Rappelabele toezeggingen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Vooruitblik maart 2024)



Dit is het rappel vanaf 02-01-24 tot 02-07-24.

 




Toezegging Evaluatie wetswijziging (34.355) (T02448)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Martens (CDA), Bruijn (VVD) en Nooren (PvdA), toe over twee jaar met de VSNU en het Rectoren College te overleggen over de uitbreiding van het ius promovendi, over vijf jaar de wetswijziging te evalueren en die mee te nemen bij de Balans van de wetenschap in 2022. De naleving van de handreiking, het transnationale aspect, het toenemende aantal Engelstalige masteropleidingen en de aansluiting van die opleidingen op de beroepspraktijk worden daarbij betrokken.


Kerngegevens

Nummer T02448
Status deels voldaan
Datum toezegging 6 juni 2017
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Drs. M.J.Th. Martens (CDA)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen hoogleraren
internationalisering
ius promovendi
Kamerstukken Bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (34.355)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 1

Mevrouw Martens (CDA): Uiteraard hebben de leden kennisgenomen van de antwoorden van de minister. Zij stelt dat de kwaliteit gewaarborgd wordt door het college voor promoties, dat volgens de wet alleen uit hoogleraren kan bestaan en dat de exclusieve bevoegdheid heeft om een promotor aan te wijzen. Daarmee kunnen dus alleen hoogleraren vaststellen of een personeelslid van de universiteit voldoende bekwaam is. Dit college heeft bovendien de plicht een promotiereglement op te stellen waarin de taak en de bevoegdheden van bij promoties betrokkenen worden geregeld. Toch vernemen de leden graag nog eens van de minister hoe het wetsvoorstel borgt dat er geen sprake zal zijn van een glijdende schaal, zoals elders in het onderwijs is gebeurd bij de eerste en tweedegraders. We zien daarbij dat er steeds minder eerstegraders en steeds meer onbevoegden voor de klassen staan.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 2

De heer Bruijn (VVD): Mijn fractie heeft begrip voor de wens van niet-hoogleraren om in voorkomende gevallen te kunnen optreden als promotor in plaats van als copromotor. De schriftelijke gedachtewisseling daarover tussen deze Kamer en de regering heeft de aandacht getrokken van veldpartijen. Er is steun voor het wetsvoorstel uitgesproken door de KNAW en De Jonge Akademie. Mijn fractie heeft ook met instemming kennisgenomen van de aangepaste handreiking voor de colleges voor promoties van de VSNU op voorstel van het rectorencollege. Deze gewijzigde handreiking komt, in combinatie met de antwoorden van de regering, in belangrijke mate tegemoet aan de eerder geuite zorgen van mijn fractie. Zo worden aan de promotor robuuste kwaliteitseisen gesteld en wordt de verantwoordelijke hoogleraar betrokken bij de benoeming van de promotor. Toch is mijn fractie nog niet geheel gerustgesteld en resteren er enkele vragen.

Ten eerste is dat de vraag of, en in welke mate, deze handreiking ook zal worden nageleefd. Kan de minister aangeven in hoeverre de handreiking tot nu toe daadwerkelijk door de universiteiten werd gebruikt? Hoe gaat de minister erop toezien dat de gewijzigde handreiking wordt nageleefd?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 13

Mevrouw Nooren (PvdA): De regering had aanvankelijk gekozen voor een zeer ruime benadering van de verbreding van het promotierecht. Op initiatief van de Tweede Kamer is deze ruimte beperkt tot gepromoveerde medewerkers. De VSNU gaat in haar handreiking uit van uitsluitend universitair hoofddocenten. Deze beperking roept bij mijn fractie wel een vraag op. Hoe kijkt de minister aan tegen de gekozen inperking in het licht van haar ambitie om de internationale carrièremogelijkheden van getalenteerde wetenschappers te verruimen? Is het op deze manier niet een druppel op een gloeiende plaat wat betreft het verbeteren van het carrièreperspectief voor talentvolle medewerkers in het hoger onderwijs? Of anders gezegd: verdienen universitaire docenten dan geen internationaal carrièreperspectief? Graag een reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 23-25

Minister Bussemaker: Dat zijn wat mij betreft allemaal redenen om tot die uitbreiding te komen, maar wel met een kwaliteitswaarborg. Een deel daarvan is gerealiseerd met amendementen van de Tweede Kamer. Alleen degenen die zelf gepromoveerd zijn, mogen begeleiden. Dat was een goede toevoeging door de Tweede Kamer. Tegen de heer Bruijn zeg ik nog maar een keer dat ook ongewijzigd blijft dat het college voor promoties zorg draagt voor de kwaliteitsborging van het ius promovendi. Dat college bestaat uit hoogleraren. Alleen hoogleraren bepalen dus welke hoogleraar als promotor kan optreden of welk personeelslid van een universiteit, niet zijnde een hoogleraar, desalniettemin over voldoende bekwaamheid beschikt om als promotor op te treden. Daarom zeg ik tegen mevrouw Martens dat ik door deze manier van borgen niet zo bang ben voor een glijdende schaal.

Mevrouw Nooren vroeg of dit geen druppel op een gloeiende plaat is. Dat denk ik ook niet, maar het moet wel keer op keer beargumenteerd worden. We zullen de komende jaren zien of dit echt betekenisvol is.

(...)

Met betrekking tot de handreiking vroeg de heer Bruijn naar de ervaringen tot nu toe. Die zijn er dus nog niet, want die handreiking is net gemaakt door de VSNU en het Rectorencollege. Het feit dat die nu gemaakt is, geeft mij het vertrouwen dat men hier serieus mee bezig is.

De heer Bruijn (VVD): Nee, de handreiking is net gewijzigd. Mijn vraag was of de al bestaande handreiking eigenlijk wel gebruikt werd. Ik kan mij overigens voorstellen dat daar geen informatie over is, maar het was gewoon een vraag. Het is echter dus niet zo dat er geen handreiking was. Mijn eerste vraag was of die eigenlijk wel werd gebruikt. De andere vraag was wat de verwachtingen zijn en of we misschien in een evaluatie gaan monitoren of de gewijzigde handreiking ook gebruikt gaat worden. Nogmaals, als er geen informatie is over het gebruik van de al bestaande handleiding, zou ik dat goed begrijpen, maar ik was gewoon benieuwd of die er was.

Minister Bussemaker: Dan heb ik de vraag van de heer Bruijn verkeerd begrepen. Ik dacht dat hij wilde weten hoe de handreiking werkt waarin nu dus komt te staan dat van een uhd voldoende aangetoond moet zijn dat hij zowel een goed onderzoeker als een goede begeleider is, dat decanen de uhd voor kunnen dragen en dat nu een procedurele tussenstap mogelijk is, waarbij de decaan een voordracht doet van een uhd als promotor en waarbij de hoogleraar in het betreffende vakgebied ook is geraadpleegd. Dat kunnen we dus niet aangeven; dat kan ik ook niet aangeven van de huidige handreiking. Ik kan wel toezeggen dat ik graag bereid ben om een en ander te evalueren; dat zei ik zojuist al in de richting van mevrouw Nooren.

Mevrouw Martens is bang voor een glijdende schaal. Daar ben ik echt niet bang voor, omdat we dit met waarborgen hebben omkleed. Is het dan een druppel op een gloeiende plaat? Dat zijn eigenlijk twee uitersten van een mogelijke inschatting. Ik denk dat wij hiermee de balans die wij allemaal willen, redelijk vinden. Ik zeg toe dat we na vijf jaar zullen evalueren of dat zo is. Ook de naleving van de handreiking betrekken we daar dan bij. Dat zal dan meelopen in de Balans van de wetenschap in 2022.

(...)

De heer Bruijn (VVD): Ik dank de minister voor de door mij gevraagde toezegging om de wetswijziging te evalueren na vijf jaar. Ik had gevraagd om daarbij niet alleen de naleving van de handreiking mee te nemen — we kunnen bekijken of die wordt toegepast — maar ook de betrokkenheid van de verantwoordelijke hoogleraar en de eventuele behoefte in het veld tegen die tijd aan een instemmingsrecht.

Minister Bussemaker: Ik heb toegezegd dat ik de handreiking erbij wil betrekken en daarmee dus ook het voorstel in die handreiking dat de decaan advies kan vragen aan de betreffende hoogleraar. Als dat niet gebeurt, komt dat vanzelf wel naar voren bij de evaluatie. Ik zou het echter verkeerd vinden om de suggestie te wekken dat een hoogleraar altijd de eindverantwoordelijkheid moet dragen. Dat ben ik echt niet met de heer Bruijn eens, want die verantwoordelijkheid draagt wat mij betreft het college voor promoties.

(...)

Tegen mevrouw Nooren en de heer Bruijn zei ik al dat ik over twee jaar nog eens het gesprek zal aangaan met de VSNU en het Rectoren College. Ook zal ik een evaluatie na vijf jaar uitvoeren en die meenemen bij de Balans van de wetenschap.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 33

De heer Bruijn (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor de heldere beantwoording en het debat. De minister heeft het belang van een internationale attitude voor de nieuwe generatie nog eens benadrukt, zowel op sociaal-cultureel als economisch gebied, en daar kan mijn fractie zich goed in vinden. Internationalisering is ook een feitelijke ontwikkeling, en die is wellicht gewenst, maar we moeten ernaar kijken, we moeten erin mee, want de wereld internationaliseert. Ik kan me dus zeer goed vinden in de beantwoording. Ik ben blij met de toezegging van een evaluatie na vijf jaar van deze wet, waarin ook het transnationale aspect meegenomen wordt, als ik het goed begrijp.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 35

Mevrouw Nooren (PvdA): Mijn fractie is blij met de helderheid over de rolverdeling tussen de promotor, het college van promotoren en de zittende hoogleraren. Mijn fractie vindt het ook een goede zaak dat de minister heeft toegezegd dat zij bij de evaluatie zal bekijken hoe een en ander zich ontwikkelt. Het gaat dan om vragen als "wat betekent dit voor de kwaliteit van het onderzoek?" en "welke gevolgen heeft dit voor de rolverdeling binnen de universiteit?". De minister heeft toegezegd dat zij over twee jaar met het college van promoties gaat praten en dat er over vijf jaar een brede evaluatie zal plaatsvinden. Wil de minister in die evaluatie ook de invloed van het toenemende aantal Engelstalige masteropleidingen en de aansluiting van die opleidingen op de beroepspraktijk meenemen?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 36

Minister Bussemaker: Mevrouw Nooren vroeg ook om de Engelstalige masteropleiding mee te nemen bij de evaluatie van het KNAW-rapport, alsook de relatie met de beroepspraktijk. Daar kan ik ja op zeggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bezien of monitoring inzake inkomenspositie van makers in de av-sector voldoende beeld geeft (36.176) (T03750)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks-PvdA), toe te bezien of de huidige monitoring inzake de inkomenspositie van makers in de av-sector voldoende beeld geeft of dat nog extra onderzoek nodig is. In gesprek met de procesbegeleider en de vertegenwoordigers van de makers wordt gewezen op de risico’s van de samenloop van de investeringsverplichting en de auteursrechtenvergoeding.


Kerngegevens

Nummer T03750
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen audiovisueel product
av-sector
inkomenspositie
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 3.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

(…)

“De investeringsverplichting enerzijds en de rechtenvergoeding anderzijds zijn twee verschillende verplichtingen die gaan rusten op de streamers ten behoeve van de makers. Dat is ook waarom ik het in dit kader noem. Hoe gaat de staatssecretaris waarborgen dat de afdracht uit hoofde van de investeringsverplichting niet ten koste gaat van de rechtenvergoeding van de individuele makers? Kan de staatssecretaris toezeggen dat de inkomenspositie van de bij de audiovisuele productie betrokken makers en uitvoerend kunstenaars gemonitord zal worden, om zo te kunnen waarborgen dat de afdrachten uit hoofde van de investeringsverplichting waar wij vandaag over spreken, niet ten koste gaan van de in de markt gehanteerde honoraria en niet van de rechtenvergoeding van de streamers? Graag een reactie. Wij zijn namelijk bang dat het vestzak-broekzak wordt, dat het communicerende vaten worden en dat uiteindelijk de makers daar de dupe van worden.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 3-4.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Mevrouw Veldhoen vroeg ook aan mij om toe te zeggen dat ik de inkomenspositie van makers in de av-sector ga monitoren. Daar ben ik in zekere zin al mee bezig. Op dit moment zijn er bij het Platform ACCT zogenaamde ketentafels ingesteld. Hier worden de inkomenspositie en de arbeidsomstandigheden van makers in verschillende culturele disciplines besproken. Een van die ketentafels is de av-sector. Wat betreft de voorwaarden en de omstandigheden van makers, zoals producenten, regisseurs, scenaristen, crew en cast, wordt er momenteel aan de Ketentafel AV vrij hard gewerkt aan de verbetering van het ontwikkelen van praktijkinstrumenten om de omstandigheden te verbeteren. Dit alles vergroot onze kennis over de inkomenspositie van makers, maar ik ben bereid om nog nader te bezien of dit alles inderdaad voldoende beeld geeft over de inkomenspositie van makers in de av-sector of dat er nog extra onderzoek nodig is.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

“Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Goed om te horen op welke wijze zij de vinger aan de pols houdt als het gaat om de positie van de makers. Ik ben er een beetje bang voor dat streamers zullen zeggen: "Wij moeten nu al aan de investeringsverplichting voldoen en straks moeten we ook nog een auteursrechtenvergoeding betalen." Het is vestzak-broekzak, dus er moet ergens ingeleverd worden. Hoe borgt de staatssecretaris dat dit niet gebeurt? Hoe borgt zij dat deze investeringsverplichting niet de onderhandelingen gaat doorkruisen?”

Staatssecretaris Uslu:

“Zowel de investeringsverplichting als de auteursrechtelijke vergoedingsverplichting voor VOD-aanbieders heeft een eigen grondslag. Streamers moeten dus aan de investeringsverplichting voldoen op basis van de Mediawet. Het Commissariaat houdt daar toezicht op. De afspraken over de auteursrechtelijke VOD-vergoeding worden straks vastgelegd in een overeenkomst waar de streamers zich aan moeten houden. Het zijn dus wel echt twee andere wegen.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

“Ik begrijp dat het twee gescheiden wegen zijn die worden bewandeld. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: is er ook oog voor het risico dat dit bijvoorbeeld ook aan die procesbegeleider wordt meegegeven? Vanuit de optiek van de streamers kan ik me voorstellen dat dit allemaal kosten zijn die ten behoeve van derden moeten worden gemaakt. Zij zullen dat misschien op een andere manier beschouwen. Mijn vraag is: kan bijvoorbeeld aan de procesbegeleider worden meegegeven dat dit ook als een risico wordt gezien, in ieder geval vanuit sommige, en dat daar ook rekening mee moet worden gehouden? Die auteursrechtenvergoeding staat natuurlijk op zichzelf, maar nu lopen die beide trajecten een beetje parallel. Daarom wijs ik ook op dit risico.”

Staatssecretaris Uslu:

“Ik snap de vraag. De makers zelf zijn zich hier natuurlijk ook heel erg van bewust. Ik heb verschillende gesprekken gevoerd met zowel de vertegenwoordigers van de streamingsdiensten als de makers. Er kijkt inderdaad een procesbegeleider naar. De makers zelf zijn zich hier ook echt wel van bewust. Ik kan natuurlijk wel de zorg van mevrouw Veldhoen meenemen om dit nog een keer te bespreken met de procesbegeleider en de vertegenwoordigers van de makers, en te benoemen om hier rekening mee te houden.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

“Dank u wel.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Streamers opnieuw vragen om inzicht te geven in de investeringscijfers over de jaren vóór 2024 (36.176) (T03751)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks-PvdA), toe dat zij de streamers opnieuw zal vragen om inzicht te geven in de investeringscijfers over de jaren vóór 2024. Deze cijfers worden de Kamer toegezonden.


Kerngegevens

Nummer T03751
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen audiovisueel product
investeringsverplichting
streamers
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 3.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

(…)

“Dan een aantal vragen over een nulmeting en de evaluatie. Het Commissariaat voor de Media monitort de investeringsverplichting als onderdeel van de toezichtstaak op grond van de Mediawet. Op deze manier zal duidelijk worden hoeveel er daadwerkelijk in Nederlandse films, series en documentaires is geïnvesteerd. In het wetsvoorstel is geborgd dat de resultaten jaarlijks worden gemonitord en dat de doeltreffendheid en de effecten van de investeringsverplichting in de praktijk binnen drie jaar worden geëvalueerd. Op dat moment kan immers worden bezien of de investeringsverplichting het doel voldoende dient of dat de wet aanpassing behoeft.

Mijn fractie is op zich blij dat deze evaluatie na drie jaar zal plaatsvinden, juist omdat wij kritisch zijn over de effectiviteit van het voorstel. Maar wij stellen wel de vraag of niet een nulmeting noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of — en zo ja, in welke mate — dit wetsvoorstel bijdraagt aan structurele investeringen in juist die kwetsbare genres. Je moet immers weten wat de uitgangspositie is, wil je kunnen beoordelen of er verbetering optreedt. Is de staatssecretaris voornemens een dergelijke nulmeting uit te laten voeren? Is zij bereid om daarover in overleg te treden met de aanbieders, zodat zij de noodzakelijke informatie ook daadwerkelijk zullen aanleveren? Graag een reactie.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 5.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Mevrouw Veldhoen vroeg mij ook naar een nulmeting. Als de investeringsverplichting op 1 januari 2024 in werking treedt, moeten de streamers vanaf die datum hun investeringscijfers in Nederlandse culturele audiovisuele producties aanleveren. Deze cijfers maken zij bekend aan het Commissariaat. Ze zijn dus niet verplicht om deze cijfers bekend te maken over de jaren vóór die datum. Dat maakt een nulmeting eigenlijk niet mogelijk. We hebben weleens eerder, in 2022, aan een onderzoeksbureau gevraagd om bij de streamers te achterhalen wat de investeringscijfers waren tussen de jaren 2017 en 2019, maar helaas hebben de streamers die informatie niet aangeleverd. Ze waren hiertoe ook niet verplicht, want dat is bedrijfsvertrouwelijke informatie. Maar als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, ligt de situatie natuurlijk anders, want de streamers zijn dan verplicht om investeringscijfers aan te leveren bij het Commissariaat. Ik kan u toezeggen dat we de streamers opnieuw gaan vragen om inzicht te geven in de investeringscijfers over de jaren vóór 2024. Deze cijfers kunnen ze verstrekken aan het Commissariaat, dat er dan totaalcijfers van kan maken. Deze cijfers kunnen we dan ook aan de beide Kamers toezenden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging In reactie op rapport van het adviescollege-Van Geel ingaan op bundelen van gelden en budgetten (36.176) (T03755)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe de mogelijkheid van het bundelen van de verplicht te investeren gelden van de streamers met de budgetten van de publieke omroep mee te nemen bij de reactie op het rapport van het Adviescollege Publieke Omroep (adviescollege-Van Geel).


Kerngegevens

Nummer T03755
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen audiovisueel product
publieke omroepen
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 4, item 3 - blz. 8.

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Meneer de voorzitter. In september van dit jaar is het rapport Eenheid in veelzijdigheid, een pleidooi voor een weerbaar publiek omroepbestel verschenen. In dit rapport wordt het belang van een onafhankelijke en betrouwbare publieke omroep stevig voor het voetlicht gebracht. Vaststaat dat de publieke omroep hard moet concurreren met de streamers, die aanmerkelijk meer middelen hebben voor de productie van prachtige dure films en dramaseries. Is de staatssecretaris het met onze fractie eens dat het bundelen van de verplicht te investeren gelden van de streamers met de budgetten van de publieke omroep een goede zaak is? Is zij bereid toe te zeggen dat dit onderwerp ook nadrukkelijk aan de orde komt bij het bespreken van het genoemde rapport Eenheid in veelzijdigheid?

Handelingen I 2009-2010, nr. 4, item 10 - blz. 8.

Staatssecretaris Uslu:

“Ik ben nu bij het thema stapeling van middelen. Mevrouw Prins vraagt of ik het met de fractie van het CDA eens ben dat het bundelen van de verplicht te investeren gelden van de streamers met de budgetten van de publieke omroep een goede zaak is. Zij vroeg ook of ik bereid ben toe te zeggen dat dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde komt bij het bespreken van het rapport Eenheid in veelzijdigheid van Pieter van Geel, als voorzitter.

Ik ben het inderdaad eens met de fractie van het CDA dat het bundelen van middelen een goede zaak is. Ik juich publiek-private samenwerking ook toe. Dit kan leiden tot grotere budgetten voor producties en ook tot meer kwaliteit. Daardoor wordt de concurrentiepositie van het Nederlandse aanbod ook beter. Ik ben hierover inmiddels al in gesprek met de publieke omroep. Ik ben ook bereid om dit punt mee te nemen met betrekking tot het rapport van het adviescollege-Van Geel.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Filmmakers betrekken bij evaluatie (36.176) (T03756)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï (PvdD), toe filmmakers te betrekken bij de evaluatie en in het evaluatieplan, dat in het eerste kwartaal van 2024 naar de Eerste Kamer wordt verstuurd, de wijze van betrokkenheid op te nemen.


Kerngegevens

Nummer T03756
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen audiovisueel product
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 7.

De heer Nicolaï (PvdD):

(…)

“Hoe worden de filmmakers, dus de regisseurs en de scenarioschrijvers, betrokken bij de evaluatie?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 4.

Staatssecretaris Uslu:

“Ja. De evaluatie zal na drie jaar door een onafhankelijk onderzoeksbureau worden uitgevoerd. We gaan een plan opstellen over hoe de evaluatie eruit gaat zien. Dit plan kan ik al in het eerste kwartaal van 2024 naar de Tweede Kamer zenden. Ik zend het plan dan uiteraard ook naar uw Kamer, zodat u uw zienswijze kunt geven. Deze evaluatie zal informatie opleveren over de hoogte van de investeringen, in welke verschillende categorieën producties is geïnvesteerd en hoeveel procent is geïnvesteerd in onafhankelijke producties. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal de doeltreffendheid en de effectiviteit van de investeringsverplichting worden beoordeeld. Helaas zal ik dat niet meer kunnen doen. Dat vind ik echt ontzettend jammer, maar ik hoop dat mijn kritische, cultuurminnende opvolger de evaluatie dan kan doen. In de richting van de heer Nicolaï kan ik zeggen dat wij de sector, waaronder de makers, bij de evaluatie zullen betrekken.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 5.

De heer Nicolaï (PvdD):

“Ik neem aan dat de staatssecretaris klaar was met het blokje over de evaluatie. Daarom kom ik daar even op terug. Ik ben heel blij met haar toezegging dat ze bereid is om bij de evaluatie ook te kijken wat het de filmmakers heeft opgeleverd, maar ik ben benieuwd hoe dat in z'n werk zal gaan.”

Staatssecretaris Uslu:

“Ik begrijp de vraag niet, denk ik.”

De heer Nicolaï (PvdD):

“Nou, ik hoorde de staatssecretaris zeggen: de heer Nicolaï heeft gevraagd om bij de evaluatie ook de makers, dus de regisseurs en de scenaristen enzovoort, te betrekken. Ik ben benieuwd op welke wijze dat dan gaat gebeuren.”

Staatssecretaris Uslu:

“Oké, ik begrijp 'm. U krijgt een evaluatieplan. Ik heb u beloofd om u dat in Q1, dus in het eerste kwartaal van 2024 toe te zenden. In dat plan zal ik aangeven hoe ik de evaluatie zal aanpakken. Dat heb ik op dit moment nog niet paraat. Eerst moet de wet natuurlijk erdoorheen gaan. Dan kan ik een plan maken.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij evaluatieplan verschil investeringsverplichting bij commerciële mediadiensten op aanvraag en lineair meenemen (36.176) (T03757)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks-PvdA), toe om in het evaluatieplan mee te nemen dat de investeringsverplichting enkel geldt voor media-instellingen die commerciële diensten op aanvraag aanbieden en niet geldt voor het aanbieden van lineaire diensten, en te bezien of dit in de toekomst mogelijk aangepast moet worden.


Kerngegevens

Nummer T03757
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen audiovisueel product
investeringsverplichting
mediadiensten
omroepen
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 3.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

(…)

“Dan een aantal vragen over het voorstel. De investeringsverplichting geldt alleen voor een media-instelling die een commerciële mediadienst op aanvraag verzorgt. Dit betekent dat een media-instelling die lineair uitzendt, niet onder deze wet valt. Waarom is deze keuze gemaakt? Waarom niet breder? Omroepen zijn natuurlijk van deze wet uitgezonderd, maar wie zegt dat media-instellingen die op dit moment op aanvraag een commerciële mediadienst verzorgen, dat in de toekomst niet ook lineair gaan doen? Waarom is deze keuze gemaakt? En is dit onderscheid gerechtvaardigd? Wat gebeurt er als een media-instelling straks beide doet, deels lineair, deels op aanvraag? Valt die dan onder deze wet of niet? Bij welk percentage wel en bij welk percentage niet? Graag een reactie.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 9.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Mevrouw Veldhoen vraagt waarom omroepen niet onder de investeringsverplichting vallen. De publieke omroep en de commerciële zenders vallen inderdaad niet onder de investeringsverplichting. De bijdrage van deze partijen aan Nederlands cultureel audiovisueel aanbod is al groot. Commerciële omroepen zijn wettelijk verplicht om minimaal 40% van de zendtijd te vullen met oorspronkelijk Nederlands of Friestalig aanbod. Bij de publieke omroep is het onderdeel van de publieke taak zoals vastgelegd in de Mediawet. Er wordt door de publieke omroep circa 50 miljoen euro besteed aan Nederlandse films, series en documentaires. Grote VOD-diensten van commerciële media-instellingen zoals Videoland van RTL, vallen wel onder de investeringsverplichting.”

De voorzitter:

“Een interruptie van mevrouw Veldhoen.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

“Niet zozeer een interruptie maar een verduidelijking. Mijn vraag was niet waarom omroepen er niet onder vallen, want dat begrijp ik goed. Mijn vraag ging eigenlijk over de situatie waarin media-instellingen ook lineair gaan uitzenden. Het is nu al zo dat bijvoorbeeld Apple TV aangeeft van: op woensdag komt die aflevering van die serie online. Dat begint dan al een beetje te lijken op lineair kijken. Dus ik kan mij best voorstellen dat in de toekomst dit soort platformen ook lineair gaan uitzenden. Waarom is er in het wetsvoorstel niet gekozen voor überhaupt media-instellingen die dit soort diensten aanbieden, of het nou on demand of lineair is? Als media-aanbieders in de toekomst lineair gaan uitzenden, kan het zijn dat ze dan niet meer onder dit voorstel vallen.”

Staatssecretaris Uslu:

“Ik snap de vraag wel, maar ik denk dat wij hebben gedacht: laten we ons echt concentreren op de streamingdiensten. Het is inderdaad zo dat er verschillende manieren zijn en dat er hybride wordt uitgezonden, wat tevens een uitdaging is. We moeten dus zien hoe zich dat ontwikkelt en of dat echt iets is wat we moeten opnemen en moeten verwerken in bijvoorbeeld een wijziging. Ik denk dat we daar ook wel eventjes de tijd voor moeten nemen.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

“Ja, je zou kunnen denken, maar dat is misschien achteraf gepraat, dat het misschien beter was geweest om het open te laten waar het gaat om media-instellingen die dit soort commerciële diensten aanbieden, los van of het on demand of lineair is. Maar goed, dat station is gepasseerd. Is het misschien wel een idee om dit mee te nemen in de evaluatie om te kijken of het nodig is om dit aan te passen in de toekomst?”

Staatssecretaris Uslu:

“Het lijkt me sowieso een goed idee om ook dit onderdeel mee te nemen in het evaluatieplan dat ik u ga toezenden.”


Brondocumenten


Historie