Rappelabele toezeggingen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Rappel september 2022)



Dit is het rappel tot 02-07-22.

 




Toezegging Evaluatie wetswijziging (34.355) (T02448)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Martens (CDA), Bruijn (VVD) en Nooren (PvdA), toe over twee jaar met de VSNU en het Rectoren College te overleggen over de uitbreiding van het ius promovendi, over vijf jaar de wetswijziging te evalueren en die mee te nemen bij de Balans van de wetenschap in 2022. De naleving van de handreiking, het transnationale aspect, het toenemende aantal Engelstalige masteropleidingen en de aansluiting van die opleidingen op de beroepspraktijk worden daarbij betrokken.


Kerngegevens

Nummer T02448
Status deels voldaan
Datum toezegging 6 juni 2017
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Drs. M.J.Th. Martens (CDA)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen hoogleraren
internationalisering
ius promovendi
Kamerstukken Bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (34.355)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 1

Mevrouw Martens (CDA): Uiteraard hebben de leden kennisgenomen van de antwoorden van de minister. Zij stelt dat de kwaliteit gewaarborgd wordt door het college voor promoties, dat volgens de wet alleen uit hoogleraren kan bestaan en dat de exclusieve bevoegdheid heeft om een promotor aan te wijzen. Daarmee kunnen dus alleen hoogleraren vaststellen of een personeelslid van de universiteit voldoende bekwaam is. Dit college heeft bovendien de plicht een promotiereglement op te stellen waarin de taak en de bevoegdheden van bij promoties betrokkenen worden geregeld. Toch vernemen de leden graag nog eens van de minister hoe het wetsvoorstel borgt dat er geen sprake zal zijn van een glijdende schaal, zoals elders in het onderwijs is gebeurd bij de eerste en tweedegraders. We zien daarbij dat er steeds minder eerstegraders en steeds meer onbevoegden voor de klassen staan.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 2

De heer Bruijn (VVD): Mijn fractie heeft begrip voor de wens van niet-hoogleraren om in voorkomende gevallen te kunnen optreden als promotor in plaats van als copromotor. De schriftelijke gedachtewisseling daarover tussen deze Kamer en de regering heeft de aandacht getrokken van veldpartijen. Er is steun voor het wetsvoorstel uitgesproken door de KNAW en De Jonge Akademie. Mijn fractie heeft ook met instemming kennisgenomen van de aangepaste handreiking voor de colleges voor promoties van de VSNU op voorstel van het rectorencollege. Deze gewijzigde handreiking komt, in combinatie met de antwoorden van de regering, in belangrijke mate tegemoet aan de eerder geuite zorgen van mijn fractie. Zo worden aan de promotor robuuste kwaliteitseisen gesteld en wordt de verantwoordelijke hoogleraar betrokken bij de benoeming van de promotor. Toch is mijn fractie nog niet geheel gerustgesteld en resteren er enkele vragen.

Ten eerste is dat de vraag of, en in welke mate, deze handreiking ook zal worden nageleefd. Kan de minister aangeven in hoeverre de handreiking tot nu toe daadwerkelijk door de universiteiten werd gebruikt? Hoe gaat de minister erop toezien dat de gewijzigde handreiking wordt nageleefd?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 13

Mevrouw Nooren (PvdA): De regering had aanvankelijk gekozen voor een zeer ruime benadering van de verbreding van het promotierecht. Op initiatief van de Tweede Kamer is deze ruimte beperkt tot gepromoveerde medewerkers. De VSNU gaat in haar handreiking uit van uitsluitend universitair hoofddocenten. Deze beperking roept bij mijn fractie wel een vraag op. Hoe kijkt de minister aan tegen de gekozen inperking in het licht van haar ambitie om de internationale carrièremogelijkheden van getalenteerde wetenschappers te verruimen? Is het op deze manier niet een druppel op een gloeiende plaat wat betreft het verbeteren van het carrièreperspectief voor talentvolle medewerkers in het hoger onderwijs? Of anders gezegd: verdienen universitaire docenten dan geen internationaal carrièreperspectief? Graag een reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 23-25

Minister Bussemaker: Dat zijn wat mij betreft allemaal redenen om tot die uitbreiding te komen, maar wel met een kwaliteitswaarborg. Een deel daarvan is gerealiseerd met amendementen van de Tweede Kamer. Alleen degenen die zelf gepromoveerd zijn, mogen begeleiden. Dat was een goede toevoeging door de Tweede Kamer. Tegen de heer Bruijn zeg ik nog maar een keer dat ook ongewijzigd blijft dat het college voor promoties zorg draagt voor de kwaliteitsborging van het ius promovendi. Dat college bestaat uit hoogleraren. Alleen hoogleraren bepalen dus welke hoogleraar als promotor kan optreden of welk personeelslid van een universiteit, niet zijnde een hoogleraar, desalniettemin over voldoende bekwaamheid beschikt om als promotor op te treden. Daarom zeg ik tegen mevrouw Martens dat ik door deze manier van borgen niet zo bang ben voor een glijdende schaal.

Mevrouw Nooren vroeg of dit geen druppel op een gloeiende plaat is. Dat denk ik ook niet, maar het moet wel keer op keer beargumenteerd worden. We zullen de komende jaren zien of dit echt betekenisvol is.

(...)

Met betrekking tot de handreiking vroeg de heer Bruijn naar de ervaringen tot nu toe. Die zijn er dus nog niet, want die handreiking is net gemaakt door de VSNU en het Rectorencollege. Het feit dat die nu gemaakt is, geeft mij het vertrouwen dat men hier serieus mee bezig is.

De heer Bruijn (VVD): Nee, de handreiking is net gewijzigd. Mijn vraag was of de al bestaande handreiking eigenlijk wel gebruikt werd. Ik kan mij overigens voorstellen dat daar geen informatie over is, maar het was gewoon een vraag. Het is echter dus niet zo dat er geen handreiking was. Mijn eerste vraag was of die eigenlijk wel werd gebruikt. De andere vraag was wat de verwachtingen zijn en of we misschien in een evaluatie gaan monitoren of de gewijzigde handreiking ook gebruikt gaat worden. Nogmaals, als er geen informatie is over het gebruik van de al bestaande handleiding, zou ik dat goed begrijpen, maar ik was gewoon benieuwd of die er was.

Minister Bussemaker: Dan heb ik de vraag van de heer Bruijn verkeerd begrepen. Ik dacht dat hij wilde weten hoe de handreiking werkt waarin nu dus komt te staan dat van een uhd voldoende aangetoond moet zijn dat hij zowel een goed onderzoeker als een goede begeleider is, dat decanen de uhd voor kunnen dragen en dat nu een procedurele tussenstap mogelijk is, waarbij de decaan een voordracht doet van een uhd als promotor en waarbij de hoogleraar in het betreffende vakgebied ook is geraadpleegd. Dat kunnen we dus niet aangeven; dat kan ik ook niet aangeven van de huidige handreiking. Ik kan wel toezeggen dat ik graag bereid ben om een en ander te evalueren; dat zei ik zojuist al in de richting van mevrouw Nooren.

Mevrouw Martens is bang voor een glijdende schaal. Daar ben ik echt niet bang voor, omdat we dit met waarborgen hebben omkleed. Is het dan een druppel op een gloeiende plaat? Dat zijn eigenlijk twee uitersten van een mogelijke inschatting. Ik denk dat wij hiermee de balans die wij allemaal willen, redelijk vinden. Ik zeg toe dat we na vijf jaar zullen evalueren of dat zo is. Ook de naleving van de handreiking betrekken we daar dan bij. Dat zal dan meelopen in de Balans van de wetenschap in 2022.

(...)

De heer Bruijn (VVD): Ik dank de minister voor de door mij gevraagde toezegging om de wetswijziging te evalueren na vijf jaar. Ik had gevraagd om daarbij niet alleen de naleving van de handreiking mee te nemen — we kunnen bekijken of die wordt toegepast — maar ook de betrokkenheid van de verantwoordelijke hoogleraar en de eventuele behoefte in het veld tegen die tijd aan een instemmingsrecht.

Minister Bussemaker: Ik heb toegezegd dat ik de handreiking erbij wil betrekken en daarmee dus ook het voorstel in die handreiking dat de decaan advies kan vragen aan de betreffende hoogleraar. Als dat niet gebeurt, komt dat vanzelf wel naar voren bij de evaluatie. Ik zou het echter verkeerd vinden om de suggestie te wekken dat een hoogleraar altijd de eindverantwoordelijkheid moet dragen. Dat ben ik echt niet met de heer Bruijn eens, want die verantwoordelijkheid draagt wat mij betreft het college voor promoties.

(...)

Tegen mevrouw Nooren en de heer Bruijn zei ik al dat ik over twee jaar nog eens het gesprek zal aangaan met de VSNU en het Rectoren College. Ook zal ik een evaluatie na vijf jaar uitvoeren en die meenemen bij de Balans van de wetenschap.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 33

De heer Bruijn (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor de heldere beantwoording en het debat. De minister heeft het belang van een internationale attitude voor de nieuwe generatie nog eens benadrukt, zowel op sociaal-cultureel als economisch gebied, en daar kan mijn fractie zich goed in vinden. Internationalisering is ook een feitelijke ontwikkeling, en die is wellicht gewenst, maar we moeten ernaar kijken, we moeten erin mee, want de wereld internationaliseert. Ik kan me dus zeer goed vinden in de beantwoording. Ik ben blij met de toezegging van een evaluatie na vijf jaar van deze wet, waarin ook het transnationale aspect meegenomen wordt, als ik het goed begrijp.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 35

Mevrouw Nooren (PvdA): Mijn fractie is blij met de helderheid over de rolverdeling tussen de promotor, het college van promotoren en de zittende hoogleraren. Mijn fractie vindt het ook een goede zaak dat de minister heeft toegezegd dat zij bij de evaluatie zal bekijken hoe een en ander zich ontwikkelt. Het gaat dan om vragen als "wat betekent dit voor de kwaliteit van het onderzoek?" en "welke gevolgen heeft dit voor de rolverdeling binnen de universiteit?". De minister heeft toegezegd dat zij over twee jaar met het college van promoties gaat praten en dat er over vijf jaar een brede evaluatie zal plaatsvinden. Wil de minister in die evaluatie ook de invloed van het toenemende aantal Engelstalige masteropleidingen en de aansluiting van die opleidingen op de beroepspraktijk meenemen?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 36

Minister Bussemaker: Mevrouw Nooren vroeg ook om de Engelstalige masteropleiding mee te nemen bij de evaluatie van het KNAW-rapport, alsook de relatie met de beroepspraktijk. Daar kan ik ja op zeggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onafhankelijk onderzoek naar duurzame versterking (35.554) (T03060)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Veldhoen (GroenLinks), Pijlman (D66) en Vos (PvdA), toe onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar duurzame versterking van de publieke omroep, zowel wettelijk als financieel, en gelet op het internationale krachtenveld. Het onderzoek naar erkenningenhouders maakt hier deel van uit. Over het voornemen tot het doen van onderzoek wordt de Kamer geïnformeerd en zij wordt in de gelegenheid gesteld om een reflectie op de onderzoeksopzet te geven.


Kerngegevens

Nummer T03060
Status deels voldaan
Datum toezegging 8 december 2020
Deadline 1 januari 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden Drs. H.J. Pijlman (D66)
mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
dr. M.L. Vos (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen onderzoek
publieke omroepen
versterking
Kamerstukken Versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep (35.554)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 13, item 3 – blz. 2

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Voordat ik verderga, wil ik benadrukken dat deze problematiek vraagt om een bredere analyse en breder onderzoek. De vraag die beantwoord moet worden, is hoe de publieke omroep duurzaam kan worden versterkt, zodat hij overeind blijft in het internationale krachtenveld in deze nieuwe tijd. Het vraagt erom dat wij uitzoomen en meer fundamenteel kijken naar het stelsel. De bedreigingen komen namelijk niet uit Hilversum. Het zijn niet de omroepen tegen de NPO en zeker niet Hilversum tegenover Den Haag. Het is de vraag hoe de publieke omroep, gelet op het veranderende kijkgedrag, overeind blijft tussen de grote internationale partijen. Hoe zorgen we ervoor dat de publieke omroep gezamenlijk optrekt en in dit krachtenveld zichtbaar en relevant blijft? Hoe zorgen we ervoor dat onafhankelijke informatievoorziening geborgd is en voor iedereen toegankelijk blijft? Dat vraagt om een onafhankelijk onderzoek naar de wettelijke mogelijkheden en de financiële condities, waaronder de continuïteit van de publieke omroep in dit internationale krachtenveld beter wordt geborgd en duurzaam wordt versterkt. Hoe ziet de minister een dergelijk onderzoek?

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 13, item 3 – blz. 8

De heer Pijlman (D66): Wij suggereerden een nieuw stelsel, gebaseerd op het huidige cultuurstelsel, waarbij een basisinfrastructuur gepaard gaat met prestatieafspraken, die daarin leidend zijn. Immers, alhoewel u daar geen gegevens over heeft, is naar mijn informatie het ledenbestand van de omroepen ook ernstig vergrijsd. U hebt inmiddels toegezegd dat er een proeve van een nieuw stelsel eind 2021 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Ik zou u overigens willen vragen om ook de suggesties van mevrouw Veldhoen van GroenLinks daarin mee te nemen en dus in de breedte naar de invloed van bijvoorbeeld de techindustrie op ons medialandschap te kijken. Het zou ons, denk ik, helpen om de koers om een open stelsel te houden, te versterken.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 4

Minister Slob: Als we vooruitkijken, zien we dat de ontwikkelingen hard gaan. Dat klopt, het gaat soms razendsnel en met name de technologische ontwikkelingen zijn haast niet te stuiten. Mevrouw Veldhoen vroeg of het dan ook niet belangrijk is om dat goed te blijven volgen en goed onderzoek te blijven doen, zodat we de continuïteit van de publieke omroep kunnen blijven borgen, ook in het internationale krachtenveld, zodat we waar nodig als dat blijkt uit onderzoeken ook weer aanvullend maatregelen kunnen nemen. U sprak breder dan dat daar alleen maar extra geld nodig zou zijn.

De heer Pijlman reageerde daarop dat dat op zich wel verstandig is, maar zou dat dan niet gekoppeld kunnen worden aan een onderzoek dat in de Tweede Kamer al is toegezegd aan de Partij van de Arbeid? Dat klopt. Ik heb aan mevrouw Van den Hul toegezegd dat we ook verder zullen blijven nadenken, ook over mogelijkerwijze andere modaliteiten voor de komende jaren, juist om de grotere vragen en soms ook bedreigingen die op ons afkomen goed te kunnen adresseren. Als uw Kamer dat wil, ben ik zeker bereid om dat ook in de komende tijd verder uit te werken en te zorgen dat dergelijke onafhankelijke onderzoeken worden gedaan.

Weet wel, zeg ik aansluitend nog, dat rond due prominence een onderzoek loopt dat in het volgend kalenderjaar zal worden afgerond. Dat raakt aan de bereikbaarheid en de vindbaarheid van de content en aan de apps van de publieke omroep, waar mevrouw Veldhoen ook naar vroeg. Dus daar hebben we inmiddels onderzoek voor in gang gezet, dat met name in 2021 zal gaan lopen.

Volgend jaar zal er ook weer een beleidstoelichting op het begrotingsartikel 15 zijn van Media. Dat is ook weer informatie die we krijgen; we kunnen eigenlijk niet genoeg informatie krijgen. Die beleidstoelichting staat weer op de rol, want die komt om de zoveel jaar en dat is ook net volgend jaar weer het geval. Dit allemaal bij elkaar maakt dat we goed kunnen volgen wat er gebeurt en dat we ook kunnen kijken of wat we nu doen, wat we hebben afgesproken en wat we wettelijk hebben vastgelegd solide genoeg is, ook als het gaat om de opgaven voor de toekomst.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Allereerst dank voor deze toezeggingen. Ik ben heel blij om te horen dat de minister het met mij eens is dat het goed is om een onderzoek te laten verrichten naar dit onderwerp en naar de bredere stutting van de publieke omroep, ook in het internationale kader. Ik had een motie voorbereid op dit punt, maar als de minister zo ruimhartig een toezegging doet, ga ik toch kijken of ik boter bij de vis kan krijgen en of u dan ook kunt meegaan in de manier waarop wij dat onderzoek graag zouden zien. Het dictum ging over het volgende: "verzoekt de regering een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de wettelijke mogelijkheden waarmee en de financiële condities waaronder de publieke omroep duurzaam wordt versterkt en voldoende flexibiliteit verkrijgt om relevant en zichtbaar te blijven in het sterk veranderende krachtenveld, door veranderend kijkgedrag, technologische vernieuwingen en de invloed en de impact van die grote mediabedrijven." Dat is volgens mij ongeveer wat u ook zei, maar voor de Handelingen zou ik het wel heel prettig vinden als we overeenstemming met elkaar kunnen bereiken over de omvang van dat onderzoek, want dat zou betekenen dat ik geen motie hoef in te dienen.

Minister Slob: Het maakt debatteren in de Eerste Kamer zo aangenaam dat dat op deze manier kan. Hier zitten volgens mij de aspecten in die ik net zelf ook noemde. We weten inderdaad niet hoe het zich gaat ontwikkelen, ook als het gaat om kijkgedrag. Daar kom ik straks nog even apart op terug, omdat daar ook vragen over zijn gesteld die raken aan de wettelijke verplichting voor drie netten. Dat is inderdaad een ontwikkeling die heel snel kan gaan, dus dat moet je goed blijven volgen. We zullen ook heel goed moeten blijven volgen of de wijze waarop we het nu hebben ingericht — ik herhaal wat ik net zei, het is een sterk merk — ook echt sterk blijft, of dat er toch verzwakkingen optreden waar we iets aan moeten gaan doen. De aspecten die u noemt, horen daar goed bij. Dus die zal ik meenemen in dat onderzoek. Dat is bij dezen toegezegd.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 18

Minister Slob: Tot slot op dit onderdeel: ik heb de Tweede Kamer beloofd dat we verder gaan onderzoeken — maar niet nu; dat was een motie voor de toekomst — of dat misschien op een andere manier zou kunnen worden ingericht en zo ja, hoe. Maar daar is op dit moment dus geen sprake van.

Mevrouw Vos (PvdA): Het gaat mij om het laatste deel. Er is een motie ingediend door Kirsten van den Hul over erkenningenhouders, waar op dit moment MAX en WNL gebruik van maken. Die hebben eigen merken, een eigen identiteit, maar delen allerlei zaken. U zegt dat u daar helemaal niks mee doet, maar volgens mij is dat wel een oplossing, ook als ik hoor wat u aan het begin zei. Als op een gegeven moment een omroep niet kan aansluiten bij een andere, kan dat verlies van je vergunning betekenen. Dan is het toch juist belangrijk om het te gaan hebben over erkenningenhouders? Waarom wordt dat niet verder onderzocht?

Minister Slob: Ik heb de Tweede Kamer toegezegd — ik heb die motie-Van den Hul ook oordeel Kamer gegeven — dat ik bereid ben om dat in de komende tijd uit te zoeken. We praten nu over de wet die de toelating voor de komende concessieperiode regelt. Daar had die motie geen betrekking op, want die gaat echt over de toekomst en wil dat ik dat verder ga uitzoeken. Daar zit echt veel aan vast. Het lijkt heel makkelijk, van: doe het even, maar daarvoor zal de wetgeving op allerlei fronten aangepast moeten worden. Daar hebben we niet voor gekozen. We hebben aangesloten bij de bepalingen zoals die al in de vorige kabinetsperiode in de wet zijn terechtgekomen. Ik ben wel bereid om dat onderzoek verder uit te voeren en ik koppel dat ook aan de onderzoeken die ik aan uw Kamer heb toegezegd, evenals aan een paar andere onderzoeken die nog lopen. We krijgen dus veel informatie in de komende tijd om te bezien wat er verder in de toekomst voor mogelijkheden zijn.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 21

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Zichtbaarheid en vindbaarheid zijn daarbij van essentieel belang, ik zei het gisteren ook al. Een level playing field met de grote internationale mediabedrijven is niet haalbaar als het gaat om de financiële middelen. Dat vraagt dus om een borging van de positie van de publieke omroep in ons wettelijk stelsel, zodanig dat die positie duidelijk afgebakend is en stevig verankerd wordt om op die manier overeind te blijven in dat internationale krachtenveld. Onze publieke omroep moet vindbaar en zichtbaar zijn, ook online en on demand. Daarom zijn we blij met de toezegging van de minister over het starten van een onderzoek naar de onderwerpen die mijn fractie zo belangrijk vindt.

Graag zou ik nog iets horen van de minister over het tijdpad. Gaat hij dit nog zelf oppakken? Dat zou wel onze voorkeur hebben. Misschien een beetje brutaal, maar wellicht mogen leden van deze Kamer meedenken over de formulering van de onderzoeksopdracht, nu de wens voor een onderzoek ook uit deze Kamer komt. Dat aanbod staat in ieder geval van mijn kant.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 22

Mevrouw Vos (PvdA): Ik ben wel blij met de toezegging van de minister over het onderzoek dat door senator Veldhoen naar voren is gebracht. Ik sluit me aan bij de brutale vragen van mevrouw Veldhoen. Ook wij willen wel even kijken naar de opdracht, omdat wij denken dat het erg belangrijk is om juist ook de slagvaardigheid en een alternatieve financiering goed op de kaart te krijgen.

(…)

De heer Pijlman (D66): Dank ook voor de toezegging aan mevrouw Veldhoen om het gevraagde onderzoek in de motie-Van den Hul, ingediend in de Tweede Kamer, uit te breiden met alle aspecten die zij heeft genoemd. Ik had mijn handtekening al onder de motie van mevrouw Veldhoen gezet, maar de toezegging komt daarvoor in de plaats. Dank daarvoor.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 26

Minister Slob: Er zijn bedreigingen. Een aantal van u hebben daaraan gerefereerd, met name aan wat er internationaal allemaal plaatsvindt. Mevrouw Velthoen, mevrouw Vos en de heer Pijlman hadden daar met name gevraagd. Zij hadden hun namen zelfs al aan een motie toevertrouwd. In hun richting zeg ik dat ik zelf al van plan ben om daarmee aan de slag te gaan, want wij gaan uiteraard door tot de laatste dag dat we in functie zijn. Ik zal u informeren over het voornemen dat ik dan heb met betrekking tot het onderzoek dat ik onafhankelijk wil laten uitvoeren. Dat biedt u de mogelijkheid om daar dan nog wat reflectie op te geven, mocht u dat nog aan de orde vinden. Ik hoop dat er dan een heel mooie onderzoeksopdracht zal liggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aangepaste dienstenprocedure bij de publieke omroep (35.042/35.453) (T03078)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe om de termijnen en doorlooptijden van een aanvraag voor een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal in de aangepaste dienstenprocedure te monitoren en de Kamer hierover te informeren.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 3 – blz. 1.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel over de toekomst van de publieke omroep, eind vorig jaar, heb ik in mijn bijdrage stilgestaan bij de noodzaak om de publieke omroep financieel en juridisch zodanig te ondersteunen dat de positie van de publieke omroep in het internationale krachtenveld wordt versterkt. Een centraal element daarin is wendbaarheid. Wendbaarheid is nodig om te kunnen concurreren met andere spelers op de mediamarkt. Mijn fractie heeft daarom zorgen over de verzwaarde dienstentoets. Met de voorgestelde procedure voor instemming van de minister met een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal van de landelijke publieke omroep wordt de flexibiliteit naar het oordeel van mijn fractie eerder geringer dan groter. (…) Er komt een extra moment binnen een termijn van vier weken, waarop belanghebbenden hun zienswijze naar voren kunnen brengen, terwijl ook aan het einde van de procedure een termijn van zes weken wordt gehanteerd. Waarom moet dit op twee momenten? Wat is de ratio hierachter? Of heeft de minister hiermee willen tegemoetkomen aan wensen van andere belanghebbenden in dit veld? Wat maakt dat de minister denkt dat de procedure met deze twee extra stappen in zes maanden kan zijn afgerond, terwijl in de praktijk is gebleken dat het nu al zonder deze verzwaarde stappen minimaal een jaar en in een enkel geval zelfs twee jaar duurt voordat de minister een besluit heeft genomen? Wat maakt dat de minister nu verwacht dat de verzwaarde toets sneller plaatsvindt dan de huidige? Graag een reactie.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 3.

Minister Slob:

De vraag naar het halfjaar is terecht, kijkend naar hoeveel tijd er in beslag is genomen door wat er de afgelopen jaren allemaal is gebeurd. De wet is er inderdaad duidelijk in dat je dat halfjaar gewoon moet zien te halen. Dat is in ieder geval niet gelukt in de voorbeelden die we op nationaal niveau hebben. Dat klopt. Ik heb dat volgens mij in december al in uw richting geuit over twee voorbeelden, namelijk NPO Kennis en NPO Soul & Jazz. Die laatste was het ergste, trouwens. Die duurde twee jaar qua behandeling, niet qua inhoud. NPO Kennis duurde een jaar. Ik heb u in december ook al gezegd dat we wel nog een ander voorbeeld hebben, namelijk een regionaal aanbodkanaal van L1 met de treffende titel Alaaf. Dan weet u een klein beetje in welke tijd van het jaar die waarschijnlijk veel bekeken zal worden, al zal dat misschien de komende week tegenvallen. Die is wel gewoon in een halfjaar helemaal afgerond en doorlopen. Het spreekt voor zich dat alles erop is gericht om dat gewoon binnen die zes maanden af te ronden, ook als wij deze zaken nu verduidelijken in de wet, wat niet bedoeld is om te vertragen, maar om te verduidelijken, om het helder te hebben. Zienswijzen kunnen aan het begin meegenomen worden, wat aan het eind weer kan helpen. Dat gaan we volgen. Het spreekt voor zich dat we dat gaan volgen. We monitoren dit. We zullen dat overigens ook breder doen, want we willen natuurlijk ook wel breder kijken hoe de aangepaste procedure als geheel werkt. Maar zo hebben we het voorgesteld en zo heeft uiteindelijk de Tweede Kamer daar steun aan gegeven.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 4.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Ik hoor de minister ook zeggen dat hij de termijnen of doorlooptijden die worden gehanteerd, gaat monitoren. Bent u ook bereid om de Kamer daarover te informeren? Want ik vind het wel belangrijk dat wij daar ook zicht op houden.

Minister Slob:

Daar ben ik zeker toe bereid. Ja, dat is bij dezen toegezegd.

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 11.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

De zorgen die bij mijn fractie leefden over de nieuwe dienstentoets zijn niet geheel weggenomen. Het is goed dat de termijn waarbinnen de aanvraag wordt behandeld, wordt gemonitord. We zijn ook blij met de toezegging dat de minister de Kamer op de hoogte zal houden van de uitkomsten daarvan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Markteffectanalyse door de ACM in de nieuwe dienstenprocedure (35.042/35.453) (T03079)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe om bij het monitoren van de werkwijze van de ACM ook de nieuwe taak van de ACM in de dienstenprocedure te monitoren, te weten het uitvoeren van een markteffectanalyse bij de aanvraag van een nieuw aanbodkanaal, in het bijzonder ten aanzien van de Wet openbaarheid van bestuur. De Kamer wordt hierover geïnformeerd.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 3 – blz. 4.

De heer Janssen (SP):

Voorzitter, dan de nieuwe dienstenprocedure. De vraag blijft waarom de Autoriteit Consument en Markt is aangewezen om een markteffectanalyse uit te voeren. De minister zei bij de behandeling in de Tweede Kamer het volgende: "De ACM heeft gewoon bevoegdheden, mogelijkheden en instrumenten, ook om informatie goed op te halen en — dat is hun kwaliteit — om hele scherpe analyses te maken." Maar dat geeft mij ook enige zorg, want mijn vraag aan de minister is dan of het doel, te weten de analyse die de minister wenst, een legitimatie is voor de ACM om van de aan de ACM toegekende bevoegdheden gebruik te mogen maken. Is deze gegevensverzameling voor dit beoogde doel wel toegestaan? Dit luistert heel precies omdat dit de hele procedure in gevaar zou kunnen brengen als de ACM hiertoe niet gelegitimeerd zou zijn, dus mijn vraag is hoe juridisch hard deze gegevensverzameling voor dit doel is.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 3.

Minister Slob:

De ACM is gevraagd om de marktanalyse te geven. Voordat de ACM daarvoor officieel werd gevraagd, werden er al wel marktanalyses gedaan en markteffecten in kaart gebracht. Soms deed het Commissariaat dat. Soms deed de NPO dat ook zelf. Als je het hebt over onafhankelijke adviezen, dan kan dat misschien toch niet helemaal samenvallen met die definitie. Het is op zich geen verkeerde gedachte om de ACM daarvoor te vragen. De ACM is bij uitstek een instantie die analyses kan maken. We hebben het gevraagd en het wordt nu in de wet vastgelegd. Als het een wettelijke taak is, dan komt die taak niet onder op de stapel te liggen. Men zal daar dan inhoud aan moeten geven. Dan kan ook schelen in tijd op het moment dat het wat vrijblijvender is en niet in een wet vastligt. Wij vinden de ACM zeer geschikt om dergelijke analyses te maken. Ze zullen die gelijktijdig maken met de beoordelingen die het Commissariaat en de Raad voor Cultuur zullen geven. Dat loopt dus gelijk op. Dat hoeft niet tot tijdverlies te leiden, want zij zullen daarmee aan de slag gaan in dezelfde periode dat die adviezen gegeven worden. Uiteindelijk komen de adviezen bij de verantwoordelijke bewindspersoon te liggen, die dan een besluit zal moeten nemen.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 5.

De heer Janssen (SP):

Even een korte check omdat de minister klaar was met de dienstenprocedure. Komt de minister nog apart te spreken over de vragen die ik over de ACM gesteld heb en of het verzamelen van gegevens ...

Minister Slob:

Ik heb daar net antwoord op gegeven. Zij zijn volledig in staat — daar hebben ze de bevoegdheden voor — om deze taak uit te oefenen. Anders hadden we de ACM ook nooit een wettelijke verankering kunnen geven.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 12-13.

De heer Janssen (SP):

Excuses aan de minister dat ik een gedeelte van zijn antwoord over de ACM had gemist, maar ik zat nog even iets terug te lezen in de Handelingen van de behandeling in de Tweede Kamer. Het ging mij met name om de ACM. De minister zei: de ACM is volledig geëquipeerd en daarom mogen wij dit allemaal doen. Maar de ACM heeft toch een ander primair doel? Dat is namelijk dat zij gegevens verzamelt en onderzoeken doet naar de wetten die zij handhaaft. Het gaat mij om dat onderscheid. Dit is eigenlijk een soort neventaak voor de ACM, waarbij heel helder moet zijn dat, bijvoorbeeld rond Wob-procedures, dit een ander soort gegevens is dan de gegevens die zij verzamelen in het kader van onderzoeken. Als de minister dat nog een keer wil bevestigen, dan is dat dus een stuk helderder. Het is namelijk toch een beetje een buitenbeentje dat nu bij de ACM wordt ondergebracht en niet haar hoofdtaak.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 17.

Minister Slob:

We proberen de ACM haar werk goed te laten doen. Dat is ook de absolute inzet. Op het moment dat we dit in de wet vastleggen, is het geen neventaak meer. Dan is het onderdeel van het takenpakket van de ACM. Men zal die taak dan moeten invoeren en uitvoeren. Dan is dat gewoon onderdeel van haar wettelijke taak, en niet iets wat er nog even bij komt. We hebben uiteraard met de ACM gesproken over de mogelijkheden die zij hebben om dit uit te voeren. Uit het feit dat we dit in alle vrijmoedigheid hebben voorgesteld, kunt u opmaken dat we daar alle vertrouwen in hebben.

De heer Janssen (SP):

Dan is het misschien formeel geen neventaak, maar een onderdeel voortvloeiend uit de wet. Maar het is wel een ander soort taak dan die de ACM normaal uitvoert, namelijk het toezicht. Het is een ander soort onderzoek dan ze normaal doet vanuit haar toezichthoudende taak. Dat betekent ook dat er een ander soort gegevens wordt verzameld, die ook een andere status hebben. Ik noem bijvoorbeeld de Wob. Dat verschil is toch wel duidelijk, hoop ik?

Minister Slob:

Op het moment dat dit onderdeel wordt van hun wettelijke taak, zullen wij er uiteraard voor moeten zorgen dat zij de expertise en de bevoegdheden in huis hebben om die taak uit te voeren. Die vloeien daar ook uit voort en die zijn er. Zij kunnen dus aan de slag. Uiteraard hoop ik dat ze goed in de pas blijven lopen met de Raad voor Cultuur en het Commissariaat, zodat er geen tijdverlies optreedt. Sommigen van u hadden daar enige vrees voor.

De heer Janssen (SP):

Dat gaat voorbij aan mijn vraag. Mijn vraag gaat over het feit dat dit een ander soort onderzoek is. Het gaat mij erom dat de ACM bij de gewone onderzoeken die zij in het kader van haar handhavende taak doet, kan zeggen dat onderzoeksresultaten bijvoorbeeld niet onder de Wob vallen. Dat is hier niet het geval. Dit is weliswaar een officiële taak, maar het is een ander soort taak, waarbij andersoortige informatie wordt opgehaald. Ze kunnen dan niet alles onder de grote noemer van de ACM-taak brengen, waardoor dit ook onder een ander regime valt dan normaal.

Minister Slob:

Ik weet niet heel specifiek hoe dat Wob-technisch uitwerkt. Er is overigens net ook weer iets veranderd in de open overheid en dergelijke, en hoe dat uitwerkt. Laat ik u dit toezeggen. We hebben aangegeven dat we gaan monitoren op welke wijze de ACM haar werk zal doen. Bij die monitor neem ik ook even dit aspect mee, zodat u daarover geïnformeerd wordt. Op een andere plek in dit huis wordt door mijn ambtenaren goed opgeschreven dat dit een toezegging in uw richting is, zodat u daar t.z.t. informatie over zult krijgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Beleidsaanpassing Nationaal Museaal Aankoopfonds (35.984) (T03348)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Klip-Martin (VVD) en Pijlman (D66), toe na het definitieve advies van de Commissie Collectie Nederland in februari te hebben ontvangen, te bezien in hoeverre het beleid ten aanzien van het Nationaal Museaal Aankoopfonds aanpassing behoeft en de Kamer hierover te informeren.


Kerngegevens

Nummer T03348
Status voldaan
Datum toezegging 18 januari 2022
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden drs. T. Klip-Martin (VVD)
Drs. H.J. Pijlman (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Nationaal Museaal Aankoopfonds
Kamerstukken Incidentele suppletoire begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2022 inzake verwerving kunstwerk (35.984)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz. 10

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Door particuliere organisaties, waaronder de Vereniging Rembrandt, is 25 miljoen ter beschikking gesteld, en uit het Nationaal Museaal Aankoopfonds, dat voor kunstaankopen

als dit een geoormerkt budget heeft, 19 miljoen. Een mooie publiek-private samenwerking, waarbij aangetekend dat de Vereniging Rembrandt, die eind negentiende eeuw werd

opgericht juist om belangrijke kunstwerken voor Nederland te behouden, nog nooit zo'n grote bijdrage aan dit doel heeft besteed. Kan de staatssecretaris aangeven hoe de

regering kijkt naar de vulling van, en uitgaven van, het Nationaal Museaal Aankoopfonds in de toekomst? Met andere woorden, even voortbordurend op de schriftelijke antwoorden: kan zij toezeggen de Kamer hier verder over te informeren nadat een onderzoeksrapport hierover in februari is verschenen?

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz. 12

De heer Pijlman (D66):

Ik heb over het bedrag geen oordeel. Het schilderij is getaxeerd. Ik ga er zonder meer van uit dat de Staat zich ingespannen heeft om tot de best denkbare prijs te komen. De Staat betaalt immers het grootste deel van de aankoop van het schilderij. Immers, naast de OCW-begroting — die wordt daartoe opgehoogd; het bedrag voor het schilderij gaat dus níét ten koste van de sector — wordt alles door de Staat gefinancierd uit het museale aankoopfonds, dus ook door de overheid, maar wel met een andere governancestructuur. Daarnaast is het goed dat er ook privaat geld van de Vereniging Rembrandt komt en van de vriendenstichting van het Rijksmuseum — ook privaat geld. Maar uit het museale aankoopfonds wordt wel een flinke hap, 19 miljoen euro, gehaald, waardoor andere aankopen van andere musea onder druk komen te staan. De Tweede Kamerfractie

heeft aan de toenmalige minister gevraagd om een aanvulling. Kan de staatssecretaris aangeven of het fonds nu genoeg armslag heeft om z'n werk te blijven doen? Hoe

wilt u hiermee omgaan?

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz. 25

Staatssecretaris Uslu:

De heer Pijlman en mevrouw Klip vroegen of ik kan aangeven of het aankoopfonds genoeg armslag heeft om zijn werk te blijven doen. Op dit moment resteert nog steeds een aanzienlijk bedrag in het aankoopfonds. Hiermee kunnen nog verschillende aankopen worden verricht. Zoals ik u in mijn reactie op uw Kamervragen al heb laten weten, verwacht ik in februari het definitieve advies van de Commissie Collectie Nederland over het aankoopfonds. Op basis van deze conclusies zal ik bezien in hoeverre het beleid ten aanzien van het aankoopfonds aanpassing behoeft.

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz. 32

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Voorzitter. Ik kom op één vraag terug, alleen maar om te zeggen dat wij blij zijn met de reactie van de staatssecretaris. We zijn benieuwd naar de visie van de regering op de toekomstige rol van het Nationaal Museaal Aankoopfonds. Daar krijgen we inderdaad nog wat over te horen.

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz. 33

De heer Pijlman (D66):

Dank, staatssecretaris, voor de beantwoording van de vragen en de toezegging om terug te komen op het aankoopfonds.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kabinetsreactie op advies van de Commissie Collectie Nederland (35.984) (T03351)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Klip-Martin (VVD), Atsma (CDA), Fiers (PvdA) en Frentrop (FVD), toe om de kabinetsreactie op het advies van de Commissie Collectie Nederland van de Raad van Cultuur over de dynamische Collectie Nederland, dat in februari 2022 wordt verwacht, met de Kamer te delen.


Kerngegevens

Nummer T03351
Status voldaan
Datum toezegging 18 januari 2022
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden J.J. Atsma (CDA)
drs. M.C.T. Fiers (GroenLinks-PvdA)
Dr. P.M.L. Frentrop (Fractie-Frentrop)
drs. T. Klip-Martin (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen adviezen
Collectie Nederland
Commissie Collectie Nederland
Kamerstukken Incidentele suppletoire begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2022 inzake verwerving kunstwerk (35.984)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz.3

De heer Frentrop (FVD):

Tot slot een derde vraag. Die behelst een verzoek aan de staatssecretaris om het kunstaankoopbeleid meer toekomstbestendig te maken. Zou het een idee zijn om een lijst op te stellen van alle kunstvoorwerpen die op dit moment in private handen zijn waarvan de Nederlandse regering meent dat ze ooit een keer in aanmerking zouden kunnen komen

om gekocht te worden met belastinggeld, indien opportuun? Het gaat dan eigenlijk om een lijst van potentieel nationaal kunstbezit. Zo'n lijst is niet alleen nuttig om de willekeur

uit het kunstaankoopbeleid te halen. Impulsaankopen worden dan vermeden. Maar wat Forum voor Democratie graag zou willen zien, is dat we de brede Nederlandse bevolking

betrekken bij het opstellen van zo'n lijst. Als we dat doen, dan zorgt dat ook voor draagvlak voor het hele kunstaankoopbeleid. Iedereen kan zeggen: dat zijn mooie dingen die we wel zouden willen hebben van belastinggeld. Dat heeft, zoals ik eerder heb geschetst, ook een positieve invloed op de belastingmoraal, want dan weten we zeker hoe het geld wordt uitgegeven. En niet onbelangrijk voor het onderwijs: zo'n lijst opstellen heeft ook een educatief aspect. Het leert de bevolking over onze nationale kunstgeschiedenis. Mijn derde en laatste vraag is dan ook: zou de staatssecretaris

bereid zijn het opstellen van zo'n lijst te overwegen?

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz.7

Mevrouw Fiers (PvdA):

Ten vierde wil ik graag stilstaan bij toekomstige aankopen. De Collectie Nederland is nooit af. Er zullen dus steeds nieuwe schilderijen gekocht worden. Kijkend naar de aankopen van de afgelopen tien jaar valt op dat de aankopen nogal ongelijk zijn verspreid over Nederland. De meeste aankopen vinden plaats voor en door musea in de Randstad.

Critici geven ook aan dat er bij deze aankopen sprake is van de grote-namenziekte, wat zoveel wil zeggen als je blindstaren op grote namen als Rembrandt en voorbijgaan aan de

vele andere vrouwelijke en niet-westerse kunstenaars, die onze kunstgeschiedenis ook rijk is. Wat vindt de staatssecretaris van deze kritiek? Herkent zij dit? Hoe kan de

staatssecretaris ervoor zorgen dat de topwerken uit de Collectie Nederland beter verspreid over het land te zien zijn en een pluriformer beeld geven van onze kunstgeschiedenis?

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz.10

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Door particuliere organisaties, waaronder de Vereniging Rembrandt, is 25 miljoen ter beschikking gesteld, en uit het Nationaal Museaal Aankoopfonds, dat voor kunstaankopen

als dit een geoormerkt budget heeft, 19 miljoen. Een mooie publiek-private samenwerking, waarbij aangetekend dat de Vereniging Rembrandt, die eind negentiende eeuw werd

opgericht juist om belangrijke kunstwerken voor Nederland te behouden, nog nooit zo'n grote bijdrage aan dit doel heeft besteed. Kan de staatssecretaris aangeven hoe de

regering kijkt naar de vulling van, en uitgaven van, het Nationaal Museaal Aankoopfonds in de toekomst? Met andere woorden, even voortbordurend op de schriftelijke antwoorden: kan zij toezeggen de Kamer hier verder over te informeren nadat een onderzoeksrapport hierover in februari is verschenen?

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz.17

De heer Atsma (CDA):

De heer Otten heeft met name ook een aantal juridische aspecten benadrukt. Ik ben benieuwd naar de antwoorden op zijn vragen. Ik heb gezegd dat wij geen oordeel hebben

over het aankoopbedrag. Wij hebben alleen vastgesteld dat slechts één taxatie uit 2018 ten grondslag ligt aan het aankoopbedrag dat nu op tafel ligt. Dat vinden wij mager.

Vandaar dat wij aan de staatssecretaris hebben gevraagd of zij naar die procedure zou willen kijken voor toekomstige aankopen. Daarmee heb ik gezegd, voorzitter.

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz.35

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Ik moest even denken aan die treinreis van drie uur en ik zie dat allemaal gebeuren hier ... Collega Otten stelde zijn vragen over de aankoop nu. We

hebben het in een iets bredere context geschetst en wij hebben zeer aangedrongen op een spoorboekje of een routekaart voor als er in de toekomst sprake mocht zijn van aankopen uit buitenland of binnenland, want dat zou ook heel goed kunnen. Wij hebben gezegd: voorkom dat er elke keer sprake is van ad-hocbeleid. Wij zijn niet zo van de moties, maar in die zin zouden wij graag de toezegging van de staatssecretaris willen hebben dat daarover wordt nagedacht en dat de Kamer wordt geïnformeerd over hoe dat spoorboekje er in de toekomst uitziet, wanneer dit soort zaken zich in voorkomende gevallen aandienen. Dat getuigt van zorgvuldigheid en ook dat is iets wat bij deze Kamer past.

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz.36

Staatssecretaris Uslu:

Voorzitter. Ik stel voor dat ik eerst de vragen beantwoord en dan inga op de moties.

Verschillende Kamerleden hebben toezeggingen gevraagd over een op te stellen lijst met aan te kopen kunstwerken en de procedures rondom aankopen van kunstwerken voor

de Staat. Mijn antwoord daarop is het volgende. Mijn voorganger heeft aan de Commissie Collectie Nederland van de Raad voor Cultuur gevraagd een visie op te stellen over de dynamische Collectie Nederland. Ik verwacht dit advies aankomende februari. De commissie zal hierin adviseren over het nationaal aankoopfonds en de procedures rondom aankopen. Ik kan u toezeggen dat ik mijn beleidsreactie op dit advies met uw Kamer zal delen.


Brondocumenten


Historie