de kant van de minister.

Handelingen I 2020-2021, nr. 36, item 10, blz. 44

Minister Ollongren:

Ik hoop dat ik het nu over hetzelfde punt heb als de heer Nicolaï, want wat ik juist heb willen zeggen, is dat ik vind dat we in de toekomst, dus bij nieuwe decentralisaties of bij heroverweging van bestaande, die impactanalyse aan de voorkant moeten doen en daar hoort dit bij. Wie dat precies moet doen aan de financiële kant, daarnaar wil ik inderdaad nog kijken. Moet dat het CPB zijn of doen we dat op een andere manier? Maar het is wel onderdeel van die impactanalyse.

Handelingen I 2020-2021, nr. 36, item 10, blz. 44

De heer Nicolaï (PvdD):

Het is goed dat de minister dit antwoordt — ik ben daar ook blij om — maar waar het om gaat, is dat de Raad van State zegt dat het een instantie moet zijn die onafhankelijk is van het departement. Dat is het essentiële punt.

Handelingen I 2020-2021, nr. 36, item 10, blz. 44

Minister Ollongren:

Daar zijn we het over eens. Het CPB ligt best voor de hand, zou ik willen zeggen, maar misschien zijn er ook andere suggesties voor. Ik vind het zeer het overwegen waard om te zeggen dat standaard een onafhankelijk instituut ernaar moet kijken.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 11 mei 2021
    toezegging gedaan






Toezegging Met de landen te bespreken dat in het Caribisch deel van het Koninkrijk de mogelijkheid wordt geboden tot het aangaan van een huwelijk tussen partners van gelijk geslacht en de Kamer daarover te informeren (35.570 IV) (T03273)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe met de Caribische landen van het Koninkrijk te bespreken dat in het Caribisch deel van het Koninkrijk de mogelijkheid wordt geboden tot het aangaan van een huwelijk tussen partners van gelijk geslacht en de Kamer daarover te informeren.


Kerngegevens

Nummer T03273
Status deels voldaan
Datum toezegging 6 april 2021
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen homohuwelijken
Kamerstukken Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2021 (35.570 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr.33, item 7, p.49

De heer Dittrich (D66)

Voorzitter, tot slot één ding dat ik niet heb kunnen bespreken. Wij hebben op 1 april hier — in Nederland bedoel ik — de openstelling van het huwelijk gevierd. Daar werden allerlei mensen geïnterviewd, ook van de eilanden. Die zeiden tegen ons: "Het is toch echt heel jammer dat wij, paren van gelijk geslacht, niet op Curaçao of Aruba kunnen trouwen. Wij moeten dan naar Bonaire, terwijl wij wel gelijke rechten willen hebben en daar ook recht op hebben volgens de uitspraak van de Hoge Raad." Dus mijn vraag aan de staatssecretaris is: welke invloed kan Nederland uitoefenen, zodat gelijke rechten ook echt gelijke rechten zullen zijn in heel het Koninkrijk?

Handelingen I 2020-2021, nr.33, item 7, p.54

Knops:

De heer Dittrich vroeg wat voor invloed Nederland kan uitoefenen om ervoor te zorgen dat gelijke rechten, in dit geval dat partners van gelijk geslacht kunnen trouwen, in heel het Koninkrijk gelijke rechten zijn. Ik ben bereid om dit punt met de landen te bespreken. Als ik daar nu meer info over had, had ik dat gezegd. Maar ik heb nu niet meer info dan dit, dus ik kom erop terug.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Met de landen in gesprek te treden over de uitvoering van de Eerste Kamermotie-De Graaf en de Tweede Kamermotie-Van Raak inzake de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het Koninkrijk der Nederlanden (35.570 IV) (T03275)

De staatsecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Gerkens (SP), toe in gesprek te treden met de Caribische Landen van het Koninkrijk over de uitvoering van de Eerste Kamermotie-De Graaf en de Tweede Kamermotie-Van Raak inzake de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het Koninkrijk der Nederlanden.


Kerngegevens

Nummer T03275
Status openstaand
Datum toezegging 6 april 2021
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Koninkrijk
verantwoordelijkheidsverdeling
Kamerstukken Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2021 (35.570 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.4

Mevrouw Gerkens (SP):

Dan iets anders. Nederland is dankzij het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden verantwoordelijk voor een onduidelijke waslijst aan zaken in de landen. Dat leidt volgens onze fractie tot onduidelijkheid, ongelijkwaardigheid en ruzie. Dat is de reden waarom mijn partij aan de overkant in 2019 een motie indiende waarin wij vroegen om een gezamenlijk overleg, om meer duidelijke invulling te geven aan de taken van de landen afzonderlijk en van het Koninkrijk als geheel. Op 2 oktober 2019 heeft de staatssecretaris aan de Eerste Kamer toegezegd invulling te geven aan de motie-De Graaf uit 2016 door de motie-Van Raak uit 2019 uit te voeren. Hoe staat het nu met deze invulling? Daarna was er de motie-Van Raak van vorig jaar, die aan alle landen vraagt om een visie te geven op het Koninkrijk en aan te geven wie verantwoordelijk is voor wat. Hoe staat het met de uitvoering van die moties?

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.30-31

Knops:

Daarmee kom ik meteen op die positie van de coördinerend staatssecretaris. Daarover is natuurlijk ook in het verleden al het een en ander gezegd. Ik heb het geluk gehad dat ik veel collega's in het kabinet had die ontvankelijk waren voor mijn observaties na mijn eerste bezoeken, toen ik daar was, en toen ik zei: er moet echt iets gebeuren. Ik noem eerst Tamara van Ark, maar na haar zijn er anderen gevolgd. Ik zou een nieuw kabinet toewensen dat men dat misschien nog wat sterker verankert, om te voorkomen dat de mensen op de eilanden met "de torens van Van Raak" geconfronteerd worden. Laat ik de ministeries in Den Haag zo maar even noemen. De heer Van Raak van de SP had het daar altijd heel beeldend over. Waar is mevrouw Gerkens? O, ze zit daar. De heer Van Raak heeft, vind ik, wel een beetje gelijk als hij het heeft over " die torens in Den Haag". We hebben dus geprobeerd om een soort "eenloketfunctie" te maken, met een stuurgroep en zo. Dat is dus echt wel vebeterd, maar er zou nog een slag overheen kunnen, niet in de laatste plaats door het ibo-rapport waar de heer Recourt niet over wilde spreken. Maar daarmee doet hij zichzelf onrecht aan, want de heer Recourt was daar voorzitter van. In dat rapport worden echt een aantal concrete handreikingen gedaan om het de mensen op de eilanden beter te laten gaan en om die overbodige bureaucratie weg te halen.

Het ongevraagde advies van de Raad van State van toen, en het ibo-rapport gaan op een heel concrete manier in op de vraag hoe je die verhoudingen kunt veranderen. Ook op dat vlak is toen in 2010 de keuze gemaakt om het op een bepaalde manier te organiseren, met alle goede bedoelingen. Maar na tien jaar is het echt wel tijd om eens te kijken naar wat er anders kan, en vooral naar wat er beter kan.

En soms gaat het gewoon ook heel plat om muntjes, om geld. Met de VNG hebben we natuurlijk vaak de discussie over de vraag of gemeenten voldoende middelen uit het Gemeentefonds krijgen. Ik weet één ding zeker: de eilanden hebben op dit moment structureel te weinig ruimte in die vrije uitkering. We hebben dat continu incidenteel bijgeplust. Nou, ik begeef me een beetje op glad ijs door hier nu allerlei wensenlijstjes te gaan voorlezen, maar ik zou zeggen: aan die vrije uitkering moet echt wat gebeuren door een nieuw kabinet. Dat moet anders geregeld worden. Daarbij raken we ook aan de positie van de Rijksvertegenwoordiger.

Ik ben overigens best positief, ik ben eigenlijk heel positie over wat we de afgelopen jaren op de BES-eilanden hebben bereikt. Dat heeft voor een deel te maken met het feit dat de departementen, zoals VWS en OCW, gewoon hun dingen daar op een goede manier doen, zodat er voor de bestuurders daar minder verantwoordelijkheden zijn dan in de autonome landen. Dus kleinschaligheid is soms ook een voordeel. Maar beste mensen, het is heel ver weg en als je een orkaan over je dak krijgt, dan kun je dat echt niet allemaal zelf betalen. Dus dat heeft dit kabinet ook moeten doen om ervoor te zorgen dat die eilanden kunnen functioneren, maar ik ben echt onder de indruk van de veerkracht, maar ook van de bestuurskracht van de eilanden.

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.47

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik mis in de beantwoording ook hoe de staatssecretaris kijkt naar het idee om samen met de bewoners invulling te gaan geven aan de taak- en rolverdeling in het Koninkrijk. Ik verwees hierbij naar de moties van de leden De Graaf en Van Raak. Misschien heb ik het gemist, maar volgens mij heb ik daar geen reactie op gehad. Ik besef terdege dat de staatssecretaris demissionair is, maar hij kan natuurlijk een richtlijn meegeven in een overdrachtsdossier, als dat er komt, want we weten natuurlijk niet hoe de toekomst eruitziet. Ik heb daarom ook de motie van de heer Rosenmöller gesteund.

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.54

Knops:

Mevrouw Gerkens vroeg hoe het stond met de invulling van de motie-Van Raak over de verantwoordelijkheidsverdeling. Volgens mij heb ik die vraag al beantwoord in eerste termijn. In het najaar van 2019 heb ik met de premiers van de landen overleg gehad. De landen hebben positief gereageerd op het verzoek om daarover in gesprek te gaan, maar vanwege corona is dat nog niet gelukt. Hopelijk kunnen we rond de zomer met een werkgroep van start gaan. Dat is natuurlijk ook afhankelijk van een aantal zaken. Zo zijn er nu ook weer verkiezingen in Aruba. Zo is er altijd wat. Ook wij hebben natuurlijk verkiezingen gehad. Die waren wel gepland, maar die in Aruba niet, althans: ze waren niet voor juni gepland maar oorspronkelijk voor september. Ik weet niet in hoeverre dat invloed zal gaan hebben, maar er wordt uitvoering gegeven aan deze motie. Dat zeg ik u toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aansluitplan voor PLOOI (33.328/35.112) (T03360)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Gerkens, toe de Kamer, eind 2021 dan wel begin 2022, te informeren over het aansluitplan voor PLOOI en de verschillende organisaties daarbij.


Kerngegevens

Nummer T03360
Status deels voldaan
Datum toezegging 28 september 2021
Deadline 1 januari 2027
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen aansluitplan
strategie
PLOOI
Kamerstukken Novelle Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (35.112)
Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (33.328)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 63

Mevrouw Gerkens (SP): Dank u wel, voorzitter. Dank voor de antwoorden van de drie personen daar, achter de tafel. Dank ook voor de toezegging dat er hard wordt gewerkt aan een aansluitstrategie. Mijn vraag aan de minister is of zij dat plan voor die aansluitstrategie of ten minste een brief daarover wil sturen naar deze Kamer wanneer deze fase is afgerond.

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 69

Minister Ollongren:

Een aantal sprekers hebben geen vragen aan mij gesteld, maar ik heb wel goed naar hen geluisterd. Mevrouw Gerkens heeft wel een vraag gesteld. Ik zeg graag toe dat ik de Eerste Kamer zal informeren over het aansluitplan voor PLOOI en de verschillende organisaties daarbij. Ik heb gezegd dat we dat dit jaar afronden. Ik hoop dat het lukt om de Kamer nog dit jaar te informeren. Anders wordt het begin volgend jaar. Er wordt nu heel hard aan gewerkt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Belemmeringen Verdrag van Tromsø in kaart brengen (33.328/35.112) (T03361)

De Minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort, toe de belemmeringen voor het Verdrag van Tromsø in kaart te brengen en dit in het voorjaar van 2022 gereed te hebben.


Kerngegevens

Nummer T03361
Status openstaand
Datum toezegging 28 september 2021
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen belemmeringen
Verdrag van Tromsø
Kamerstukken Novelle Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (35.112)
Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (33.328)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 1

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Concreet is dan natuurlijk de vraag op welke punten de Wet open overheid nog zal moeten worden bijgesteld om aan Tromsø te voldoen. We begrijpen dat het in elk geval gaat om de absolute weigeringsgrond voor concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens en om de uitzonderingsgrond onevenredige benadeling. We snappen natuurlijk dat zulke afwijkingen van Tromsø het gevolg kunnen zijn van het politieke proces van amendering van de wet die nu voorligt. We zullen hier moeten stemmen over de voorliggende wet en maken dat niet afhankelijk daarvan. Maar mijn vraag is wel: zijn er nu dwingende, juridische redenen waardoor we op deze punten van Tromsø moeten afwijken? Anders gezegd: wanneer we het verdrag zouden ondertekenen, kunnen we dan deze wet alsnog in overeenstemming brengen met het verdrag of stuit dat op problemen? En — dat is een wetstechnische vraag aan de regering — komt de rechtsgeldigheid van de Woo in gevaar als we Tromsø zouden ondertekenen en ratificeren? Graag wat meer advies van de regering op dat punt. Ik sluit dit onderdeeltje af met een verzoek. Is de regering bereid om na invoering van de Wet open overheid te onderzoeken of wel vervolgstappen nodig zijn om te voldoen aan de standaarden van de Tromsø Conventie en de uitkomst daarvan binnen een jaar met de Kamers te delen, zodat het gesprek over eventuele toetreding verder kan worden gebracht? Dat is mijn eerste vraag.

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 55

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik zou net één stap verder willen gaan. We weten dat er nog discrepanties zijn. Er zijn vandaag al een paar punten van de wet genoemd die volgens de verdedigers zouden moeten worden aangepast als we het Verdrag van Tromsø zouden ondertekenen. Maar de vraag welke belemmeringen er zijn om het Verdrag van Tromsø überhaupt te ondertekenen en te ratificeren, kunnen we toch zakelijk stellen en onderzoeken? De vraag die ik zou willen stellen aan de minister is of zij bereid is om toe te zeggen dat ze wil verkennen welke belemmeringen er zijn om het verdrag te ondertekenen of te ratificeren, en of ze ons daarover wil informeren.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank, dat waardeer ik heel erg. Misschien is het ook goed als we daar … Dat is niet zo heel erg veel werk volgens mij. Is een termijn van zes maanden realistisch?

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 67

Minister Ollongren:

Dan de derde vraag van de heer Ganzevoort. Hij herinnerde mij nog even aan de vraag die hij mij in eerste termijn had gesteld. Ik heb gezegd dat wij voor het Verdrag van Tromsø de belemmeringen in kaart brengen. Ik denk inderdaad dat de termijn die de heer Ganzevoort schetste, haalbaar is. Ik zeg de Kamer toe dat ik zal zorgen — ik ga dat nu in ieder geval in gang zetten — dat dat in het voorjaar van volgend jaar gereed is. Dat correspondeert ongeveer met die zes maanden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gefaseerde inwerkingtreding van de actieve openbaarmaking (33.328/35.112) (T03362)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Backer (D66), toe de Kamer te informeren over de gefaseerde inwerkingtreding van de actieve openbaarmaking.


Kerngegevens

Nummer T03362
Status deels voldaan
Datum toezegging 28 september 2021
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen actieve openbaarmaking
gefaseerde inwerkingtreding
Kamerstukken Novelle Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (35.112)
Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (33.328)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 49-50

De heer Backer (D66):

Even vanuit de wetgevingstechniek of het mechanisme. Er staat eigenlijk heel vaak dat er op enig tijdstip een deel van de wet alsnog in werking treedt. Nu begrijp ik uit de discussie dat er geen automatisme in zit. Ik heb het over de actieve openbaarmaking. Maar wat is nou het triggerpoint? Ik las bij de voorbereiding in de stukken dat de heer Van Weyenberg een keer over vier jaar sprak. Maar ik begrijp dat het niet aan tijd gebonden is. Het is veel meer functioneel gebonden: is men er klaar voor? Hoe werkt dat dan? Wie rapporteert er? Is dat de adviescommissie? Is het de minister die aan de Tweede Kamer rapporteert en zegt: nu zijn we zover? Ik wil er even iets meer gevoel voor krijgen.

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 50

Minister Ollongren:

Zoals ik het voor mij zie, maken we samen met de koepelorganisaties een plan. Daar zijn we al mee in overleg. Dat platform wordt tegelijkertijd doorontwikkeld. We hebben dan een plan en dan kunnen we gefaseerd afspreken wanneer wat in werking treedt, zoals het in de wet staat. Ik denk dat het meest logische is als de minister daarover rapporteert aan de Kamer, zodat de Kamer inzicht heeft in het plan en of het netjes op die manier wordt uitgevoerd. Ik meen dat er bij die gefaseerde inwerkingtreding iedere keer als er een volgende fase ingaat een KB hoort. Laat me dat nog even wetstechnisch checken. Dat lijkt me de manier om dit te doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar ratificatie verdrag van Tromsø (33.328/35.112) (T03364)

De Minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole, toe onderzoek te starten naar het al dan niet ratificeren van het Verdrag van Tromsø.


Kerngegevens

Nummer T03364
Status openstaand
Datum toezegging 28 september 2021
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen onderzoek
ratificatie
Verdrag van Tromsø
Kamerstukken Novelle Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (35.112)
Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (33.328)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 55

De heer Koole (PvdA):

De minister kan op dit moment geen tegenstrijdigheden uitsluiten. Ze zegt: het is aan een volgend kabinet om daarnaar te kijken, maar daar is ook onderzoek voor nodig. De minister had het in een eerdere fase over ander internationaal vergelijkend rechtsonderzoek. Heeft zij twee verschillende onderzoeken op het oog? Een demissionair kabinet kan wel alvast een onderzoek laten starten, zodat het volgende kabinet de resultaten daarvan kan gebruiken om een eigen afweging te maken.

Minister Ollongren:

In mijn beleving zijn het twee verschillende dingen. Het eerste is een feitelijk en wetenschappelijk internationaal vergelijkend onderzoek. Dit onderzoek heeft een specifiek doel dat ook politiek-bestuurlijk relevant is, namelijk: zouden we het verdrag kunnen ratificeren, ja dan wel nee? Omdat die vraag natuurlijk schuilgaat achter het onderzoek hebben wij als kabinet geoordeeld dat het aan een volgend kabinet is om dat in gang te zetten en om daarna te besluiten of het dat verdrag al dan niet zou willen ratificeren.

De heer Koole (PvdA):

Kan de minister nu nog geen enkele indicatie geven van de problemen die er op dit moment zijn waardoor het Verdrag van Tromsø niet kan worden ondertekend? Ik heb daar ook om gevraagd in mijn bijdrage.

Minister Ollongren:

Ik gaf een voorbeeld: bedrijfsgevoelige informatie. In de wetenschappelijke literatuur zijn aandachtspunten genoemd. Vanuit de ambtelijke organisaties is ons meegegeven dat dat echt nadere studie vereist. De ambtelijke bevindingen liggen klaar, dus een volgend kabinet kan zich daar snel mee bedienen. Maar er zijn wel een paar haken en ogen waardoor we denken dat het verstandig is om nader onderzoek te doen alvorens we die afweging maken.

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 55

De heer Koole (PvdA):

Ik heb tot slot de vraag of dit huidige demissionaire kabinet dat onderzoek niet alvast kan laten starten, waardoor een volgend kabinet daar zijn voordeel mee kan doen.

Minister Ollongren:

Laten we het als volgt doen. Als je alvast wat voorbereidend werk kunt doen, dan moet je dat natuurlijk niet laten. Datgene wat al bekend is, kunnen we ambtelijk op een rijtje laten zetten zodat we alvast het voorwerk hebben gedaan dat nodig is mocht het nieuwe kabinet zeggen: wij zouden graag willen weten of we het verdrag al dan niet kunnen ratificeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wetswijzigingen op het punt van Waterschappen in artikel 5.2 derde lid Woo (33.328/35.112) (T03366)

De Minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Koole, toe de wet te wijzigen zodat ook waterschappen onder artikel 5.2, derde lid, Wet open overheid vallen, zodra zich daartoe een gelegenheid voordoet.


Kerngegevens

Nummer T03366
Status voldaan
Datum toezegging 28 september 2021
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen amendementen
evaluaties
waterschappen
wetswijziging
Kamerstukken Novelle Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (35.112)
Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (33.328)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 7

De heer Koole (PvdA):

Het is bovendien vreemd dat in de opsomming in het derde lid van dat artikel 5.2 de waterschappen niet zijn genoemd. In antwoord op een vraag hierover zeggen de initiatiefnemers geen goede reden te zien om de waterschappen niet op te nemen, maar ja, dat is nu eenmaal niet gebeurd. Daarom hebben we de minister gevraagd om na mogelijke aanname van dit wetsvoorstel een wijziging voor te bereiden die de waterschappen ook opneemt in artikel 5.2, derde lid. Het antwoord van de minister bevreemdt nogal. De strekking van dat derde lid is dat de inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan de formele bestuurlijke besluitvorming transparant moeten zijn en dat dit in het bijzonder geldt voor bestuursorganen die politiek verantwoording afleggen aan de democratisch verkozen organen over beleid en wetgeving, aldus de minister. So far, so good. Maar dan vervolgt de minister: "Die overwegingen spelen in mindere mate een rol bij waterschappen." Nu breekt mijn klomp, zou ik bijna willen zeggen. In tijden waarin de waterschappen ook zelf vinden dat hun belang vooral door de klimaatcrisis is toegenomen en zij al een kwarteeuw beschikken over democratisch verkozen organen is er toch geen enkele reden om de waterschappen niet op te nemen in dat artikel 5.2, lid 3? Dus vraag ik de minister of zij het met de indieners eens is dat er geen goede reden is om de waterschappen niet op te nemen. En kan zij alsnog toezeggen om na de mogelijke aanname van dit wetsvoorstel een wijziging voor te bereiden die de waterschappen ook opneemt in artikel 5.2, lid 3?

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 52

Minister Ollongren:

De waterschappen vallen ook gewoon onder de Woo, geen misverstand daarover. Maar ze vallen niet onder dat specifieke onderdeel dat er via het amendement in is gekomen. Ik denk dat het in het grote geheel echt een klein accentverschil is. Ik heb niet de neiging om dat nu meteen te gaan repareren door een wetswijziging. Op een gegeven moment wordt de wet geëvalueerd en dat leidt vermoedelijk nog tot verbeteringen en aanpassingen. Dat zou misschien een goed moment zijn om dit onderdeel te corrigeren.

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 52

De heer Koole (PvdA):

Ik dank de minister dat zij over het belangrijke onderwerp van de waterschappen ook spreekt. Ik begrijp dat de minister zegt niet geneigd te zijn dit gelijk na aanname van de wet te repareren. Maar kan de minister misschien toezeggen dat, als de wet om andere redenen toch wordt aangepast, dit element ook zal worden meegenomen?

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 52

Minister Ollongren:

Laten we dat afspreken. Ik suggereerde al dat te doen bij de evaluatie, maar er zou wellicht al een eerder moment kunnen zijn. Ik wil graag zeggen wat de heer Koole suggereert, namelijk dat we dit doen zodra zich daartoe een gelegenheid voordoet. Dat lijkt mij verstandig.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Experiment in middelgrote gemeente (35.455) (T03427)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Baay-Timmerman (50PLUS) en Van Hattem (PVV), toe om te bekijken of een experiment in een middelgrote gemeente ook mogelijk is.


Kerngegevens

Nummer T03427
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS)
A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen stembiljetten
verkiezingen
Kamerstukken Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten (35.455)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 29, item 8, p. 5

De heer Van Hattem (PVV):

Het blijft vreemd dat de minister op de eerste plaats wil gaan experimenteren in kleinere gemeenten, met minder dan 25.000 inwoners, bij de voorgenomen herindelingsverkiezingen in november van dit jaar. Juist bij de raadsverkiezingen in zulke kleinere gemeenten zijn zeer uitgebreide kandidatenlijsten met veel partijen en veel kandidaten helemaal niet op orde. Het grote stembiljet ligt daar helemaal niet op tafel. Het wordt dus een experiment in een setting die volstrekt niets zegt over het gestelde probleem. Wat denkt de minister dan wijzer te kunnen worden van een experiment in zulke gemeenten?

(…)

Handelingen I 2021/22, nr. 29, item 8, p. 8.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(…)

Terug naar model 2. De lijst met kandidaat nummers is zichtbaar in het stemhokje, zodat de kiezer het nummer van zijn kandidaat niet hoeft te onthouden. Welke consequenties brengt dit met zich mee? Heeft de kiezer meer tijd nodig in het stemhokje? Hoe voorkom je dat de lijsten bekrast worden? Hoe groot wordt het formaat van zo’n lijst en blijven de kandidaat namen en -nummers wel goed leesbaar voor iedereen? Is de minister het met 50PLUS eens dat het van cruciaal belang is om diversiteit in de proefgemeenten te hanteren, dus niet alleen gemeenten met hoogopgeleiden maar ook gemeenten waarin zich veel laaggeletterden bevinden, zodat je een representatief beeld krijgt van het experiment? Heel generiek zou je namelijk kunnen stellen dat Nederlanders die woonachtig zijn in het buitenland in zijn algemeenheid voldoende geletterd en digitaal vaardig zijn, waardoor de tot op heden aangetoonde resultaten misschien wat té gunstig gekleurd zijn.

(…)

Handelingen I 2021/22, nr. 29, item 10, p. 8.

Minister Bruins Slot:

(…)

Mevrouw Baay vroeg — dat is ook belangrijk — in hoeverre wordt gekeken naar mensen die laaggeletterd zijn en of ervoor wordt gezorgd dat als je zo'n experiment doet, voldoende laaggeletterde mensen kunnen stemmen. Ik had inderdaad in de memorie van toelichting geschreven dat we het vooral in kleinere gemeenten willen gaan testen, dus gemeenten met minder dan 25.000 inwoners. De heer Van Hattem had het daar ook over. Ik vind het, gehoord het debat hier in de Kamer, wel goed om te kijken of we ook een experiment zouden kunnen doen in een middelgrote gemeente, omdat dat een aantal zaken ondervangt die verschillende leden naar voren hebben gebracht.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie (35.455/35.670) (T03429)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Koole (PvdA) en Baay-Timmerman (50PLUS), toe om de evaluatie van de eerste stemming met model 2 aan de Kamer te sturen. Na deze evaluatie zal de minister de mogelijke vervolgstappen afwegen, waaronder de mogelijkheid om na bevredigend resultaat niet meer te experimenteren met model 1. Voorts zal de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen met de Kamer worden gedeeld.


Kerngegevens

Nummer T03429
Status deels voldaan
Datum toezegging 24 mei 2022
Deadline 1 augustus 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen stembiljetten
verkiezingen
Kamerstukken Definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland (35.670)
Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten (35.455)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 29, item. 10, p. 10.

De heer Koole (PvdA):

Omdat de minister naar het volgende blokje gaat, nog even een vraag over die modellen. Een van de vragen die ik had gesteld, was hoe lang we doorgaan met het experimenteren met model 2. Als dat niet succesvol zou blijken te zijn, is er dan nog voldoende tijd om binnen de wettelijke termijn, die maximaal tien jaar is, geloof ik, nog te experimenteren met model 1? Wanneer houdt het op? Is er dan nog voldoende tijd over voor een eventueel ander model?

Minister Bruins Slot:

Die verwachting heb ik wel. Sowieso wil ik de evaluatie van de eerste stemming met model 2 met deze Kamer delen, dat wilde ik nog zeggen. Dat lijkt me ook het geëigende moment om met de Kamer het gesprek aan te gaan over het verder doorontwikkelen van model 1.

De heer Koole (PvdA):

Dus ik begrijp het goed dat de minister na het experiment met model 2, wat de uitkomst ook is, altijd opnieuw het gesprek aangaat met beide Kamers?

Minister Bruins Slot:

Ik wil in ieder geval de evaluaties aan de Kamer toesturen. Dan is het natuurlijk aan de Kamer om wel of niet daarover met mij in gesprek te gaan.

(…)

Handelingen I 2021/22, nr. 29, item. 10, p. 11.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Ik had de minister ook nog gevraagd of ze, mocht uit de evaluatie blijken dat model 2 eigenlijk zeer succesvol is, dan bereid is om model 1 volledig te schrappen. Of blijft dat altijd nog boven de markt hangen?

Minister Bruins Slot:

Ik heb net toegezegd dat ik na het eerste experiment en de evaluatie zal wegen welke vervolgstappen ik ga zetten. Daar wil ik niet op vooruitlopen. De conclusie kan bijvoorbeeld ook zijn dat ik het eerste model niet meer test, omdat het tweede model gewoon goed gaat. Maar in deze fase wil ik dat eigenlijk nog niet geheel uitsluiten, omdat we natuurlijk eerst in de praktijk moeten kijken hoe het werkt.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Uit de woorden van de minister begrijp ik dat zij altijd nog de mogelijkheid wil behouden om model 1 ook in te voeren of daarmee te experimenteren, maar ik denk toch — ik weet niet in hoeverre de minister dat met mij eens is — dat dat een veel gecompliceerdere structuur vergt dan model 2.

Minister Bruins Slot:

Er is inderdaad een geëigende reden waarom we met model 2 beginnen. Dat is tot nu toe het beste beproefd en getest en heeft de beste basis. Wanneer niet alleen ik als minister, maar ook de Kamers concluderen dat model 1 eigenlijk geen toekomstbestendig model is, dan kunnen we altijd de AMvB weer wijzigen, maar ik wil in deze fase niet zeggen dat ik model 1 schrap. Het is namelijk ook aan de Kamer om een afweging over deze wet te maken. Om het samen te vatten: we beginnen met model 2 en als blijkt dat model 1 niet nodig is, kunnen we dat altijd uit het experimentenbesluit halen.

De heer Koole (PvdA):

Toch even voor de duidelijkheid. Ik had uit de beantwoording van de schriftelijke vragen begrepen dat als model 2 succesvol is, er dus niet meer wordt overgegaan naar model 1. De minister leek nu nog open te houden of dat dan nog moet. Het kan niet meer worden gedaan. Maar uit de beantwoording van de vragen heb ik begrepen dat als model 2 succesvol is, er verder niet meer wordt geëxperimenteerd.

Minister Bruins Slot:

Voorzitter. Als inderdaad uit de eerste experimenten blijkt dat model 2 succesvol is, ben ik niet van plan om model 1 in te zetten. Ik kan in deze fase natuurlijk nog niet voluit concluderen dat model 2 succesvol is. Ik zeg ook tegen deze Kamer dat model 1 nog niet in het experimentenbesluit zit dat ik voor ga leggen. Ik kom met het experimentenbesluit alleen met model 2 naar de Kamer toe.

(…)

Handelingen I 2021/22, nr. 29, item. 10, p. 13.

Minister Bruins Slot:

Dan kom ik bij een aantal algemene vragen die verder zijn gesteld over de samenhang van de diverse wetsvoorstellen. Ik wil toezeggen aan deze Kamer dat ik de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen ook aan deze Kamer stuur. Dan zal ik iets zeggen over de samenhang van de voorstellen die in de Verkiezingsagenda 2030 zitten, om daar een beeld van te geven. Daarbij geldt sowieso dat we bij de diverse wetsvoorstellen naar elkaar verwijzen welke verschillende verhoudingen die hebben.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen digitale werkagenda (36.200) (T03506)

De minister-president zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Jorritsma-Lebbink (VVD), toe dat de staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, mevrouw Van Huffelen, binnenkort de digitale werkagenda aan beide Kamers zal sturen.


Kerngegevens

Nummer T03506
Status deels voldaan
Datum toezegging 18 oktober 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden A. Jorritsma-Lebbink (VVD)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Digitale werkagenda
veiligheid
vrijheid van meningsuiting
Kamerstukken Miljoenennota 2023 (36.200)


Opmerking

Op 4 november 2022 aangeboden aan de Tweede Kamer.

Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 4 item 4 – blz. 9.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

(…)

“Voorzitter. Ik kom hiermee op mijn eerste inhoudelijke punt. Het blijft gelukkig in dit huis nog redelijk binnen de perken, maar breder in de samenleving en zeker ook bij de collega's aan de Bezuidenhoutseweg is bedreiging en bijbehorende beveiliging aan de orde van de dag. Er is een verruwing gaande van het publieke debat, en met het risico dat het klinkt als "grootmoeder vertelt", moet ik toch constateren dat er met de komst van sociale media veel is veranderd op dat vlak. Veel goeds, maar het is ook een katalysator voor deze verruwing. Social media vergroten het kleine, maar ze steunen ook complottheorieën en fakenieuws. De eerste vraag die ik aan het kabinet zou willen stellen namens mijn fractie, is of het kabinet echt bereid is veel harder in Europa aan de bel te trekken om te bewerkstelligen dat we de anonimiteit terug gaan dringen op Twitter, Facebook, TikTok, Instagram et cetera. Want het publieke debat is een heel groot goed. De mogelijkheid om daarin meer mensen te betrekken, is echt fantastisch, maar mijns inziens is er echt geen enkele reden om dat geanonimiseerd te doen, helemaal niet als dat ertoe leidt dat anderen niet meer normaal over straat kunnen.

In het verlengde daarvan ben ik ook benieuwd hoe het kabinet aankijkt tegen het online gebiedsverbod. Het is een wat verwarrende term, maar dit werd geopperd na de ongeregeldheden met de boerendemonstraties. Hoe kunnen we mensen die online oproepen tot ellende op een bepaalde plek aanpakken? Via het strafrecht duurt dat veel te lang. Daar hebben burgemeesters inmiddels ervaring mee. Dan is het kwaad al geschied. De burgemeester van Utrecht heeft het al geprobeerd via het bestuursrecht, met een soort gebiedsverbod. Inmiddels wil ook de burgemeester van Amsterdam dat heel graag gaan hanteren. Is het kabinet van plan om het lokale bestuur daarin tegemoet te gaan komen met een wettelijke basis voor een dergelijk ingrijpen? Ik hoor daar graag een reactie op.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 4 item 12 – blz. 71.

Minister Rutte:

(…)

“Dan was er los van asiel, maar wel op het punt juridisch, de volgende vraag. Zou je in Europa niet veel harder aan de bel kunnen trekken wat betreft het terugdringen van de anonimiteit op bijvoorbeeld Twitter, TikTok, Instagram et cetera? Ik ben nu dus even weg van asiel. Dit is een heel ander thema, maar het valt wel onder juridisch. Ik denk dat het van belang is dat de anonimiteit op sociale media juridisch geborgd is. Dat is nou eenmaal zo. Dat geldt ook voor de veiligheid. Zou je dat willen veranderen, dan heb je wettelijke bevoegdheden en andere verantwoordelijkheden nodig. Dat zijn bijvoorbeeld bevoegdheden van opsporingsdiensten om op te treden tegen haatzaaien en verantwoordelijkheden bij platforms, onder andere op basis van EU- regelgeving, om content te modereren en zo nodig te verwijderen. Daar gebeurt natuurlijk wel heel erg veel.

Het gaat hier iedere keer om de balans tussen privacy en veiligheid. Maar het is niet zomaar mogelijk om te zeggen: je moet voortaan met vermelding van je naam en van wie je bent op sociale media actief zijn. Ook daar geldt dan weer dat als daar dingen zouden gebeuren die de aandacht van de opsporingsdiensten krijgen, er wel degelijk meer mogelijk is. Maar je kunt niet zonder meer persoonsgegevens van gebruikers registreren, verzamelen of verwerken, tenzij dat natuurlijk wenselijk is in het kader van de veiligheid, bijvoorbeeld als het gaat om haatzaaien.

Ik ben het eerlijk gezegd veel meer eens met de onderliggende boodschap van mevrouw Jorritsma. Dit is een beetje haar praktische voorstel. Maar onderliggend is ook mijn gedachte dat we in een mooi land leven. Mijn vraag aan Nederland zou zijn: laten we nou ook op sociale media een beetje op een fatsoenlijke manier met elkaar omgaan, met enige mildheid en enige humor. Dat zou al zo helpen. Soms gaat er allemaal zo grof aan toe, dat ik denk: wie denk je daar nou eigenlijk mee te bereiken, behalve een paar andere mensen die dat ook leuk vinden? Je zet je dan zo buiten de publieke discussie. Dat is zo weinig zinvol.”

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

“Ik bedoelde het toch een beetje serieuzer. Ik denk dat een deel van waar we nu mee zitten, dat politici bedreigd worden, dat allerlei mensen bedreigd worden, echt veroorzaakt wordt door de dynamiek die met anonimiteit op met name Twitter aan de orde is. Ik vind echt dat je moet weten wie de afzender is. Ik bedoel, het is makkelijk hoor: ik verwijder altijd al meteen alles waar een hondenkop op staat. Het is heel raar: waarom zou je op Twitter niet willen laten weten wie je bent? Ik heb ook gewoon mijn eigen naam op Twitter. Ik denk dat wij hier allemaal onze eigen naam gebruiken en niet een of andere fake naam. De verspreiders van fake news zijn zelf meestal ook fake. Overigens zijn dat ook vaak trollen. Die kun je op dit moment, als je er niks aan doet, helemaal niet achterhalen. Ik zou dus toch willen vragen of het kabinet daar ietsje serieuzer naar zou willen kijken.”

Minister Rutte:

“Ja. Mijn eerste indruk is ... Dat zullen we dan natuurlijk doen. Als er een kwestie is van haatzaaien of, laten we zeggen, wetovertredend gedrag, dan hebben opsporingsdiensten alle mogelijkheden om op te treden.

Twee. Er ligt ook een verantwoordelijkheid bij de platforms zelf. Er is ook EU-regelgeving om ervoor te zorgen dat je als platform de inhoud in de gaten houdt en zo nodig verwijdert. Als mevrouw Jorritsma echt wetgeving zou willen die zegt dat je met naam en toenaam op social media moet, dan is mijn eerste informatie dat dat heel ingewikkeld is vanwege de twee grote belangen die dan met elkaar moeten worden gewogen. Dat zijn namelijk de privacy aan de ene kant en de veiligheid aan de andere kant.”

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

“Ik denk dat iemand de namen moet weten. Of je ze altijd helemaal op het account moet kunnen zien ... Maar nu weet in heel veel gevallen niemand wie de exacte afzender is, ook het platform niet. Mijn opvatting is dat dat niet meer zou moeten kunnen. Dat is de opvatting van mijn fractie. Nogmaals, ik vind dat er nu heel veel ellende voortvloeit uit dat feit, uit het feit dat niemand weet wie de afzender is. Het mooiste is natuurlijk dat je gewoon je naam erop zet. Als je dat niet durft omdat dat onveilig is voor je, dan moet ergens iemand weten dat jij de afzender bent.”

Minister Rutte:

“Dan komt nu mijn derde verzoek aan ambtelijk Algemene Zaken. Dat is om voordat ik in tweede termijn op de moties reageer, even één spaan dieper te kijken wat hier nog zou kunnen. Mijn eerste informatie is: ik wil geen verwachtingen wekken, want als het gaat om privacy versus veiligheid moeten echt verschillende grote juridische belangen met elkaar in balans gehouden worden. Maar deze aanvullende informatie gaan we nog even opnieuw wegen. We gaan kijken wat er kan.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 5 item 9 - blz. 24-25.

Minister Rutte:

(…)

“Voorzitter. Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Jorritsma. Dat is het derde en laatste blokje, namelijk overige vragen. Haar vraag was: zou je in Europa niet veel harder aan de bel kunnen trekken wat betreft het terugdringen van de anonimiteit door bijvoorbeeld Twitter, TikTok, Instagram et cetera? Dat is een terechte vraag, denk ik. Het is wel ingewikkeld en veelzijdig, zoals in de eerste termijn betoogd. Gebruikers gaan een civielrechtelijke overeenkomst aan als ze gebruikmaken van zo'n dienst op een online platform. Dat doen ze dan met zo'n platform. Het platform heeft met gebruikersvoorwaarden het recht om grenzen te stellen aan het soort content dat het toelaat. Maar zij hebben ook het recht om bepaalde eisen te stellen. Dat civielrechtelijke karakter is ook van toepassing op de eisen die ze stellen aan de anonimiteit. Uiteraard gaat de gebruiker daar dan mee akkoord. Dat is eigenlijk de juridische kant.

Als die voorwaarden niet in strijd zijn met de wet, dan kun je er als Nederlandse overheid heel lastig nadere voorwaarden aan stellen of dat nou wel of niet mag. Dat valt dan weer onder de vrijheid van ondernemerschap en de contractsvrijheid. Wij zouden het wel wenselijk vinden dat mensen anoniem kunnen zijn op sociale media indien zij dat wensen. Tegelijkertijd zouden wij het wenselijk vinden dat de veiligheid van gebruikers geborgd wordt. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door de gebruiker op sociale media te verifiëren, waarbij de gebruiker slechts delen van zijn identiteit prijsgeeft en daardoor toch anoniem kan zijn. Daarvoor zijn technieken beschikbaar. Het kabinet zou het een goede zaak vinden als socialemediaplatforms die gebruiken. Dit heeft betrekking op de sociale media.

Wat betreft het gehele internet is het natuurlijk belangrijk dat mensen op zich anoniem kunnen zijn. Denk bijvoorbeeld aan journalisten in landen waar geen sprake is van vrije meningsuiting. Vaak wordt van een trade-off gesproken: óf we borgen de privacy óf we borgen de veiligheid. Dat moet op de een of andere manier natuurlijk geen trade-off zijn; dat moet op de een of andere manier met elkaar samengaan.

Wanneer het gaat om illegale content, moeten we met elkaar in staat zijn om socialemediaplatforms aan te spreken, zodat zij die verwijderen. De overheid werkt daarom ook samen met de sector. De sector is ook welwillend, merk ik overigens in de gesprekken die ik daarover heb gevoerd met de mensen die die gesprekken voeren; die voer ik niet zelf. Vanuit Europa is daarom ook een zelfregulering in gang gezet. Die is erop gericht illegale content na notificatie zo snel mogelijk te kunnen verwijderen. Dat doen we dus met de Europese Commissie en de sector om te kijken naar de effectiviteit van dit soort maatregelen en instrumenten.

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, mevrouw Van Huffelen, zal binnenkort de digitale werkagenda aan beide Kamers sturen. Ook hierin zal het debat over die waardenspanning, dus tussen vrijheid van meningsuiting aan de ene kant en veiligheid aan de andere kant, verder worden gestimuleerd. Dat is misschien een eerste reactie op de vraag, maar u ziet ook dat het wel een zoektocht is. Het is wel een worsteling.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Casuïstiek opnemen in de memorie van toelichting (35.657) (T03540)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe in de memorie van toelichting van de nieuwe Wet financiering politieke partijen casuïstiek op te nemen rondom het onderwerp giften.


Kerngegevens

Nummer T03540
Status openstaand
Datum toezegging 11 oktober 2022
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen casus
giften
memorie van toelichting
Kamerstukken Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (35.657)


Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 10, p. 38.

Minister Bruins Slot:

Volgens mij is het goed om in het gesprek dat we met elkaar hebben ook verder te praten over die snijvlakken. Zoals ik eerder heb aangegeven, wil ik ook een handreiking maken over de uitvoering van deze wet. Ik vind het in dat kader heel zinvol om, zoals de heer Koole aangeeft, een aantal van dit soort casus verder uit te werken in de handreiking om een handvat te bieden aan politieke partijen waar ze zich aan kunnen houden.

De heer Koole (PvdA):

Ik vind de toezegging heel prettig, maar ik zou daar nog aan willen toevoegen: niet alleen in de handreiking aan politieke partijen, maar ook in de memorie van toelichting bij de nieuwe wet die gaat komen. Het gaat erom dat je op dat soort casuïstiek een bepaalde ordening hebt "wat geldt wel en niet als gift, waar liggen de grenzen", en dat een aantal voorbeelden wordt uitgewerkt, zodat je er bij die wet toch wat meer zicht op hebt dan op dit moment.

Minister Bruins Slot:

Dat is zinvol om te doen. Eens.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatieopdracht in concept aan beide Kamer (35.657) (T03541)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe de evaluatieopdracht inzake de Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen te delen met de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03541
Status openstaand
Datum toezegging 11 oktober 2022
Deadline 15 maart 2028
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen concept evaluatieopdracht
Kamerstukken Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (35.657)


Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 3, p. 7.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. De werking van het wetsvoorstel wordt al een jaar na de Tweede Kamerverkiezingen geëvalueerd. Graag hoor ik van de minister waar specifiek op gelet gaat worden bij de evaluatie. Kan de evaluatieopdracht met de Eerste Kamer worden gedeeld, zodat wij er ook nog invloed op kunnen uitoefenen, mocht dat nodig zijn? Ik begreep dat de heer Ganzevoort ook al over die evaluatie gesproken heeft. Ik sluit me bij zijn vragen daarover aan.

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 10, p. 21.

Minister Bruins Slot:

Dat zal dan gaan om de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Gezien het feit dat een groot aantal amendementen van de Tweede Kamer is aangenomen, vind ik het niet onlogisch om in dit geval de evaluatieopdracht in concept aan beide Kamers te sturen. Ook omdat er vanuit de Kamer een behoorlijke beïnvloeding is geweest op een aantal aspecten van de wet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Handreiking over de uitvoering van de wet (35.657) (T03542)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe een handreiking aan politieke partijen mee te geven over de uitvoering van de wet.


Kerngegevens

Nummer T03542
Status voldaan
Datum toezegging 11 oktober 2022
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen economische waarde
giften
handreiking
Kamerstukken Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (35.657)


Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 10, p. 19.

De heer Koole (PvdA):

Dan mijn slotopmerking. Ik herhaal mijn vraag, want ik vond dit ook veel te streng. Mijn vraag aan het eind van mijn eerste termijn was: wil de minister onderzoeken, misschien in samenspraak met de partijen, of er een mildere interpretatie mogelijk is van deze bepaling die het in ieder geval mogelijk maakt dat het verkeer tussen zusterpartijen daar niet door wordt geschaad?

Minister Bruins Slot:

Wat ik wil onderzoeken, is het volgende. Het beste wat je daarbij kan doen, is een aantal dingen concreet in een handreiking opnemen, waarvan je ontegenzeggelijk kan zeggen dat er níet sprake is van een onevenredige tegenprestatie. Het beste is dat je de voorbeelden uit het normale gebruik, dat er onderling gewoon is, ergens neerlegt, maar wel datgene wat eigenlijk in de normale verhoudingen goed gebruik is.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar wat wel nieuw is, is dat deze wet dergelijke bijdragen uit het buitenland gaat verbieden. Dan kom je op een hellend vlak terecht. Wanneer is het een bijdrage uit het buitenland? Als bij wijze van spreken een schrijver uit Engeland hier een lezing komt houden bij een partijcongres, wanneer moet dat dan in bepaalde gevallen als gift worden aangemerkt en wanneer niet? Als het als gift wordt aangemerkt, is het dan ook meteen een verboden gift en daarmee ook een verboden activiteit? Moet dit dan zo ver worden doorgetrokken?

Minister Bruins Slot: Dan gaat het om de waardering van de economische waarde en datgene wat goede praktijk is. Daarvan zegt de heer Koole: doordenk daarin een aantal casuïstieken. Ik heb toegezegd om handreikingen aan de partijen mee te geven om daar gezamenlijk afspraken over te maken.

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 10, p. 38.

Minister Bruins Slot:

Volgens mij is het goed om in het gesprek dat we met elkaar hebben ook verder te praten over die snijvlakken. Zoals ik eerder heb aangegeven, wil ik ook een handreiking maken over de uitvoering van deze wet. Ik vind het in dat kader heel zinvol om, zoals de heer Koole aangeeft, een aantal van dit soort casus verder uit te werken in de handreiking om een handvat te bieden aan politieke partijen waar ze zich aan kunnen houden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Indexering van giften in de wet politieke partijen (35.657) (T03543)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie van het lid Koffeman (PvdD), toe om in het kader van de Wet politieke partijen ook naar een indexering van giften en schulden te kijken.


Kerngegevens

Nummer T03543
Status openstaand
Datum toezegging 11 oktober 2022
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. N.K. Koffeman (PvdD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen giften
indexering
politieke partijen
Kamerstukken Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (35.657)


Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 10, p. 31.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het opnemen van gefixeerde maximumbedragen in de Wet financiering politieke partijen zich slecht verhoudt tot situaties van inflatie;

overwegende dat automatische indexatie gerelateerd aan het prijsindexcijfer om die reden gewenst is;

verzoekt de regering indexatie van genoemde maxima op zo kort mogelijke termijn in de wet op te nemen, en gaat over tot de orde van de dag. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt letter I (35657)

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 10, p. 39.

Minister Bruins Slot:

De heer Koffeman vraagt om te indexeren in de Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen. Ik kan de heer Koffeman wel volgen als het erom gaat om voor de toekomst in de Wet politieke partijen te bekijken of er een indexering van giften en schulden moet plaatsvinden, om zo het bedrag op een goede hoogte te houden. Dus ik wil hem wel toezeggen om in het kader van de Wet politieke partijen inderdaad ook naar een indexering van giften en schulden te kijken. Ik kan zijn argument wel volgen dat na verloop van jaren, zeker bij een hogere inflatie, het reële bedrag steeds minder wordt. Ik zou de motie onder letter I dus willen ontraden, maar wel de toezegging willen doen om dat in de Wet politieke partijen op te pakken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Termijn in de Wet politieke partijen betreft werkdagen (35.657) (T03544)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie van de leden Koffeman (PvdD) en Prast (PvdD), toe voor de Wet politieke partijen helder te maken dat het bij de driedagentermijn werkdagen betreft en geen zaterdag, zondag en feestdagen.


Kerngegevens

Nummer T03544
Status openstaand
Datum toezegging 11 oktober 2022
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. N.K. Koffeman (PvdD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen feestdagen
werkdagen
wet politieke partijen
zaterdag
zondag
Kamerstukken Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (35.657)


Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 10, p. 31.

De heer Koffeman (PvdD):

Wij hebben ook gewisseld over de driedagentermijn, die we algemeen toch wel als tamelijk onuitvoerbaar zien, niet alleen omdat je, als je een huis erft, dat binnen drie dagen getaxeerd en gemeld moet hebben, maar ook omdat het, als er weekenden en feestdagen in vallen, niet helemaal duidelijk is of de dag waarop de gift binnenkomt ook meetelt. Daarom zouden we duidelijkheid willen hebben. Die duidelijkheid zou ik willen zoeken via de volgende motie.

De voorzitter:

Door de leden Koffeman en Prast wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de termijn waarbinnen politieke partijen giften boven een bepaald minimum moeten melden in de Wet financiering politieke partijen omschreven wordt als "binnen drie dagen";

overwegende dat deze bepaling als onuitvoerbaar beschouwd kan worden in situaties waarbinnen zon-, zater- en feestdagen vallen;

verzoekt de regering te bewerkstelligen dat de termijn gewijzigd wordt in drie werkdagen, ook wanneer daarvoor een novelle noodzakelijk zou zijn, en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt letter J (35657).

Handelingen I 2022/23, nr. 3, item 10, p. 39.

Minister Bruins Slot:

In de motie onder letter J vraagt de heer Koffeman om in een novelle in ieder geval zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdagen uit te sluiten. Ik heb betoogd dat op basis van de huidige wetgeving in de Algemene termijnenwet de zaterdag en zondag níet worden meegeteld en ook aangegeven dat op basis van de huidige Algemene termijnenwet ook voor feestdagen de termijn wordt opgeschort. In die zin kan ik tegen de heer Koffeman zeggen: het is al geregeld, er is geen novelle voor nodig. Ik heb toegezegd voor de Wet politieke partijen helder te zullen maken dat we het over werkdagen hebben. Daar zal ik dat dus sowieso doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief over de invoering van de Algemene wet gelijke behandeling van de BES (35.741) (T03546)

De minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat een afschrift van de brief aan de Tweede Kamer, met betrekking tot de verkenning van de Algemene wet gelijke behandeling, wordt verstuurd aan de Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03546
Status openstaand
Datum toezegging 20 december 2022
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Algemene wet gelijke behandeling
Caribisch Nederland
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Hammelburg, Bromet en De Hoop Handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond (35.741)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 14, item 25 - blz. 18

De heer Dittrich (D66):

“Ik dank de minister voor dit antwoord. Kunt u ook een tijdsplanning geven? We spreken hier al vrij lang over. Er zijn Kamerdelegaties geweest naar Bonaire, naar Sint-Eustatius, naar Saba. We spreken daar met de mensen. Dan komen we terug in Nederland en zeggen we "er wordt aan gewerkt". Nu hoor ik u zeggen dat er een verkenning komt. Dat is allemaal prima, maar op een gegeven moment moeten we ook boter bij de vis leveren. Wanneer is dit afgerond en wanneer kunnen de mensen daar gelijke rechten krijgen en gelijke toegang?”

Minister Bruins Slot:

“Ik zit even in m'n geheugen te graven als het gaat om de verkenning van de Algemene wet gelijke behandeling. Ik wil de Tweede Kamer in ieder geval binnenkort informeren waar we precies staan. Mijn bedoeling is om dat begin 2023 te doen. Wellicht kan ik hierbij toezeggen dat ik een afschrift van die brief aan de Eerste Kamer stuur, gezien de belangstelling op dit onderwerp.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 14, item 25 - blz. 36

Minister Bruins Slot:

(…)

“Verder heb ik toegezegd dat er een brief komt over de invoering van de Algemene wet gelijke behandeling van de BES in het eerste gedeelte van dit jaar.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren wijze waarop het democratisch tekort in het Koninkrijk wordt opgepakt middels twee brieven (36.071) (T03555)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe dat de staatssecretaris van BZK de Kamer binnenkort zal informeren over de wijze waarop het kabinet voornemens is om dit onderwerp, het democratisch tekort in het Koninkrijk, op te pakken.


Kerngegevens

Nummer T03555
Status openstaand
Datum toezegging 11 oktober 2022
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Caribisch Nederland
democratisch tekort
Koninkrijk
volksvertegenwoordigers
Kamerstukken Wet kiescollege niet-ingezetenen (36.071)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 3, item 11 - blz. 3

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

(…)

“Voorzitter. Dat ongemak vraagt nadere bezinning, zeker omdat ten aanzien van de verhoudingen binnen ons Koninkrijk toch al, en niet ten onrechte, het gevoel bestaat dat Nederland alles bepaalt en dat de stem van Nederlanders in het Caribisch deel van het Koninkrijk nauwelijks telt. We begrijpen dat die discussie te groot is voor dit wetsvoorstel, maar ik moet deze hartenkreet wel echt kwijt. Ik hoop dat de minister de noodzaak van die fundamentele bezinning op het democratisch tekort ook ziet en dat ze bereid is om het gesprek daarover in Koninkrijksverband verder te brengen. Dan gaat het niet alleen over vertegenwoordiging van de landen bij de behandeling van rijkswetten, zoals de regering al wil gaan voorstellen, maar om het bredere punt dat ik hier maak: dat Nederlanders die in het Caribisch deel van het Koninkrijk wonen, als enigen van alle Nederlanders geen invloed hebben op de samenstelling van de volksvertegenwoordiging.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 3, item 11 - blz. 16

Minister Bruins Slot:

(…)

“Voorzitter. Dan het democratisch tekort in het Koninkrijk. De heer Ganzevoort vroeg daarnaar. Het was vooral een pleidooi om daar iets aan te doen. Het staat natuurlijk een beetje los van dit wetsvoorstel, maar laat ik gewoon zeggen wat ik op dit moment weet. De staatssecretaris van BZK is primair verantwoordelijk voor dit onderwerp, omdat het met name Koninkrijksrelaties raakt. Maar omdat het ook gaat om democratie in brede zin, heb ik natuurlijk een medeverantwoordelijkheid. De staatssecretaris zal de Kamers binnenkort informeren over de wijze waarop het kabinet voornemens is om dit onderwerp op te pakken. De bedoeling is natuurlijk dat dit gebeurt in nauw overleg met de Caribische landen van het Koninkrijk.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 3, item 11 - blz. 16

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Ik weet dat er informatie aankomt over hoe men met de rijkswetten wil omgaan; dat was namelijk aangekondigd in het regeerakkoord. Maar mijn verzoek ging over de bredere vraag over Nederlanderschap in de Caribische landen. Hoe werkt dat hierin door? Dat is een principiële discussie. Het is inderdaad buiten de orde van vandaag, dus ik houd gauw mijn mond. Maar als u dat breder dan de rijkswetten kunt meenemen in de brief, heel graag.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 3, item 11 - blz. 17

Minister Bruins Slot:

“Ik heb begrepen dat over beide onderwerpen een brief komt.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief negatieve signalen opdracht tot compenseren IMG en NCG (35.603/36.094) (T03598)

De staatssecretaris Mijnbouw zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kluit (GroenLinks), toe dat hij na zal gaan of de opdracht tot compenseren van het Nationaal Coördinator Groningen (IMG) en Nationaal Coördinator Groningen (NCG) soms een probleem veroorzaakt. Er lijken signalen te zijn dat schadevergoedingen soms leiden tot het verliezen van toeslagen, en het kent mogelijk ook een relatie met eventuele aflossing van coronaschulden door bedrijven. De staatssecretaris zal een brief sturen, of het in de kabinetsreactie op de enquêtecommissie bespreken.


Kerngegevens

Nummer T03598
Status voldaan
Datum toezegging 11 april 2023
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Mijnbouw
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Herstel Groningen
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Groningen
Instituut Mijnbouwschade Groningen
Nationaal Coördinator Groningen
schaderegeling
Kamerstukken Novelle verbetering uitvoerbaarheid (36.094)
Versterking gebouwen in de provincie Groningen (35.603)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 2-3

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

(…)

“Dan de financiële aandachtspunten. Onze fracties hebben meerdere partijen gesproken die vrezen dat mensen in de problemen komen als gevolg van deze wet. Dat heeft te maken met het in één keer uitbetalen van een bijdrage. Mensen krijgen dan in één keer een groot bedrag op hun rekening. Zij vrezen toeslagenachtige fuiken. Ik heb twee voorbeelden. Iemand krijgt bijvoorbeeld een bedrag uitgekeerd en daarmee overschrijdt zijn inkomen de toeslagennormen van verschillende toeslagen. Hij verliest als gevolg daarvan deze toeslagen. Een ander voorbeeld: een ondernemer moet drie maanden zijn pand uit omdat dat gerenoveerd moet worden. Deze ondernemer heeft ook uitgestelde belastingbetalingen waarmee hij moeite heeft als gevolg van corona. Ook hij krijgt dit bedrag op zijn rekening gestort, waarna de Belastingdienst langskomt en dit meeneemt. Op papier lijken hier wel oplossingen voor te zijn, omdat er achteraf betaald kan worden. Dat betekent echter dat deze ondernemer geen inkomen heeft. De NCG merkt dat mensen in dit soort situaties de consequenties vaak niet goed kunnen overzien. Kan de staatssecretaris aangeven welke mogelijkheden hij ziet om te voorkomen dat de extra gelden die worden overgemaakt impact hebben op de toeslagenpositie, de uitkeringssituatie of de inkomenssituatie van mensen? Kan hij bijvoorbeeld toezeggen dat de Belastingdienst geen claims laat leggen op bedragen die bedoeld zijn voor schadeherstel of versterking dan wel compensatie van gerelateerde kosten?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 16

Staatssecretaris Vijlbrief:

(…)

“Mevrouw Kluit van GroenLinks vroeg hoe het zit met schadevergoedingen en het verliezen van toeslagen, en ook de relatie met eventuele aflossing van coronaschulden door bedrijven. We kunnen niet aan de Belastingdienst vragen om een uitzondering te maken, want dat is te ingewikkeld. Ik heb dat in een vorig leven ook gedaan. Dat is ingewikkelde materie. Wat je wel kunt doen, is het IMG en de NCG vragen om gewoon daarna te compenseren. Die opdracht hebben ze in principe. Maar ik vertrouw dit niet helemaal. U heeft blijkbaar signalen dat dit soms een probleem is. Ik ga die signalen na en ik zal daarover later rapporteren aan de Kamer, als mevrouw Kluit dat een goed idee vindt.”

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

“Dat vindt ze, want ze snapt dat dit complexe materie is. Het komt inderdaad uit de uitvoeringsorganisaties. Ik ga ervan uit dat die goed weten wat de problemen zijn. Op welke termijn denkt de staatssecretaris dat dit mogelijk is?”

Staatssecretaris Vijlbrief:

“Dat zou binnen een maand moeten kunnen. Ik moet dat gewoon even navragen en dan maak ik een briefje. Als het echt een probleem is, kan ik dat zelfs nog meenemen in de kabinetsreactie op het enquêterapport. Dat komt binnen een maand, ongeveer.”

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

“Ja, dank.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprekken coördinatiebesluit (35.603/36.094) (T03601)

De staatssecretaris Mijnbouw zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kluit (GroenLinks), toe dat hij in gesprek zal treden met de NCG, gemeenten en vertegenwoordigers van bewoners om te kijken of de coördinatiebepaling een probleem oplevert en hoe dit kan worden opgelost. Hier wordt de provincie bij betrokken.


Kerngegevens

Nummer T03601
Status openstaand
Datum toezegging 11 april 2023
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Mijnbouw
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Herstel Groningen
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gaswinning
Groningen
Nationaal Coördinator Groningen
Omgevingswet
Kamerstukken Novelle verbetering uitvoerbaarheid (36.094)
Versterking gebouwen in de provincie Groningen (35.603)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 2.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

(…)

“De staatssecretaris heeft hierin de afgelopen periode al het voortouw genomen en dat siert hem oprecht, al zijn we er, gezien de voorbeelden die ik net noemde, blijkbaar nog niet. Want na alle behartenswaardige woorden over het luisteren naar Groningers en met name de lange ontwikkeltijd van de novelle riep het bij onze fractie toch wel wat verbazing op dat de regio aangeeft niet zo goed uit de voeten te kunnen met de coördinatiebepaling. Sterker nog, ze vinden die onwerkbaar. De bepaling, die op 1 januari in werking moet treden en de coördinatie van samenhangende besluiten regelt, betekent in de praktijk een enorme bureaucratisering, aldus partijen als de provincie en de NCG. De regio stelt dat die bepaling de bestaande samenwerking onwenselijk doorkruist en zelfs dat die zou moeten komen te vervallen. Kan de staatssecretaris vertellen hoe hij hiermee wil omgaan? Is hij bereid om, na overleg met de regio, bijvoorbeeld voor de zomer met een nieuw voorstel te komen dat wel de steun van de regio heeft en niet de nadelen die men daar ziet? Is hij wellicht bereid om de coördinatiebepaling op te schorten tot er een werkbaar alternatief is? Graag een reactie.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 12-13.

De heer Atsma (CDA):

(…)

“Voorzitter. Dan een ander punt met betrekking tot de wet die nu voorligt. Dat heeft te maken met een recent aangenomen wet, namelijk de wet die betrekking heeft op wat collega Kluit van GroenLinks eerder naar voren bracht: de Omgevingswet stelt dat er sprake moet zijn van een coördinatiebepaling en een coördinatieregeling. Die is met alle goede bedoelingen in het leven geroepen, juist om het voor mensen en bedrijven makkelijker te maken, doordat ze maar bij één loket hoeven aan te kloppen en niet met ingewikkelde procedures van verschillende overheden geconfronteerd worden. Echter, nu zegt de provincie Groningen: "het is prachtig dat de Omgevingswet er is, maar zou het niet dienstig zijn om daar toch nog eens kritisch naar te kijken, omdat én de betrokken provincie — in dit geval Groningen — én de regio, de verschillende gemeenten en/of de waterschappen die in het gebied actief zijn, er niet om hebben gevraagd". Als je nu kijkt naar de positie van de gedupeerden, zou het best eens zo kunnen zijn dat de Omgevingswet en de coördinatiebepaling die daarin is verwoord, tot een onnodige vertraging leidt en tot nieuwe frustraties bij gedupeerden. Ik zeg dit ook in de richting van de heer Vos, want anders hadden we het wellicht nu niet geweten en is het dus misschien toch goed dat het hier nog even op tafel is gelegd. Dus de vraag van onze kant richting de staatssecretaris is of hij zou kunnen aangeven of die coördinatiebepaling voor dit specifieke geval wellicht buiten werking zou kunnen worden gesteld. En als dit niet kan, moet dit misschien via wetgeving worden georganiseerd. Ik kan me voorstellen dat, kijkend naar het argument dat de provincie Groningen in onze richting hanteert, die urgentie breed wordt gevoeld, zowel aan gene zijde als aan deze zijde. Desnoods zouden we dat via een motie aan de Kamer willen voorleggen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 24.

Staatssecretaris Vijlbrief:

(…)

“De coördinatiebepaling regelt dat de vergunningverlening tegelijkertijd met het versterkingsbesluit wordt voorbereid. Hiermee wordt geborgd dat de eigenaar alleen met de NCG te maken heeft en niet ook nog een keer met de gemeente. Maar ik hoor ook dezelfde signalen, dus wat ik mevrouw Kluit wil toezeggen, is dat ik in overleg ga met de NCG, gemeenten en vertegenwoordigers van bewoners om te kijken of dit echt een probleem is en of ik dat eventueel op een andere manier kan borgen. Dat kan ik dus toezeggen.”

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

“Dat is hartstikke mooi. Ik denk ook aan de heer Atsma, die daar ook naar gevraagd heeft. En misschien kan ook de provincie daarbij betrokken worden, want met name de provincie maakt zich hier heel druk over.”

Staatssecretaris Vijlbrief:

“Dat zal ik graag doen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kijken naar mogelijke uitzondering ondertekenen akte van cessie (35.603/36.094) (T03602)

De staatssecretaris Mijnbouw zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kluit (GroenLinks), toe dat in de kabinetsreactie, en anders in komende weken, gekeken wordt naar een mogelijke uitzondering in individuele gevallen op de verplichting om een akte van cessie te tekenen.


Kerngegevens

Nummer T03602
Status openstaand
Datum toezegging 11 april 2023
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Mijnbouw
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Herstel Groningen
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gaswinning
Groningen
procederen
versterking
Kamerstukken Novelle verbetering uitvoerbaarheid (36.094)
Versterking gebouwen in de provincie Groningen (35.603)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 2.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

(…)

“Dan ga ik op twee punten wat meer in detail in: de akte van cessie en de fiscale, financiële impact van de operatie. Allereerst die akte van cessie. Het is voor onze fracties best wel duidelijk waarom een akte van cessie nodig is. Tegelijkertijd horen wij in het gebied grote zorgen hierover. Het gaat niet zozeer om de juridische onderbouwing ervan, maar met name over de emotionele onderbouwing. Immers, stel dat je tien jaar tegen de NAM en de overheid hebt geprocedeerd en dat je geprobeerd hebt om daar erkenning voor te krijgen, terwijl tegelijkertijd de overheid jarenlang niet een betrouwbare partner voor jou is geweest. Dan is het voor sommige mensen heel moeilijk om afscheid te nemen van een claim op de NAM. De NCG verwacht aanzienlijke problemen in de voortgang hierdoor. Niet vanwege de juridische helderheid, maar juist vanwege die emotionele impact. Wij vragen ons af: kan dit nou niet anders? Is het nou niet mogelijk om in één keer voor al die betrokkenen in het gebied standaard de claim op de NAM over te nemen, waarbij een individuele burger desgewenst kan aangeven dat deze hem wil behouden? Dan hoeft niet iedereen individueel afscheid te nemen. Graag een antwoord.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 24.

Staatssecretaris Vijlbrief:

(…)

“Ik denk dat ik een heel eind ben. Ik moet nog iets zeggen over de akte van cessie. Mevrouw Kluit stelde voor om generiek alle vorderingen op de NAM over te dragen op de Staat. Je kunt je afvragen of je dat wilt. Er zijn misschien bewoners die dat niet willen. Ik ga kijken — ik ben bereid om dat toe te zeggen — of er ruimte is om in individuele gevallen een uitzondering te maken op de verplichting om een akte van cessie te tekenen. Zo zouden we het kunnen proberen te doen. Het kan zijn dat dat wettelijk geregeld moet worden. Ik hoop het niet, maar daar moet ik naar kijken.”

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

“Als ik het goed begrijp, zegt de staatssecretaris om het om te keren, dus om generiek te zeggen: we nemen afscheid, en als u het wil behouden, kan dat.”

Staatssecretaris Vijlbrief:

“Ik moet me hier echt even in verdiepen en daarover gaan praten.”

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

‘Dat snap ik. Heeft de staatssecretaris enig idee hoelang dit nadenken duurt?”

Staatssecretaris Vijlbrief:

“Ik denk heel kort. Het liefst neem ik al deze dingen straks mee in de kabinetsreactie, want anders blijven we aan de gang. Het is eigenlijk de bedoeling dat dit de komende weken gebeurt.”

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

“Oké. Dan wacht ik nog even.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toekomstige technologieën die decentrale dataopslag mogelijk maken onderzoeken en gebruiken (34.972/35.868) (T03652)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe dat wanneer in de toekomst technologieën worden bedacht die decentrale opslag mogelijk zouden maken, bij het gebruik van de inlogmiddelen, die ook onderzocht en gebruikt gaan worden.


Kerngegevens

Nummer T03652
Status openstaand
Datum toezegging 21 februari 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen data
decentraal
digitale overheid
inlogmiddelen
opslag
Kamerstukken Novelle Wet digitale overheid (35.868)
Wet digitale overheid (34.972)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 10, item 12 - blz. 1

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

(…)

“Een struikelblok zit bij de digitale toegang tot publieke dienstverlening. Dat is wat ons betreft het belangrijkste punt. In onze ogen is ten eerste een verkeerde afslag genomen. Ten tweede is het op het punt van de decentrale opslag niet goed geregeld. Over die decentrale opslag is al heel wat uitgewisseld. Volgens de regering is een systeem met centrale opslag niet riskanter dan een systeem met decentrale opslag. Want, zo zegt de regering bij de beantwoording van de vragen, bij hacken is er altijd een risico; je moet het gewoon goed beveiligen. Dat laatste is natuurlijk waar, maar de regering miskent daarmee dat het veel aantrekkelijker is om een centrale opslag te hacken en dat een hack daarbij veel ernstigere en grootschaligere gevolgen heeft. Ik vraag de staatssecretaris waarom ze niet ook op dat punt de gevraagde verbetering heeft aangebracht. Deskundigen zeggen dat dit echt veiliger is, niet alleen als het gaat om hacken, maar ook als het gaat om dataminimalisatie en privacy by design. Had die privacy by design, die nu wel in de novelle is verankerd, niet ook vertaald moeten zijn in decentrale opslag? Dat is toch heel nauw aan elkaar verbonden? Graag een reactie van de minister.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 18

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Ik zou willen overstappen naar het onderwerp centraal-decentraal. Dat had te maken met een aantal vragen die door onder anderen de heer Ganzevoort werden gesteld over waarom ik niet kies voor een decentraal systeem. Dat vergt dat we nog even proberen heel precies te zijn. Inlogmiddelen zorgen ervoor dat je kunt inloggen bij de overheid en dat je zaken kunt doen met die overheid. Er zijn ontwerpen voor inlogmiddelen waarbij de vraag is of de gegevens dat je gisteren hebt ingelogd bij de Belastingdienst of eergisteren bij het UWV, enzovoort, enzovoort, alleen worden bewaard op je eigen smartphone. Dat betekent dat, wanneer dat nodig zou zijn, je alleen zelf nog kunt terughalen dat je contact hebt gehad of dat je een bepaalde transactie hebt gedaan met een overheidsdienst. Wij vinden dat die situatie net iets te kwetsbaar. We vinden het belangrijk dat er ook wordt geregistreerd bij partijen wanneer je hebt ingelogd om daarmee te kunnen bewijzen dat je dat daadwerkelijk hebt gedaan op het moment dat jouw smartphone er niet meer is. Ik denk wel dat het relevant is dat dat allemaal zo minimaal mogelijk is. We willen natuurlijk zorgen dat data-uitwisselingen en dataopslag zo minimaal mogelijk zijn. Een van de punten waaraan ik zou willen werken, is of je die loggingsinformatie — wanneer heb je bij welke dienst ingelogd? — op een andere manier wat meer decentraal zou kunnen vastleggen. Op dit moment zien we daar nog niet direct de mogelijkheden voor, maar het is wel goed om daar verder naar te kijken. Ik kan me namelijk ook heel goed voorstellen dat mensen het belangrijk vinden dat dit soort informatie zo decentraal mogelijk blijft en niet op een andere plek wordt vastgelegd.”

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Als ik het goed zie, zijn er drie plekken waar je het zou kunnen opslaan of zou kunnen loggen. Dat is bij de gebruiker, dus bij mijzelf op mijn eigen smartphone. Dat is bijvoorbeeld bij de Belastingdienst. En dat is in mijn geval bij DigiD of welk inlogmiddel ook. De vraag over decentrale opslag gaat natuurlijk heel erg over het inlogmiddel: waar gebeurt het? Maar de argumentatie van de staatssecretaris overtuigt me niet helemaal, omdat in dit geval de Belastingdienst hoe dan ook zal registreren dat ik ingelogd heb. Wat is er meer nodig dan dat zij weten dat ik ingelogd heb? Waarom zou de aanbieder van het inlogmiddel ook moeten registreren waar ik ingelogd heb?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Dat moet de aanbieder van het inlogmiddel om ook zeker te weten dat dat gebeurd is. Want ook bij de Belastingdienst, bij UWV enzovoort, enzovoort, wordt niet altijd alles geregistreerd. Het gaat er dus vooral om dat je zelf die loggingsinformatie kunt laten zien, en daar ook toegang toe hebt. U heeft eerder gevraagd: kan je die informatie niet ook gewoon alleen maar laten zijn bij de persoon over wie het gaat? Dan is die informatie dus niet bij het inlogmiddel en niet bij het bedrijf waar je hebt ingelogd. Het kan bijvoorbeeld ook dat je bij zo'n bedrijf wel hebt ingelogd, maar dat dat mislukt is, terwijl je dus wel degelijk een poging hebt gedaan. Wij denken dat het verstandig is om burgers te kunnen blijven helpen met hun logginsformatie. Maar we willen wel onderzoeken of je dat uiteindelijk ook op een decentrale manier kunt doen: een manier die we nu nog niet kennen, maar die we wel willen onderzoeken.”

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

"Een manier die we nog niet eens kennen." Dat is bijna transcendent. Zo vind ik het ingewikkeld worden. Voor mij is de vraag simpeler dan dat. De Belastingdienst registreert het als ik inlog of niet. Dus als de Belastingdienst niet registreert, heb ik niet ingelogd. Het werkt precies hetzelfde als ik een brief stuur naar de Belastingdienst. Als die brief daar niet aankomt, wordt die niet geregistreerd. Als ik met de post een brief stuur die wél aankomt, dan staat de brief in het postboek. De vraag is dus eigenlijk volgens mij vrij simpel: welke meerwaarde heeft nou het registreren bij het inlogmiddel? De staatssecretaris zegt daarop: dat is eigenlijk een extra zekerheid. Maar die extra zekerheid vormt ook een extra risico. Dat decentrale verdient volgens mij volgens alle privacyadviseurs de voorkeur. Waarom wordt dit dus niet losgelaten?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 18-19

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Inderdaad denkt niet iedereen daar hetzelfde over. Er zijn zeker mensen die hebben aangegeven, ook aan ons, dat het relevant is om dat te overwegen. Daarom wil ik dat ookgraag verder onderzoeken. Maar we weten ook dat het voor mensen vaak heel vervelend is als ze moeten gaan nagaan bij welke instanties ze allemaal wel of niet hebben ingelogd en wanneer dat heeft plaatsgevonden, en ze daarbij afhankelijk zijn van die aanbieders, dus van de Belastingdienst, van UWV, van een gemeente. Ze zijn er dan afhankelijk van of die instanties die logging daadwerkelijk goed hebben gedaan. Mensen vinden het vaak veel fijner als ze dat ook zelf kunnen onderzoeken, en kunnen blijven onderzoeken, ook wanneer hun telefoon gestolen is, verdwenen is, in het water gevallen is of anderszins. Dat is dus de reden waarom wij daarvoor nu de mogelijkheid willen creëren waarbij je dus die loggingsinformatie ook hebt. Maar u vroeg ook steeds: bent u wel bezig met nadenken over de vraag of er een nieuwe technologie is die op een goede manier burgers kan helpen? Nou, die technologie wil ik heel graag onderzoeken. Want als die er is, hoeft het niet meer bij het inlogmiddel te gebeuren en zou het op een andere manier kunnen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 19

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Maar het is dus alleen nodig voor die situaties waarin én de Belastingdienst het niet geregistreerd heeft, én ik mijn telefoon kwijtraak? Ik vind het wel een overkill aan regelingen. Ik zou zeggen: geef dan toch echt de voorkeur aan decentraal.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Maar heel veel burgers loggen in bij heel veel verschillende overheidspartijen. Ze moeten dan al die overheidspartijen gaan bellen om te vragen: wat is mijn inloghistorie bij u? Dat geldt ook voor de ondersteuning als het niet lukt om in te loggen, of bij het ervoor zorgen dat je hulp krijgt. Al die elementen zitten daar dan niet in. Er is dan dus geen hulp wanneer het niet lukt om in te loggen. Je weet niet bij welke partijen het was, of je moet ze allemaal bellen. Die service willen wij graag aan burgers blijven bieden. En ik maak daarbij nogmaals wel de opmerking dat het mij verstandig lijkt om te kijken of we dat niet uiteindelijk ook decentraal kunnen doen. Wat mij betreft is dat een toezegging, tenzij u zegt: wat mij betreft hoeft het niet.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 32

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

(…)

“Wat de decentrale opslag betreft zijn wij niet overtuigd. Ik ben wel blij met de toezegging — en die noteer ik toch maar graag — dat wanneer in de toekomst technologieën worden bedacht die dit probleem voor ons gaan oplossen, die ook onderzocht en gebruikt gaan worden. Maar ik ben niet overtuigd door de argumentatie dat die decentrale opslag niet gewoon überhaupt beter is. Daar ben ik dus wel van overtuigd, maar ik ben er niet van overtuigd dat een centrale opslag mogelijk zou moeten blijven.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijkse rapportage ontwikkelingen digitale overheid (34.972 / 35.868) (T03653)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Talsma (ChristenUnie) en Koole (PvdA), toe dat zij de Kamer jaarlijks een rapportage zal toesturen betreffende het functioneren van het stelsel, inclusief de capaciteit van de RDI en de samenwerking op Europees niveau betreffende de toezichthouders en overige nieuwe ontwikkelingen.


Kerngegevens

Nummer T03653
Status deels voldaan
Datum toezegging 21 februari 2023
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
mr. H.P. Talsma (VVD)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen digitale overheid
Rijksinspectie Digitale Infrastructuur
toezicht
Kamerstukken Novelle Wet digitale overheid (35.868)
Wet digitale overheid (34.972)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 10, item 12 - blz. 12

De heer Talsma (ChristenUnie):

(…)

“Voorzitter. Het in de wet opgenomen verbod op het verhandelen van persoonlijke gegevens maakt op mijn fractie op het eerste oog een robuuste en effectieve indruk, zeker met de toelichting die de staatssecretaris gaf in haar reactie op vragen vanuit deze Kamer. In die reactie gaf zij aan dat zij bij overtreding van de regels zelf zal ingrijpen of zal laten ingrijpen. In het kader van de handhaafbaarheidstoets vraag ik de staatssecretaris dat wat nader en concreter toe te lichten. Artikel 17, lid 5, bepaalt dat het Agentschap Telecom belast is met toezicht. Welke vormen van optreden bij overtreding van de regels en welke mogelijke uitkomsten van dat optreden zijn eigenlijk denkbaar? Bovendien is voor controle en handhaving capaciteit nodig. Verschillende collega's hebben daar al de vinger bij gelegd. Op eerdere vragen of die capaciteit er bij het Agentschap Telecom of elders daadwerkelijk is, reageerde de staatssecretaris met de mededeling dat haar geen signalen hebben bereikt van het tegendeel. De vraag van mijn fractie is of de staatssecretaris ons in dit debat op dit punt wat gefundeerder en concreter gerust kan stellen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 24

De heer Talsma:

(…)

“Het laatste punt dat mijn bijzondere belangstelling heeft, betreft de capaciteit voor de handhaving van dit soort regels. Daar heb ik in eerste termijn iets over gevraagd. De staatssecretaris heeft eerder in de schriftelijke voorbereiding gereageerd met de mededeling dat haar geen signalen hebben bereikt dat de capaciteit niet toereikend zou zijn. Dat is op zich een heel prettige ondergrens, maar ik zou het zeer waarderen als de staatssecretaris ons hier iets concreter en iets gefundeerder gerust zou kunnen stellen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 29

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“De heer Talsma stelde een vraag over de capaciteit bij de RDI. Wij zijn veel met de mensen van de RDI in gesprek. Zeker mijn medewerkers spreken maandelijks met hen. We moeten natuurlijk inderdaad zorgen dat er voldoende capaciteit is, zowel in termen van omvang, als in termen van kennis en kunde. Er moet in die zin voldoende capaciteit zijn om ook goed te kunnen blijven toetsen. Ik wil u daarover twee dingen aangeven. In de eerste plaats zullen wij uw Kamer jaarlijks informeren over het functioneren van dit stelsel, inclusief dit onderwerp. Dus: hoe gaat het met het functioneren van de toezichthouder? En in de tweede plaats zal ik u daarbij laten weten hoe wij ook samenwerken met de andere Europese toezichthouders. Dat gebeurt nu ook al vrij intensief, omdat er ook vanuit de verschillende landen en lidstaten wordt gekeken hoe zij dat toezicht goed kunnen invullen. Daar kan ik dan ook iets meer over vertellen. Met welke van deze toezichthouders hebben we contacten? Waar gaan die over? Hoe informeren we elkaar wanneer we bijvoorbeeld zien dat inlogmiddelen die in een bepaalde lidstaat zijn toegelaten, volgens ons bijvoorbeeld problematisch zijn, of wanneer we zien dat er daarmee dingen niet goed gaan?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 29

De heer Koole (PvdA):

“Dank voor dit antwoord. Betekent dit ook dat je, zodra zo'n bigtechbedrijf zich meldt en erkenning krijgt in een ander Europees land en daarmee dus automatisch ook in Nederland, actie kunt ondernemen en de afspraak kunt maken dat je, zoals ik net beschreef, permanent kunt volgen dat dat bedrijf toezicht toelaat, ook bij zo'n land, via de peerreview of anderszins? Kun je zeggen dat er van het begin af aan toezicht moet zijn, zodat we niet overgeleverd zijn aan de specifieke regels in een bepaald land? Kun je er op Europees niveau voor zorgen dat we er met z'n allen echt alles aan gaan doen om ervoor te zorgen dat, áls een bigtechbedrijf zich meldt, er dan ook echt van het begin af aan afspraken zijn en dat er toegang van het toezicht tot hun systeem is?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Volgens mij heb ik het eerder gezegd: ik maak me ook zorgen over de vraag of er partijen zijn die misbruik willen maken van dit stelsel. In principe hebben we de instrumenten, zowel in Nederland als internationaal, om dat te voorkomen. Maar ik ben het wel met u eens dat het belangrijk is dat die instrumenten ook worden ingezet, in welk land je je ook meldt als onderneming en wat ook de aard van je onderneming is, want of het nou een bigtechbedrijf of een kleiner bedrijf is, je wilt dat misbruik sowieso wordt voorkomen. Ik kan u via de rapportage die ik wil maken, op de hoogte houden van wie zich meldt en hoe het toezicht georganiseerd is. Mochten we daar dingen in zien waarvan we zeggen dat ze onvoldoende zijn, dan kunnen we die ook met onze collega's gaan bespreken. Volgens mij is het wel goed om te weten dat de collega-toezichthouders van de RDI, die van de andere lidstaten, dit onderwerp wel degelijk hoog op de agenda hebben staan.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 32

De heer Koole (PvdA):

“Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging dat ze de Kamer op de hoogte zal houden van de voortgang op Europees niveau wat betreft de toezichthouders en wat er aan plannen wordt ontwikkeld. Mijn vraag in de tweede termijn was om de plussen die in de novelle staan ook actief op Europees niveau in te zetten. Begrijp ik goed uit de woorden van de staatssecretaris van zojuist dat dat ook het doel is van deze regering? Wil ze de plussen uit de novelle actief uitdragen in Europa en tot Europese regelgeving realiseren?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“In het algemeen zeker. Daar is gelukkig steeds meer steun voor in Europa. Die is er niet in alle opzichten, maar in grote opzichten wel. Overigens kan ik dat niet meer zomaar toevoegen aan de eIDAS-verordening waar we het vandaag over hebben en die al stamt uit 2014. Die verordening is nou eenmaal al afgerond. Maar in andere soorten regelgeving, of het nou gaat om de AI Act, de kunstmatige intelligentie, of straks ook om het realiseren van Europese identiteiten, zal ik dat altijd, zoals ik tot nu toe ook altijd heb gedaan, met heel veel verve doen, omdat ik er ontzettend veel waarde aan hecht dat dit goed geregeld wordt.

Voorzitter. Ik rond af. De wet waar we het vandaag over hebben, regelt het recht voor burgers en bedrijven om veilig en goed digitaal zaken te kunnen doen met de overheid. We zorgen voor goede veiligheidsstandaarden bij websites, voor allerlei privacywaarborgen, voor machtigingen, voor het gebruik van je DigiD, voor het gebruiken van sites als MijnOverheid. Het zorgt er vooral voor dat gevoelige gegevens, zoals medische gegevens, ook echt op een goede manier worden gebruikt. Ik vind het ontzettend belangrijk dat we dat doen en ook doen op een manier die werkt voor de hele overheid en dat de thema's waar we vandaag over gewisseld hebben niet alleen goed in de wet en de wetsteksten terechtkomen, maar dat we die ook gaan leven. Daar ga ik deze Kamer graag in onze jaarlijkse rapportages over van informatie voorzien.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Communiceren goedkeuring inlogmiddelen (34.972 / 35.868) (T03654)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe dat uitdrukkelijk wordt aangegeven, inclusief criteria, op grond waarvan bepaalde Nederlandse inlogmiddelen worden goedgekeurd. Hierdoor wordt meer aandacht besteed aan de communicatie richting burgers.


Kerngegevens

Nummer T03654
Status openstaand
Datum toezegging 21 februari 2023
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen communicatie
digitale overheid
erkenning
Europa
inlogmiddelen
Kamerstukken Novelle Wet digitale overheid (35.868)
Wet digitale overheid (34.972)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 7-8

Mevrouw Prins (CDA):

“Ik heb nog een aanvullende vraag. Ik ga uit van wat u net zei. Dat betekent dus dat de burger straks kan kiezen. Maar hoe weet de burger dan dat er bepaalde inlogmiddelen door de Nederlandse overheid zijn gecheckt, gescreend, getoetst et cetera, en dat dat bij bijvoorbeeld een inlogmiddel uit — ik noem een heel ander land — Roemenië of Bulgarije niet het geval is? Hoe zorgen we ervoor dat de burgers weten waar ze dan tussen kiezen?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Het superformele antwoord is: het wordt gepubliceerd in het Staatsblad. Dat zegt natuurlijk wel iets. Dat zegt iets over het feit dat wíj die erkenning hebben gedaan. Maar ik denk dat het van belang is dat wij aan Nederlanders ook duidelijk maken welke inlogmiddelen door ons erkend zijn, gecheckt zijn enzovoort, enzovoort. Ik hecht er dus wel aan dat Nederlanders weten welke van die inlogmiddelen ook door de Nederlandse toezichthouder, in dit geval de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, extra zijn gecheckt.”

Mevrouw Prins (CDA):

“Mag ik zover gaan dat u een duidelijke toezegging geeft dat u voor het brede publiek uitdrukkelijk gaat communiceren welke inlogmiddelen door Nederlandse autoriteiten zijn gekeurd? En kunnen we wellicht zelfs denken aan een keurmerk?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Er ís dus een keurmerk, want je bent pas erkend als je dat keurmerk hebt. Je wordt pas gepubliceerd en toegelaten in Nederland als onderdeel van het Europese stelsel als je dat keurmerk hebt. Maar ik denk dat het goed is dat we twee dingen doen. We moeten gewoon laten zien welke van die inlogmiddelen in Nederland erkend zijn, zodat het voor de Nederlandse burger helder is dat er een toets gedaan is, en niet alleen maar dat die toets is gedaan door een Nederlandse partij. Nogmaals: dat laat onverlet dat er ook andere partijen toegelaten moeten worden.”

Mevrouw Prins (CDA):

“De laatste keer. Ik zou toch graag de toezegging horen dat heel uitdrukkelijk wordt aangegeven, inclusief criteria, op grond waarvan wij de bepaalde Nederlandse inlogmiddelen goedkeuren, dus niet alleen DigiD, maar ook inlogmiddelen van private aanbieders.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Dat doe ik graag. Als we een inlogmiddel erkennen, vind ik het namelijk belangrijk dat we ook aangeven waarom we dat doen, en dat is dus op basis van de vereisten die we in deze wet vastleggen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 23

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Ik heb als toezegging van de staatssecretaris genoteerd dat er extra aandacht wordt gegeven aan de communicatie, maar ik wil dit hier nog even extra benadrukken, omdat ik denk dat dit cruciaal is, ook voor de toekomst.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Blijven kijken naar betrouwbaarheid regulering digitale overheid (34.972 / 35.868) (T03657)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe dat zij voortdurend zal blijven kijken naar de veiligheid en betrouwbaarheid van de regulering, waarbij gekeken wordt naar elementen zoals algoritmische discriminatie.


Kerngegevens

Nummer T03657
Status openstaand
Datum toezegging 21 februari 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen algoritmen
digitale overheid
discriminatie
Kamerstukken Novelle Wet digitale overheid (35.868)
Wet digitale overheid (34.972)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 3

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Eerlijk gezegd zoek ik nog naar iets meer kritische reflectie, want volgens mij hebben we in de afgelopen jaren ook een aantal andere dingen gezien. We hebben gezien dat er een enorm risico is van datamaximalisatie in plaats van dataminimalisatie. Vanochtend nog las ik in de media dat de Nederlandse overheid van alle reizigers via Schiphol van alles en nog wat registreert, tot en met hun menuvoorkeur aan toe. Dat bewaren we vijf jaar, tegen alle wetten in. Worden dit soort kritische reflecties ook meegenomen? Ik zoek niet zozeer naar een staatssecretaris die gaat uitleggen dat het echt een heel goede wet is. Ik zoek veel meer naar een gesprek over de vraag: als we dit goed hebben geregeld, zijn we dan helemaal up-to-date? Of zijn er toch een aantal elementen waarvan de regering zegt: die moeten we misschien toch nog meenemen, hetzij vandaag, hetzij de komende tijd, omdat hier nieuwe zorgen zitten?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Als ik die elementen zou zien, mag u erop vertrouwen dat ik die toevoeg. Het hele werkprogramma dat ik heb als staatssecretaris over digitalisering, gaat over de vragen of iedereen kan meekomen, of je regie hebt en of je het kunt vertrouwen. Daarbij spelen allerlei elementen een rol, zoals de algoritmes waarover u het heeft. Een groot onderdeel van het belang is dat we ervoor zorgen dat algoritmes in Nederland op een ongelooflijk zorgvuldige manier worden gereguleerd, ongeacht of ze worden gebruikt door overheden of door private partijen. Dat ben ik zeer met u eens. Dat is een grote zorg en daar moeten we hard aan werken. Als het specifiek over dit inlogmiddel gaat, vind ik het heel erg belangrijk — dat zeg ik u ook graag toe — dat wij voortdurend blijven kijken naar de veiligheid en betrouwbaarheid ervan. Dat is namelijk precies wat je wilt. Je wilt dat je nu op een veilige manier kan inloggen, maar dat dat volgend jaar en het jaar daarna ook nog zo is. Je wilt ook dat je technologie kunt inzetten om dat te kunnen blijven doen als er nieuwe, betere technologie komt. Dat vind ik echt heel erg belangrijk. Op dit moment werken we met het hoogste betrouwbaarheidsniveau. Op basis van die novelle hebben we gezegd dat we nog weer scherper kijken naar privacy by design en dat we nog meer inzetten op open source om ervoor te zorgen dat nieuwe technologie en lekken in software tijdig worden herkend. Die waarborgen zitten er op dit moment in. We kiezen echter niet voor één technologie of één middel noodzakelijkerwijs, omdat we de mogelijkheid willen kunnen bieden om die ontwikkelingen te blijven doormaken. Maar laat ik er helder over zijn: met u ben ik zeer bezorgd over een aantal ontwikkelingen in de digitale samenleving en in de transformatie. Het is dus heel erg belangrijk dat we zeker weten dat jij het bent als je zakendoet met de overheid en dat je werkelijk wilt doen wat je aangeeft.”

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Dat gaat over de inlogmiddelen en daar komen we de rest van de middag nog uitgebreid over te spreken. De wet gaat echter ook over standaardisering van de infrastructuur en dergelijke. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of zij zou willen overwegen om, bijvoorbeeld voor de volgende tranche, te kijken hoe elementen als algoritmische discriminatie onderdeel kunnen worden van de regelgeving. Dat gaat ook over bijvoorbeeld standaardisering.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Daar wil ik zeker heel graag naar kijken, dus die toezegging doe ik graag. Of dat in een volgende tranche aan de orde is, daar moeten we goed naar kijken. We zijn natuurlijk al bezig met regelgeving op dit gebied. Er goed naar kijken of er bij een volgende tranche nog verdere waarborgen nodig zijn, dat zeg ik u graag toe.

Wat natuurlijk van belang is, is dat we voldoende blijven kijken naar de veiligheid van deze inlogmiddelen. Het is maar een kleine, maar niet onbelangrijke stap als het gaat over het vormgeven van de digitale overheid. Dat moet op een goede manier gebeuren, zodat er een goede balans zit tussen controle en ervoor zorgen dat je kunt doen wat je wilt doen. Ondanks het feit dat er mensen zijn die het moeilijk vinden om digitaal zaken te doen met de overheid — ik kom daar straks nog op terug — weten we dat er ook veel mensen zijn die het heel fijn vinden. Dat zijn niet alleen particulieren, maar ook bedrijven. Door de wet zodanig flexibel te maken dat er ook in onderliggende regelingen verder kan worden aangescherpt, hopen we een stelsel te creëren dat daadwerkelijk de komende tijd de tand des tijds kan doorstaan.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Afschrift toezichtkader Wet digitale overheid (34.972 / 35.868) (T03658)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe dat dat de Kamer een afschrift krijgt van het toezichtkader betreffende misbruik bij de Wet digitale overheid wanneer deze er is.


Kerngegevens

Nummer T03658
Status openstaand
Datum toezegging 21 februari 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen digitale overheid
toezicht
toezichthouders
veiligheid
Kamerstukken Novelle Wet digitale overheid (35.868)
Wet digitale overheid (34.972)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 30

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“De beste beveiliging lijkt me om die private aanbieders niet toe te laten, maar die discussie hebben we al gevoerd. Laat ik het nu wat toespitsen op de toezichthouders, in ieder geval op de Nederlandse inspectie. Op wat voor manier toetst die dat dan eigenlijk? Is dat een kwestie van een afvinklijstje, waar wat vinkjes bij moeten staan, dus waarbij wordt gezegd: als dit, dat en dat klopt, is het oké? Of wordt er ook meer kwalitatief gekeken naar wat voor soort aanbieder het eigenlijk is, en niet alleen materieel naar hoe de processen lopen?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Dat laatste dus. Er wordt inderdaad niet alleen een soort afvinklijstje gebruikt, maar er worden ook daadwerkelijk onderzoeken binnen het bedrijf gedaan. Daar moet het bedrijf dus ook toegang tot verlenen. Er is ook sprake van die peerreview. Met andere woorden, je kunt niet in Nederland worden toegelaten als je niet ook gepeerreviewd bent of als dat onderzoek niet ook bekeken is door de toezichthouders van andere lidstaten. Andersom geldt dat dus ook voor lidstaten om ons heen. Dat is dus absoluut de bedoeling. Ik hecht er ook aan om nog maar even te zeggen dat ik dat zelf ook zeer belangrijk vind. Er moeten ook controles op papier plaatsvinden, maar die zijn natuurlijk niet voldoende om er een beeld van te krijgen of het ook goed georganiseerd is. Ik hecht er dus aan dat dat gebeurt, dat de toezichthouder dat ook gaat doen en dat hij daar de middelen niet alleen zelf voor heeft, maar dat hij die zo nodig ook kan inhuren. Als er getwijfeld wordt of als er extra expertise nodig is, dan moeten die middelen ook kunnen worden ingehuurd.”

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Volgens mij delen we de intenties. We zoeken inderdaad naar de manier waarop we het binnen de omstandigheden zo veilig mogelijk maken. Is daar al een uitgewerkt toezichtkader voor ontwikkeld? Of zijn dat alleen maar de criteria zoals die algemeen in de wetgeving staan? En als er al een uitgewerkt toezichtkader is, zouden we dat dan kunnen krijgen?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Nee, dat is er nog niet, maar als dat opgesteld wordt, kan ik er natuurlijk voor zorgen dat u dat krijgt. Dat wordt opgesteld, maar dat hebben we nu nog niet.”

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Dank voor die toezegging.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek ondergrens opensourcecommunities en financiële ondersteuning (34.972 / 35.868) (T03659)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van den Berg (VVD) en Talsma (ChristenUnie), toe dat zij onderzoek zal doen naar of een ondergrens kan worden gedefinieerd voor opensourcecommunities en hoe dit juridisch kan worden verankerd. Ook zal er gekeken worden naar financiële ondersteuning.


Kerngegevens

Nummer T03659
Status deels voldaan
Datum toezegging 21 februari 2023
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. C.F. van den Berg (VVD)
mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen digitale overheid
opensourcecommunity
Kamerstukken Novelle Wet digitale overheid (35.868)
Wet digitale overheid (34.972)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 10, item 12 - blz. 12

De heer Talsma (ChristenUnie):

(…)

“Een ander punt van aandacht is in dit debat al eerder aan de orde geweest. Dat blijft de invulling en toepassing van open source. Dat is iets waar mijn fractie op zichzelf positief tegenover staat. Voor dit onderwerp is er in de parlementaire behandeling al veel aandacht gewest. De antwoorden van de staatssecretaris hebben in toenemende mate helderheid geboden. Het moet gaan om software die transparant is en waarvan de broncodes gepubliceerd zijn. Ook moet er een zogeheten "community" omheen zitten, die ervoor zorgt dat er steeds weer wordt gewerkt aan het verbeteren van de software. De staatssecretaris noemde die community zelfs "superbelangrijk". Dat is een citaat. Juist dat superbelangrijke krijgt mijn fractie maar niet goed helder. Het door de staatssecretaris zelf gehanteerde fraaie voorbeeld van de cv-ketel, die geïnstalleerd moet worden en daarna regulier onderhoud krijgt, is hier niet meer bruikbaar, of de staatssecretaris moet een wel heel buitenissig onderhoudsprogramma voor haar verwarming hebben. Hoe zit het dan wel? De staatssecretaris heeft aangegeven dat zij zelf gaat stimuleren "dat er een community komt die meekijkt op alle bij inlogmiddelen gebruikte softwarecomponenten". Kan de staatssecretaris zo concreet mogelijk uitleggen wat zij hiermee bedoelt en wat we op dit punt van haar te verwachten hebben? Kan de staatssecretaris uitleggen of, en zo ja hoe, die "superbelangrijke" community's formeel worden ingebed?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 23

De heer Van den Berg (VVD):

(…)

“Wat bij mij verder overblijft, is het punt over de community die bijdraagt aan de veiligheid van de open source en de kwaliteit van de opensourcemiddelen. De staatssecretaris geeft aan dat zij animo ziet onder vrijwilligers om die rol op zich te nemen. Zij kan bug bounty's inzetten en onze regering hecht er belang aan dat dit goed geregeld is. Ik vind dat toch vrij zacht en vrij vrijblijvend blijven, want er is nergens gedefinieerd wat dan een goede community is of wat een goed functionerende community is, noch in omvang noch in kwaliteit. Dus we weten niet wanneer dat functioneren door het ijs zou zakken. Bovendien zegt de staatssecretaris dat de regering een inspanningsintentie heeft, maar geen juridisch geregelde verantwoordelijkheid. Graag zou ik van de staatssecretaris een toezegging krijgen dat een ministeriële regeling op dit punt verder wordt aangescherpt. Die moet dan meer duidelijkheid geven over wat de ondergrens is van het functioneren van die community en duidelijkheid geven over hoe de verantwoordelijkheid voor het voldoende functioneren van die community juridisch geregeld is.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 24

De heer Talsma (ChristenUnie):

“De vragen rondom de community's die ik in eerste termijn heb gesteld, zijn zojuist ook gesteld door collega Van den Berg. Ik sluit mij omwille van de tijd aan bij de vragen die hij daarover heeft gesteld.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 28

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“De heer Van den Berg en de heer Talsma vragen of er een soort ondergrens kan worden gedefinieerd voor opensourcecommunity's, zodat de kwaliteit daarvan zodanig voldoende is dat ze daadwerkelijk een functie hebben en kunnen zorgen voor het verbeteren van de software, en of dat in de ministeriële regeling kan worden opgenomen. Ik wil graag onderzoeken hoe ik dat juridisch kan verankeren. De vraag is al een paar keer gesteld en ook ik hecht eraan dat we voor onszelf definiëren wat een opensourcecommunity op z'n minst zou moeten kunnen realiseren. Ik weet niet of de ministeriële regeling daar de goede plek voor is, omdat die vooral gaat over de eisen die we stellen aan partijen die een erkenning vragen. Maar ik wil wel heel graag kijken of we dit op de een of andere manier ook juridisch kunnen onderbouwen en in ieder geval helder kunnen hebben wat onze ondergrens is, als het gaat over het functioneren van die community's. Ik ben het overigens eens met mevrouw Gerkens, die zegt dat die community's er gelukkig zijn, dat ze een hele belangrijke rol spelen en dat het over het algemeen helemaal niet nodig is om ze te stimuleren. Gelukkig is die zekerheid er in de digitale wereld.

Dan gaat het in de vraag van de heer Van den Berg nog over die financiële ondersteuning. Als het nodig is, kan ik er dus een bijdrage aan leveren, maar de onafhankelijkheid wordt natuurlijk ingewikkelder als je van tevoren ook dingen gaat regelen. Als we geld geven, wil je misschien ook nog anderszins dingen geregeld hebben. Onze ervaringen tot nu toe zijn dat dat voldoende is. Maar goed, als wij zien dat er niemand meer meekijkt naar die broncodes, is er altijd nog de mogelijkheid dat je dat op de een of andere manier anderszins gaat stimuleren. Dan lijken dingen als bug bounty's interessanter dan daadwerkelijk zeggen: doe een analyse op dit of dat. Hoewel, dat doen we op andere plekken ook. Maar zo'n bug bounty is veel onafhankelijker. Ik snap het, en ik zal het graag meenemen, in combinatie met het eerste punt dat ik net noemde.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek met minister voor Rechtsbescherming betreffende IT en algoritmes meenemen in vroeg stadium nieuwe wet- en regelgeving (CXLVII) (T03662)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe dat zij in gesprek zal treden met de minister voor Rechtsbescherming aangaande het vroegtijdig meenemen van IT en algoritmes bij het ontwikkelen van nieuwe wet- en regelgeving.


Kerngegevens

Nummer T03662
Status openstaand
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen algoritmen
wetgevingsbeleid
AI-gebruik
IT
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 10

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Voorzitter. Er wordt dus gewerkt aan het beter beheersen van de inzet van algoritmen bij de ontwikkeling en uitvoering van wet- en regelgeving. Het kabinet geeft daarbij aan dat daartoe ook de werkmethodes wetsanalyse en de Calculemus-FLINT-initiatieven worden ingezet. Zo komt er een handzaam instrument voor het zogenaamde uitvoeringsgericht wetgeven, dit ter ondersteuning van beleidsmakers, wetgevingsjuristen en uitvoerders. Onze fractie ondersteunt deze aanpak en heeft nog wel een paar vragen en opmerkingen.

Bij het genoemde team dienen uitdrukkelijk ICT'ers betrokken te zijn, maar dan wel mensen die de technologie en de consequenties van de inzet ervan kunnen overzien, die dus kunnen schakelen tussen inhoud en techniek en die beseffen dat techniek toepassen betekent dat je ook ethiek toepast. Graag een toezegging in dezen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 33

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“U vroeg ook naar een thema dat ook door anderen is genoemd: hoe zorgen we ervoor dat ICT'ers in een vroeg stadium betrokken zijn bij het maken van wetgeving, zodat je niet nog een hele vertaalslag moet maken die ertoe leidt dat je wellicht niet met de wet bereikt wat je er eigenlijk mee wilde bereiken? Het gaat er ook om dat je ervoor zorgt dat de mensen die de wetten maken, voldoende technologiekennis hebben om te zien wat de consequenties zijn van bepaalde keuzes die erin zitten. Die brede toepassing van die werkmethodes, of het nou gaat over dat Calculemus-FLINT of de wetsanalyses die wij zelf aan het ontwikkelen zijn, bevorder ik heel graag, omdat het namelijk zo ontzettend nodig is. Samen met de minister voor Rechtsbescherming ga ik kijken hoe we dat kunnen vertalen in het wetgevingsbeleid, juist om te zorgen dat bij nieuwe wet- en regelgeving die we maken, we al in een heel vroegtijdig stadium de vertaling in de uitvoering meenemen, in dit geval de uitvoering in IT en in algoritmes.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek met minister voor Rechtsbescherming betreffende evaluatiebepalingen toetsing AI-gebruik (CXLVII) (T03663)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat zij in gesprek zal gaan met de minister voor Rechtsbescherming aangaande het vormen van concrete evaluatiebepalingen bij toetsing AI-gebruik.


Kerngegevens

Nummer T03663
Status openstaand
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen artificiële intelligentie
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 22

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Voorzitter, ik ga weer door. Wetsvoorstellen die door de Eerste Kamer zijn aangenomen en die met behulp van AI ten uitvoer worden gelegd, zullen echt een heel heldere evaluatiebepaling moeten gaan behelzen. Het gebruik en de effecten van AI moeten daarin onder de loep worden genomen. Maar — het is ook al eerder door anderen gezegd — er zijn natuurlijk ook wetsvoorstellen, denk aan de Wet politiegegevens, die helemaal geen AI regelen. Dus we hebben ons daar in de Eerste Kamer helemaal niet over uitgesproken. De praktijk gaat het dan wel doen met dat Criminaliteits Anticipatie Systeem, het CAS. Dat is door de rechter natuurlijk opzijgezet, omdat dat ging discrimineren en aan etnisch profileren ging doen. Dus er zijn wetten die al aanvaard zijn door de Kamer, waar op zichzelf geen AI-element in zit, maar waarbij de praktijk het gaat doen. Daar moeten we natuurlijk ook een vinger achter zien te krijgen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is hoe zij staat tegenover het opnemen van toetsing op AI-gebruik bij evaluaties van alle relevante wetten.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 40-41

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan heeft u ook gevraagd naar de evaluaties van relevante wetten en om daar ook de toetsing op AI in mee te nemen. Die evaluatiebepaling kan natuurlijk in wet- en regelgeving worden opgenomen. Ik vind het wel goed om samen met mijn collega voor Rechtsbescherming nog even te onderzoeken hoe we ook, mocht het een wet zijn waarbij AI bij de uitvoering een rol speelt, zo'n evaluatiebepaling kunnen uitwerken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 48

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Ik ben blij met de toezegging over onderzoek naar de cookieregeling en welke consequenties die heeft in relatie met het publieke goed van data-eigenaarschap. Ik ben ook blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij met de minister voor Rechtsbescherming om de tafel gaat zitten voor heldere evaluatiebepalingen. Zij gaat ons daar dan ook iets over berichten.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Implementatiekader voor zomer inclusief praktische overzichten Rathenau Instituut (CXLVII) (T03664)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe dat de eerste versie van het implementatiekamer voor de zomer verschijnt, inclusief de praktische overzichten gemaakt door het Rathenau Instituut.


Kerngegevens

Nummer T03664
Status voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen algoritmische besluitvorming
artificiële intelligentie
Implementatiekader
overheid
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 10

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Er zijn reeds verschillende instrumenten ontwikkeld, zoals het Impact Assessment voor Mensenrechten bij de inzet van Algoritmes, het zogenaamde IAMA, en een AI-impactassessment dat naast mensenrechten ook de nadruk legt op de technische robuustheid. De EU werkt op dit moment aan een Europese AI-verordening die onder andere een risicoanalyse verplicht bij hoogrisico-AI-systemen. In de tussentijd werkt het kabinet aan mogelijke inbedding van mensenrechtentoetsen in werkprocessen en -cultuur en komt er een implementatiekader algoritmen, dat dus ook een mensenrechtentoets bevat. Onze vraag is: geldt dit implementatiekader ook voor de diverse uitvoeringsorganisaties?

Het Rathenau Instituut heeft een praktisch overzicht gemaakt van de inzet van algoritmen, met zeven vragen met toelichting; zie hun rapport Algoritmes afwegen van 17 mei van het afgelopen jaar. Worden deze vragen meegenomen in het implementatiekader? Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het implementatiekader verplicht wordt? En welke bezwaren zouden er zijn om in de basis deze gegevens openbaar te maken, tenzij bijvoorbeeld de veiligheid en privacy van personen in het geding zijn? Graag een reactie.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 32-33

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan zijn er nog vragen gesteld over het implementatiekader dat we zelf willen maken. In dat implementatiekader willen we voor overheidsorganisaties helder en inzichtelijk maken waar je naar moet kijken als je aan de slag wilt gaan met een algoritme op basis van wetgeving die er al is, bijvoorbeeld de AVG of de Algemene wet bestuursrecht, maar ook op basis van nieuwe wet- en regelgeving, bijvoorbeeld de AI Act en Europese regelgeving. Zo is helder wat de normen, de eisen en de wetten zijn en wat de stappen zijn die je moet doorlopen om ervoor te zorgen dat als je een algoritme ontwikkelt, dat voldoet aan de vereisten die we eraan willen stellen en die dan ook moeten gelden voor de hele Nederlandse overheid.

U heeft ook aangegeven dat het Rathenau Instituut een aantal van die praktische overzichten heeft gemaakt. Die willen we daar natuurlijk in meenemen, want die zijn ontzettend belangrijk. We gaan zorgen dat we de eerste versie van dit implementatiekader voor de zomer maken, zodat het zich verder kan ontwikkelen. We gaan het namelijk zo veel mogelijk open source doen, zou je kunnen zeggen, door ervoor te zorgen dat iedereen mee kan kijken en dat het ook verbeterd kan worden op basis van informatie en verder gebruik door verschillende partijen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 44

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“We zijn blij met de toezegging die de staatssecretaris heeft gedaan dat het implementatiekader straks uitdrukkelijk voor de hele overheid en de uitvoeringsinstanties gebruikt moet worden. Ook zijn wij blij met de toezegging dat er regelmatig zal worden geëvalueerd om te kijken of er geen ongewenste effecten kunnen optreden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren Kamer na onderzoek cookieregeling en data-eigenaarschap (CXLVII) (T03665)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat de Kamer geïnformeerd wordt over het onderzoek naar de cookieregeling en welke consequenties die heeft in relatie met het publieke goed van data-eigenaarschap.


Kerngegevens

Nummer T03665
Status deels voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen cookieregeling
data-eigenaarschap
onderzoek
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 21

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Hoe ver reikt dataeigenaarschap? Dat is een vraag die Kathalijne Buitenweg opwerpt in haar boek over AI. Wij vinden dat individuele mensen — je kunt dat natuurlijk laten zeggen via het cookiesysteem — afstand doen van hun eigenaar- schap, maar wij zouden het vergaren van data, de profielen die daaruit voortkomen door zelflerend AI en het beheer daarover eigenlijk moeten gaan zien als een publiek goed en niet meer als een particuliere beslissing. Mijn vraag is hoe de staatssecretaris dat ziet en wat voor consequenties dat zou hebben voor onze wetgeving.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 40

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“U had ook nog een vraag die best lastig is, over data-eigenaarschap. In de digitale wereld speelt dat natuurlijk een grote rol. In heel veel gevallen geef je anderen toestemming om data die van jou, van jezelf, zijn te gebruiken. Als je bijvoorbeeld een app downloadt op je telefoon, klik je heel vaak op ja. Ook bij cookies zeg je vaak: ja, ja, ja. Daarmee geef je toestemming voor het vergaren van data, en niet alleen voor het vergaren daarvan, maar ook voor het maken van profielen daarvan en het doorverkopen van die data. Ik vind het ontzettend belangrijk dat de komende tijd veel meer mensen regie krijgen over hun digitale leven en daarmee ook over hun eigen data. Daarvoor is het introduceren van bijvoorbeeld persoonlijke datakluizen ongelofelijk belangrijk, want dan kun je je eigen gegevens in een kluis hebben. Dan deel je ze alleen met anderen wanneer je vindt dat dat echt nodig is en dan doe je dat ook heel bewust. Ik denk dat het ons allemaal wel overkomt of overkomen is — mij in ieder geval wel — dat je door ja, ja, ja te toetsen ongelofelijk veel akkoord geeft voor het delen, gebruiken en verkopen van data. Of het nou gaat over je locatie, de foto's op je telefoon, je contactprofielen of soms zelfs je toetsenbordaanslagen: we zijn er denk ik zeer ruimhartig in. Ik denk dat het vooral van belang is dat mensen zich daar niet alleen bewust van zijn — daar wil ik hen de komende tijd graag samen met de minister voor Rechtsbescherming meer over informeren — maar er ook meer regie over krijgen.”

De heer Dittrich (D66):

“Daar wil ik dan toch nog een vraag over stellen. Mevrouw Buitenweg poneert in haar boek over onder andere data-eigenaarschap de stelling dat je, als je als individu akkoord gaat met bijvoorbeeld zo'n cookievraag, meewerkt aan het verspreiden en delen van allerlei data, waaruit weer allerlei dingen gegenereerd worden. Zij hangt de stelling aan dat de overheid hierin meer aan zet moet zijn, omdat je als het ware niet meer als individu eigenaar bent van dat ene kleine stukje, maar dat het een publiek goed is geworden. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dus of zij, naast de datakluizen waarover ze het had, een rol voor de overheid ziet om hier iets mee te doen.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Die datakluizen zijn niet onbelangrijk, want die bepalen in sterke mate en heel specifiek aan wie je welk soort gegevens over jezelf geeft. Als je een auto huurt, maakt het autoverhuurbedrijf nu vaak een kopietje van je rijbewijs, terwijl in feite de enige informatie die ze nodig hebben, is of jij een geldig rijbewijs hebt. Dat zou ook met een vinkje kunnen. Dus dat soort dingen, dataminimalisatie en alleen maar delen wanneer je dat ook zelf wil, zijn wel een belangrijke factor. De vraag gaat vooral over die cookieregelgeving. Die is er heel erg op gericht dat je echt zelf consent geeft, dat je zelf instemt met het delen van je data, maar omdat het vaak zoveel makkelijker is om op "ja" te klikken dan op "nee", omdat je dan nog heel veel vervolgvragen moet beantwoorden, klikken veel mensen bij wijze van spreken bij het kopen van een paar sokken online heel makkelijk maar op "ja, ja, ja, ja". Daarmee geven ze inderdaad toestemming tot het delen van heel veel informatie over henzelf die helemaal geen verband houdt met hetgeen ze op internet gekocht hebben. Dat gaat vaak nog veel breder, omdat die vragen vaak worden opgerekt. Ik vind het wel interessant om de komende tijd juist die cookieregelging verder te onderzoeken. Ik denk dat het nu veel te makkelijk is om "ja" te zeggen. Daarmee deel je heel veel data. Dat doe je soms trouwens ook bij de installatie van je telefoon. Denk maar aan de vraag die je af en toe krijgt: vindt u het goed dat deze app uw locatie volgt? Veel mensen vullen dan ook "ja" in. Daarmee wordt dan voortdurend gevolgd waar je bent. Ik wil daar wat verder naar kijken, want ik denk dat het goed en relevant is dat we mensen veel duidelijker keuzes geven over dat delen van hun persoonlijke data. Ik zeg niet dat er een overheidsinstantie moet komen die die data allemaal gaat verzamelen of iets dergelijks. By far niet. Ik zeg wel dat we scherper gaan kijken naar hoe we kunnen zorgen dat dat delen van data nog veel meer gebeurt op basis van wat persoonlijk nodig is en dat mensen dat beter beseffen zonder dat ze die data allemaal gratis weggeven. Dat mag van de AVG natuurlijk. Als je zelf "ja" zegt, dan mag dat.”

De heer Dittrich (D66):

“Dat laatste is het probleem. Mag ik het als een toezegging zien dat u de Kamer informeert nadat dat onderzoek is afgerond, zodat we daarover hier verder kunnen doorpraten?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Ja, zeker.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 48

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Ik ben blij met de toezegging over onderzoek naar de cookieregeling en welke consequenties die heeft in relatie met het publieke goed van data-eigenaarschap. Ik ben ook blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij met de minister voor Rechtsbescherming om de tafel gaat zitten voor heldere evaluatiebepalingen. Zij gaat ons daar dan ook iets over berichten.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Publicatie mensenrechtentoetsen AI-gebruik (CXLVII) (T03667)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe dat mensenrechtentoetsen met betrekking tot AI-gebruik gedaan en herhaald worden. Bovendien zullen de toetsen worden gepubliceerd.


Kerngegevens

Nummer T03667
Status deels voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen artificiële intelligentie
mensenrechtentoets
publiek
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 27

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan de vraag van mevrouw Veldhoen over het Impact Assessment voor Mensenrechten. Wij vinden het ongelofelijk belangrijk dat dit onderdeel wordt van ons implementatiekader. Als de overheid gebruik gaat maken van algoritmes om wetten uit te voeren of besluitvorming te ondersteunen, dan vinden wij het belangrijk dat er een mensenrechtenassessment wordt gedaan.

Het idee is overigens dat diezelfde mensenrechtenassessments onderdeel zijn van de Europese besluitvorming. Dat is op dit moment opgenomen in het voorliggende voorstel. Dat voorstel is nog in discussie in het Europees Parlement; samen met de Commissie zitten wij daar in de voorfase van de triloogfase. Maar wij willen dat in ieder geval opnemen in het implementatiekader dat wij voor onszelf willen laten gelden. Dat willen wij doen door zo duidelijk mogelijk een stappenplan te maken waarbij helder is hoe en wanneer deze besluiten worden genomen. Overigens werden deze vragen over het Impact Assessment voor Mensenrechten ook door een aantal andere Kamerleden gesteld. Wij willen dus heel graag dat die mensenrechtentoets wordt gedaan.

Die toets moet ook meermalen worden herhaald. Die is juist ook zo belangrijk om te voorkomen dat je niet alleen bij de start van de inzet van algoritmes, maar ook tijdens het gebruik opnieuw toetst of er niet sprake is van ontstane bias in het systeem, of het algoritme uiteindelijk niet de besluiten neemt en als zodanig niet voldoet aan de mensen- rechten dat het niet meer kan worden ingezet of niet tot de goede resultaten leidt. Die mensenrechtentoetsen worden dus steeds herhaald.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Ik ben blij om te horen dat die mensenrechtentoetsen worden gedaan en ook steeds weer worden herhaald. Dat is een hele mooi stap. Worden de uitkomsten van die mensenrechtentoetsen ook steeds gepubliceerd? Dat was een van mijn vragen.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Wat de overheid betreft is het antwoord daarop ja. Dat is ons idee. Behalve wanneer het om heel bijzondere redenen niet zou kunnen, bijvoorbeeld als het gaat om veiligheid; bij hele specifieke onderwerpen dus. Maar in principe is het antwoord ja. In het kader van de Europese verordening is dat niet zo. De toezichthouders hebben dan wel toegang — in ons geval zou dat de Autoriteit Persoonsgegevens zijn — maar het is niet noodzakelijk dat het wordt gepubliceerd. Maar wij gaan het voor overheidsalgoritmes publiceren.

Dan het risico op profileren en strafbare feiten. Dat ging om de vraag of er een overzicht te maken is van lokale of nationale overheden die gebruikmaken van risicoprofielen om eventuele strafbare feiten of frauderisico's te detecteren. Eigenlijk zijn we dat aan het doen. We hebben het algoritmeregister gemaakt. Dat register is nog niet volledig gevuld, maar we hebben het gelanceerd. Ons idee is dat ieder algoritme dat de overheid gebruikt daarin wordt geregistreerd. Dat zijn dus ook algoritmes die tot doel hebben risico's te detecteren of te profileren, voor zover dat überhaupt mag. Nogmaals, we zullen heel terughoudend zijn als het gaat over het inzetten van profilering op basis van kenmerken die leiden tot discriminatie of anderszins. Alle algoritmes die wij gebruiken van het type hoog risico — dat zijn alle algoritmes waarin persoonsgegevens worden verwerkt — stoppen we in dat register. Het zal dus ook duidelijk zijn welke dat zijn. Een van de vakjes in het register die moeten worden ingevuld, is of er een mensenrechten- toets is gedaan en, zo ja, wat de uitkomsten daarvan zijn.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Ik wil het toch nog even specificeren. Wordt in zo'n register ook duidelijk dat het om hoogrisicoalgoritmes gaat? Met andere woorden: als je in dat register kijkt, wordt dan ook duidelijk bij welk type gebruiker er sprake is van een hoogrisicogebruik, zodat je als burger niet eerst door een enorme waslijst moet maar meteen kunt zien dat het bij- voorbeeld gaat om een risicoanalyse ten aanzien van strafbare feiten of fraude? Is het voor de burger dus inzichtelijk of er sprake is van een hoog of laag risico?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Sowieso willen we in dat register alleen hoogrisicoalgoritmes opnemen, dus niet de algoritmes die de liften in de ministeries aansturen of dat soort algoritmes die we bij de overheid ook gebruiken. Het gaat over de hoogrisicoalgoritmes. Die moeten daarin staan. Het register zal niet altijd voor een burger makkelijk toegankelijk zijn. Het is er vooral om aan ngo's, onderzoekers en wetenschappers te laten zien dat die algoritmes er zijn. Nogmaals, wat we bij individuele besluitvorming kunnen gaan overwegen — daarover hadden we het eerder al — is om voor een burger inzichtelijk te maken dat bij een genomen besluit een algoritme is gebruikt. Je kunt dat algoritme natuurlijk uitzoeken. Alleen maar zeggen dat er een algoritme is toegepast bij besluit- vorming is onvoldoende. Het register probeert ook inzicht te bieden in zo'n algoritme. Maar goed, het vergt wel enige kennis als je daar meer over wilt weten. We proberen dat zo goed mogelijk te doen door kenbaar te maken hoe het in elkaar zit en op basis van welke feiten en gegevens besluitvorming plaatsvindt, maar het zal voor burgers soms nog best lastig zijn om echt goed in dat algoritmeregister te zoeken. Maar we proberen het zo goed mogelijk te doen. Onze eerste taak is dan ook om ervoor te zorgen dat het inzichtelijk is en dat mensen die daar onderzoek naar willen”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 43

Mevrouw Veldhoen:

(…)

“Ik ben blij met de toezegging voor versterking van de ondersteuning van de rechtspraak en voor versterking van de Awb ten aanzien van kenbaarheid en motivering ten aanzien van AI-gebruik en dat daarbij het Franse voorbeeld wordt meegenomen. Ook ben ik blij met de toezegging ten aanzien van de publicatie van de mensenrechtentoetsen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Regelmatig evalueren ongewenste effecten algoritmische besluitvorming wordt onderdeel van implementatiekader (CXLVII) (T03668)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe dat algoritmische besluitvorming regelmatig zal worden geëvalueerd en dat dit wordt opgenomen in het implementatiekader.


Kerngegevens

Nummer T03668
Status voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen discriminatie
evaluaties
AI-gebruik
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 10-11

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Voorzitter. Een van de kenmerken van algoritmische systemen is dat zij zich voortdurend doorontwikkelen. Zo kan een systeem zorgvuldig zijn gebouwd, met respect voor de fundamentele rechten van mensen. Echter, in de loop van de tijd kan het systeem door zogenaamde proxywerking toch discriminerend uitwerken. Mijn fractie verzoekt de staatssecretaris de toezegging te doen dat bestaande algoritmische besluitvorming met hoog risico voor de burger regelmatig wordt getoetst op deze ongewenste effecten.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 33

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“U vroeg of we ervoor kunnen zorgen dat als we algoritmes gebruiken, die regelmatig worden getoetst. Dat is precies wat ik ook wil. Ik weet hoe belangrijk het is dat je niet maar een keertje vooraf kijkt of een algoritme goed werkt, maar dat je ook tijdens het gebruik ervan blijft kijken of het dat doet, omdat een algoritme soms ongewenst, bijvoorbeeld door de trainingsdata die soms aan een algoritme worden gegeven, toch een bepaalde bias kan krijgen of discriminerend kan worden. Dat is iets wat je wilt voorkomen. Ik zeg u graag toe dat we daar met regelmaat een evaluatie op toepassen en dat we die onderdeel maken van het implementatiekader.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 44

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“We zijn blij met de toezegging die de staatssecretaris heeft gedaan dat het implementatiekader straks uitdrukkelijk voor de hele overheid en de uitvoeringsinstanties gebruikt moet worden. Ook zijn wij blij met de toezegging dat er regelmatig zal worden geëvalueerd om te kijken of er geen ongewenste effecten kunnen optreden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek met minister voor Rechtsbescherming gebruik van algoritmes binnen rechtspraak (CXLVII) (T03669)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe dat zij in gesprek zal treden met de minister voor Rechtsbescherming over het gebruik van algoritmes binnen de rechtspraak.


Kerngegevens

Nummer T03669
Status openstaand
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen algoritmen
artificiële intelligentie
rechtspraak
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 26

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan ga ik in op de vragen die gesteld zijn. Nogmaals, ik zal proberen om dat per fractie te doen. Ik begin met de vragen die gesteld zijn door mevrouw Veldhoen van GroenLinks. Zij gaf aan dat zij zich zorgen maakt over het gebruik van algoritmes in de rechtsspraak en vroeg of er voldoende opleiding en ontwikkeling is binnen de rechtsspraak over de toepassing van artificial intelligence. Ze vroeg ook of ik bereid ben om met de minister voor Rechtsbescherming, Franc Weerwind, hierover in gesprek te gaan. Dat wil ik heel graag doen, want ik weet dat er allerlei mogelijkheden zijn om bij rechtsspraak gebruik te gaan maken van artificial intelligence. Het is natuurlijk ontzettend belangrijk dat dit op de goede manier gebeurt, zodat er nog steeds uitspraken worden gedaan en recht wordt gedaan op de manier die wij, de wetgever en de rechtsspraak zelf, met elkaar beogen.”

De voorzitter:

“Mevrouw Veldhoen, wilt u hier gaan staan, met uw gezicht naar de staatssecretaris en niet met uw rug?”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

(…)

“Dank voor het antwoord op mijn vragen ten aanzien de rechtsspraak. Kan ik dat zien als een toezegging? Wordt er teruggekoppeld aan deze Kamer wat de uitkomst van dat overleg is?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Ja, dat doe ik heel graag.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Dank u wel.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Versterking van de Awb ten aanzien van kenbaarheid en motivering bij AI-gebruik en dat daarbij het Franse voorbeeld wordt meegenomen (CXLVII) (T03670)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe dat de kenbaarheid en motivering van AI-gebruik binnen de Awb versterkt wordt en dat daarbij het Franse voorbeeld wordt meegenomen.


Kerngegevens

Nummer T03670
Status openstaand
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Algemene wet bestuursrecht
artificiële intelligentie
AI-gebruik
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 26

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Verder vroeg mevrouw Veldhoen of de Algemene wet bestuursrecht zou moeten worden versterkt door te verplichten dat in besluiten moet worden aangegeven dat er gebruik is gemaakt van een algoritme om tot besluitvorming te komen. Zij noemde ook nog een aantal andere elementen. Zij noemde daarbij ook de voorbeelden van Frankrijk en België. Belangrijk is dat algoritmische besluitvorming nu ook al wordt genormeerd door de Algemene wet bestuursrecht en dat daarbij ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur aan de orde zijn. Op dit moment echter wordt door de minister van BZK en de minister voor Rechtsbescherming in het kader van het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb onderzocht of er nog aanvullende waarborgen rondom algoritmische besluitvorming wenselijk zijn. Momenteel kijken we daarnaar. We hebben dat nog niet afgerond.

Eén van de varianten die wij echt willen bekijken, is inderdaad het als overheid vermelden van die algoritmische besluitvorming. Natuurlijk moeten wij er ook voor zorgen dat bij besluiten door de overheid op begrijpelijke wijze wordt vermeld hoe zo'n besluit tot stand is gekomen. Er zit dus een algemene component aan — hoe beoordelen wij bij DUO de studieleningen? — maar er zit ook een specifieke component aan. Die gaat er meer over: waarom is het in uw geval zo dat u wel of niet in aanmerking bent gekomen voor een bepaalde toeslag, uitkering of studielening?

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Ik heb nog even een aanvullende vraag. Ik heb ook het voorbeeld van Frankrijk genoemd. Daar verliest een beschikking haar geldigheid als niet aan die voorwaarden wordt voldaan. Wordt dat ook meegenomen in dat gesprek?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Ik zou dat zeker wel in het gesprek willen meenemen. Ik vind dat zelf best een lastig punt, want als het besluit gewoon goed genomen is, is het gek als dat ineens niet meer zou gelden. Ik vind dat een lastig thema, maar ik wil zeker goed naar die wetgeving kijken.

We zijn bezig om de Awb te versterken. Transparantie en inzichtelijkheid zijn daarbij belangrijk. Vooral is het voor een burger of een bedrijf belangrijk om goed kunnen vol- gen: waarom is een besluit genomen en kan ik begrijpen waarom dat besluit zo is uitgevallen? Dat is natuurlijk een heel belangrijke factor. Ik zal dus vragen om dit mee te nemen. Ik kijk zelf ook mee. Of dat ertoe leidt dat we ook dat besluit zullen nemen? Het antwoord daarop moeten we nog even openhouden. Maar uiteraard komt die wet ook weer bij u, dus dan kunnen we dat debat eventueel verder voeren.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Dank u wel.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 31

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

(…)

“Ja, ik zal het kort houden. Even terug naar het vorige punt, de aanpassing van de Awb. Ik begrijp van de staatssecretaris dat die nu in consulatie is en dat dit daarin wordt mee- genomen. Wat wordt daar dan precies in meegenomen? Is dat inderdaad de motivering zoals ik die heb aangegeven in mijn bijdrage, namelijk dat het gebruik zelf, dus de aard, de data en de analyse die plaatsvindt, wordt meegenomen in de Awb? Voor zover ik heb gezien, zat dat namelijk niet in de weergave die in de brief van de staatssecretaris van 17 februari staat.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Misschien even voor de scherpte. We zijn bezig met het ontwerpen van een aanvulling op de Awb. Die is niet in consultatie, maar in preconsultatie; die is dus nog in een heel vroegtijdig stadium. Ik heb aangegeven, ook in de gesprekken, in het debat, dat ik daarover met u had, dat we gaan kijken hoe de algoritmische besluitvorming daarin een rol moet spelen. De waarborgfunctie van de Awb, dus het feit dat besluiten helder en begrijpelijk moeten zijn, willen we daarin meenemen. Ik heb toegezegd dat we daarvoor ook zullen kijken naar wat er in de Franse wetgeving staat, om te bezien of we daarvan kunnen leren. Nogmaals, ik voegde daaraan toe dat het ook gaat om het thema van het persoonlijk contact, omdat dat ook een relevante factor is in dit soort besluitvorming. Als een burger niet begrijpt waarom een bepaald besluit is genomen, moet hij met een mens, en niet alleen tegen een apparaat, kunnen praten over een toelichting, uitleg of dat soort dingen. Maar we zijn in het kader van dit wetsvoorstel hiermee nog aan het werk.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Helder. Het ging mij inderdaad om de consultatie, maar het is de preconsultatie.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Ja. We zijn nog niet aan de consultatie toe op dit moment. Wij gaan overigens gebruikmaken van een heleboel input van experts, en dus ook van voorbeelden uit het buitenland.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 43

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

(…)

“Ik ben blij met de toezegging voor versterking van de ondersteuning van de rechtspraak en voor versterking van de Awb ten aanzien van kenbaarheid en motivering ten aanzien van AI-gebruik en dat daarbij het Franse voorbeeld wordt meegenomen. Ook ben ik blij met de toezegging ten aanzien van de publicatie van de mensenrechtentoetsen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst te vragen om een lijst met mogelijke maatregelen Caribisch Nederland op belastinggebied (36.200 IV) (T03671)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Jorritsma-Lebbink (VVD), toe dat zij aan de staatssecretaris Fiscaliteit zal vragen om een overzicht te maken met mogelijke maatregelen voor Caribisch Nederland, waarbij het voorstel tot het maken van één uitgebalanceerd pakket zal worden meegenomen.


Kerngegevens

Nummer T03671
Status voldaan
Datum toezegging 4 april 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden A. Jorritsma-Lebbink (VVD)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen BES
Caribisch Nederland
fiscaliteit
Kamerstukken Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2023 (36.200 IV)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2022/23, 36 200 IV, R, p3.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

(…)

“Ik maak nog een paar opmerkingen over de BES. Naast over de armoedebestrijding in directe zin heb ik ontzettend nagedacht over hoe we nou verder moeten. We hebben er natuurlijk ooit voor gekozen om heel veel wetgeving die in Nederland wel van toepassing is, vooralsnog niet op de BES-eilanden van toepassing te laten zijn. Wordt het niet tijd dat we eens wat fundamenteler gaan kijken of er niet meer wetgeving aan beide kanten van de oceaan geldig zou kunnen zijn? Ik vind het zelf nogal raar dat er op de eilanden geen winstbelasting wordt geheven. Dat vind ik best een beetje raar. Tegelijkertijd vraag ik me het volgende af. Als dadelijk blijkt dat het nodig is dat het minimumloon behoorlijk omhooggaat om de armoede werkelijk te bestrijden, zeker op Bonaire, dan kan je je ook afvragen of je niet een keer moet gaan kijken of je niet nog meer harmonisaties kunt maken. Waarom houden we dan nog een aparte AOV in stand? Moeten we er niet over nadenken om die op termijn ook gelijk te trekken? Misschien moet die commissie dat doen. Misschien is het wel een leuke taak voor de commissie om eens te kijken hoe je een gebalanceerd pakket van zuur en zoet -- zuur is betalen en zoet is krijgen -- in de fiscale sfeer zou kunnen maken. Overigens hebben we een staatssecretaris met veel ervaring op de Cariben. Die heeft zelf misschien ook wel ideeën over hoe we dit goed kunnen aanpakken. Ik heb zelf het gevoel dat we daarnaartoe zouden moeten groeien, al was het maar vanwege het beeld dat ik heb, zeker van Bonaire. Misschien ligt het iets anders op Sint-Eustatius en Saba, maar de sociaal-economische situatie op die eilanden verschilt op zich niet zo heel veel van Nederland. Je kan je afvragen of we er dan niet ook een beetje op dezelfde manier naar moeten kijken.”

Kamerstukken I 2022/23, 36 200 IV, R, p.17.

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan vroeg mevrouw Jorritsma over het thema van de wetgeving, breder dan de WolBES of FinBES: kunnen we er niet voor zorgen dat er nog veel meer uniformiteit komt in de wet- en regelgeving? We hebben natuurlijk het principe van "comply or explain", dat we nu echt willen invullen. Dat betekent dat we een inventarisatie hebben gemaakt om het principe van de legislatieve terughoudendheid, zoals dat heette, los te laten. We hebben dus sowieso gezegd dat bij alle nieuwe beleidsontwerpen of nieuwe wetgeving letterlijk moet worden nagekeken of die ook gelden voor Caribisch Nederland, maar we hebben ook een inhaalslag te maken met wetten die vanaf 2010 zijn aangenomen, maar nooit voor de BES zijn ingevoerd. Daar hebben we een lijst, een overzicht, van gemaakt. Dat overzicht hebben we ook naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarop staat prioritaire wetgeving om achterstanden in te halen. Dat lijstje zouden we ook u kunnen toesturen. Daar willen we mee aan de slag. Ook dat zal natuurlijk tijd kosten, maar dat lijstje hebben we in ieder geval gemaakt om ervoor te zorgen dat we die wetgeving kunnen aanpassen.”

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

“Ik heb met name geduid op de fiscaliteiten, waar volgens mij nog veel meer mogelijk zou zijn. Daarnaast hebben we dan de voorzieningen. Ik zeg altijd maar: het is zoet en zuur, wat de overheid int en wat de overheid uitgaat. Ik hoop dat we daar nog eens een pakketje van kunnen maken waarmee we nog iets meer balans kunnen krijgen.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“We zouden moeten navragen welke concrete voorstellen er nu zijn, maar in december heeft de staatssecretaris Fiscaliteit een ronde langs de BES-eilanden gemaakt om een inventarisatie te maken. Een van de thema's die hij opnieuw heeft opgehaald, is de dubbele betaling van invoerrechten. Als je bijvoorbeeld iets invoert naar Curaçao betaal je daar en vervolgens betaal je op Bonaire een tweede keer. Zo zijn er een aantal thema's waarvan de staatssecretaris een pakket wil maken om mee aan de slag te gaan. Ik kan hem vragen om nog even voor u op een rijtje te zetten welke thema's voor hem van belang zijn om aan te pakken. We zien namelijk inderdaad dat op belastinggebied verschillende onderwerpen een rol spelen. U doet de suggestie om er één pakket van te maken, van dingen die helpen en dingen die misschien geld kosten, zodat we die bij elkaar kunnen brengen. Ik ga er graag mee aan de slag om te kijken of er zo'n pakketje is en of de staatssecretaris u daarover kan informeren.”

De voorzitter:

“Dat zien wij als een toezegging en daarvoor zijn wij natuurlijk ook geïnteresseerd in dat overzicht dat de Tweede Kamer heeft en wij nog niet. Fijn dat u ons dat kunt doen toekomen. Dank daarvoor.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Op de hoogte houden uitvoering landspakketten en hervormingen in de Caribische landen (36.200 IV) (T03672)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks), toe dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden van afspraken over de landspakketten en de hervormingen.


Kerngegevens

Nummer T03672
Status openstaand
Datum toezegging 4 april 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden P. Rosenmöller (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie legisprudentie
Onderwerpen BES
Caribisch Nederland
hervormingen
voortgangsrapportage
Kamerstukken Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2023 (36.200 IV)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2022/23, 36 200 IV, R, p.23-24

De voorzitter:

“Met het oog op de tijd -- want we hebben nog maar weinig tijd -- dank voor het antwoord. U heeft de urgentie wel begrepen van dat deel van de Kamer. Wellicht komt dat in de Tweede Kamer volgende week ook nog weer aan de orde; het zou me verbazen als dat niet zo was. Als u ons bij gelegenheid, met die urgentie, kunt informeren over datgene wat uw overleg met de ministers van Onderwijs oplevert, dan houden wij ons daar zeer voor aanbevolen.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Ik wil daar twee dingen over zeggen. Ik hou u daar natuurlijk heel graag van op de hoogte. Ik zou eigenlijk willen zeggen: we hebben ook afspraken over die landspakketten en hervormingen in totaal. Het gaat dus niet alleen maar over het thema onderwijs, maar ook over de andere onderwerpen die we bespreken. We moeten ervoor zorgen dat we u daarvan op de hoogte houden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Reactie EZK op Corporate Governance Code bij kabinetsreactie (CXLVI) (T03707)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lucas Vos (VVD), toe dat zij aan EZK zal vragen in de kabinetsreactie op de Corporate Governance Code terug te komen.


Kerngegevens

Nummer T03707
Status openstaand
Datum toezegging 16 mei 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden L.B. Vos (VVD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen bedrijfsleven
discriminatie
diversiteits- en integriteitsbeleid
Kamerstukken Parlementaire onderzoekscommissie effectiviteit antidiscriminatiewetgeving (CXLVI)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2022/23 CXLVI, AA, p. 16.

De heer Lucas Vos (VVD):

(…)

“Meneer de voorzitter. Ik had ook nog een vraag gesteld hoe de minister haar coördinerende taak opvat. Ik merk wel dat veel van de antwoorden gaan over het beleidsterrein van de minister zelf. Ik heb een voorbeeld dat ik even wil aangeven, dat ik ook al in de debatten heb aangeven. Vorig jaar is de Corporate Governance Code opnieuw herzien. In mijn bijdrage heb ik ook opgeroepen: zorg nou dat deze thematiek daar ook in voorkomt, zodat raden van bestuur en raden van commissarissen in het bedrijfsleven dit thema actief op hun radar hebben staan. Maar daar is niks mee gedaan. Het hele woord "discriminatie" is niet terug te vinden in de Corporate Governance Code. Voor mij zou dit vallen onder die coördinerende functie. Ik zou dus de gedachte aan de minister willen meegeven om daarnaar te kijken. Ik kom zelf uit het bedrijfsleven. Ik zit in de tankers. Wij ondertekenen helaas niet die Verklaring van Amsterdam. Ik wist daar niets van, terwijl ik zelf toch ook tot die community behoor. Misschien kan ik er nog even voor zorgen. Maar ik weet dat het bij ons in ieder geval ook een heel moeilijk thema is, terwijl ik in de scheepvaart zit met bemanning … Het is best een groot thema, maar het blijft moeilijk om het in bestuurlijke lagen goede aandacht te laten krijgen.”

Kamerstukken I 2022/23 CXLVI, AA, p. 19-20.

Minister Bruins Slot:

(…)

“In dat kader is het natuurlijk ook belangrijk dat ook het bedrijfsleven daarin het goede doet. Ik vind het in ieder geval goed dat er in de Corporate Governance Code die er nu ligt, wel bewust aandacht is voor diversiteit en inclusie; dat is echt een verbetering ten opzichte van de vorige. Eigenlijk kan je dat ook wel zien als de tegenhanger van de aanpak van discriminatie. Er is nu nadrukkelijk opgenomen dat de commissies en ook de commissarissen divers moeten zijn -- de heer Vos weet dat -- en dat elke vennootschap een diversiteits- en integriteitsbeleid moet hebben. Dat moet ook gepaard gaan met de verklaring en het plan. Het doel daarvan is het vergroten van de deskundigheid, ervaring en diversiteit in de toplagen. Je zou kunnen zeggen: het woord "discriminatie" staat er niet. Maar op het moment dat je werkt aan diversiteit en inclusie, lever je ook een hele belangrijke bijdrage aan het voorkomen van discriminatie. Ik wil eigenlijk wel toezeggen om ook op dit punt EZK te vragen in de kabinetsreactie hier nog wat verder de gedachten over te laten gaan.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek gemeenten kwaliteit antidiscriminatievoorzieningen (CXLVI) (T03710)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Talsma (ChristenUnie) en Karakus (PvdA), toe dat zij in gesprek zal treden met gemeenten om de kwaliteit van antidiscriminatievoorzieningen te vergroten.


Kerngegevens

Nummer T03710
Status voldaan
Datum toezegging 16 mei 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden H. Karakus (PvdA)
mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie overig
Onderwerpen antidiscriminatievoorzieningen
discriminatie
gemeenten
Kamerstukken Parlementaire onderzoekscommissie effectiviteit antidiscriminatiewetgeving (CXLVI)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2022/23 CXLVI, AA, p. 7-8.

De heer Talsma (ChristenUnie):

(…)

Dat hangt een beetje samen met het punt van -- dat zijn mijn woorden -- het schijnbaar uitdijende palet aan instanties, loketten, voorzieningen en wat dies meer zij op het gebied van antidiscriminatie. Mijn vraag aan de minister is: hoe kijkt zij daarnaar? Daarbij ook de vraag: hoe blijft die aanpak slagvaardig? Hoe voorkomen we dat we straks een lokettenoerwoud hebben waarvan niemand meer weet wie nou eigenlijk wat doet, wat nog de verantwoordingslijnen zijn en 8 wie waarover nog op welk moment en op welke wijze iets te zeggen heeft of iets terug te koppelen heeft? Hoe blijft, of wordt, ook hier de aanpak slagvaardig in plaats van gefragmenteerd?

Kamerstukken I 2022/23 CXLVI, AA, p. 17-18.

De heer Talsma (ChristenUnie):

(…)

“Ik wil de minister niet uitlokken om helemaal in te gaan op het Berenschotrapport, want dat komt allemaal nog. De minister kent het rapport ongetwijfeld minstens zo goed als ik, maar daar staan ook nog wel een aantal punten in waarvan ik denk: nou, als dat nu discriminatie.nl is … Het takenpakket is onvolledig, de organisatie is versnipperd en niet 18 voldoende onafhankelijk en er zijn barrières, en hoe zit het met de landelijke vereniging? Daar hebben wij als ChristenUniefractie ook nog wel enige zorg bij. Het palet is dus kennelijk minder uitgebreid, maar ik ben wel nieuwsgierig wanneer we daarover iets meer kunnen verwachten. Misschien komt dat ook wel in die grote reactie op het twintigpuntenplan. Nogmaals, ik ben erg gecharmeerd van de eenvoud, zoals de minister die nu presenteert -- dat meen ik oprecht -- maar dan moet het ook wel gaan werken. Daar ben ik dus heel nieuwsgierig naar.”

Kamerstukken I 2022/23 CXLVI, AA, p. 18.

De heer Karakus (PvdA):

(…)

“Het gaat nu over de harde kant. Ik denk dat dat best goed is. Als ik de minister zo beluister, denk ik dat dat wel goed op orde komt. Ik voel althans die gedrevenheid. Maar we hebben het ook gehad over de zachte kant, namelijk het gevoel van discriminatie. Uit de gesprekken bleek toch dat dat best wel hardnekkig is. Dat heeft ook weer te maken met de bejegening van de slachtoffers door de medewerkers. Daar zou ik ook aandacht voor willen vragen. Het heeft te maken met bejegening, werkwijze, handelen et cetera, en met de brief die je verstuurt. Ik hoop dus dat de minister er ook nog even op ingaat wat we daaraan kunnen doen”

Kamerstukken I 2022/23 CXLVI, AA, p. 20.

De minister:

(…)

“Ja, ik herken wat de heer Talsma zegt: de kwaliteit en sterkte van de antidiscriminatievoorzieningen verschillen heel erg. Dat is precies waarom ik er nu extra op in ga zetten dat de lat omhooggaat, want het is gewoon een wettelijke verplichting. Gemeenten willen dat ook graag, maar zij hebben wel handvatten nodig om dat te doen; die krijgen sommige niet. Dat betekent dat ik met gemeenten het gesprek aanga om ervoor te zorgen dat zij die wel krijgen en als ze die zo niet krijgen, dan zorg ik er op een andere manier wel voor dat het gebeurt. Daarmee heb ik ook uitgelegd wat ik aan de zachte kant, waar de heer Karakus naar vroeg, wil gaan doen, maar we zullen dat aspect ook terug laten komen in de brief. Ik herken daarbij ook wat de heer Karakus aangaf, namelijk dat je niet van het kastje naar de muur gestuurd wilt worden. Een sterkere ADV zorgt daar ook voor, want vaak heeft die ook de contacten, bijvoorbeeld met de politie, om dat te doen. Overigens is de politie een van de uitvoeringsorganisaties die op dit moment heel actief werk maakt van het voorkomen van discriminatie binnen de eigen organisatie. Daarvoor is ook een boegbeeld -- ik weet niet of dat het goede woord is -- of eigenlijk een aanjager naar voren geschoven. Dat is de heer Sitalsing, als ik het goed heb. Hij is in het kader van deze kabinetsreactie ook bij ons op het ministerie langsgekomen om daarover het gesprek te voeren en te vertellen hoe hij dat vanuit het perspectief van de politie ziet.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bepalingen uitvoeringswet eerlijke informatievoorziening en desinformatie (36.160) (T03760)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Roovers (GroenLinks-PvdA), toe dat bij de uitvoeringswet wordt stilgestaan bij een concrete en specifieke bepaling voor het bestrijden van desinformatie. Daarnaast wordt in de uitvoeringswet een concrete en specifieke bepaling opgenomen over een eerlijke informatievoorziening en de manier waarop dit geregeld en georganiseerd wordt.


Kerngegevens

Nummer T03760
Status openstaand
Datum toezegging 3 oktober 2023
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden D.M.G. Roovers MSc, MA (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen desinformatie
referendum
uitvoeringswet
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Marijnissen en Temmink Opneming in de Grondwet van bepalingen inzake het correctief referendum (36.160)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 2, item 8 - blz. 22

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

“Die brief schuiven we dan nu even terzijde. Ik heb nu via de voorzitter rechtstreeks een vraag aan de indiener. Kunnen de indieners dan toezeggen dat ze in die uitvoeringswet een substantiële, concrete en specifieke paragraaf opnemen over de informatievoorziening en hoe die geregeld gaat worden?”

Mevrouw Temmink:

“Dat kunnen wij zeker toezeggen.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 2, item 8 - blz. 34

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

“Ik wil daar nog heel even iets specifieker op doorvragen. Natuurlijk zijn er allerlei dingen die nu al gebeuren en die ook van belang zijn bij gewone verkiezingen die we binnenkort gaan hebben. Ik heb geprobeerd te betogen dat referenda toch net iets gevoeliger zijn, niet zozeer om die informatie te verspreiden, maar wel om de uitslag te beïnvloeden. Er zijn namelijk maar twee keuzes: ja of nee. Daarom lijkt een referendum mij net iets gevoeliger voor dat soort beïnvloeding of misleiding. Ik heb de volgende vraag aan de minister. Die hele rijksbrede agenda die we nu hebben, is prachtig, maar ook een beetje globaal. Is dit niet een uitgelezen kans om dat specifiek en concreet te maken in een plan van aanpak rondom referenda?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 2, item 8 - blz. 34-35

Minister De Jonge:

“Ik weet niet of er een plan van aanpak moet komen. Laten we in ieder geval met onszelf en elkaar afspreken dat we daar bij de uitvoeringswetgeving op een goede manier op terugkomen om de reden die u noemt. Referenda zouden een grotere magneet kunnen zijn voor bijvoorbeeld statelijke actoren of überhaupt voor desinformatie. Dat heeft een aantal redenen. Het onderwerp leent zich daartoe. Ook is er misschien wel minder een eigenaar van de uitkomst van het product dat daar voorligt. Bij verkiezingen zijn er partijen die opvattingen hebben over waar het naartoe moet met Nederland. Zij zijn zelf de actoren die dat met verve naar voren brengen. Als daar bijvoorbeeld door iemand iets wordt beweerd wat niet klopt, dan zijn de partijen zeer gedreven om dat te corrigeren. Bij een uitkomst van wetgeving die toch meer een compromis is, is dat misschien wat minder het geval. Ook dat hebben we trouwens gezien bij eerdere referenda: van wie was op dat moment eigenlijk die Europese Grondwet? Het kabinet deed erg zijn best, maar het was niet alleen maar overtuigend. Dus van wie was eigenlijk de uitkomst van dat compromis? In een correctief referendum zou dat element ook kunnen spelen. Ik denk dus dat je bij referenda goed moet nadenken over de informatievoorziening als zodanig. Dat is een element. Daar waar het gaat om de aanpak van desinformatie zijn er op z'n minst die elementen die nu ook al gelden. De socialmediabedrijven werken namelijk ook met de trusted flagger status van bijvoorbeeld BZK of andere departementen. De diensten hebben een aanpak op interstatelijke actoren, met een offensief cyberprogramma. De aanpak die we nu heb- ben, geldt natuurlijk ook voor desinformatie bij een referendum. Maar laten we bij de uitvoeringswet stilstaan bij de meer specifieke dingen die je voor referenda zou moeten willen regelen.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 2, item 8 - blz. 35

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

“Kan ik dit opvatten als een toezegging dat we daar specifiek op terugkomen …”

Minister De Jonge:

“Zeker.”

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

“… bij de bespreking van de uitvoeringswet, niet alleen op de informatievoorziening, maar ook op de desinformatieverspreiding?”

Minister De Jonge:

“Ja, laten we dat doen.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 2, item 8 - blz. 39

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

(…)

“Vandaar dat ik blij ben met de toezegging van de indieners om in de uitvoeringswet een concrete en specifieke bepaling op te nemen over een eerlijke informatievoorziening en de manier waarop we die gaan regelen en organiseren. Later kwam er via de minister een toezegging over het opnemen van een bepaling over een concrete en specifieke benadering van het bestrijden van desinformatie. Ik heb daar eigenlijk maar één vraag over, namelijk: heb ik dat goed begrepen? Zo ja, dan was dat mijn enige vraag.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 2, item 8 - blz. 52

Mevrouw Temmink:

“Daarmee kom ik op de vragen die nog gesteld zijn. Mevrouw Roovers stelde als enige vraag of zij de toezegging goed gehoord heeft. En jawel, die toezegging heeft zij zeker goed gehoord.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 2, item 8 - blz. 52

Minister De Jonge:

“Voorzitter, dank. Allereerst in antwoord op mevrouw Roovers. Ze heeft al een bevestiging van de toezegging gekregen van de indiener. Daar waar die het kabinet betreft gaat het in alle preciesheid wat mij betreft om de afspraak over hoe de informatievoorziening wordt vormgegeven in de uitvoeringswet, en bij gelegenheid van de behandeling van die uitvoeringswet ook de aanpak op het gebied van desinformatie. Volgens mij is dat de combinatie die we hebben te maken.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren advies Raad van State omgekeerde bewijslast Commissie Mijnbouwschade (36.441) (T03873)

De staatssecretaris Mijnbouw zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Langen-Visbeek (BBB), toe de Kamer te informeren over de uitkomsten van het advies van de Raad van State over de eventuele omkering van de bewijslast bij de Commissie Mijnbouwschade bij de kleine velden.


Kerngegevens

Nummer T03873
Status openstaand
Datum toezegging 16 april 2024
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Mijnbouw
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Herstel Groningen
Kamerleden drs. A. van Langen-Visbeek (BBB)
Commissie commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei (EZ/KGG)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gaswinning
Groningen
schadeafhandeling
Kamerstukken Beëindiging gaswinning Groningenveld (36.441)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 9 - blz. XXX

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

(…)

“Verder blijkt dat nog niet alle schadeverzoeken met betrekking tot de kleine velden afgehandeld zijn, maar dat in geen enkel geval de schade vergoed is. Dat suggereert dat de groep die een schadeverzoek doet, voor 100% uit opportunisten bestaat. Dat lijkt me geen goed signaal. Wil de staatssecretaris toezeggen dat tevens aandacht wordt geschonken aan de knelpunten die zich voordoen bij de schadeafhandeling met betrekking tot de kleine velden, en dat er zal worden gestuurd op het zo snel mogelijk oplossen daarvan? Dit is geen specifiek Gronings probleem, maar het is in onze ogen wel een probleem.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 9 - blz. XXX

Staatssecretaris Vijlbrief:

(…)

“Dan vroeg mevrouw ... Sorry, ik ben na een lange dag even uw naam kwijt. Het was mevrouw Van Langen. Zij vroeg of ik kan toezeggen de knelpunten bij de schadeafhandeling met betrekking tot de kleine velden op te lossen. Ik ben zelf ook steeds een beetje argwanend geweest, omdat er niks werd uitbetaald. Maar ik heb geen aanleiding om te denken dat de Commissie Mijnbouwschade haar werk niet goed doet. Wel ben ik steeds met alle projecten waarvan ik vertelde dat ik er draagvlak probeer te krijgen, in gesprek over de rol van de Commissie Mijnbouwschade en over de vraag wat je kunt doen om dat goed te laten lopen. Als ik goed ben geïnformeerd, komt er binnenkort iets aan waarmee de Commissie Mijnbouwschade wel tot uitbetaling zal overgaan. De operator zal althans zeggen dat er betaald moet worden. Ik heb nu dus geen aanleiding om daar iets aan te doen. Maar ik vertelde al dat het in beweging is, ook omdat die motie uit de Tweede Kamer er ligt om eventueel ook hier de omgekeerde bewijslast te gaan toepassen. Ik vertelde al dat ik daarover advies aan de Raad van State ga vragen. Op die weg probeer ik om daar voortgang te boeken. Misschien is het verstandig dat ik even aan deze Kamer meld wat daaruit komt.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief kwantitatief doel uitvoeringskosten (36.441) (T03878)

De staatssecretaris Mijnbouw zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van den Berg (VVD) en Aerdts (D66), toe een kwantitatief doel te gaan zetten op de uitvoeringskosten. De staatssecretaris zal hierover een brief sturen.


Kerngegevens

Nummer T03878
Status voldaan
Datum toezegging 16 april 2024
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Mijnbouw
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Herstel Groningen
Kamerleden mr. drs. W.J.M. Aerdts (D66)
prof. dr. C.F. van den Berg (VVD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Groningen
overheadkosten
schade
Kamerstukken Beëindiging gaswinning Groningenveld (36.441)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 3 - blz. XXX

Mevrouw Aerdts (D66):

(…)

“Vorig jaar, tijdens het debat over de versterking van gebouwen in de provincie Groningen, op 11 april, heeft de staatssecretaris aan mijn voorganger, Henk Pijlman, de toezegging gedaan om het in eigen beheer aanpakken van de versterking onder de aandacht van de NCG te brengen en om ruchtbaarheid aan de regeling te geven. Zou de staatssecretaris kort willen ingaan op de stand van zaken betreffende deze regeling? Ik zou ook nog graag willen stilstaan bij de overheadkosten die worden gemaakt bij de versteking en het herstel. Tijdens het vorige debat in deze Kamer, maar ook al tijdens het debat in de Tweede Kamer, is er stilgestaan bij de hoge percentages. De staatssecretaris heeft toen aangegeven dat hij dit nauwlettend in de gaten gaat houden. Ik zou hem willen vragen hier wat concreter op in te gaan.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 9 - blz. XXX

Staatssecretaris Vijlbrief:

(…)

“Het uiteindelijke doel, dat ik ook aan de Tweede Kamer heb beloofd, wil ik hier nog een keer toezeggen. Uiteindelijk vind ik het verstandig dat wij een doel gaan zetten, een kwantitatief doel, op de uitvoeringskosten. Ik vind het verstandig om te zeggen dat het nooit meer moet zijn dan een bepaald percentage van het werkelijk uitgekeerde schadebedrag. Maar als ik dat het afgelopen jaar had gedaan, dan had ik voor IMG deze omwenteling onmogelijk gemaakt. Die had dan niet gekund. Ik ben er erg voor — dat is een antwoord op mevrouw Aerdts en anderen die ernaar gevraagd hebben — om daar, zoals ik in de Tweede Kamer al een keer heb toegezegd, een kwantitatief doel op te zetten. Ik wil best nog een keer een brief sturen over wat dat dan zou moeten zijn, maar ik vraag enige vergiffenis voor het IMG voor het afgelopen jaar, omdat ik zelf, en de Tweede Kamer met mij, tegen Nij Begun heb gezegd om met een ander systeem te komen. Dat kost even tijd. Dan zijn die getallen overigens nog steeds absurd hoog.”

De heer Van den Berg (VVD):

“In de eerste termijn van de Kamer hebben heel veel verschillende fracties hier aandacht gevraagd voor de overheadkosten, de proceskosten die met die schadeafhandeling te maken hebben. Die hoge kosten waren eerst 74 cent per euro en zijn opgelopen naar 78 cent. Zegt de staatssecretaris hier nu eigenlijk het volgende? "Ja, dat heeft te maken met een vertekening in de cijfers, vanwege de manier waarop er gewerkt wordt. Er zijn meer kosten gemaakt en dat is een investering geweest. We kunnen ervan uitgaan dat in de komende jaren een daling optreedt van dat percentage overheadkosten. Waar alle fracties in deze Kamer zich zorgen over maken, is een vertekening door het gevoerde proces van eerst meer kosten maken en dan meer schadeafhandelingen doen." Zegt de staatssecretaris eigenlijk dat dit een non-probleem is?”

Staatssecretaris Vijlbrief:

“Het bondige antwoord is ja. Het iets langere antwoord is: ja, maar ik zeg niet dat het een non-probleem is, want al voordat we het schadesysteem veranderden, vond ik de uitvoeringskosten van het IMG relatief hoog. Ik heb hier vorig jaar een debat gehad met een van uw voorgangers, de heer Pijlman van de D66-fractie. Hij zei toen ook dat die kosten te hoog waren. Ik heb in de Tweede Kamer al gezegd dat we daar misschien een kwantitatieve doelstelling op moeten plakken. Laat ik het nou zo doen: eind mei heb ik, formatie volente, een commissiedebat in de Tweede Kamer. Ik zal een brief maken en hier aandacht aan geven. Als de Tweede Kamer daar ook meer over wil weten, zal ik dat op dat moment ook aan de Eerste Kamer melden. Ik zal daarbij iets van een kwantitatieve doelstelling formuleren, of iets waar je naartoe zou moeten. Want een non-probleem hangt er net weer te veel naar dat ik probeer iets goed te praten door een tijdelijk iets. De kosten waren daarvoor ook al hoog.”

De heer Van den Berg (VVD):

“Ja.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij herziening Wiv 2017 breed kijken naar toezicht en toetsing (36.263) (T03909)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kroon (BBB), toe dat in de daadwerkelijke herziening van de Wiv 2017 ook breed naar de inrichting van het toezicht en naar de toetsing moet worden gekeken.


Kerngegevens

Nummer T03909
Status openstaand
Datum toezegging 5 maart 2024
Deadline 1 januari 2027
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. ing. B. Kroon (BBB)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
herziening
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
Toetsingscommissie inzet bevoegdheden
toezicht
Kamerstukken Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma, bulkdatasets en overige specifieke voorzieningen (36.263)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 22, item 6 - blz. 64

De heer Kroon (BBB):

(…)

“We zijn nog wel wat teleurgesteld in de uitkomst van de gedachtewisseling over de samenstelling en de rotatiefrequentie van de TIB. Een snelle verbetering van het preventief toezicht lijkt noodzakelijk in het belang van de kwaliteit van het toezicht, de onderlinge verhoudingen en de dreigingsomvang. Het voorkomt mogelijk ook dat de route naar de Raad van State binnen korte tijd dichtslibt. Het is overigens wel de hygiënische werking van die route naar de Raad van State waar we veel van verwachten. We appreciëren de herkenning van de minister betreffende de inrichting van het toezicht, maar we hadden graag een wat duidelijkere toezegging gehad. Vandaar dat ik onze suggesties heb verwoord in een motie en die wil ik graag indienen. Als u nu met een stevige toezegging komt, dan kan ik haar altijd nog terughalen.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 22, item 6 - blz. 72

Minister De Jonge:

(…)

“Tegelijkertijd denk ik dat u een terechte overweging heeft meegegeven. Dus ik ga proberen te mikken op het aanbod en de handreiking die u deed. U zei: als u nou een hele klinkende toezegging doet, is dat voor mij voldoende om de motie in te trekken. Nou laten we eens kijken of we daarin mee kunnen gaan. Wat wij heel goed hebben begrepen, is dat in die daadwerkelijke herziening van de wet ook breed naar de inrichting van het toezicht en naar de toetsing moet worden gekeken. "Daarnaar kijken" wil ook zeggen: ook naar de organisatorische vormgeving ervan. Dat wil ook zeggen dat je kijkt naar hoe de bemanning van de toetsing en het toezicht eruitziet. Hoe zorgen we ervoor dat de breedte van de expertise die je nodig hebt om het toezichtswerk op een adequate manier te kunnen uitvoeren daarin vertegenwoordigd is? Hoe zou ook de benoemingstermijn daarin op zo'n manier kunnen worden vormgegeven dat dit op de beste manier bijdraagt aan de passendheid van het toezicht? Als we het op zo'n manier doen, denk ik dat we recht doen aan uw inbreng. Dan hebben we de gelegenheid en de tijd om ook grondig te bekijken hoe we daarmee zouden kunnen omgaan. Dan kunnen we dat ook op een goede manier bediscussiëren op het moment dat we voor het eerst komen te spreken. Mijn vermoeden is dat wanneer we voor het eerst het uitvoeringsverslag hier op tafel hebben liggen, dat het eerste moment zal zijn waarop ook u als Eerste Kamer zult zeggen: deze richting willen wij nog meegeven aan het wetgevingsproces dat nu gaande is. Dat zou ook een prima gelegenheid zijn, denk ik, om deze kwestie opnieuw op schoot te trekken en te willen bediscussiëren met elkaar.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Factoren meenemen bij brede herziening Wiv 2017 (36.263) (T03910)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Kroon (BBB), toe verschillende factoren mee te nemen naar de brede herzieningsprocedure van de Wiv 2017. Er zal gekeken worden of er bij het toezicht voldoende blikvelden betrokken worden, of er voldoende diversiteit in de toezichtcommissie aanwezig is en of de benoemingstermijnen juist zijn.


Kerngegevens

Nummer T03910
Status openstaand
Datum toezegging 5 maart 2024
Deadline 1 januari 2027
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. ing. B. Kroon (BBB)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
herziening
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
Toetsingscommissie inzet bevoegdheden
Kamerstukken Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma, bulkdatasets en overige specifieke voorzieningen (36.263)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 22, item 6 - blz. 45

Minister De Jonge:

(…)

“Maar nogmaals, het is wel echt een rechtmatigheidstoets. Wij denken dat het bij deze vormgeving van het toezicht ook zinvol is om deze samenstelling te kiezen. Stel dat je in het kader van die herziening zou toewerken naar één toezichthouder. Zou dat dan anders kunnen worden? Ik wil de vraag of je bij het toezicht voldoende blikvelden betrekt ook echt wel daarbij betrekken, want ik vind het een reëel punt. Maar dan nog blijf ik vinden dat de toezichthouder zich wel moet richten op het rechtmatigheidstoezicht. Ik ben er heel beducht voor dat een toezichthouder anders op alle fronten het werk van de dienst gaat zitten overdoen, terwijl hij ook niet helemaal kan overzien wat die dienst wél kan overzien. Die dienst heeft natuurlijk een paar duizend medewerkers en de toezichthouder enkele tientallen. Dat moet je natuurlijk met elkaar in verhouding willen blijven zien. Als die dienst zich nou echt richt op de rechtmatigheid … Daar hebben wij het toezicht ook op te organiseren, ook op grond van internationale verdragen. Maar ik snap dat je die rechtmatigheidsoordelen ook goed kunt geven, beter kunt geven, als we, daar waar we nu redeneren dat je ook kennis van het technische domein zou moeten hebben, kijken of het wellicht ook zinvol zou zijn om te zien of er nog andere domeinen zijn die zouden kunnen helpen bij dat rechtmatigheidsoordeel. Dat zou best weleens kunnen. Maar laten we die vraag meenemen bij de brede herziening, zou ik willen zeggen.”

De heer Kroon (BBB):

“Ik heb twee vragen. Eén. Hoe hangt die rechtmatigheidstoets dan samen met het proportionaliteitsbeginsel? Twee. Bent u dan bereid om in die nieuwe wetgeving de diversiteit binnen de toezichtscommissie te verbreden langs de lijnen die ik schetste?”

Minister De Jonge:

“Allereerst: dat rechtsmatigheidsoordeel steunt natuurlijk op een aantal rechtsbeginselen, van proportionaliteit, subsidiariteit en noodzaak. Dat wordt allemaal getoetst, maar dat zijn wel allemaal juridische toetsen. Die vinden plaats in de intelcontext, die nogal technisch van aard is, en dus is er gezegd: je hebt een tweetal juristen in de commissie van drie en één techneut. Bij de TIB is dat nu zo. Stel dat je zou toewerken naar een toezichthouder die de ex ante en de ex durante toetsen zou doen, dus één toezichthouder, dan zou je misschien ook weer moeten kijken — dat is volgens mij uw suggestie — of er in dat toezicht ook mensen zitten die voldoende snappen van dat inteldomein, dus mensen die de inlichtingenwereld goed genoeg snappen. Dat zou best een goed idee kunnen zijn, maar ik wil dat eigenlijk meewegen bij die brede herziening.

Uw andere vraag ging over de benoemingstermijnen: die zijn nu vrij lang; zouden die niet veel korter moeten? Ook die vraag wil ik gewoon wegen. Want het duurt wel eventjes voordat je als toezichthouder daadwerkelijk op vlieghoogte bent. Het is nogal een ingewikkeld klusje. Het is niet iets wat je zomaar eventjes onder de knie hebt. Het is dus wel zonde van de expertise als je te snel mensen moet vervangen. Tegelijkertijd is het misschien ook niet gezond als mensen te lang op dezelfde plek zitten, zeker als het gaat om een toezichthouder met zulke grote bevoegdheden. Dat is volgens mij waar u aandacht voor vraagt. Laten we ook deze vraag, over de zittingsduur, dus meenemen bij de brede herziening.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitvoeringsverslag rond voorjaar 2024 bij Eerste Kamer (36.263) (T03911)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Aerdts (D66), toe dat het uitvoeringsverslag aan beide Kamers wordt gestuurd, waarschijnlijk in het voorjaar van 2025.


Kerngegevens

Nummer T03911
Status openstaand
Datum toezegging 5 maart 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. drs. W.J.M. Aerdts (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
invoeringstoets
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
uitvoeringsverslag
Kamerstukken Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma, bulkdatasets en overige specifieke voorzieningen (36.263)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 22, item 6 - blz. 11

Mevrouw Aerdts (D66):

(…)

“Ik ben bijna aangekomen bij het einde van mijn inbreng in eerste termijn. Ik wil graag nog even stilstaan bij de praktische implementatie van de wet. Zowel uit het evaluatierap- port van de commissie-Jones-Bos als uit het rapport van de Algemene Rekenkamer bleken de diensten eigenlijk niet voldoende toegerust op de invoering van de Wiv 2017 en 2018. In de antwoorden op de schriftelijke vragen en tijdens de besloten technische briefing over de uitvoeringstoets is mijn fractie gerustgesteld over de getroffen praktische voorzorgsmaatregelen. We zijn ook blij dat in de Tweede Kamer de motie-Hammelburg is aangenomen, waardoor er een jaar na uitvoering van deze wet een invoeringstoets kan plaatsvinden. Zo kunnen mogelijke problemen hopelijk eerder aan het licht komen en worden meegenomen in de geplande wetswijziging. We vragen nog wel aan de ministers hoe zij deze implementatie gaan monitoren. Welke instrumenten kunnen zij inzetten op het moment dat uit de uitvoeringstoets, of mogelijk zelfs al eerder, blijkt dat er toch problemen in de uitvoering zijn?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 22, item 6 - blz. 40

Minister De Jonge:

“Ik denk dat ik al heel erg veel heb beantwoord uit de algemene vragen. Dan nog de implementatie. Mevrouw Aerdts vroeg daar terecht naar. Ik denk zeker dat de les van de Wiv 2017 is geweest dat het heel goed is om heel snel na invoering heel goed de vinger aan de pols te houden om te zien of de wet doet wat hij moet doen en we ermee kunnen wat we ermee zouden willen, of dat er in de uitvoering dusdanige knelpunten zitten die je heel snel moet oplossen. Daarom willen we komen tot een invoeringstoets. Dat gebeurt op grond van de algemene wetgevingsrichtlijnen, zoals die zijn afgesproken met de minister voor Rechtsbescherming. Wij zullen een jaar na dato een uitvoeringsverslag maken.

Dat uitvoeringsverslag zullen we uiteraard laten maken door de diensten. Er werd gevraagd hoe je dat onafhankelijk wilt doen. Dat lijkt me heel ingewikkeld, want de diensten weten hoe een wet voor hen in de praktijk werkt en dat is precies waar je naar op zoek bent. Dat kan een derde niet beoordelen. Dat zul je echt aan de diensten zelf moeten vragen. Maar je wilt natuurlijk uiteindelijk van alle ketenpartijen weten hoe de wet voor hen werkt in de praktijk. Er worden een invoeringstoets en een uitvoeringsverslag gemaakt. Het uitvoeringsverslag wil je niet alleen aan de diensten vragen. Je wilt ook aan de toezichthouders vragen stellen en in dit geval ook aan de Raad van State, denk ik. Je wilt dus alle ketenpartners vragen of de wet voor hen werkt en doet wat we beoogd hadden. Ik denk dat we het zo moeten doen. Op grond daarvan moeten wij dan tot de conclusie komen wat we daarmee doen.

Ik hoop dat we tegen die tijd al een eindje gevorderd zijn met de daadwerkelijke wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In pak 'm beet het voorjaar van 2025 komt dat verslag. Wij zullen dat overigens uiteraard ook delen met de Tweede en Eerste Kamer. Op grond van dat uitvoeringsverslag willen we kijken welke aanpassingen er daadwerkelijk in die brede herziening van de Wiv nog noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de uitvoering werkt. Zo willen we het doen. Als het goed loopt in de tijd, hebben we ook geen tussentijdse aanpassingen meer nodig tot we daadwerkelijk die herziening zullen doen.”


Brondocumenten


Historie

  • 5 maart 2024
    toezegging gedaan






Toezegging Uitvragen ketenpartners werking wet (36.263) (T03912)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Fiers (GroenLinks-PvdA), toe een jaar na invoering van het wetsvoorstel aan de ketenpartners te vragen hoe de wet voor hen werkt. De optelsom van de vijf verslagen kan gebruikt worden om de wet te tunen op de laatste stand van zaken met betrekking tot de uitvoering.


Kerngegevens

Nummer T03912
Status openstaand
Datum toezegging 5 maart 2024
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. M.C.T. Fiers (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
ketenpartners
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
uitvoering
Kamerstukken Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma, bulkdatasets en overige specifieke voorzieningen (36.263)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 22, item 6 - blz. 21

Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):

(…)

“Dan tot slot nog een vraag over de invoeringstoets. Deze heb ik nog niet voorbij zien komen. Deze wordt belegd bij de MIVD en de AIVD. Dit lijkt mijn fractie niet zo'n goed idee. We hebben de afgelopen periode gezien hoeveel gedoe er is tussen de toezichthouder en de diensten. Mijn vraag aan de ministers is wat zij vinden van het idee om die invoeringstoets onafhankelijk te laten begeleiden.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 22, item 6 - blz. 41

Minister De Jonge:

(…)

“Richting mevrouw Fiers zeg ik dat ik wel begrijp dat we niet alleen aan de AIVD en de MIVD moeten vragen "werkt het voor jullie?", maar dat we het ook aan de andere ketenpartners moeten vragen: de beide toezichthouders en de Raad van State. Laten we nou breed uitvragen hoe de wet werkt een jaar na dato. De optelsom van die vijf verslagen moet voor ons aanleiding geven om dan de wet, die inmiddels in herziening is, daadwerkelijk te tunen op de laatste stand van de uitvoering. Dat zou onze insteek zijn en een handreiking naar mevrouw Fiers.”

Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):

“Dat is, denk ik, in ieder geval een mooie toezegging. We hebben de wet laten evalueren door een evaluatiecommissie die ook alle partijen gehoord heeft, dus het kan denk ik wel.”

Minister De Jonge:

“Zeker, dat is dan echt een wetsevaluatie. En daarvoor is een jaar na dato wel weer een beetje vroeg. Dat is dan weer de andere kant. Dan gaan we, denk ik ...”

Handelingen I 2023-2024, nr. 22, item 6 - blz. 44

Minister De Jonge:

(…)

“Nogmaals, daags nadat deze wet zal zijn aangenomen — nou oké, we doen één dagje pauze — gaan we toch echt aan de slag met de herziening van de Wiv. Een van de belangrijkste onderwerpen daarin is het stelsel van toezicht en toetsing. Dat moet eenvoudig. Dat moet passend bij de operationele praktijk. Dat moet ook toekomstbestendig. Je moet niet iedere paar jaar opnieuw de wet hiervoor hoeven te wijzigen. Ik denk verder dat het goed is om die discussie met de Eerste Kamer te hebben als we een jaar onderweg zijn. Dan hebben we de uitvoeringsverslagen. Die zouden we ook naar de Eerste Kamer sturen. Dat is misschien een moment om eens een eerste debat te hebben met de Eerste Kamer over de vormgeving van toetsing en toezicht.”


Brondocumenten


Historie

  • 5 maart 2024
    toezegging gedaan






Toezegging Aanbestedingen voor maatschappelijke initiatieven uitdaagrecht monitoren (36.210) (T03913)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Goot (OPNL), toe te blijven monitoren hoe aanbestedingen voor maatschappelijke initiatieven uitdaagrecht in de praktijk uitpakken en dat ook opnemen in de participatiemonitor.


Kerngegevens

Nummer T03913
Status openstaand
Datum toezegging 28 mei 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. A.Sj. van der Goot (OPNL)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen aanbestedingen
maatschappelijke initiatieven
monitoring
uitdaagrecht
Kamerstukken Wet versterking participatie op decentraal niveau (36.210)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/24, nr. 33, item 7, p 20-21.

De heer Van der Goot (OPNL):

Voorzitter. Het uitdaagrecht in het wetsvoorstel is mede ontwikkeld naar het voorbeeld van het Engelse right to challenge, dat daar in 2012 al is ingevoerd. Het aantal succesvolle overnames van publieke diensten in Engeland is tot nu toe echter beperkt gebleven. Dit zou te wijten zijn aan de ingewikkelde trajecten die inwoners moeten volgen, waarvan de gemiddelde doorlooptijd vanaf de zogeheten expression of interest tot het daadwerkelijk overnemen van de betreffende publieke dienst achttien maanden bedroeg. Inwoners die in Engeland een burgerinitiatief willen opstarten, komen hierdoor vast te zitten in een lang traject, dat uiteenvalt wanneer burgers ermee stoppen, iets waar commerciële partijen minder last van hebben. Het zijn hierdoor met name de maatschappelijke partijen met een winstoogmerk die dit traject in Engeland weten te voltooien.

Daarom heb ik de volgende vragen aan de minister. Kan de minister toelichten waarom we in Nederland niet tegen hetzelfde probleem zullen aanlopen? In welk opzicht verschilt het Nederlandse uitdaagrecht van het Engelse uitdaagrecht? Anders gezegd: welke maatregelen zijn in dit wetsvoorstel getroffen om te voorkomen dat het uitdaagrecht in Nederland tegen dezelfde uitvoeringsproblemen aan zal lopen als het Engelse right to challenge?

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer lichtte de minister toe dat dit wetsvoorstel gaat over partijen zonder winstoogmerk. Maar ja, het is al gevraagd: wat is de definitie daarvan? Wat zijn maatschappelijke partijen? Stel dat een groep inwoners een stichting opricht. Doordat ze zichzelf een behoorlijk salaris uitkeren of facturen van een andere stichting betalen, is er geen nettowinst te zien op de jaarrekening. Hoe moet de gemeente deze partijen controleren? Herkent de minister het beeld van deze fracties dat commerciële en niet-commerciële partijen lang niet altijd gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn?

Voorzitter. Het vraagstuk rondom de groepen burgers die gebruikmaken van het uitdaagrecht brengt ons tot een ander punt, namelijk: wie gaat hiervan gebruikmaken? En: hoe hoog is de drempel? Het is belangrijk dat dit goed gemonitord blijft, ook in relatie tot aanbesteden en concurrentie.

In hoeverre zijn we nou positief of negatief over dit wetsvoorstel? Tja, dat is lastig. We zien bij de Wmo positieve voorbeelden van hoe het uitdaagrecht in de praktijk werkt. In de gemeente Amstelveen bijvoorbeeld — daar zit niet direct mijn achterban, maar laat ik eens een gemeente noemen die buiten mijn directe achterban valt — wordt duidelijk nagedacht over de volgende vraag: als er gebruikgemaakt wordt van het right to challenge, hoe wordt dan, in samenspraak met de gemeenteraad, het algemene belang geborgd? Dat zijn voor mij interessante zaken, die ik tot nu onvoldoende heb teruggezien in de modelverordening van de VNG. Ik hoop dat de minister kan toezeggen dat hij de VNG juist op dit punt wil ondersteunen.

Handelingen I 2023/24, nr. 33, item 7, p 36.

Minister De Jonge:

Dan was er nog een vraag over de monitoring. Kan de minister toezeggen te blijven monitoren hoe aanbestedingen voor maatschappelijke initiatieven uitdaagrecht in de praktijk uitpakken en dat ook opnemen in de participatiemonitor? Aanbestedingsregels kunnen inderdaad als knelpunt worden ervaren. Het is belangrijk dat we goed zicht houden op hoe bewonersinitiatieven zich in Nederland ontwikkelen en welke drempels en belemmeringen zij ervaren. Met een aantal partijen zijn we in gesprek over de opvolging van de Monitor Burgerparticipatie en de Monitor Burgercollectieven, onder andere met Regioplan en de VU. Ik zal daar het monitoren van ervaren knelpunten door initiatiefnemers graag in meenemen.


Brondocumenten


Historie

  • 28 mei 2024
    toezegging gedaan






Toezegging Right to challenge binnen Raad van Europa bespreken (36.210) (T03914)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Goot, toe na te gaan of het onderwerp ‘right to challenge’ aan de orde gesteld kan worden binnen de Raad van Europa.


Kerngegevens

Nummer T03914
Status openstaand
Datum toezegging 28 mei 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. A.Sj. van der Goot (OPNL)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Raad van Europa
uitdaagrecht
Kamerstukken Wet versterking participatie op decentraal niveau (36.210)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/24, nr. 33, item 7, p 46.

De heer Van der Goot (OPNL):

Ik had nog één punt openstaan. Bij de totstandkoming van het verdrag inzake burgerparticipatie was het hele right to challenge nog niet in ontwikkeling bij de verschillende lidstaten. We hebben toen geprofiteerd van overleg tussen de verschillende landen binnen de Raad van Europa in de stuurgroep die daarvoor was aangewezen. Zou u willen toezeggen of er ambtelijk kan worden verkend of er ruimte is in de Raad van Europa om ook dit onderwerp, the right to challenge, met elkaar te bespreken en te zien waar dat toe kan leiden?

Handelingen I 2023/24, nr. 33, item 7, p 46.

Minister De Jonge:

Ik heb het idee dat de heer Van der Goot helemaal gepromoveerd is op dit thema. Ik niet. Ik ga dit meenemen. Ik wil best toezeggen dat ik naga of dit inderdaad aan de orde gesteld kan worden, zeker.



Historie







Toezegging Gesprek met VNG over opnemen van voorkeursoptie voor elk participatietraject (36.210) (T03923)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Roovers (GroenLinks-PvdA), toe om met de VNG in gesprek te gaan om in de modelverordening een voorkeursoptie op te nemen voor elk participatietraject waarvoor bijvoorbeeld ook de Aanbestedingswet zou gelden.


Kerngegevens

Nummer T03923
Status openstaand
Datum toezegging 28 mei 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden D.M.G. Roovers MSc, MA (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen participatietraject
voorkeursoptie
VNG
Kamerstukken Wet versterking participatie op decentraal niveau (36.210)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/24, nr. 33, item 7, p 34.

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

Ik hoor u zeggen "geen dictaten". U zegt: die gaan we niet opnemen in de wet. Dat snap ik ook, want de wet ligt er zoals die er ligt. En die gaan we hier niet veranderen. Maar er zijn natuurlijk andere manieren om de wetsgeschiedenis te beïnvloeden dan alleen door de wet te veranderen. U kunt ook een brief schrijven of met iemand in overleg gaan. Mijn tweede vraag gaat over de modelverordening van de VNG waarin dat beginselbesluit is opgenomen. Dat staat er nu en dat kan nu vrijblijvend door de gemeente aangevinkt worden. Ik hoor u eigenlijk zeggen dat u dat verstandig vindt. Als u dat zo verstandig vindt, dan lijkt het mij verstandig of raadzaam als u bijvoorbeeld zou toezeggen dat u dat ook actief zal adviseren aan de VNG. Dan lijkt het mij raadzaam om tegen de VNG te zeggen: maak hier nou eens de voorkeursoptie van voor elk participatietraject van een zekere omvang. Dus niet voor elke geveltuin, maar voor elk participatietraject waarvoor bijvoorbeeld ook de Aanbestedingswet zou gelden. Doe dat nou! Wees nou verstandig en zet dat erin als voorkeursvariant. Dan kunt u ervan afwijken, maar dan hebben we in ieder geval een richtlijn die in negen van de tien gevallen wordt overgenomen.

Minister De Jonge:

Dat vind ik verstandig. Dat wilde ik ook zeggen. Nogmaals, weer reclame voor dat blokje 3. De VNG is in de lead, maar wij helpen natuurlijk bij het maken van die modelverordening. En daar hoort deze discussie echt thuis. Dus laten we nou helpen met het maken van de bepaling die je als gemeente gewoon kunt overnemen als je inderdaad geen zin hebt in al te gretige marktpartijen die zich hierin mengen. Dit is gewoon een bepaling die je prima kunt overnemen. Dat geeft ook rust. U wilt dat, en volgens mij leeft die wens Kamerbreed. Ik ben zeer bereid om dat gesprek met de VNG te hebben, opdat dat ook in de modelverordening komt. Zeker.



Historie







Toezegging Informeren Kamer over de toegang van maatschappelijke organisaties tot openbare registers met persoonsgegevens (36.382) (T03924)

De staatssecretaris van Koninkrijkrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Gasteren (BBB) en Fiers (GroenLinks-PvdA), toe de Kamer voor het einde van 2024 te informeren over de wijze waarop de primaire toegang van maatschappelijke organisaties tot openbare registers met persoonsgegevens via een AMvB geregeld zal worden.


Kerngegevens

Nummer T03924
Status openstaand
Datum toezegging 4 juni 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. M.C.T. Fiers (GroenLinks-PvdA)
mr. R.M.J. van Gasteren LLM (BBB)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen openbare registers
persoonsgegevens
Kamerstukken Wet implementatie Open data richtlijn (36.382)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 2

De heer Van Gasteren (BBB):

(…)

Ten slotte. Er zijn ook nog zorgen dat partijen die werk doen met een maatschappelijke functie — denk even aan onderzoeksjournalisten — niet of minder gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot de data en dat is wel een zorg. Er is een artikel, namelijk — ik heb het even moeten opschrijven — het nee-tenzijartikel, artikel 2, lid 1, sub h, dat daarvoor zorgt. Dat betekent wel dat je een algemene maatregel van bestuur moet hebben die dat allemaal regelt. De vraag aan de staatssecretaris is hoe zij de situatie ziet als de wet is ingevoerd, maar de algemene maatregel van bestuur er nog niet is.

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 5

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

Voor de persoonsgegevens in openbare registers is in de wet een uitzondering opgenomen. Die zijn in beginsel niet beschikbaar voor hergebruik, omdat openbare registers heel veel direct herleidbare persoonsgegevens bevatten. Het hergebruik daarvan zou snel in strijd zijn met het eigenlijke doel van die registers. Dat kan dus risico's opleveren. Het wetsvoorstel bevat wel de mogelijkheid om bij wet of AMvB af te wijken van die uitzondering en bepaalde vormen van hergebruik toch mogelijk te maken. Daar ben ik ook verder over in gesprek met mijn collega-bewindspersonen.

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 6

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

Ik wil graag benadrukken dat deze wet zelfstandig kan worden uitgevoerd. Er zal dus nog wel worden gewerkt aan een AMvB en een ministeriële regeling, maar we hoeven daar voor de uitvoering niet op te wachten. Dus als uw Kamer akkoord gaat met deze wet, kan die ook snel daarna worden gepubliceerd en in werking treden. Dit even als algemene inleiding.

(…)

Verder was er een vraag van de BBB over de nee-tenzijbepaling en het feit dat er nog een AMvB moet worden gemaakt. Ik heb er net al iets over gezegd. De wet kan gewoon zonder die AMvB in werking treden en feitelijk worden uitgevoerd. De AMvB is er dus geen voorwaarde voor, maar we gaan wel zo snel mogelijk proberen om die daadwerkelijk te maken, want dan is het wetsvoorstel daarmee ook voltooid.

Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):

Wij, en ik denk iedereen, hebben hier veel mails over gekregen. Is er iets te zeggen over de termijn? We hebben namelijk best wel lang gewacht op de implementatie. Ik hoor dat er toch wel zorgen zijn als die AMvB te lang op zich laat wachten. Dus misschien dat er iets van een toezegging kan komen of zicht op die termijn.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Ik kom daar zo meteen op terug. Ik kan het niet nu uit mijn hoofd zeggen maar ik hoop zo snel mogelijk. Ik zal vragen aan mijn ondersteuners of wij iets duidelijker kunnen zijn in de termijn.

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 10

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

Volgens mij heb ik dan alle vragen beantwoord. Er was nog een punt dat openlag, en dat was de vraag wanneer de AMvB eraan zou kunnen komen. Dat gaat over die openbare registers, of de belangrijkste daarvan. Dat zijn er meer dan 65. Voor al die registers moeten we onderzoeken in hoeverre hergebruik mogelijk moet zijn. Maar we gaan vooral kijken hoe we de primaire toegang van maatschappelijke organisaties tot die registers in de eigen wetgeving kunnen regelen. Ik heb de bedoeling — ik bedoel "ik" in overdrachtelijke zin — om voor het eind van het jaar uw Kamer te laten weten hoe we dit gaan implementeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen onderzoek over coördinerende rol ministerie BZK ten aanzien van digitalisering (36.382) (T03925)

De staatssecretaris van Koninkrijkrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Fiers (GroenLinks-PvdA), toe dat het onderzoek dat is verricht naar de coördinerende rol van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties ten aanzien van digitalisering naar de Kamer zal worden toegestuurd.


Kerngegevens

Nummer T03925
Status voldaan
Datum toezegging 4 juni 2024
Deadline 1 oktober 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. M.C.T. Fiers (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen coördinerende rol
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
onderzoek
Kamerstukken Wet implementatie Open data richtlijn (36.382)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 3

Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):

(…)

In de deskundigenbijeenkomst werden ook zorgen geuit over de coördinerende rol van het ministerie van Binnenlandse Zaken voor wat betreft digitaliseringswetgeving. Die rol werd node gemist. Deelt de staatssecretaris deze constatering en welke verbeterkansen ziet zij?

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 6

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

Dan de vragen naar aanleiding van de deskundigenbijeenkomst die u heeft gehouden en waarin zorgen werden geuit over de coördinerende rol van het ministerie van Binnenlandse Zaken wat betreft digitaliseringswetgeving, hoe ik daarnaar kijk en hoe u daarin een rol kan spelen. Er is inderdaad gewerkt aan een hele set — u noemde het overzicht al — van Europese verordeningen en regels, ook wel het Digital Rulebook genoemd. Ik ben overigens ongelofelijk blij met die set van verordeningen, want die zijn voor een groot deel richtinggevend in hoe we met de digitale wereld willen omgaan, hoe we zorgen dat iedereen mee kan doen in de digitale wereld, hoe we zorgen dat je die kunt vertrouwen, met allerlei wetgeving op het gebied van cybersecurity en AI, en hoe we zorgen dat mensen de regie over hun eigen digitale leven houden. Die hele set van regels is, als onderdeel van de taken en het werk van de huidige Commissie, min of meer afgerond. Ook daarvoor geldt weer dat die pas echt gaat werken als we die op een hele goede manier gaan invoeren en uitvoeren in Nederland. Dat moeten we trouwens niet alleen in Nederland, maar ook elders doen. We proberen het dit keer beter te doen, met de lessen van de AVG in gedachten, dus samen met andere lidstaten en de Commissie, om ervoor te zorgen dat er geen verschillen van interpretatie zijn over hoe die wetgeving moet worden uitgevoerd. Ook ligt een deel van het toezicht op het Digital Rulebook bij de Europese Commissie en niet zozeer bij de lidstaten.

Het is natuurlijk ontzettend belangrijk dat ik en degene die straks de coördinerende rol voor digitalisering op zich neemt, het overzicht over die wetten behouden en goed kijken hoe we de implementatie zo veel mogelijk kunnen vereenvoudigen. Een van de kernelementen in de werkagenda die ik heb gemaakt, is dat we goed kijken naar hoe we de implementatie van de wetten zo simpel mogelijk kunnen maken voor de partijen waarvoor deze regelgeving geldt. Dat zijn niet alleen overheden, overheidspartijen, maar net zo goed private partijen. Het is een hele set van verordeningen en richtlijnen en het is best complex als je die allemaal in één keer goed wilt invoeren.

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 11

Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):

(…)

Eén vraag uit de eerste termijn staat nog open. Ik heb de staatssecretaris heel veel zinnige dingen horen zeggen over dat het belangrijk is dat er een coördinerende rol is vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken, maar in de deskundigenbijeenkomst was er wat zorg over de invulling daarvan. Ik heb eigenlijk niet zo veel gehoord over of zij die constatering deelt en wat daar eventueel aan te doen is.

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 12-13

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

Dan de vraag van mevrouw Fiers, GroenLinks-PvdA, over die coördinerende rol. Dat is misschien een wat meer algemene vraag over hoe ik die afgelopen tweeënhalf jaar in mijn nieuwe rol als coördinerend bewindspersoon voor digitalisering heb ervaren. Een paar dingen daarover. Ik denk dat het buiten kijf staat dat dit onderwerp natuurlijk een heel groot onderwerp is en eigenlijk alleen maar groter wordt. Maar dat is misschien een beetje "preaching to the converted", preken tegen degenen die al overtuigd zijn, namelijk uw leden van de commissie Digitalisering. Digitalisering neemt stap voor stap, hand over hand een steeds belangrijkere plek in in onze samenleving, in de manier waarop we werken, in de manier waarop we ons leven inrichten en in de manier waarop we ons vermaken. Dat maakt dat het ook een steeds grotere invloed heeft op de manier waarop wij als overheid met dit onderwerp aan de slag moeten.

Het is natuurlijk altijd zo — dat is denk ik een beetje het thema dat speelt bij allerlei coördinerende rollen — dat als je coördineert, je er natuurlijk altijd voor moet zorgen dat je degene met wie of voor wie je die coördinatie doet, of degenen die daaraan moeten meewerken, meekrijgt in het zorgen dat je voor elkaar krijgt wat je graag voor elkaar wil krijgen. Dat is niet altijd eenvoudig. We hebben daar onderzoek naar laten verrichten en dat zal de komende tijd beschikbaar komen. We hebben gekeken waar die coördinatietaak tot goede dingen leidt, waar de coördinatietaak tekortschiet en waar de bevoegdheden van de coördinerend bewindspersoon te gering zijn of geen versnelling in de hand werken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de inrichting van de informatiehuishouding van het Rijk of de manier waarop we met algoritmes omgaan. Op al dit soort thema's vinden we dat we de coördinatie af en toe eens moeten versterken.

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 13

Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):

Ik hoor u zeggen dat er onderzoek naar is gedaan dat binnenkort beschikbaar komt. Zouden wij dat kunnen ontvangen? Ik denk dat wij daar veel belangstelling voor hebben. Kan de staatssecretaris misschien ook tips aan de kersverse commissie Digitalisering geven? Hoe zouden wij dit vanuit de Kamer kunnen aanjagen, die tanden en die doorzettingsmacht?

Staatssecretaris Van Huffelen:

U kunt de onderzoeken die wij in dit verband laten doen door onder andere de ADR, natuurlijk krijgen zodra ze zijn afgerond. Op basis daarvan kunt u kijken wat er nodig is, wat u noodzakelijk vindt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek met IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen over hergebruik van onderzoeksgegevens (36.382) (T03926)

De staatssecretaris van Koninkrijkrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe dat zij in gesprek zal treden met IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen om afspraken te maken over een inspanningsverplichting om bij extern uitgezet onderzoek de onderzoeksgegevens voor hergebruik beschikbaar te stellen.


Kerngegevens

Nummer T03926
Status openstaand
Datum toezegging 4 juni 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Unie van Waterschappen
IPO
VNG
Kamerstukken Wet implementatie Open data richtlijn (36.382)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 2

De heer Van Hattem (PVV):

(…)

Voorzitter. Ik heb nog een vraag over de positie van de decentrale koepelorganisaties, IPO en VNG, in relatie tot dit wetsvoorstel. Deze koepelorganisaties voeren taken uit voor met publieke taken belaste instellingen. Ook in het kader van de totstandkoming van dit wetsvoorstel hebben zij onderzoeken uitgevoerd. Deze organisaties zijn echter als verenigingen privaatrechtelijk van aard. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het IPO en de VNG? Vallen de onderzoeken die door deze organisaties worden uitgevoerd en de onderzoeksgegevens binnen het kader van dit wetsvoorstel? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 7

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

De PVV heeft een vraag gesteld over de relatie tot het IPO en de VNG. De vraag was of onderzoek en onderzoeksgegevens van deze organisaties ook binnen het kader van de wet vallen. Het IPO en de VNG zijn zelf als organisaties niet verplicht om hun documenten openbaar te maken, omdat zij verenigingen zijn en geen publiekrechtelijke instellingen. Maar alle openbare onderzoeken en alle gegevens die zij zelf publiceren, vallen wel weer onder die Who. Dat was overigens ook al het geval in de vorige versie van de wet en dat blijft zo. Wij hebben wel afgesproken dat als zij een onderzoek extern uitzetten, zij ook de inspanningsverplichting hebben om over hergebruik afspraken te maken. Dat is eigenlijk in lijn met wat ik eerder al aangaf: wanneer je als overheidspartij of in dit geval een aan de overheid gelieerde partij onderzoek uitzet, dan is het goed om ervoor te zorgen dat je daar vooraf afspraken over maakt.

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 10

De heer Van Hattem (PVV):

(…)

Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik heb nog wel één klein puntje. De staatssecretaris gaf aan dat er met IPO en VNG afspraken over zijn gemaakt dat uitgezette onderzoeken wel onder de strekking van dit wetsvoorstel vallen. Mijn vraag is: staan die afspraken zwart-op-wit en zouden wij die afspraken kunnen ontvangen? Daar zou ik nog wel graag iets meer duidelijkheid over willen. Verder heb ik geen opmerkingen meer in de tweede termijn. Ik zie uit naar de afhandeling van het wetsvoorstel.

Dank u wel.

De heer Hartog (Volt):

Een hele korte vraag: zou wat de heer Van Hattem net noemde niet een soort top betekenen op de richtlijn die voorligt?

De heer Van Hattem (PVV):

Een top op de richtlijn die voorligt?

De heer Hartog (Volt):

Ik zal het verduidelijken. De wet implementeert de richtlijn een-op-een, min of meer, maar de heer Van Hattem verzoekt ook VNG en IPO om dingen daarin te brengen. Dan vraag ik me af of hij dat als een top ziet op de richtlijn in de wet of in de uitvoering van de wet?

De heer Van Hattem (PVV):

Volgens mij heeft de heer Hartog van Volt mij niet helemaal goed begrepen. Ik heb niet gevraagd om er iets bovenop te leggen. De staatssecretaris gaf aan dat er afspraken waren gemaakt met IPO en VNG. Daarom heb ik gevraagd of wij inzage kunnen krijgen in die nadere afspraken, dus in hoe hiermee wordt omgegaan. IPO en VNG zijn privaatrechtelijke organisaties, verenigingen. Het probleem was juist dat zij dan niet onder het stelsel van deze wetgeving vallen qua openbaarmaking, terwijl er ondertussen wel onderzoeken en dergelijke door IPO en VNG worden gedaan, ook namens de overheid en de verschillende overheden. Daar zit dus meer het punt. Het is niet om extra regels ergens bovenop te leggen, maar ik wil wel graag transparantie over de afspraken die zijn gemaakt.

De heer Hartog (Volt):

Dat is duidelijk, maar dan is het toch een toevoeging van een bepaalde afspraak of een bepaalde deling van gegevens die meer is dan de richtlijn zelf noodzakelijk zou maken. Dat wil ik alleen maar even vaststellen.

De heer Van Hattem (PVV):

Volgens mij ligt de richtlijn er zoals die er ligt. In de nadere uitvoering ten aanzien van onderzoeken die worden gedaan door IPO en VNG, maakt de rijksoverheid daar afspraken over met deze koepelorganisaties. Over die afspraken wil ik gewoon duidelijkheid hebben en transparantie. Dat is het enige.

Tot zover, voorzitter.

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 12

Staatssecretaris Van Huffelen:

Dank u wel, voorzitter. Ik heb nog een paar punten. De PVV stelde een vraag over de afspraken met het IPO en de VNG. Het IPO en de VNG vallen inderdaad niet onder deze wet omdat het geen overheidsinstellingen in zichzelf zijn. Als zij onderzoeken uitvoeren of data verzamelen, dan is het natuurlijk wel wenselijk dat zij daarover afspraken maken met degenen door wie zij dat laten doen, als zij dat niet zelf doen, om zo daadwerkelijk te komen tot openbaarmaking of de potentie van hergebruik van die gegevens. Daartoe zijn zij niet verplicht conform deze wet. Ik heb die afspraken nog niet gemaakt met hen, maar die wil ik wel heel graag meenemen in een gesprek. Zij doen hun werk in principe altijd in lijn met, in opdracht van of samen met de overheidsorganisaties die zij vertegenwoordigen, zoals de provincies en de gemeenten. De Unie van Waterschappen zou daar ook nog bij kunnen horen. Ik wil kijken hoe we die afspraken wat steviger kunnen maken, zodat wanneer zij onderzoek uitvoeren, dat onderzoek ook beschikbaar is.

Dan was er nog de vraag…

De heer Bovens (CDA):

Ik heb nog een heel korte vraag. Klopt het dat dat private verenigingen zijn? Maar de opdrachtgevers van de VNG en het IPO zijn natuurlijk wél lokale overheden. Als die onder de wet vallen, dan spreken zij natuurlijk wel met VNG en IPO af dat de data beschikbaar zijn. De vraag is dus of het inderdaad een probleem is zolang VNG en IPO nog altijd bestaan uit alle gemeenten en alle provincies. Ik was zelf ooit voorzitter van het IPO. Volgens mij krijgt Bij12, zo'n organisatie die onderzoeken doet, gewoon opdrachten van de provincies en de data staan vervolgens ook ter beschikking van de provincies. Daarmee zou een en ander opgelost zijn. Is de staatssecretaris dat met mij eens?

Staatssecretaris Van Huffelen:

Ja, dat ben ik met u eens, maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat de organisatie voor zichzelf of uit zichzelf bedenkt om een opdracht te geven en dat dat niet altijd is omdat ze dat dan vervolgens weer beschikbaar willen stellen. Nou ja, kort en goed, ik zou heel graag willen dat als zij onderzoeken doen, als zij data verzamelen, of dat nu is ten behoeve van deelnemers, van hun leden — dan ontstaat die situatie zoals u hem beschrijft — ofwel als ze dat meer voor zichzelf doen, er altijd de mogelijkheid is van hergebruik. Ik ga daar graag met hen nog het gesprek over aan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek met Invest-NL over investeringen voor Nederlandse mkb’ers, start-ups en andere bedrijven (36.382) (T03927)

De staatssecretaris van Koninkrijkrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Gasteren (BBB), toe in gesprek te gaan met Invest-NL over investeringen die Nederlandse mkb’s, start-ups en andere bedrijven zullen ondersteunen in het ontwikkelen van nieuwe businessmodellen, zodat zij kunnen concurreren met niet-Europese bigtechondernemingen.


Kerngegevens

Nummer T03927
Status openstaand
Datum toezegging 4 juni 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. R.M.J. van Gasteren LLM (BBB)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen data
Invest-NL
investeringen
Kamerstukken Wet implementatie Open data richtlijn (36.382)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 1:

De heer Van Gasteren (BBB):

(…)

Even naar de markt kijken. Er zullen dus ook data beschikbaar worden gesteld voor bedrijven die van oorsprong niet uit de Europese Unie komen. Denk even aan Amerikaanse en Chinese IT-bedrijven. Die hebben natuurlijk bakken vol geld, dus die kunnen veel gemakkelijker en veel sneller de data omzetten in nieuwe businessmodellen en dat ten koste van het Europese en het Nederlandse bedrijfsleven. De vraag aan de staatssecretaris is of zij mogelijkheden ziet om in gesprek te gaan met bijvoorbeeld — er zijn waarschijnlijk ook wel andere trajecten te bedenken — Invest-NL om met hen tot afspraken te komen om wellicht extra impulsen in die sector te zetten op dit gebied.

Handelingen I 2023-2024, nr. 34, item 7 - blz. 9:

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

Dan gaan we naar de vraag van BBB of ik bereid ben om met fondsen zoals Invest-NL in gesprek te gaan over extra focus op investeringen in dit segment. Daar ben ik zeker en graag toe bereid, want we willen natuurlijk graag dat dit allemaal zo veel mogelijk echt wordt ingezet. Overigens denk ik dat het volgende van belang is. Ik heb uit uw vraag begrepen dat het niet zo is dat u graag de bigtechondernemingen extra stimuleert, want die kunnen dit natuurlijk makkelijk betalen. Het gaat vooral over Nederlandse mkb's, start-ups en andere bedrijven die daarmee toegang kunnen krijgen tot dit soort informatie en nieuwe producten en diensten kunnen ontwikkelen die voor mensen echt van belang zijn.


Brondocumenten


Historie