Rappelabele toezeggingen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Totaaloverzicht oktober 2024)



Dit is het rappel tot 01-01-50.

 




Toezegging Comprimeren deeltijdstudies mag niet ten koste gaan van de kwaliteit (32.618) (T01480)

De staatssecretaris van OCW zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Koole (PvdA) en Ganzevoort (GL) toe dat het comprimeren van deeltijdstudies niet ten koste mag gaan van de kwaliteit en dat dit aan de onderwijsinstellingen wordt gecommuniceerd. De staatssecretaris heeft deze toezegging tijdens de plenaire beraadslagingen op 12 juni 2012 herhaald en verduidelijkt.


Kerngegevens

Nummer T01480
Status openstaand
Datum toezegging 17 april 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie legisprudentie
Onderwerpen comprimeren
deeltijdstudie
kwaliteit
Kamerstukken Wet verhoging collegegeld langstudeerders (32.618)


Uit de stukken

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

[...] Het effect van het comprimeren van opleidingen via vrijstellingen en dergelijke staat haaks op het vasthouden aan het aantal studiepunten en op het vasthouden aan het niveau. Als het de bedoeling is om de deeltijdopleiding in hetzelfde aantal jaren te halen, dan kan dat alleen door het niveau te verlagen. Voor een deel gebeurt dat ook, bijvoorbeeld bij de verkorte bacheloropleidingen die worden vervangen door pre-masters. Dat is inderdaad een snellere route. Op die manier wordt voorkomen dat mensen in de verkorte bacheloropleiding tegen hun loopjaren aanlopen, maar het niveau wordt op die manier wel verlaagd. Vanuit het gezichtspunt van de kwaliteit van opleidingen vind ik dat een buitengewoon ongewenst gevolg van deze wet. [...]

De heer Koole (PvdA):

[...] In debatten in de Kamer heb ik er eerder op gewezen dat comprimeren ertoe kan leiden dat opleidingen versneld worden of instellingen nog meer dan zij nu al doen vrijstelling geven. In de brief zegt de staatssecretaris dat in feite ook. Ik heb in de Kamer gewaarschuwd voor het gevaar van nieuwe diplomafraude. De instellingen geven vrijstellingen. Dat kan voor de instellingen een perverse prikkel zijn. Het scheelt de instellingen werk en ondertussen kunnen studenten eerder afstuderen. Dat is echt kwaliteitsverlagend. Dat moeten wij niet willen. Er wordt veel te gemakkelijk gezegd: comprimeren, de instellingen zijn verantwoordelijk. Dat kan echt desastreuze gevolgen hebben. Ik heb toen aangegeven dat ik mij wel een paar opleidingen voor de geest kan halen waarbij het die kant al op gaat. Ik wil dat niet bevorderen, zeker niet voor deze groep studeerders. Ik zou daarvoor niet snel kiezen. Het risico van kwaliteitsverlaging is echt reëel. [...]

Staatssecretaris Zijlstra: [...] De heer Ganzevoort en de heer Koole vragen in hoeverre comprimeren leidt tot kwaliteitsverlaging. Dat is de stelling die wordt neergelegd. De heer Koole waarschuwde daarbij nog voor diplomafraude of -inflatie. Er zou te gemakkelijk zijn opgeroepen om te comprimeren. Het omgekeerde geldt echter ook: er is veel te gemakkelijk een verlenging van studieduur neergelegd. In het hbo studeert meer dan 80% van de deeltijdstudenten op tijd af.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Voorzitter. Dat is niet vergelijkbaar. Een van de grote punten is dat in het hbo veel beroepsverdiepende opleidingen worden aangeboden. Mensen komen dus met verschillende ervaringen en kwaliteiten binnen en afhankelijk daarvan kunnen vrijstellingen worden verleend. In het wo is dat voor een deel ook het geval. Voor een deel beginnen mensen echter via de deeltijdroute aan een primaire academische kwalificatie. Zij gaan rechten studeren terwijl zij eerst iets heel anders hebben gedaan. Zij kunnen niet allerlei vrijstellingen krijgen. Zij moeten gewoon die hele route volgen. Daar kan er niet gecomprimeerd worden.

[...]

De heer Koole (PvdA): [...] In aanvulling daarop zeg ik nog dat er bovendien een signaal naar de instellingen moet gaan dat voor degenen die zich hebben ingeschreven voor een studie die zij in beginsel, in algemene zin konden afronden, niet de eisen mogen worden teruggebracht door vrijstellingen te geven. De kwaliteit van de studie moet intact blijven. Studenten die door de organisatie van de studie automatisch meer dan een jaar erover moeten doen, kunnen een beroep doen op het profileringsfonds.

Staatssecretaris Zijlstra: Ik denk dat wij daarop in de praktijk zullen uitkomen. De studenten die al bezig zijn met een deeltijdstudie zijn al een stuk op weg. Comprimeren is voor hen al veel moeilijker. Instellingen zijn nu al bezig om aan studenten die nog gaan beginnen aan een deeltijd-studie opleidingen gecomprimeerd aan te bieden. Ik vind dat overigens gewoon een goede ontwikkeling. Het hoeft niet over een langere tijd te worden uitgesmeerd dan nodig is. Voor de groep die al bezig is, is een opleiding moeilijk nog te comprimeren. Wat al achter de rug ligt, valt immers niet meer te comprimeren. Daarvoor geldt gewoon de generieke regel die de voorzitter net keurig heeft verwoord dat als men er qua studeerbaarheid overheen gaat, men in principe in aanmerking komt voor een tegemoetkoming uit het profileringsonds. Dat moet dan wel komen door de vormgeving van de studie.

De voorzitter: Niet door de vormgeving van het privéleven. Ik noteer graag nog dat deze commissie wel zegt dat het comprimeren van deeltijdstudies niet ten koste van de kwaliteit mag gaan.

Staatssecretaris Zijlstra: Ik kan het daarmee alleen maar eens zijn.


Brondocumenten


Historie

  • 12 juli 2022
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 24 juni 2022
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    documenten:
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 7 juni 2016
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 2 juni 2016
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 16 april 2013
    nieuwe deadline: 1 juli 2014
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Antwoord op rappel is voor kennisgeving aangenomen.
  • 27 september 2012
    nieuwe status: deels voldaan
    Voortgang:
    Opmerking: De in de stand van zaken genoemde brief (32.168, P) is inderdaad ontvangen en de staatssecretaris heeft ook met de onderwijs-instellingen gecommuniceerd over het behoud van de kwaliteit van deeltijdstudies. Dat deel van de toezegging is voldaan. Daarnaast is in algemene zin toegezegd om de kwaliteit van deeltijdstudies te bewaken. Dit deel van de toezegging heeft een langlopend karakter. Toezegging wordt derhalve als 'legisprudentie' geregistreerd.
    documenten:
  • 31 augustus 2012
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: De commissie wenst het kwaliteitsbehoud van de deeltijdstudies te bewaken.
  • 12 juni 2012
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Handelingen Eerste Kamer, 32 (12 juni 2012), p. 6.
    Staatssecretaris Zijlstra: Ik kom nu bij de studeerbaarheid. Laat ik ook hierover klip-en-klaar zijn. Het is inderdaad niet zo dat onstudeerbaarheid betekent dat je niet voldoet aan de vereisten van de NVAO. Dat is iets anders. Dat gaat om de vormgevingen niet om de accreditatiekaders. Die moeten inderdaad, dat is helder, niet met elkaar worden vermengd. Het gaat erom dat de vormgeving van de studie of opleiding dusdanig is dat een student feitelijk niet binnen de "C plus 1"-tijdsduur afstuderen kan. Ik noem maar wat: iemand volgt een eenjarige master in deeltijd en de vormgeving van de studie is dat er twee of drie jaar is ingeroosterd. Dan kan de student niet verweten worden dat hij of zij een langstudeerder wordt. De vormgeving van de studie is immers dusdanig dat het voor de student onmogelijk is om het binnen de gestelde tijdsduur te halen. Dat is wat wordt beoogd in de memorie van toelichting. Dat is inderdaad absoluut iets anders dan het accreditatiekader. Het kan niet duidelijk genoeg worden gezegd: er mag geen enkele concessie worden gedaan aan het accreditatiekader of aan de kwaliteit van de opleiding. In het com-primeren van opleidingen zien wij absoluut mogelijkheden. De mogelijkheden moeten echter binnen de gestelde kwaliteitseisen vallen. Comprimeren mag dus niet leiden tot een achteruitgang in kwaliteit. Dat wil ik hier helder hebben gesteld.
    documenten:
  • 17 april 2012
    toezegging gedaan






Toezegging Budget entree-opleidingen (33.187) (T01757)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Backer (D66) en Linthorst (PvdA), toe de aantallen inschrijvingen bij de entreeopleidingen te monitoren en te bezien of herijking van het budget noodzakelijk is.


Kerngegevens

Nummer T01757
Status deels voldaan
Datum toezegging 17 april 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen budget
entree-opleidingen
Kamerstukken Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (33.187)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, 33187, C, p. 13

De leden van PvdA-fractie en de D66-fractie vragen of de regering kan onderbouwen dat het budget voor de entreeopleidingen voldoende is om alle daarvoor in aanmerking komende leerlingen te bedienen. Bij de initiële vaststelling van het budget voor de entreeopleidingen wordt uitgegaan van het aantal voor de mbo 1-opleiding ingeschreven studenten in BRON. De komende jaren zal ik de inschrijvingen bij de entreeopleidingen goed monitoren. Indien er een substantiële toe- of afname van het aantal studenten in entreeopleidingen plaatsvindt, zal ik nagaan wat de oorzaak van deze substantiële wijziging is. Op basis van het voorgaande zal ik bezien of een herijking van het budget voor de entreeopleidingen noodzakelijk is.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 52

Mevrouw Linthorst (PvdA): In de schriftelijke voorbereiding hebben wij gevraagd naar de risico's van een negatief bindend studieadvies bij de entree-opleidingen. Mijn fractie heeft zorgen geuit dat het budget voor de entree-opleidingen wellicht niet toereikend is, waardoor instellingen geneigd zullen zijn – collega Sörensen zei het ook al: er is concurrentie – om leerlingen die meer begeleiding nodig hebben van de opleiding te verwijderen. Dat is een hier breed gedeelde zorg. Naar het oordeel van mijn fractie heeft de minister hier adequaat op geantwoord. Zij zal zorgvuldig monitoren of zich substantiële wijzigingen voordoen in het aantal studenten dat de entree-opleiding volgt en zij zal eveneens nauwlettend monitoren of het budget voldoende is. Zo nodig neemt zij aanvullende maatregelen. Dat stelt mijn fractie gerust.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Samenstelling Expertgroep Toetsen PO (33.157) (T01821)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Bruijn (VVD), toe dat de leden van de Expertgroep Toetsen PO niet uit de kring van eindtoetsontwikkelaars afkomstig mogen zijn.


Kerngegevens

Nummer T01821
Status openstaand
Datum toezegging 26 november 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen expertgroep
leerling- en onderwijsvolgsysteem
toetsen
Kamerstukken Centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs (33.157)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2013/14, 33157, G, p. 4-5

De Expertgroep Toetsen PO

De in te stellen Expertgroep Toetsen PO heeft een tweeledige taakopdracht:

  • – 
    kwaliteitsoordeel over inhoudelijke validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering van tussentijdse lvs-toetsen;
  • – 
    advisering aan de minister over verzoeken tot toelating van andere eindtoetsen.

De expertgroep is een door mij ingestelde onafhankelijke commissie. Vanwege de onafhankelijkheid hebben de leden zitting «zonder last of ruggespraak». Tevens zullen de leden niet uit de kring van de eindtoets ontwikkelaars, inclusief Stichting Cito, Cito BV en CvTE, afkomstig mogen zijn.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 11, item 9 - blz. 57

De heer Bruijn (VVD): Naar aanleiding van schriftelijke vragen van de SGP-fractie zij vermeld dat ook de VVD-fractie de mening is toegedaan dat de expertgroep onafhankelijk moet zijn van de opstellers van die toetsen en de daarbij betrokken instellingen die belangen hebben ter zake, waaronder commerciële belangen. Mijn fractie hecht dan ook veel waarde aan de toezegging van de staatssecretaris, in zijn brief van 26 november, dat de leden van de expertgroep niet uit de kring van eindtoetsontwikkelaars afkomstig mogen zijn. Mijn fractie dankt de staatssecretaris voor deze toezegging.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
  • 10 januari 2022
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
  • 10 januari 2022
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 november 2013
    toezegging gedaan






Toezegging Verantwoordelijke student (34.035) (T02054)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Sent (PvdA) en Kuiper (ChristenUnie), toe in de voorlichting over het studievoorschot door DUO en door het ministerie van OCW de term "verantwoordelijke student" te zullen gebruiken en de term "investerende student" te zullen vermijden.


Kerngegevens

Nummer T02054
Status openstaand
Datum toezegging 20 januari 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen studievoorschot
verantwoordelijke studenten
voorlichting
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 13

Mevrouw Sent (PvdA): Met een ander argument heeft mijn fractie evenwel grote moeite, namelijk de zogenaamde businesscase voor studeren. Volgens de regering is er sprake van een veranderend paradigma ten aanzien van studenten en studiefinanciering, van de zelfstandige student naar de investerende student. Gezien de hoge persoonlijke opbrengsten van de opleiding is het niet meer dan logisch om van studenten ook een hogere eigen bijdrage te vragen voor de kosten die zij maken tijdens hun studie, aldus de regering.

Mijn fractie meent juist dat het studenten niet alleen gaat om individueel profijt maar ook om het ontplooien van individueel talent, om bildung, deels ten behoeve van de samenleving. Wij menen dat het ontplooien van talenten ten behoeve van zowel zichzelf als de samenleving juist de motivatie zou moeten zijn voor jongeren om te gaan studeren. Wij achten het dan ook niet wenselijk om jongeren in termen van rendement en profijt aan te spreken, in plaats van een beroep te doen op de verantwoordelijkheid van deze jonge mensen om hun talenten te ontplooien, ook ten behoeve van de samenleving. Wij houden dit pleidooi voor de verantwoordelijke student juist vanuit sociaaldemocratisch perspectief, zo zeg ik tegen collega Bruijn.

Wij vragen de minister dan ook of de vormende, verheffende taak van hoger onderwijs onder druk zou komen staan door de nadruk op individueel profijt. Hoe kan zij voorkomen dat met dit wetsvoorstel de student uitsluitend of voornamelijk wordt aangesproken als calculerende, slechts op het eigen profijt gerichte burger?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 14

De heer Kuiper (ChristenUnie): Een kernargument van het wetsvoorstel is dat van studenten die later voldoende inkomen zullen verwerven dankzij hun hogere opleiding, best gevraagd mag worden om de studie door middel van een lening te financieren. Ze kunnen het later immers gemakkelijk terugbetalen. Deze redenering privatiseert de kosten voor hoger onderwijs voor jongeren vanaf 18 jaar op ongekende wijze. Dat maakt het wetsvoorstel ingrijpend. Zeker, ook nu lenen veel studenten bij, maar dat doen zij naast hun basisbeurs die hen al een eind op weg helpt.

(...)

Onze fractie wil niet op voorhand meegaan met deze privatisering van studiekosten en kijkt anders aan tegen de kwestie van publieke baten. Als de redenering is dat hoger opgeleiden hun investering zelf kunnen terugverdienen, dan kan ook worden geredeneerd dat de overheid haar investering via de belasting zal terugkrijgen. Het publieke rendement van hoger opgeleiden is vele malen groter dan de investering die de overheid doet door het verstrekken van een basisbeurs.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 24

Minister Bussemaker: Wellicht is dit veroorzaakt door de paradigmawisseling van de zelfstandige naar de investerende student, waarover we in de memorie van toelichting hebben gesproken en waarnaar mevrouw Sent en de heer Kuiper hebben verwezen. De zelfstandige student verwees natuurlijk erg naar de afhankelijke student die daarvoor bestond, die afhankelijk was van de kinderbijslag van de ouders. Ik merk echter dat de terminologie verwarring heeft gewekt, bijvoorbeeld bij de Raad van State. Ik refereer echter ook aan de opmerkingen van mevrouw Sent, alsof studenten zich bij de keuze om te studeren alleen zouden moeten laten leiden door het zicht op een hoger inkomen en alsof die zelfstandige student opeens geen rol meer zou spelen. Niets is minder waar. Vanwege die verwarring kan ik die term dus beter achterwege laten en kan ik beter spreken over de verantwoordelijke student. Dat heb ik ook vele woordvoerders horen zeggen. Daarmee vermijden we de verwarrende term van investerende student.

Dat is de student die wij aanspreken, niet als een calculerende student die zijn studie puur op basis van persoonlijke financiële afwegingen kiest, maar als student bewust van zijn of haar talenten en met het besef van de verantwoordelijkheden die dit met zich meebrengt. Natuurlijk hebben studenten zelf ook baat bij studeren, want ik wil jongeren bovenal aanmoedigen om hun talenten in het hoger onderwijs tot ontwikkeling te laten komen en te laten woekeren, zodat zij deze later niet alleen voor zichzelf maar juist ook voor de samenleving zullen inzetten. Ik zeg toe dat ik dit ook centraal zal laten staan in de voorlichting over het studievoorschot door DUO en door mijn ministerie. Wij willen de studenten aanspreken op hun talenten en hun verantwoordelijkheden.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 26

Minister Bussemaker: Bij die voorlichting gaat het om het besef van de verantwoordelijke student. Ik heb net geprobeerd aan te geven dat dat besef centraal zal staan in de voorlichting van DUO en het ministerie.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 59

Mevrouw Sent (PvdA): Het eerste hoofdpunt betrof het paradigma, de onderliggende gedachte. Kern is wat ons betreft wat jonge mensen willen en kunnen met hun talenten, voor zichzelf en voor de samenleving. De overheid betaalt nog steeds het meest, de randvoorwaarde is dat toegankelijkheid gegarandeerd zal blijven. Wij vragen van de minister de toezegging dat niet langer zal worden gesproken van de investerende student, maar van de verantwoordelijke student.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 65

Minister Bussemaker: Mevrouw Sent noemde het paradigma van de verantwoordelijke student. Ik zeg haar toe dat de verantwoordelijke student centraal staat. Ik heb al gezegd dat de term "investerende student" tot misverstanden leidde. Zoals zij het uitlegde had ik het niet bedoeld, maar zo zou het ook gelezen en opgevat kunnen worden. We spreken over de verantwoordelijke student en deze term zullen we in de voorlichting opnemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wijzigen percentage onderwijstijd in de Engelse, Duitse of Franse taal (34.031) (T02151)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Bijsterveld (CDA) en Kops (PVV), toe het percentage onderwijstijd in de Engelse, Duitse of Franse taal pas te wijzigen na discussie met de Kamers over de resultaten van de evaluaties.


Kerngegevens

Nummer T02151
Status openstaand
Datum toezegging 22 september 2015
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
A. Kops (PVV)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Duitse taal
Engelse taal
Franse taal
onderwijstijd
Kamerstukken Aanbieden van onderwijstijd in de Engelse, Duitse of Franse taal voor het primair onderwijs (34.031)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 8 - blz. 2

Mevrouw Van Bijsterveld: In het verlengde van het voorgaande roer ik graag nog twee punten aan, ten eerste het maximum van 15%. Dat maximum is niet in het wetsvoorstel vastgelegd maar wordt in een Algemene Maatregel van Bestuur geregeld. In afwachting van de resultaten van de pilot die nu loopt, wordt al nagedacht over een verhoging tot maximaal 50%. 15% is al ongeveer een dagdeel. Dat is vrij veel voor het primair onderwijs. Met 50% verandert het karakter van het primair onderwijs echt. Mijn fractie acht dit alleen verantwoord als deze Kamer van tevoren over dat voornemen wordt ingelicht, onder gelijktijdige overlegging van de resultaten van de uitkomsten van het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Mijn fractie is niet alleen geïnteresseerd in de resultaten van de beheersing van het Engels door leerlingen, maar ook in de Nederlandse taalvaardigheid en de in inhoud van de vakken die in een vreemde taal worden aangeboden. Is de staatssecretaris bereid om dat toe te zeggen?

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 8 - blz. 16

De heer Kops (PVV): Het deel van de onderwijstijd dat scholen naast het Nederlands, of het Fries in Friesland, in het Engels, Duits of Frans mogen geven, wordt door de staatssecretaris vastgesteld in procenten in een Algemene Maatregel van Bestuur. In eerste instantie zal dat maximaal 15% zijn. Dat is een percentage dat voortkomt uit een advies van de Onderwijsraad en uit het proefproject 15% vroeg vreemdetalenonderwijs. Waarom is er voor een AMvB gekozen? Betekent dit dat de staatssecretaris dit percentage wanneer hij maar wil naar believen kan aanpassen? Ik heb immers begrepen dat de Kamer over een aanpassing van het percentage slechts geïnformeerd zal worden. Wat zijn de verwachtingen van de staatssecretaris? Verwacht hij dat dit percentage gaat stijgen, en hoeveel dan? Is het ook mogelijk dat dit in de toekomst gaat dalen? Met andere woorden, wanneer en op basis waarvan zal de staatssecretaris beslissen dat percentage aan te passen?

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 11 - blz. 6

Staatssecretaris Dekker: Waarom hebben we ervoor gekozen om die 15% niet in de wet vast te leggen, maar in een AMvB? De heer Kops van de PVV stelde deze vraag. Wij hebben dat gedaan om het toekomstbestendig te maken. Wij kunnen nu bijvoorbeeld afwachten hoe de tweede pilot loopt en dan bezien of dat eventueel om iets andere percentages vraagt. Anders zou iedere wijziging daarvan weer een enorm wetstraject vragen. Zoals bekend kost dat veel tijd. Tegelijkertijd hebben de heer Kops en mevrouw Van Bijsterveld gevraagd: als die pilot straks afgelopen is, lezen we dan in het staatsblad terug dat het verhoogd is? Ik zeg de Kamer graag toe dat we altijd eerst met de resultaten van de evaluatie zullen komen, zodat er ook ruimte voor discussie is in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer, voordat we zo'n stap zullen zetten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Openbaar maken adviezen (34.109) (T02203)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schnabel (D66), toe rapporten van deskundigencommissies met betrekking tot de vervreemding van cultuurgoederen door andere publiekrechtelijke rechtspersonen dan gemeenten, provincies en Rijk in principe openbaar te maken als die aan haar toegezonden zijn.


Kerngegevens

Nummer T02203
Status openstaand
Datum toezegging 8 december 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. P. Schnabel (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen adviezen
erfgoedwet
openbaarmaking
Kamerstukken Erfgoedwet (34.109)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 11, item 7 - blz. 10-11

De heer Schnabel (D66): Ik wil toch nog even doorgaan op het punt van wie verantwoording moet afleggen over het vervreemden, dus over die vreemde figuur rond de publiekrechtelijke rechtspersoon. De minister wijst heel sterk op de betekenis van proportionaliteit en haar zorg over eventuele bureaucratisering. Aan de andere kant geeft de minister ook zelf aan dat het niet om veel gevallen zou kunnen gaan. Dan zal het met die bureaucratisering dus ook wel meevallen. Onze zorg was meer gelegen in de inconsistentie die er door de amendementontwikkeling is gekomen, waardoor je een rare figuur krijgt. Een publiekrechtelijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een universiteit die wat uit haar museum wil verkopen, is niet verplicht om dat te melden. Dan weet eigenlijk niemand behalve het museum zelf of het college van bestuur van de universiteit dat dat plan er is. Het is ook niet verplicht om een commissie in het leven te roepen, want eerst moet het zelf bepalen of het dat nodig vindt. Het rapport van die commissie wordt alleen aan de minister ter kennis gebracht als dat een negatief advies bevat. De minister is dan echter niet verplicht om dat openbaar te maken. Dat is een weinig effectieve optie, eigenlijk een optie die het mogelijk maakt om alles te vermijden. Onze zorg, die ook een beetje een gevolg is van het aanvaarden van het amendement, is dus dat het nu eigenlijk een beetje half geregeld is.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 11, item 7 - blz. 11-12

Minister Bussemaker: De heer Schnabel vroeg nog naar de publiekrechtelijke organen. Waarom is het daar anders geregeld dan bijvoorbeeld bij gemeenten? Het zal niet over veel gevallen gaan, zegt hij. Ik denk dat het niet in veel gevallen om voorwerpen van bijzonder nationaal belang gaat. Ik denk echter dat er wel degelijk veel voorwerpen kunnen zijn die voor de organisaties zelf grote betekenis hebben. Dan is de vraag of het proportioneel is. Ik ben overigens niet van mening dat er minder bescherming is omdat er alleen een commissie is, er alleen een advies aan mij wordt gevraagd en dat advies niet openbaar gemaakt hoeft te worden. Het kan dus wel openbaar gemaakt worden. Met alles wat wij nu hebben, is dat een enorme stap vooruit. Dat geldt ook voor de stap die de Tweede Kamer met het amendement heeft aangebracht. Vanzelfsprekend zullen we ook dit monitoren en volgen. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan kan er in een volgend stadium altijd nog een verdere aanscherping worden aangebracht. We zouden echter organisaties enorm belasten als we hun vragen om hun cultuurgoed altijd te melden of er een advies over te vragen. Ik heb bijvoorbeeld met universiteiten afspraken gemaakt, om het maar bij een groep organisaties te houden waarover ik zelf ga. We hebben afgesproken dat we proberen om van vertrouwen uit te gaan en niet alles in regels vast te leggen als dat niet hoeft. Ik heb ook het vertrouwen dat de publiekrechtelijke organen hier zorgvuldig mee zullen omgaan en dat het cultureel erfgoed voldoende beschermd is.

De heer Schnabel (D66): Zou ik de minister dan ook mogen vragen of wij er vertrouwen in kunnen hebben dat zo'n advies openbaar gemaakt wordt als het wordt uitgebracht, ook al is zij daartoe wettelijk niet verplicht? Dan hoeft er niet meteen een beroep te worden gedaan op de Wet openbaarheid van bestuur. Het is natuurlijk ook een kwestie van vertrouwen dat dit gebeurt.

Minister Bussemaker: Absoluut. Eens. Dat hoort daar ook bij. Ik ben geneigd om zo transparant mogelijk te zijn. Ik denk ook dat dit een functie kan hebben, ook in het debat tussen instellingen onderling over hoe mijn beoordeling in een bepaald geval uitvalt. Vanzelfsprekend is er transparantie. Het is dus eigenlijk: ja, tenzij er heel bijzondere redenen zijn om niet tot openbaarheid over te gaan.

De heer Schnabel (D66): Daar ging het natuurlijk vaak over. Maar goed, ik ben tevreden als u zegt: in principe is het ja, natuurlijk maken we dat openbaar. Dat is al een belangrijke stap. Dank u wel.

Minister Bussemaker: In principe is het ja, maar ik kan nooit uitsluiten dat zich een situatie voordoet waarin men zegt dat de gevolgen verstrekkend zijn bij openbaarmaking. Dat muizengaatje wil ik dus graag houden, maar ik zeg toe dat de algemene regel is: openbaar maken.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris Cultuur en Media
  • 10 januari 2022
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Cultuur en Media
  • 10 januari 2022
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 8 december 2015
    toezegging gedaan






Toezegging Brief NPO en meerderheid omroepen (34.264) (T02212)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Sent (PvdA), Lintmeijer (GroenLinks) en Bikker (ChristenUnie) toe de afspraken in de gezamenlijke brief van de NPO en een groot deel van de omroeporganisaties van 28 februari 2016 over openstelling van het omroepbestel in relatie tot artikel 2.88 Mediawet volledig te onderschrijven. De brief wordt onderdeel van het wettelijk verplichte coördinatiereglement. De staatssecretaris doet zijn uiterste best om de omroepen die de brief niet hebben getekend te betrekken bij de afspraken.


Kerngegevens

Nummer T02212
Status openstaand
Datum toezegging 1 maart 2016
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen NPO
omroepen
werkafspraken
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 3

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): We hebben afgelopen week allemaal een brief gezien, waarin de NPO en een gedeelte van de omroepen het eens werden en die betrekking heeft op hetgeen wij vandaag wisselen. Zegt de staatssecretaris dat hetgeen is afgesproken een veel sterker wettelijk kader krijgt, maar dat het precies de afspraken raakt zoals die daar liggen? Anders krijgen we de discussie weer opnieuw. Ik wil dat even goed scherp hebben. Het zou me een lief ding waard zijn als we daarna ook klaar zijn met de discussie.

Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat we allemaal graag in een fase willen komen waarin we kunnen zeggen: nu is het klaar, nu gaan we aan de slag. Ik ben zelf heel erg blij dat partijen in Hilversum ook zelf actie hebben ondernomen en afspraken hebben gemaakt over de uitwerking van het wetsvoorstel. Dat staat in de brief die de Kamer onlangs heeft ontvangen. Ik onderschrijf die afspraken volledig. Ik vind het goed dat we een stap verder zijn gekomen, ten opzichte van de eerdere brief die zij in september al aan de Kamer hebben geschreven. In mijn ogen sluiten ze goed aan bij de aanpassingen in de wet die ik zojuist heb voorgesteld. Je legt het dan dus eigenlijk op twee plekken vast. Je zou kunnen zeggen: dubbel gestikt houdt beter. Dan weten we in elk geval zeker waar we aan toe zijn.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Ik wil het toch nog wat scherper krijgen. Het is mooi dat de omroepen en de NPO met elkaar een brief hebben geschreven waarin zij uitleggen hoe zij gaan werken. Dat vind ik allemaal fantastisch, maar het begint met wat er in de wet staat. De staatssecretaris begon zijn beantwoording net met het concessiebeleidsplan en andere producten die omroepen en NPO met elkaar maken. Ik wil dat graag omdraaien en daar geen misverstand over laten bestaan: de kaders worden geschetst door wat er in de wet staat en op basis daarvan gaan CvO en NPO met elkaar aan slag, maar niet in de omgekeerde volgorde. Ik hoop dat de staatssecretaris dat bedoelde. Als dat niet zo is, heb ik een vervolgvraag.

Staatssecretaris Dekker: Dat is volledig wat ik bedoel. Daarom begon ik ook met aangeven wat we in de wet kunnen expliciteren. Ik ben alleen heel erg blij om te zien dat de brief die de NPO en een groot deel van de omroepen nu hebben gestuurd daar eigenlijk heel goed in past en daar op een aantal onderdelen nog weer een verdere operationalisatie van geeft. In die zin begint het bij de wet. Die wet — mevrouw Bikker heeft dat volgens mij goed aangegeven — kon op dit punt duidelijker, om daar geen misvattingen over te laten bestaan. Nu ligt er ook nog een brief waarin wordt aangegeven dat men langs deze lijn verder gaat en dat is alleen maar heel erg mooi.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 15

Staatssecretaris Dekker: De tweede vraag was of we in de tussentijd stil gaan zitten. Ik zal uiteraard mijn uiterste best doen om ook de omroepen die niet mee hebben gedaan aan de brief, te betrekken bij de afspraken. De wet geldt straks voor iedereen, of je mee hebt getekend met de brief of niet. Ik wil wel kijken naar de redenen om niet mee te tekenen. Dat hoeft niet te betekenen dat zij tegen de afspraken in die brief zijn. Misschien hebben enkele omroepen de afweging gemaakt om eerst de behandeling van dit wetsvoorstel in de Kamer af te wachten. Wellicht dat ook daar bereidheid is om mee te doen, zodra duidelijk is dat we verdergaan met deze wet.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 16

Mevrouw Sent (PvdA): Ik heb de staatssecretaris ogenschijnlijk tegenstrijdige uitspraken horen doen. Ik heb gehoord dat de staatssecretaris de brief van de NPO en de meerderheid van de omroepen van 28 februari omarmt. Ik heb hem echter ook horen zeggen dat de NPO het stokje zal overdragen aan de omroepen, terwijl in de brief juist staat omschreven hoe de NPO en de omroepen op dat punt samenwerken. Ik wil dat de staatssecretaris bevestigt dat hij de inhoud van de brief van de NPO en de meerderheid van de omroepen omarmt.

Staatssecretaris Dekker: Daar kan ik heel kort over zijn: die omarm ik. Ik heb bedoeld te zeggen dat de NPO en de omroepen verschillende verantwoordelijkheden hebben en dat op een gegeven moment de verantwoordelijkheid van de NPO ophoudt zodra het gaat om het echt maken van programma's.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 5-6

Tijdens de tweede termijn van de plenaire behandeling is ook de gezamenlijke brief van de NPO en een groot deel van de omroeporganisaties aan de orde gekomen. Het is goed dat de partijen in Hilversum zelf actie hebben ondernomen om tot heldere werkafspraken te komen. De afspraken uit de brief bieden heldere kaders en duidelijke uitgangspunten,

die bovendien geheel in lijn zijn met het aanvullende wetsvoorstel. Ik bevestigde richting de fractie van de PvdA tijdens het debat dat ik de afspraken uit de brief volledig onderschrijf.

De gehele brief van 28 februari jongstleden wordt tevens onderdeel van het coördinatiereglement. Het coördinatiereglement is een formeel en wettelijk verplicht document waarin de taken en bevoegdheden van de NPO staan beschreven. Besluiten die op basis van het coördinatiereglement worden genomen, staan open voor bezwaar en beroep. De genoemde verduidelijkingen uit het aanvullende wetsvoorstel in combinatie met de heldere afspraken en uitgangspunten in de brief van 28 februari bieden naar mijn mening een solide, duidelijke en transparante basis voor de samenwerking tussen NPO en omroeporganisaties. Zoals ik in het debat heb toegezegd, zal ik uiteraard mijn uiterste best doen om ook de omroepen die de brief niet hebben getekend te betrekken bij de afspraken.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris Cultuur en Media
  • 10 januari 2022
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Cultuur en Media
  • 10 januari 2022
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 1 maart 2016
    toezegging gedaan






Toezegging Aantal regionale omroepen per provincie (34.264) (T02222)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Atsma (CDA), toe dat er per provincie minimaal één regionale omroep blijft bestaan en dat het mogelijk blijft dat er in de provincie Zuid-Holland twee regionale omroepen zijn.


Kerngegevens

Nummer T02222
Status openstaand
Datum toezegging 1 maart 2016
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden J.J. Atsma (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen provincies
regionale omroepen
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8, blz. 3

De heer Atsma (CDA): Het stemt ons tevreden dat de staatssecretaris garandeert dat er in elk geval per provincie minimaal één regionale omroep zal blijven. Nu is dat in vrijwel alle provincies ook het geval, behalve in Zuid-Holland, waar er volgens mij twee zijn. Wellicht dat de staatssecretaris kan aangeven wat hij bedoelt met "in elk geval één per provincie".

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8, blz. 54

Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat dit niet het punt is waarop we het kunnen regelen, maar dat dat bij het komende wetsvoorstel is. Daarbij kun je altijd de afspraak maken dat er minimaal op provinciaal niveau altijd een regionale omroep is.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 3, blz. 2

De heer Atsma (CDA): Alle provincies, heeft de staatssecretaris nog eens bevestigd, hebben recht op één regionale omroep. Wat betekent dat bijvoorbeeld voor de situatie in Zuid-Holland, voor de discussie rondom West en Rijnmond?

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 13

Staatssecretaris Dekker: Ik ben het wel met het CDA eens dat iedere provincie een regionale omroep moet hebben. Daarom blijft er per provincie minimaal één regionale redactie bestaan en blijven deze redacties eigen regionale aanbodkanalen voor zowel radio als televisie behouden. Dat is overigens in lijn met de motie-Heerma/Segers, die een meerderheid heeft gehaald in de Tweede Kamer. Daarnaast blijft het mogelijk dat er in de provincie Zuid-Holland twee regionale omroepen zijn.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 8

Ik heb naar aanleiding van vragen van de CDA-fractie onder andere toegelicht dat er per provincie minimaal één regionale omroep blijft bestaan. Ieder met hun eigen regionale aanbodkanalen voor zowel radio als televisie. Dit is in lijn met de motie Heerma/Segers die is aangenomen in de Tweede Kamer. Het blijft ook mogelijk dat er in de provincie Zuid-Holland twee regionale omroepen zijn.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris Cultuur en Media
  • 10 januari 2022
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Cultuur en Media
  • 10 januari 2022
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 13 maart 2018
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 1 maart 2016
    toezegging gedaan






Toezegging Aanscherping publieke mediaopdracht (34.264) (T02227)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent (PvdA), toe dat de NPO geen causaal verband aan hoeft te tonen tussen de inzet van amusement en de kerntaken informatie, cultuur en educatie, maar slechts het verband aannemelijk moet maken door een sterke correlatie te laten zien.


Kerngegevens

Nummer T02227
Status openstaand
Datum toezegging 2 februari 2016
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen amusement
causaal verband
kerntaken
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 10

Mevrouw Sent (PvdA): Dan kom ik bij de taakopdracht van de publieke omroep en de rol die amusement daarbij speelt. In de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel schrijft de regering: "Wel kan amusement worden ingezet als middel om een informatief, cultureel of educatief doel te bereiken of een breed en divers publiek te trekken en te binden, zodat deze doelen onder de aandacht worden gebracht." Dit steunt mijn fractie. Echter, in de memorie van antwoord lezen wij dat de regering van de NPO verwacht dat de NPO per programma aantoont dat dit publiek zonder dat amusementsprogramma niet was bereikt. Naar de mening van de leden van mijn fractie is dit onmogelijk te bewijzen. Derhalve vroegen wij de regering om af te zien van de onmogelijke bewijslast ten aanzien van amusement. In de nadere memorie van antwoord erkent de regering dat de bewijslast niet onmogelijk en wel redelijk moet zijn. Toch wil de regering verder gaan dan hetgeen in de memorie van toelichting staat, blijkens het volgende zinnetje uit de nadere memorie van antwoord: "Dit is niet voldoende, omdat het niet duidelijk maakt of een amusementsprogramma ook daadwerkelijk nodig was voor het bereiken van de kerndoelen."

Naar de mening van mijn fractie is de staatssecretaris op zoek naar een causaliteit die niet uit de cijfers van de Stichting KijkOnderzoek valt te destilleren. Immers, uit regressieanalyse kan nooit een causaal verband blijken. Regressieanalyse veronderstelt causaliteit tussen de variabelen. Middels een experiment kan wel iets over causaliteit worden gezegd, maar het publieke omroepbestel leent zich naar de mening van mijn fractie niet voor dergelijke experimenten.

Mijn fractie heeft het volgende voor ogen. De NPO heeft een inspanningsverplichting om, binnen redelijkheidsgrenzen qua tijd, geld en benodigde menskracht, zo goed mogelijk aannemelijk te maken dat een amusementsprogramma bijdraagt aan de binding van een breed publiek en specifieke groepen aan de kanalen van de NPO en het overige aanbod van de NPO, en daarmee aan het bereik van informatie, educatie en cultuur. Daarmee is volgens mijn fractie voldaan aan de bepalingen in het voorliggende wetsvoorstel en de duiding in de memorie van toelichting. Daarom vragen wij de staatssecretaris om de harde toezegging dat hij deze interpretatie van de bewijslast respecteert.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 51

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Sent vroeg: als je dat nou vraagt aan de publieke omroep — ik heb dat vrij stevig gedaan in mijn eerste brief aan de NPO — vraag je dan niet iets aan de publieke omroep wat men niet kan laten zien? Ik vond dat mevrouw Sent een punt had. Ik ben om de tafel gaan zitten met de NPO en heb gezegd: als je dat niet een-op-een in termen van causaliteit kunt bewijzen, hoe kun je dan wel iets meer aantonen dan alleen maar de doorloop van kijkers? Er zijn natuurlijk altijd kijkers die een beetje blijven hangen. Dan kun je zeggen dat ze naar beide programma's hebben gekeken. Als wij dat als toetsingskader gebruiken, dan verandert er helemaal niets. Er moet dus iets meer gebeuren dan alleen dat. Dat kan ook. Er wordt uitgebreid kiezers-, ik bedoel uitgebreid kijkersonderzoek gedaan; ik maak weer dezelfde fout. Daaruit valt heel veel af te leiden. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de NPO een uiterste inspanning gaat doen om het zeer aannemelijk te maken — dat is misschien niet causaal — en een stevig correlatieverband aan te brengen tussen de kerntaken van de publieke omroep, te weten informatie, cultuur en educatie, en de inzet van amusement. Mevrouw Sent vroeg daarover een toezegging langs de lijnen die zij zelf verwoordde. Volgens mij heb ik daar geen woord aan toe te voegen.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 4

Het wetsvoorstel wijzigt de publieke mediaopdracht. De publieke omroep krijgt de taak om een breed en divers publiek te voorzien van informatie, cultuur en educatie. Amusementsprogramma’s zijn niet langer een kerntaak, maar kunnen nog wel worden ingezet als middel om de kerndoelen te bereiken. De NPO ontwikkelt een toetsingskader waarmee hij achteraf laat zien dat hij aan de publieke mediaopdracht voldoet. Aan de leden van uw Kamer, en specifiek aan de fractie van de PvdA, heb ik toegezegd dat de NPO daarbij geen causaal verband aan hoeft te tonen tussen de inzet van amusement en de kerntaken informatie, cultuur en educatie. Het is voldoende als de NPO het verband aannemelijk maakt door een sterke correlatie te laten zien. Over de wijze waarop de NPO wel verantwoording kan afleggen, ben ik in goed overleg met de NPO. De NPO heeft mij gemeld dat hij zo goed mogelijk aannemelijk gaat maken dat een amusementsprogramma bijdraagt aan de binding van een breed publiek en specifieke groepen aan de kanalen van de NPO en het overige aanbod van de NPO, en daarmee aan het bereik van informatie, educatie en cultuur. In deze wijze van verantwoording kan ik mij vinden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Openbaarmaking rapport inspectie (33.862) (T02245)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe dat zowel het rapport van de inspectie over de deugdelijkheidseisen als het rapport over de bevindingen (het stimulerende deel) openbare stukken zijn.


Kerngegevens

Nummer T02245
Status openstaand
Datum toezegging 1 maart 2016
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen onderwijsinspectie
openbaarmaking
stimulering
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Bisschop, Van Meenen en Rog Doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (33.862)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 12 - blz. 16

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Het eerste punt betreft de openbaarmaking van het advies over het stimulerende deel. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er sprake is van voortschrijdend inzicht tussen de oorspronkelijke memorie van toelichting naar aanleiding van het rapport van de Raad van State — op bladzijde 19 staat dat alleen het eerste deel openbaar wordt gemaakt — en de presentatie die vanavond is gegeven, namelijk de opmerking dat beide onderdelen openbaar worden gemaakt. Om dat voortschrijdend inzicht te onderstrepen, vraag ik om een toezegging van de regering. Ik vraag haar om te bevestigen dat het de bedoeling is dat beide rapporten openbaar zullen zijn. Als de regering dat kan toezeggen, is wat ons betreft ook dit voortschrijdend inzicht gemarkeerd.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 12 - blz. 18

Staatssecretaris Dekker: De heer Ganzevoort heeft een vraag gesteld over de rapporten. Die zijn beide openbaar.


Brondocumenten


Historie

  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 1 maart 2016
    toezegging gedaan






Toezegging Voorhangen algemene maatregel van bestuur (34.251) (T02334)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe de algemene maatregel van bestuur over de hoofdlijnen van de begroting voor het mbo te zijner tijd bij de Eerste Kamer voor te hangen.


Kerngegevens

Nummer T02334
Status openstaand
Datum toezegging 7 juni 2016
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
bestuurskracht
Kamerstukken Versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (34.251)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 33, item 10 - blz. 7

De heer Bruijn (VVD): Ik kom op de hoofdlijnen van de begroting. Het wetsvoorstel omvat een regeling over het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting in het middelbaar beroepsonderwijs. De minister geeft in de memorie van antwoord aan dat met dit instemmingsrecht wordt aangesloten bij de regeling die nu al geldt in het hoger onderwijs. Uit het ISO-onderzoek, het onderzoek van het Interstedelijk Studenten Overleg, getiteld "Welke hoofdlijnen", uit mei 2016, afgelopen maand dus, blijkt dat in het hoger onderwijs iedere instelling het begrip "hoofdlijn" op eigen wijze interpreteert. Dat hoeft voor ons als liberalen natuurlijk niet onwenselijk te zijn. Maar er is, getuige dat rapport, bij een flink deel, te weten 33% van die raden, kennelijk onduidelijkheid en ontevredenheid over deze regeling. Onder "hoofdlijnen van de begroting", lezen wij, wordt onder meer verstaan: hoofdlijnen van de financiële ruimte voor strategische beleidsprioriteiten en voor investeringen in vastgoed. Dat is inderdaad een onduidelijke, want circulaire, redenering. De beleidsterreinen zijn wel gedefinieerd, maar de hoofdlijnen niet. Kennelijk ziet de regering zelf ook nog ruimte voor verheldering op dit punt, want zij kondigt in de memorie van antwoord aan dat bij AMvB een nadere uitwerking kan worden gegeven van hetgeen moet worden begrepen onder "hoofdlijnen van begroting". Kan de minister al iets meer zeggen over de invulling van die AMvB? Is de regering bereid een toezegging te doen dat deze AMvB te zijner tijd ook aan deze Kamer zal worden voorgehangen?

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 33, item 12 - blz. 7

Minister Bussemaker: Met de partijen in het mbo, JOB, de MBO Raad en personeelsorganisaties ga ik het gesprek aan over de lessen die zij kunnen trekken. Daar zijn we nu immers bezig met bekijken hoe we de AMvB over de hoofdlijnen van de begroting voor het mbo verder kunnen uitwerken. Behalve dat ik graag bereid ben om die lessen voor het mbo mee te nemen, zal ik ook de AMvB te zijner tijd bij deze Kamer voorhangen. Dan moeten we echt nog wel bekijken wat we in dit geval specifiek moet verstaan onder "de hoofdlijnen van de begroting". Dat is namelijk bij het mbo anders dan bij het hoger onderwijs.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toepassen financiële indexatie doorberekenen aan dienstencentrum (34.246) (T02413)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Pijlman (D66), aan de Kamer toe de systematiek van de indexering die het ministerie van OCW in de regel ontvangt van het ministerie van Financiën door te berekenen aan het dienstencentrum.


Kerngegevens

Nummer T02413
Status openstaand
Datum toezegging 7 februari 2017
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden Drs. H.J. Pijlman (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ypma, Voordewind en Rog inzake de bekostiging van levensbeschouwelijk onderwijs en godsdienstonderwijs op openbare scholen (34.246)


Uit de stukken

Handelingen I, 2016-2017, nr. 17, item 8, pagina 33

Staatssecretaris Dekker:

(...)

Voorzitter. Je kunt die 10 miljoen in de wet vastleggen, maar er is ook een vraagstuk bij de dekking, dat uitgesplitst kan worden in twee elementen. Het ene element is de indexering. Ik zeg toe dat ik bereid ben om de systematiek toe te passen dat de indexering die wij van Financiën krijgen, wordt doorberekend richting het dienstencentrum. Ik zeg erbij dat OCW die indexering niet standaard ieder jaar ontvangt. Ook het regulier onderwijs krijgt niet ieder jaar automatisch een indexering van de loon- en prijsbijstelling. In de afgelopen jaren hebben de basisscholen in Nederland noodgedwongen, om een sluitende rijksbegroting te vinden, op de nullijn gestaan, en dat is doorvertaald naar een nullijn in de cao's.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Pijlman, maar daarna wil ik de staatssecretaris in staat stellen om zijn betoog af te maken, want we lopen gigantisch uit de tijd.

De heer Pijlman (D66):

De staatssecretaris zegt dat hij het gelijk wil stellen aan andere financiering in het onderwijs.

Staatssecretaris Dekker:

Wat ik kan doen, is de loon-prijsbijstelling die wij in de regel van Financiën krijgen, maar die niet automatisch is, doorberekenen naar het dienstencentrum. Als dat in uw opvatting royaal is, kan ik daarin meegaan. Dat doen we niet bij alle subsidies, maar dan maken we voor het dienstencentrum een uitzondering.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
  • 10 januari 2022
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
  • 10 januari 2022
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 7 februari 2017
    toezegging gedaan






Toezegging Evaluatie wetswijziging (34.355) (T02448)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Martens (CDA), Bruijn (VVD) en Nooren (PvdA), toe over twee jaar met de VSNU en het Rectoren College te overleggen over de uitbreiding van het ius promovendi, over vijf jaar de wetswijziging te evalueren en die mee te nemen bij de Balans van de wetenschap in 2022. De naleving van de handreiking, het transnationale aspect, het toenemende aantal Engelstalige masteropleidingen en de aansluiting van die opleidingen op de beroepspraktijk worden daarbij betrokken.


Kerngegevens

Nummer T02448
Status deels voldaan
Datum toezegging 6 juni 2017
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Drs. M.J.Th. Martens (CDA)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen hoogleraren
internationalisering
ius promovendi
Kamerstukken Bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (34.355)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 1

Mevrouw Martens (CDA): Uiteraard hebben de leden kennisgenomen van de antwoorden van de minister. Zij stelt dat de kwaliteit gewaarborgd wordt door het college voor promoties, dat volgens de wet alleen uit hoogleraren kan bestaan en dat de exclusieve bevoegdheid heeft om een promotor aan te wijzen. Daarmee kunnen dus alleen hoogleraren vaststellen of een personeelslid van de universiteit voldoende bekwaam is. Dit college heeft bovendien de plicht een promotiereglement op te stellen waarin de taak en de bevoegdheden van bij promoties betrokkenen worden geregeld. Toch vernemen de leden graag nog eens van de minister hoe het wetsvoorstel borgt dat er geen sprake zal zijn van een glijdende schaal, zoals elders in het onderwijs is gebeurd bij de eerste en tweedegraders. We zien daarbij dat er steeds minder eerstegraders en steeds meer onbevoegden voor de klassen staan.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 2

De heer Bruijn (VVD): Mijn fractie heeft begrip voor de wens van niet-hoogleraren om in voorkomende gevallen te kunnen optreden als promotor in plaats van als copromotor. De schriftelijke gedachtewisseling daarover tussen deze Kamer en de regering heeft de aandacht getrokken van veldpartijen. Er is steun voor het wetsvoorstel uitgesproken door de KNAW en De Jonge Akademie. Mijn fractie heeft ook met instemming kennisgenomen van de aangepaste handreiking voor de colleges voor promoties van de VSNU op voorstel van het rectorencollege. Deze gewijzigde handreiking komt, in combinatie met de antwoorden van de regering, in belangrijke mate tegemoet aan de eerder geuite zorgen van mijn fractie. Zo worden aan de promotor robuuste kwaliteitseisen gesteld en wordt de verantwoordelijke hoogleraar betrokken bij de benoeming van de promotor. Toch is mijn fractie nog niet geheel gerustgesteld en resteren er enkele vragen.

Ten eerste is dat de vraag of, en in welke mate, deze handreiking ook zal worden nageleefd. Kan de minister aangeven in hoeverre de handreiking tot nu toe daadwerkelijk door de universiteiten werd gebruikt? Hoe gaat de minister erop toezien dat de gewijzigde handreiking wordt nageleefd?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 13

Mevrouw Nooren (PvdA): De regering had aanvankelijk gekozen voor een zeer ruime benadering van de verbreding van het promotierecht. Op initiatief van de Tweede Kamer is deze ruimte beperkt tot gepromoveerde medewerkers. De VSNU gaat in haar handreiking uit van uitsluitend universitair hoofddocenten. Deze beperking roept bij mijn fractie wel een vraag op. Hoe kijkt de minister aan tegen de gekozen inperking in het licht van haar ambitie om de internationale carrièremogelijkheden van getalenteerde wetenschappers te verruimen? Is het op deze manier niet een druppel op een gloeiende plaat wat betreft het verbeteren van het carrièreperspectief voor talentvolle medewerkers in het hoger onderwijs? Of anders gezegd: verdienen universitaire docenten dan geen internationaal carrièreperspectief? Graag een reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 23-25

Minister Bussemaker: Dat zijn wat mij betreft allemaal redenen om tot die uitbreiding te komen, maar wel met een kwaliteitswaarborg. Een deel daarvan is gerealiseerd met amendementen van de Tweede Kamer. Alleen degenen die zelf gepromoveerd zijn, mogen begeleiden. Dat was een goede toevoeging door de Tweede Kamer. Tegen de heer Bruijn zeg ik nog maar een keer dat ook ongewijzigd blijft dat het college voor promoties zorg draagt voor de kwaliteitsborging van het ius promovendi. Dat college bestaat uit hoogleraren. Alleen hoogleraren bepalen dus welke hoogleraar als promotor kan optreden of welk personeelslid van een universiteit, niet zijnde een hoogleraar, desalniettemin over voldoende bekwaamheid beschikt om als promotor op te treden. Daarom zeg ik tegen mevrouw Martens dat ik door deze manier van borgen niet zo bang ben voor een glijdende schaal.

Mevrouw Nooren vroeg of dit geen druppel op een gloeiende plaat is. Dat denk ik ook niet, maar het moet wel keer op keer beargumenteerd worden. We zullen de komende jaren zien of dit echt betekenisvol is.

(...)

Met betrekking tot de handreiking vroeg de heer Bruijn naar de ervaringen tot nu toe. Die zijn er dus nog niet, want die handreiking is net gemaakt door de VSNU en het Rectorencollege. Het feit dat die nu gemaakt is, geeft mij het vertrouwen dat men hier serieus mee bezig is.

De heer Bruijn (VVD): Nee, de handreiking is net gewijzigd. Mijn vraag was of de al bestaande handreiking eigenlijk wel gebruikt werd. Ik kan mij overigens voorstellen dat daar geen informatie over is, maar het was gewoon een vraag. Het is echter dus niet zo dat er geen handreiking was. Mijn eerste vraag was of die eigenlijk wel werd gebruikt. De andere vraag was wat de verwachtingen zijn en of we misschien in een evaluatie gaan monitoren of de gewijzigde handreiking ook gebruikt gaat worden. Nogmaals, als er geen informatie is over het gebruik van de al bestaande handleiding, zou ik dat goed begrijpen, maar ik was gewoon benieuwd of die er was.

Minister Bussemaker: Dan heb ik de vraag van de heer Bruijn verkeerd begrepen. Ik dacht dat hij wilde weten hoe de handreiking werkt waarin nu dus komt te staan dat van een uhd voldoende aangetoond moet zijn dat hij zowel een goed onderzoeker als een goede begeleider is, dat decanen de uhd voor kunnen dragen en dat nu een procedurele tussenstap mogelijk is, waarbij de decaan een voordracht doet van een uhd als promotor en waarbij de hoogleraar in het betreffende vakgebied ook is geraadpleegd. Dat kunnen we dus niet aangeven; dat kan ik ook niet aangeven van de huidige handreiking. Ik kan wel toezeggen dat ik graag bereid ben om een en ander te evalueren; dat zei ik zojuist al in de richting van mevrouw Nooren.

Mevrouw Martens is bang voor een glijdende schaal. Daar ben ik echt niet bang voor, omdat we dit met waarborgen hebben omkleed. Is het dan een druppel op een gloeiende plaat? Dat zijn eigenlijk twee uitersten van een mogelijke inschatting. Ik denk dat wij hiermee de balans die wij allemaal willen, redelijk vinden. Ik zeg toe dat we na vijf jaar zullen evalueren of dat zo is. Ook de naleving van de handreiking betrekken we daar dan bij. Dat zal dan meelopen in de Balans van de wetenschap in 2022.

(...)

De heer Bruijn (VVD): Ik dank de minister voor de door mij gevraagde toezegging om de wetswijziging te evalueren na vijf jaar. Ik had gevraagd om daarbij niet alleen de naleving van de handreiking mee te nemen — we kunnen bekijken of die wordt toegepast — maar ook de betrokkenheid van de verantwoordelijke hoogleraar en de eventuele behoefte in het veld tegen die tijd aan een instemmingsrecht.

Minister Bussemaker: Ik heb toegezegd dat ik de handreiking erbij wil betrekken en daarmee dus ook het voorstel in die handreiking dat de decaan advies kan vragen aan de betreffende hoogleraar. Als dat niet gebeurt, komt dat vanzelf wel naar voren bij de evaluatie. Ik zou het echter verkeerd vinden om de suggestie te wekken dat een hoogleraar altijd de eindverantwoordelijkheid moet dragen. Dat ben ik echt niet met de heer Bruijn eens, want die verantwoordelijkheid draagt wat mij betreft het college voor promoties.

(...)

Tegen mevrouw Nooren en de heer Bruijn zei ik al dat ik over twee jaar nog eens het gesprek zal aangaan met de VSNU en het Rectoren College. Ook zal ik een evaluatie na vijf jaar uitvoeren en die meenemen bij de Balans van de wetenschap.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 33

De heer Bruijn (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor de heldere beantwoording en het debat. De minister heeft het belang van een internationale attitude voor de nieuwe generatie nog eens benadrukt, zowel op sociaal-cultureel als economisch gebied, en daar kan mijn fractie zich goed in vinden. Internationalisering is ook een feitelijke ontwikkeling, en die is wellicht gewenst, maar we moeten ernaar kijken, we moeten erin mee, want de wereld internationaliseert. Ik kan me dus zeer goed vinden in de beantwoording. Ik ben blij met de toezegging van een evaluatie na vijf jaar van deze wet, waarin ook het transnationale aspect meegenomen wordt, als ik het goed begrijp.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 35

Mevrouw Nooren (PvdA): Mijn fractie is blij met de helderheid over de rolverdeling tussen de promotor, het college van promotoren en de zittende hoogleraren. Mijn fractie vindt het ook een goede zaak dat de minister heeft toegezegd dat zij bij de evaluatie zal bekijken hoe een en ander zich ontwikkelt. Het gaat dan om vragen als "wat betekent dit voor de kwaliteit van het onderzoek?" en "welke gevolgen heeft dit voor de rolverdeling binnen de universiteit?". De minister heeft toegezegd dat zij over twee jaar met het college van promoties gaat praten en dat er over vijf jaar een brede evaluatie zal plaatsvinden. Wil de minister in die evaluatie ook de invloed van het toenemende aantal Engelstalige masteropleidingen en de aansluiting van die opleidingen op de beroepspraktijk meenemen?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 30, item 7 - blz. 36

Minister Bussemaker: Mevrouw Nooren vroeg ook om de Engelstalige masteropleiding mee te nemen bij de evaluatie van het KNAW-rapport, alsook de relatie met de beroepspraktijk. Daar kan ik ja op zeggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wetsevaluatie (34.512) (T02461)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bruijn (VVD), Schalk (SGP) en Sent (PvdA), toe de evaluatie van de wet ook naar de Eerste Kamer te sturen. In de evaluatie wordt mede ingegaan op de additionele mogelijkheden om kleine scholen in stand te houden en op het aantal scholen dat gebruikmaakt van de mogelijkheid om een samenwerkingsschool te vormen. Daarbij wordt tevens aangegeven welk deel daarvan onder een bijzonder bestuur komt te vallen en welk deel onder een openbaar bestuur.


Kerngegevens

Nummer T02461
Status openstaand
Datum toezegging 11 juli 2017
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
P. Schalk (SGP)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
kleine scholen
samenwerkingsscholen
Kamerstukken Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool (34.512)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 7 - blz. 13

De heer Bruijn (VVD): Ten slotte is in de Tweede Kamer het amendement-Straus (34512, nr. 10) aangenomen, inhoudende een evaluatiebepaling binnen drie jaar. In artikel 7a wordt melding gemaakt van toezending van die evaluatie aan de Staten-Generaal. Nu leert de ervaring dat de Staten-Generaal weleens worden geïnterpreteerd als het postadres aan de overkant. Ik krijg graag de toezegging van de regering — al dan niet ten overvloede — dat betreffende evaluatie, waarvan we net weer het belang hebben vernomen, ook aan de Eerste Kamer wordt toegezonden.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 7 - blz. 19

Mevrouw Sent (PvdA): Daarmee kom ik ter afsluiting nog op de enige resterende vraag voor mijn fractie, namelijk of er naar het oordeel van de staatssecretaris nog andere mogelijkheden bestaan om kleine scholen in stand te houden. Als gevolg van een amendement dat is aangenomen in de Tweede Kamer, zullen de effecten en vormgeving van het voorliggende wetsvoorstel gemonitord worden, waarbij tevens gekeken wordt hoe de wetswijziging zijn uitwerking heeft in verschillende regio's. Is de staatssecretaris bereid toe te zeggen om aan die evaluatie een analyse te koppelen van additionele mogelijkheden om kleine scholen in stand te houden?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 7 - blz. 29

Staatssecretaris Dekker: De heer Bruijn en mevrouw Sent hebben gevraagd naar de evaluatie. Ik kan toezeggen dat de evaluatie ook naar de Eerste Kamer komt. Aan mevrouw Sent zeg ik toe dat we dan ook zullen kijken naar een aantal aanpalende maatregelen die we nog zullen nemen. Dit is niet het enige wat we doen om het hoofd te bieden aan krimp en om scholen mogelijkheden te bieden, maar het is een onderdeel van een heel arsenaal aan mogelijkheden. Ik ben best bereid om de evaluatie wat dat betreft iets breder op te zetten.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 7 - blz. 30

De heer Schalk (SGP): Ik heb nog een vraag. Als de wet aangenomen wordt, wil de staatssecretaris deze Kamer dan rapporteren hoeveel scholen er in de komende anderhalf à twee jaar gebruik van zullen maken, met daarbij het onderscheid of dat onder een openbaar bestuur of stichting voor openbaar bestuur valt of onder een bijzonder bestuur?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 7 - blz. 32

De heer Bruijn (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording en voor de toezegging om de evaluatie ook naar deze Kamer te zenden. Wellicht is het een idee om daarin het aantal scholen mee te nemen dat gebruikmaakt van de nieuwe ruimte, zoals door de heer Schalk is gevraagd. Dat kan misschien in één keer meegenomen worden.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 7 - blz. 34

Mevrouw Sent (PvdA): Graag danken wij de staatssecretaris voor de toezegging om aan de evaluatie van het voorliggende wetsvoorstel een analyse te koppelen van additionele mogelijkheden om kleine scholen in stand te houden. Voor de kinderen van de huidige dorpsschool in Spijk komt dat te laat, maar jongere broertjes en zusjes blijven graag genieten van de broedplaats voor onderwijskwaliteit en gemeenschapszin.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 7 - blz. 35

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Voordat ik op de moties ga reageren, moet ik misschien nog kort even ingaan op de vraag van de heer Schalk. Uiteraard kom ik terug bij de Kamer om aan te geven hoeveel scholen er nou gebruikmaken van deze mogelijkheid, welk aandeel daarvan uiteindelijk onder een bijzonder bestuur komt te vallen en welk deel onder een openbaar bestuur. Ik denk dat het goed is om dat in de wetsevaluatie mee te nemen en dat parallel te laten lopen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onafhankelijk onderzoek naar duurzame versterking (35.554) (T03060)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Veldhoen (GroenLinks), Pijlman (D66) en Vos (PvdA), toe onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar duurzame versterking van de publieke omroep, zowel wettelijk als financieel, en gelet op het internationale krachtenveld. Het onderzoek naar erkenningenhouders maakt hier deel van uit. Over het voornemen tot het doen van onderzoek wordt de Kamer geïnformeerd en zij wordt in de gelegenheid gesteld om een reflectie op de onderzoeksopzet te geven.


Kerngegevens

Nummer T03060
Status deels voldaan
Datum toezegging 8 december 2020
Deadline 1 januari 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Drs. H.J. Pijlman (D66)
mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
dr. M.L. Vos (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen onderzoek
publieke omroepen
versterking
Kamerstukken Versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep (35.554)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 13, item 3 – blz. 2

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Voordat ik verderga, wil ik benadrukken dat deze problematiek vraagt om een bredere analyse en breder onderzoek. De vraag die beantwoord moet worden, is hoe de publieke omroep duurzaam kan worden versterkt, zodat hij overeind blijft in het internationale krachtenveld in deze nieuwe tijd. Het vraagt erom dat wij uitzoomen en meer fundamenteel kijken naar het stelsel. De bedreigingen komen namelijk niet uit Hilversum. Het zijn niet de omroepen tegen de NPO en zeker niet Hilversum tegenover Den Haag. Het is de vraag hoe de publieke omroep, gelet op het veranderende kijkgedrag, overeind blijft tussen de grote internationale partijen. Hoe zorgen we ervoor dat de publieke omroep gezamenlijk optrekt en in dit krachtenveld zichtbaar en relevant blijft? Hoe zorgen we ervoor dat onafhankelijke informatievoorziening geborgd is en voor iedereen toegankelijk blijft? Dat vraagt om een onafhankelijk onderzoek naar de wettelijke mogelijkheden en de financiële condities, waaronder de continuïteit van de publieke omroep in dit internationale krachtenveld beter wordt geborgd en duurzaam wordt versterkt. Hoe ziet de minister een dergelijk onderzoek?

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 13, item 3 – blz. 8

De heer Pijlman (D66): Wij suggereerden een nieuw stelsel, gebaseerd op het huidige cultuurstelsel, waarbij een basisinfrastructuur gepaard gaat met prestatieafspraken, die daarin leidend zijn. Immers, alhoewel u daar geen gegevens over heeft, is naar mijn informatie het ledenbestand van de omroepen ook ernstig vergrijsd. U hebt inmiddels toegezegd dat er een proeve van een nieuw stelsel eind 2021 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Ik zou u overigens willen vragen om ook de suggesties van mevrouw Veldhoen van GroenLinks daarin mee te nemen en dus in de breedte naar de invloed van bijvoorbeeld de techindustrie op ons medialandschap te kijken. Het zou ons, denk ik, helpen om de koers om een open stelsel te houden, te versterken.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 4

Minister Slob: Als we vooruitkijken, zien we dat de ontwikkelingen hard gaan. Dat klopt, het gaat soms razendsnel en met name de technologische ontwikkelingen zijn haast niet te stuiten. Mevrouw Veldhoen vroeg of het dan ook niet belangrijk is om dat goed te blijven volgen en goed onderzoek te blijven doen, zodat we de continuïteit van de publieke omroep kunnen blijven borgen, ook in het internationale krachtenveld, zodat we waar nodig als dat blijkt uit onderzoeken ook weer aanvullend maatregelen kunnen nemen. U sprak breder dan dat daar alleen maar extra geld nodig zou zijn.

De heer Pijlman reageerde daarop dat dat op zich wel verstandig is, maar zou dat dan niet gekoppeld kunnen worden aan een onderzoek dat in de Tweede Kamer al is toegezegd aan de Partij van de Arbeid? Dat klopt. Ik heb aan mevrouw Van den Hul toegezegd dat we ook verder zullen blijven nadenken, ook over mogelijkerwijze andere modaliteiten voor de komende jaren, juist om de grotere vragen en soms ook bedreigingen die op ons afkomen goed te kunnen adresseren. Als uw Kamer dat wil, ben ik zeker bereid om dat ook in de komende tijd verder uit te werken en te zorgen dat dergelijke onafhankelijke onderzoeken worden gedaan.

Weet wel, zeg ik aansluitend nog, dat rond due prominence een onderzoek loopt dat in het volgend kalenderjaar zal worden afgerond. Dat raakt aan de bereikbaarheid en de vindbaarheid van de content en aan de apps van de publieke omroep, waar mevrouw Veldhoen ook naar vroeg. Dus daar hebben we inmiddels onderzoek voor in gang gezet, dat met name in 2021 zal gaan lopen.

Volgend jaar zal er ook weer een beleidstoelichting op het begrotingsartikel 15 zijn van Media. Dat is ook weer informatie die we krijgen; we kunnen eigenlijk niet genoeg informatie krijgen. Die beleidstoelichting staat weer op de rol, want die komt om de zoveel jaar en dat is ook net volgend jaar weer het geval. Dit allemaal bij elkaar maakt dat we goed kunnen volgen wat er gebeurt en dat we ook kunnen kijken of wat we nu doen, wat we hebben afgesproken en wat we wettelijk hebben vastgelegd solide genoeg is, ook als het gaat om de opgaven voor de toekomst.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Allereerst dank voor deze toezeggingen. Ik ben heel blij om te horen dat de minister het met mij eens is dat het goed is om een onderzoek te laten verrichten naar dit onderwerp en naar de bredere stutting van de publieke omroep, ook in het internationale kader. Ik had een motie voorbereid op dit punt, maar als de minister zo ruimhartig een toezegging doet, ga ik toch kijken of ik boter bij de vis kan krijgen en of u dan ook kunt meegaan in de manier waarop wij dat onderzoek graag zouden zien. Het dictum ging over het volgende: "verzoekt de regering een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de wettelijke mogelijkheden waarmee en de financiële condities waaronder de publieke omroep duurzaam wordt versterkt en voldoende flexibiliteit verkrijgt om relevant en zichtbaar te blijven in het sterk veranderende krachtenveld, door veranderend kijkgedrag, technologische vernieuwingen en de invloed en de impact van die grote mediabedrijven." Dat is volgens mij ongeveer wat u ook zei, maar voor de Handelingen zou ik het wel heel prettig vinden als we overeenstemming met elkaar kunnen bereiken over de omvang van dat onderzoek, want dat zou betekenen dat ik geen motie hoef in te dienen.

Minister Slob: Het maakt debatteren in de Eerste Kamer zo aangenaam dat dat op deze manier kan. Hier zitten volgens mij de aspecten in die ik net zelf ook noemde. We weten inderdaad niet hoe het zich gaat ontwikkelen, ook als het gaat om kijkgedrag. Daar kom ik straks nog even apart op terug, omdat daar ook vragen over zijn gesteld die raken aan de wettelijke verplichting voor drie netten. Dat is inderdaad een ontwikkeling die heel snel kan gaan, dus dat moet je goed blijven volgen. We zullen ook heel goed moeten blijven volgen of de wijze waarop we het nu hebben ingericht — ik herhaal wat ik net zei, het is een sterk merk — ook echt sterk blijft, of dat er toch verzwakkingen optreden waar we iets aan moeten gaan doen. De aspecten die u noemt, horen daar goed bij. Dus die zal ik meenemen in dat onderzoek. Dat is bij dezen toegezegd.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 18

Minister Slob: Tot slot op dit onderdeel: ik heb de Tweede Kamer beloofd dat we verder gaan onderzoeken — maar niet nu; dat was een motie voor de toekomst — of dat misschien op een andere manier zou kunnen worden ingericht en zo ja, hoe. Maar daar is op dit moment dus geen sprake van.

Mevrouw Vos (PvdA): Het gaat mij om het laatste deel. Er is een motie ingediend door Kirsten van den Hul over erkenningenhouders, waar op dit moment MAX en WNL gebruik van maken. Die hebben eigen merken, een eigen identiteit, maar delen allerlei zaken. U zegt dat u daar helemaal niks mee doet, maar volgens mij is dat wel een oplossing, ook als ik hoor wat u aan het begin zei. Als op een gegeven moment een omroep niet kan aansluiten bij een andere, kan dat verlies van je vergunning betekenen. Dan is het toch juist belangrijk om het te gaan hebben over erkenningenhouders? Waarom wordt dat niet verder onderzocht?

Minister Slob: Ik heb de Tweede Kamer toegezegd — ik heb die motie-Van den Hul ook oordeel Kamer gegeven — dat ik bereid ben om dat in de komende tijd uit te zoeken. We praten nu over de wet die de toelating voor de komende concessieperiode regelt. Daar had die motie geen betrekking op, want die gaat echt over de toekomst en wil dat ik dat verder ga uitzoeken. Daar zit echt veel aan vast. Het lijkt heel makkelijk, van: doe het even, maar daarvoor zal de wetgeving op allerlei fronten aangepast moeten worden. Daar hebben we niet voor gekozen. We hebben aangesloten bij de bepalingen zoals die al in de vorige kabinetsperiode in de wet zijn terechtgekomen. Ik ben wel bereid om dat onderzoek verder uit te voeren en ik koppel dat ook aan de onderzoeken die ik aan uw Kamer heb toegezegd, evenals aan een paar andere onderzoeken die nog lopen. We krijgen dus veel informatie in de komende tijd om te bezien wat er verder in de toekomst voor mogelijkheden zijn.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 21

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Zichtbaarheid en vindbaarheid zijn daarbij van essentieel belang, ik zei het gisteren ook al. Een level playing field met de grote internationale mediabedrijven is niet haalbaar als het gaat om de financiële middelen. Dat vraagt dus om een borging van de positie van de publieke omroep in ons wettelijk stelsel, zodanig dat die positie duidelijk afgebakend is en stevig verankerd wordt om op die manier overeind te blijven in dat internationale krachtenveld. Onze publieke omroep moet vindbaar en zichtbaar zijn, ook online en on demand. Daarom zijn we blij met de toezegging van de minister over het starten van een onderzoek naar de onderwerpen die mijn fractie zo belangrijk vindt.

Graag zou ik nog iets horen van de minister over het tijdpad. Gaat hij dit nog zelf oppakken? Dat zou wel onze voorkeur hebben. Misschien een beetje brutaal, maar wellicht mogen leden van deze Kamer meedenken over de formulering van de onderzoeksopdracht, nu de wens voor een onderzoek ook uit deze Kamer komt. Dat aanbod staat in ieder geval van mijn kant.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 22

Mevrouw Vos (PvdA): Ik ben wel blij met de toezegging van de minister over het onderzoek dat door senator Veldhoen naar voren is gebracht. Ik sluit me aan bij de brutale vragen van mevrouw Veldhoen. Ook wij willen wel even kijken naar de opdracht, omdat wij denken dat het erg belangrijk is om juist ook de slagvaardigheid en een alternatieve financiering goed op de kaart te krijgen.

(…)

De heer Pijlman (D66): Dank ook voor de toezegging aan mevrouw Veldhoen om het gevraagde onderzoek in de motie-Van den Hul, ingediend in de Tweede Kamer, uit te breiden met alle aspecten die zij heeft genoemd. Ik had mijn handtekening al onder de motie van mevrouw Veldhoen gezet, maar de toezegging komt daarvoor in de plaats. Dank daarvoor.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 26

Minister Slob: Er zijn bedreigingen. Een aantal van u hebben daaraan gerefereerd, met name aan wat er internationaal allemaal plaatsvindt. Mevrouw Velthoen, mevrouw Vos en de heer Pijlman hadden daar met name gevraagd. Zij hadden hun namen zelfs al aan een motie toevertrouwd. In hun richting zeg ik dat ik zelf al van plan ben om daarmee aan de slag te gaan, want wij gaan uiteraard door tot de laatste dag dat we in functie zijn. Ik zal u informeren over het voornemen dat ik dan heb met betrekking tot het onderzoek dat ik onafhankelijk wil laten uitvoeren. Dat biedt u de mogelijkheid om daar dan nog wat reflectie op te geven, mocht u dat nog aan de orde vinden. Ik hoop dat er dan een heel mooie onderzoeksopdracht zal liggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Proeve van een nieuw omroepstelsel (35.554) (T03062)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Pijlman (D66) en Bikker (ChristenUnie), toe de proeve van een nieuwe omroepstelsel ook naar de Eerste Kamer te sturen en daarin aandacht te besteden aan objectiveerbare criteria.


Kerngegevens

Nummer T03062
Status openstaand
Datum toezegging 8 december 2020
Deadline 1 juli 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. H.J. Pijlman (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen proeve
publieke omroepen
Kamerstukken Versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep (35.554)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 13, item 3 – blz. 9

De heer Pijlman (D66): Wij suggereerden een nieuw stelsel, gebaseerd op het huidige cultuurstelsel, waarbij een basisinfrastructuur gepaard gaat met prestatieafspraken, die daarin leidend zijn. Immers, alhoewel u daar geen gegevens over heeft, is naar mijn informatie het ledenbestand van de omroepen ook ernstig vergrijsd. U hebt inmiddels toegezegd dat er een proeve van een nieuw stelsel eind 2021 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Ik zou u overigens willen vragen om ook de suggesties van mevrouw Veldhoen van GroenLinks daarin mee te nemen en dus in de breedte naar de invloed van bijvoorbeeld de techindustrie op ons medialandschap te kijken. Het zou ons, denk ik, helpen om de koers om een open stelsel te houden, te versterken.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 8-9

Minister Slob: In de vorm van een aangenomen motie van D66 is in de Tweede Kamer gezegd: wij zouden het fijn vinden als er al eind volgend jaar een proeve ligt van waaraan gedacht kan worden, zodat we kunnen oordelen of dat echt valide is. Het zal echt nog heel wat vragen om dat goed en precies te doen, maar daar gaan we nu niet te veel hardop over speculeren. Dat geven we in externe handen bij de Raad voor Cultuur. De omroepen en de NPO gaan daarmee aan de slag. De Raad voor Cultuur krijgt daarbij ook een specifieke opdracht. De vraag van de Tweede Kamer was of ik dat aan haar wil voorleggen. Dat is het moment om te kijken of dat echt solide is. Misschien moet er nog wat gebeuren, maar als we het solide vinden, kunnen we alsnog zorgen dat dit in de richting van de nieuwe concessieperiode tijdig in de wet is vastgelegd, zodat dit al als een toegangspoort kan dienen bij de concessieperiode die vanaf 2027 zal ingaan. Zo heb ik het afgesproken, dus zo zal er gewerkt gaan worden. In deze wet vragen we — dat is ook goed — wel aan de omroepen, eigenlijk conform de eerste vraag in de katholieke catechismus: waartoe bent u op aarde; kunt u zich, ook in uw jaarverslagen, gewoon verantwoorden over wat uw missie is en over hoe u uw maatschappelijke binding ziet? Dan is het heel fijn als men daar woorden aan geeft. Dat kan helpen. Dat is nu wel een verplichting die we aan hen stellen, maar dat is nog geen toetssteen voor toelating en voor het definitief beoordelen of omroepen niet alleen naast de ledenaantallen ook op basis van andere criteria bestaansrecht hebben en weer toegang zouden moeten gaan krijgen tot een nieuwe concessieperiode.

(…)

Minister Slob: Nog één opmerking, voorzitter. Ik wil toezeggen dat ook u in de loop van 2021 de informatie ontvangt als we daar meer over weten, want ik begrijp wel heel goed de belangstelling van uw Kamer voor dit onderwerp.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dank u, dat scheelt een stukje van mijn vraag. Mijn zorg is de volgende. Het is heel goed dat de minister dit goed voorbespreekt met het parlement en zo tot iets komt wat breed gedragen is, maar we hebben eerder gezien dat een lang traject van voorbespreken aan de overkant leidde tot een laat moment van wetgeving aan deze kant. Het concessiebeleidsplan moet dan al bijna weer worden vastgesteld. Ik vraag de minister om daarin het tijdpad te bewaken, zodat straks voor het wetgevingstraject alles niet alleen zorgvuldig is uitgedacht aan de overkant en de Eerste Kamer op een vroeg moment is meegenomen, maar juist ook op dat late moment, zodat ook de Eerste Kamer dan de tijd en de ruimte heeft om hierover haar oordeel te vellen en het met name te toetsen. Mijn tweede vraag kan ik er meteen aan toevoegen; dat scheelt. Kan de minister toezeggen dat er gewerkt wordt aan objectiveerbare criteria?

Minister Slob: Ik heb het laatst in handen gegeven van de Raad voor Cultuur, maar dit is natuurlijk wel de bedoeling. Als je dit mede als beoordelingscriterium gaat gebruiken om te bepalen of men recht heeft op een plekje in het bestel, los van wat we nu altijd doen, namelijk alleen de ledenaantallen, dan moet dat heel zorgvuldig gebeuren. Daarom is het nog geen gelopen race. Het is wel een voornemen dat we hebben, maar ik merk dat het ook een breed gedragen voornemen is, in ieder geval als ik kijk naar hoe er in de Tweede Kamer op gereageerd is. Daar kon men haast niet wachten. Dat is ook de reden dat de motie er kwam met het verzoek om het dan ook toe te passen. Ik zal er uiteraard voor zorgen, zoals ik net al aangaf, dat u daar tijdig de informatie over ontvangt. Bij de agendering van wetsvoorstellen was deze coronatijd natuurlijk een obstakel, want anders had het al veel eerder bij u gelegen. Maar ik begrijp dat u ook de ruimte wil hebben om daarop te kunnen reflecteren.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Alle begrip voor deze keer, maar er was elke keer wat. Daarom was ik er net wat strenger op dan u misschien gemiddeld van mij gewend bent. Bij de Mediawet is de Eerste Kamer bijna altijd in de laatste weken aan zet. Het zou goed zijn, ook voor de versterking van de Mediawet, als de Kamer ruim de tijd heeft als de wetgeving er ligt.

Minister Slob: Ik incasseer deze, al weet u dat ik alleen voor deze wet verantwoordelijkheid draag. Ik besef dat er een historie is op dat vlak. Dat heeft u nog niet helemaal verwerkt, denk ik, maar dat kost soms ook even tijd.

De heer Pijlman (D66): Het is overigens goed dat wij met elkaar mevrouw Bikker eraan zullen herinneren dat zij dit hier heeft gezegd, zodat ze dit later ook in de Tweede Kamer kan herhalen.

Minister, dank voor uw toezegging dat u ons erbij houdt met de aanvullende criteria. Misschien zei u het al in een tussenzin, maar als ik het goed begrijp, streeft u ernaar om ons hybride stelsel nog meer hybride te maken door naast de ledenaantallen de aanvullende criteria te formuleren. Klopt dat?

Minister Slob: Ja, de ledenaantallen blijven overeind. We beseffen dat de aantallen die we in het verleden vroegen niet meer helemaal van deze tijd zijn. Dat is ook de reden dat we die wat hebben teruggeschroefd. We gaan wel kijken of we dat in aanvulling daarop verder kunnen verbreden.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 10

Minister Slob: Op verzoek van de Tweede Kamer hebben we afgesproken dat we wel proberen eind volgend jaar, dus zo tegen de begrotingsbehandeling, een eerste proeve daarvan te hebben. Ik heb u toegezegd dat ik ook zal zorgen dat die dan naar de Eerste Kamer zal gaan. Daar worden nu door mijn ambtenaren aantekeningen bij gemaakt, en anders houdt u ons wel scherp, als dat niet gebeurt. Dat is dan het moment om heel gericht, op basis van die eerste proeve, met elkaar onder ogen te zien of we dat objectiveerbaar vinden of niet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar desinformatie bij de publieke omroep (35.042/35.453) (T03080)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Pijlman (D66), toe om het onderzoek naar de veiligheid van journalisten uit te breiden met een onderzoek naar nepnieuws en desinformatie bij de publieke omroep.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 3 – blz. 9.

De heer Pijlman (D66):

Wie de ontwikkelingen de afgelopen weken volgde, vielen twee incidenten op rondom de aspiranten die de eerste horde lijken te hebben genomen. De oprichter van Omroep ZWART gedroeg zich zeer onbehoorlijk in de studio van de EO; dat belooft wat. En volgens Pointer, een programma van KRO-NCRV, publiceerde omroep Ongehoord Nederland een videorapportage van 37 minuten met 28 onjuiste en niet-bewezen beweringen over COVID-19. In zijn maidenspeech vorige week wees onze collega Ton Raven van de OSF op het gevaar van desinformatie. Daarom vraag ik ten slotte aan de minister welke garanties het huidige bestel biedt dat er geen desinformatie via de publieke omroep wordt verspreid. Wij hoeven niet een publiek bestel dat trumpiaanse leugens verspreidt en daarmee onbetrouwbaar wordt. Waakzaamheid is ook hier nodig. Welke middelen hebben de NPO en de minister ter beschikking om normen en waarden van de rechtsstaat te waarborgen bij de publieke omroep? Kunnen er bijvoorbeeld boetes worden uitgedeeld wanneer omroepen bewust desinformatie verspreiden? Dienen zij die desinformatie dan ook te corrigeren? De D66-fractie zou het onderzoek naar de veiligheid van journalisten, dat mij in het vorige debat is toegezegd, graag willen verbreden met deze aspecten. Kan de minister ons dat toezeggen? In alle diversiteit die de publieke omroep kenmerkt, is er geen ruimte voor moedwillige leugens. Wij zien dan ook met belangstelling uit naar de antwoorden van de minister.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 14.

De heer Pijlman (D66):

Dan mijn laatste vraag, waarop u eerder niet bent ingegaan: hoe beschermen wij de publieke omroep, ook als er nieuwe aanbieders bij komen, tegen desinformatie en nepnieuws? Wel nogmaals dank voor wat u over de bescherming van journalisten hebt gezegd. Daar hebben we het in december ook over gehad. U komt daarop terug. Ik zou hierover wel van gedachten willen wisselen. Het gaat om de publieke omroep, met een publieke taak. Informatie moet helder en duidelijk zijn. Dat is ook de kracht van de publieke omroep. Het heeft ook te maken met hoe je onze rechtsstaat beschermt tegen allerlei externe druk, die soms heel sterk wordt. Graag daar nog een reactie op.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 19.

Minister Slob:

Dan heeft de heer Pijlman nog iets gevraagd over nepnieuws en desinformatie. Volgens mij hebt u gevraagd of dit kan worden meegenomen bij het onderzoek. Dat gaan we doen. Dus bij deze heb ik toegezegd dat wij dit zullen betrekken bij het onderzoek dat ik in december in de richting van mevrouw Veldhoen heb toegezegd.

zie ook T03058 en T03060


Brondocumenten


Historie







Toezegging Totaalbeeld financiering publieke omroep (35.042/35.453) (T03082)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe om de Kamer op de hoogte te brengen indien blijkt dat niet alle inkomsten bij de publieke omroep worden meegenomen in het onderzoek naar de financiering van de publieke omroep.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen | 2021-2021, nr. 22, item 9 – blz. 19.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Dan wil ik ook graag nog even terug naar het vorige blokje over de indexatie en het reclameluw maken. In mijn herinnering is het reclameluw maken niet voor honderd procent gecompenseerd met de 40 miljoen die in het vorige debat aan de orde is geweest. Volgens mij blijft daar een gat tussen zitten. In mijn optiek wordt het gat nog iets groter, nu de indexering van de Ster-inkomsten daar nog bovenop komt. Geïnspireerd door collega Vos vraag ik of u bereid bent om in het toegezegde onderzoek, dat ook ziet op bestendige middelen voor de publieke omroep, de volle omvang van de reclame mee te nemen. Het gaat dus om de teruggang in reclame, de daardoor verminderde inkomsten uit reclame en het feit dat de indexering er nu af gaat. Kunt u toezeggen dat het totaalplaatje in het onderzoek wordt meegenomen, zodat we een keer een totaaloverzicht krijgen van hoe die vaten met elkaar communiceren tussen de rijksmediabijdragen en de Sterinkomsten? Kunt u toezeggen dat dit in zijn totaliteit wordt meegenomen?

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 19-20.

Minister Slob:

Met betrekking tot de 40 miljoen en het reclameluw maken, heb ik net ook in de richting van mevrouw Vos gezegd dat dit echt rond loopt, op basis van ramingen die we met elkaar hebben geaccepteerd en op basis waarvan de berekeningen zijn gemaakt. Alleen, het zijn allemaal aannames. We weten gewoon niet hoe het in de toekomst zal gaan. Kijk maar eens naar wat voor jaar we hebben meegemaakt. Dat hebben we niet in eigen hand. Daarom hebben we aangegeven dat we bij iedere begrotingsbehandeling kijken wat de ontwikkelingen zijn, wat de actuele ramingen zijn, ook voor volgend jaar, en hoe deze zich verhouden tot de afspraken die we hebben gemaakt over reclameluw maken.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Dan blijft de vraag hangen of deze problematiek ook onderdeel uitmaakt van dat onderzoek. Wordt het totale beeld meegenomen als het gaat om de financiering van de publieke omroep?

Minister Slob:

Ik moet even in mijn geheugen graven, maar volgens mij hebben we afspraken gemaakt om te kijken in hoeverre de financiën zich ontwikkelen. Het spreekt dan voor zich dat je het actuele beeld meeneemt, inclusief wat er aan andere inkomsten bij de publieke omroep binnenkomt. Als u het dus zo bedoelt, dan zit dat daarin. Dan hoef ik dat niet toe te zeggen, maar is het onderdeel van de opdracht. Mocht dat anders wezen, dan laat ik u dat weten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezenden stukken rondom burgerschapsopdracht (35.352) (T03201)

De minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Pijlman (D66) en Sent (PvdA), toe dat alle stukken die betrekking hebben op de uitvoering en handhaving van het wetsvoorstel, zoals themaonderzoeken van de Inspectie van het Onderwijs en informatie over de ontwikkelingen rondom en de aanpak van antidemocratisch en anti-integratief gedachtegoed, niet alleen aan de Tweede Kamer maar ook aan de Eerste Kamer verstuurd zullen worden.


Kerngegevens

Nummer T03201
Status openstaand
Datum toezegging 15 juni 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden Drs. H.J. Pijlman (D66)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen burgerschapsopdracht
funderend onderwijs
Inspectie van het Onderwijs
Kamerstukken Verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (35.352)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 40, item 7, blz. 10-11

De heer Pijlman (D66):

(…)

Wij verwachten dat het kabinet ons regelmatig informeert over de voortgang en de handhaving van de wet, zeker in de tussentijd dat de curricula nog niet zijn opgeleverd, over de uitvoeringspraktijk, de weerbarstigheden en de oplossingen. Wij willen met name graag worden geïnformeerd over de risicoscholen van orthodoxe snit: joods, islamitisch of reformatorisch. De wet moet nu loyaal worden uitgevoerd en ook alle leerlingen een veilige leeromgeving bieden, zodat situaties op reformatorische scholen, waarbij kinderen hun seksuele identiteit niet mochten beleven en ontwikkelen, definitief tot het verleden behoren. Ook het lesmateriaal dat men gebruikt, mag door de inspectie worden bekeken. Afwijzing van lhbti-personen op door de overheid gefinancierde scholen is ongrondwettelijk en overigens ook religieus betwistbaar. Graag een reactie van de minister.

Ik vraag de minister dus hoe hij ons over die voortgang en die handhaving wil gaan informeren. Dat is het in eerste instantie. We zien met belangstelling de antwoorden van de minister volgende week tegemoet.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik ben blij met het verzoek van de heer Pijlman over het vervolg en om bijgepraat te blijven over ontwikkelingen. We hebben zelf in onze inbreng namens de SP aandacht gevraagd voor de uitvoerbaarheid en ons afgevraagd of het nu verschil gaat maken. Maar ik ben wel heel benieuwd wanneer de heer Pijlman tevreden is, naar aanleiding van de rapportage die hopelijk door de minister wordt toegezegd. En welke kaders moeten wij dan hanteren om te beoordelen of de wet ook daadwerkelijk verschil maakt en ook wordt uitgevoerd conform het doel van de wet?

De heer Pijlman (D66):

Ik denk — u hebt dat zelf ook goed verwoord, denk ik — dat we in een tussenfase zitten. Wij zijn natuurlijk heel benieuwd wat er precies in die curricula terechtkomt, hoe die doorlopende leerlijn tot stand komt en ook of die aanbeveling van Remkes, waar ik net naar vroeg, zal worden uitgevoerd. In de tussentijd moeten we het doen, denk ik — daar vraagt u naar en daar vragen ik en ook anderen naar — met de rapportage van de inspectie over wat men tegenkomt. In het gesprek dat ik heb gehad, ben ik er wel van overtuigd geraakt — ik was daar wat cynisch over en dacht: dat valt eigenlijk niet te handhaven — dat men echt van zins is om hier aandacht aan te besteden en hier een hoofdpunt van te maken. Ik denk dat ons land dat ook dringend nodig heeft.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik kijk met de heer Pijlman uit naar hopelijk een toezegging van de minister om ons hierover te informeren, zodat wij de uitvoering goed kunnen bewaken.

Handelingen I 2020-2021, nr. 41, item 3, blz. 10-26

Minister Slob:

(…)

Er is hier ook gevraagd of de Kamer rapportages kan krijgen. Laat ik afspreken dat als er brieven worden gestuurd, ook met rapportages met betrekking tot het onderwerp die ook naar de Tweede Kamer gaan, die ook naar u gaan. Daarnaast krijgt u natuurlijk de Staat van het Onderwijs, waarin gerapporteerd zal worden. Themaonderzoeken stuur ik naar de Tweede Kamer. Van mijn opvolger zult u die straks ook gewoon krijgen. Dan kunt u ook gewoon zelf de vinger aan de pols houden of dit echt voldoende is. Maar we hebben de juridische basis in ieder geval heel helder gemaakt en dan moeten we daar ook gewoon mee aan de slag. Daar gaan we scholen in ondersteunen, mevrouw de voorzitter.

(…)

De heer Pijlman (D66):

(…)

Voorzitter. Ik heb erop aangedrongen om een aantal scholen nader onder de loep te nemen. Ik heb de orthodoxe scholen genoemd van Joodse, islamitische en reformatorische huize. Dat wordt ondersteund door het themaonderzoek dat er is geweest. De incidenten in de media waren vooral op deze drie schooltypes gericht, maar het themaonderzoek laat zien dat er in de breedte best nogal wat aan de hand is. Ik dank de minister voor de toezegging dat wij een rapportage over het toezicht zullen krijgen. Dat lijkt mij heel erg belangrijk. Ik proefde bij de minister handelingsverlegenheid toen het over de achterliggende vraag ging hoe we ouders kunnen aanspreken op hoe zij de leraar recht doen; mevrouw Sent heeft er mooie, behartigenswaardige woorden over gesproken. Het gaat je natuurlijk door merg en been als je bij de geschiedenisles niet meer de holocaust aan de orde durft te stellen. Dan is er wel wat aan de hand. Natuurlijk is dat relatief gezien maar op een aantal scholen het geval, maar zo'n leraar staat wel alleen. En aangifte doen … Ja, je weet ook hoe dat soms gaat en dat de druk op die leraar alleen maar groter wordt. Ik heb in mijn eerste instantie gevraagd of de inspectie bij handelingsverlegenheid meer bevoegdheden zou moeten krijgen. De minister zegt dat hij hierover met een aantal partners in gesprek is. Ik weet zeker dat de minister de intentie heeft om daar iets aan te doen, maar dat hij ook zoekt naar wat hij in handen heeft. Ik zou de minister willen vragen om de Kamer eens wat meer informatie te geven over wat dan de zoekrichting is, want dit willen we met elkaar niet en hier moet paal en perk aan worden gesteld.

(…)

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik zou de minister nog graag willen vragen om scherp te markeren wat hij onze Kamer heeft toegezegd over de wijze waarop wij geïnformeerd zullen worden over de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel.

Minister Slob:

Dat gebeurt op verschillende manieren. Allereerst houdt de inspectie zelf natuurlijk toezicht. Ik kom daar straks even apart op terug bij de motie van de heer Pijlman. De inspectie houdt dus haar reguliere toezicht en rapporteert dan ook wat de stand van zaken bij de scholen is met betrekking tot dit onderwerp. Daarnaast wordt er op stelselniveau onderzoek gedaan. Dat kan door themaonderzoeken, maar ook door peilonderzoeken en er wordt over gerapporteerd in de Staat van het Onderwijs. Er zal opgetreden worden als er echt excessen of calamiteiten zijn waarbij het echt noodzakelijk is dat er snel wordt opgetreden. Dan zal de inspectie dat doen. Over al dat soort situaties zullen rapportages plaatsvinden die ook naar deze Kamer gestuurd zullen worden. We houden de Kamer dus op de hoogte. Ik heb ook toegezegd dat alle brieven die betrekking hebben op de voortgang van dit traject die naar de Tweede Kamer zullen gaan ook naar deze Kamer gestuurd zullen worden.

(…)

Minister Slob:

(…)

Voorzitter. De heer Pijlman constateerde handelingsverlegenheid bij het bredere vraagstuk: wat doe je in deze samenleving met situaties waarin sprake is van antidemocratisch, zoals ik het toch maar even noem, en anti-integratief gedachtegoed en de uitingen daarvan. Dat is een vraagstuk dat zich in de scholen kan openbaren. Dan hebben we met deze wet meer in handen om op te treden dan met de vorige wet, maar het is een groter vraagstuk dat over de schoolgrenzen heen gaat. Daar wordt op allerlei manieren, niet zomaar vrijblijvend, heel intensief samengewerkt door instanties, maar ook door overheden, met name de gemeentelijke overheid met de rijksoverheid, om hen te ondersteunen om de goede dingen te doen. Zo kan er gezorgd worden dat dergelijk gedachtegoed, als het er is, snel opgespoord wordt en er, zeker als er strafrechtelijke feiten zijn, ook opgetreden kan worden. Ook kunnen we ervoor zorgen dat we in de scholen ondersteuning kunnen bieden, zodat ze met die mooie burgerschapsopdracht die er is uit de voeten kunnen en daar ook leerlingen mee kunnen bereiken, dus ook de kinderen die uit dergelijke gezinnen komen. Ik weet niet of de informatie die daarover regelmatig naar de Tweede Kamer gaat ook naar de Eerste Kamer gaat. Ik zal dat nog even nagaan. Als dat niet het geval is, zal ik daarom vragen, want dit is uitermate interessant en inderdaad ook zeer relevant. (…).

(…)

De heer Pijlman (D66):

Nogmaals, ik heb al gewezen op het themaonderzoek, waar een openbare en een katholieke school in zaten. Ik noemde de incidenten die met name tot de media zijn gekomen. In het dictum zou je het woord "deze" kunnen schrappen, want ik ben het met u eens dat dat wellicht te veel verwijst naar die denominaties. Dat zou je kunnen vervangen door "risicoscholen". En dan zegt u: ja, dat doen we al, dus daar heb ik de motie niet voor nodig. Heb ik u zo goed begrepen?

Minister Slob:

Dat klopt. Dan is deze motie echt overbodig. De inspectie heeft gewoon ten eerste als opdracht: het reguliere onderzoek overal. Dat was altijd vier jaar, maar dat kan nu meer zijn als daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld als een school wat zwakker is en meer toezicht en ondersteuning van de inspectie nodig heeft. Het tweede is de themaonderzoeken. Die gaan ook gewoon door. Die zullen rond burgerschap ook doorgaan. Het derde is: als er signalen zijn, op wat voor manier dan ook, dus via de media, de school zelf of oud-leerlingen, dan kunnen die aanleiding zijn voor de inspectie om in beweging te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie op de joodse school. Echt, ik had er buikpijn van. Ik dacht: "Als het echt waar is wat daar is gebeurd, dan kan ik niet zomaar doorgaan. Daar moet naar gekeken worden." Maar dit is al onderdeel van de wijze waarop ze werken. U vraagt mij om nog een keer extra door te geven aan de inspectie dat we dat belangrijk vinden, maar nogmaals, dat is voor hen een ondersteuning van hoe ze al bezig zijn. Daar heb ik deze motie echt niet voor nodig.

De heer Pijlman (D66):

Met die toezegging … U hebt al gezegd: ik ga ervoor zorgen dat u daarover geïnformeerd wordt en ik zal nog een keer aan de inspectie overbrengen hoe belangrijk wij dat vinden. Ik heb al gezegd dat het mij er niet om gaat om hier denominaties aan de schandpaal te hangen. Dat is helemaal niet de bedoeling. Het gaat er wel om dat we af zijn van deze toestanden, want dat zijn het. Het is niet misselijk wat er op verschillende scholen is gebeurd. Maar dan kan ik de motie intrekken, voorzitter.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Positie en taken van de Stichting CITO betrekken bij evaluatie (35.671) (T03342)

De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Doornhof (CDA), toe om de werking van de scheiding van mensen, middelen en processen binnen de Stichting CITO te betrekken bij de evaluatie van het wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T03342
Status openstaand
Datum toezegging 1 februari 2022
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden mr. drs. H. Doornhof (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen CITO
ethical walls
evaluaties
taken
Kamerstukken Aanpassingen in de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (35.671)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 15, item 5, blz. 4

De heer Doornhof (CDA):

Misschien is het volgende dan wel belangrijk. Het is toch wel de bedoeling dat de Stichting Cito het College voor Toetsen en Examens gaat adviseren over de erkenning van die toetsen? Het wetsvoorstel lijkt er nog steeds van uit te gaan dat ook de marktpartijen door die stichting worden geadviseerd. Maar die gaan toch in zekere zin concurreren met die stichting. Nu heeft de regering wel erkend dat je een goede scheiding moet hebben tussen enerzijds de rol van aanbieder en anderzijds de rol van adviseur. Ik citeer de regering maar even: "Dat betekent dat de medewerkers die de overheidstoets ontwikkelen niet betrokken kunnen zijn bij advisering aan het CvTE over de kwaliteit van alle doorstroomtoetsen." Maar de vraag is natuurlijk wel hoe dat dan gewaarborgd wordt, anders dan alleen praten over een verschil — mag ik het zo zeggen? — in functieomschrijvingen. Moet je het ook niet hebben over echte Chinese walls? En moet je ook niet de vraag beantwoorden hoe je die dan ook waarborgt?

Dan nog een laatste punt. De regering heeft het bij die erkenning over dat scheiden van rollen en verantwoordelijkheden dan nog niet over de vraag hoe het zit met de advisering aan die marktpartijen, waarvan ik al zei: die gaan in zekere zin concurreren met de stichting. Hoe verhoudt zich dat nu allemaal tot elkaar, zo zou ik de minister willen vragen. Misschien weet de minister ook hoe de marktpartijen daar zelf over denken. Tot zover in eerste termijn.

Handelingen I 2021-2022, nr. 15, item 5, blz. 11-13

Minister Wiersma:

Daar werd ook over gevraagd — dat snap ik goed — hoe we een goede scheiding van die rollen en verantwoordelijkheden binnen Stichting Cito waarborgen. Het CDA stelde die vraag en meerdere vragen raakten hieraan. Dat begrijp ik. In algemene zin is het goed om te benoemen dat de verantwoordelijkheid voor beoordeling en erkenning van alle toetsen bij het CvTE ligt. Stichting Cito heeft alleen een adviserende taak. Het CvTE heeft bovendien de ruimte om hierbij aanvullende expertise, naast die van Stichting Cito, in te roepen. Het is dus niet alleen afhankelijk van Stichting Cito. Binnen Stichting Cito zijn de verschillende taken zo ingericht dat er juist een duidelijke scheiding is van mensen, middelen en processen. Stichting Cito heeft overigens niet zelf die kaders ontwikkeld. Dat is ook belangrijk om te zeggen. Het zijn kaders die gebruikt worden bij de beoordeling en de normering. Ook die verantwoordelijkheid ligt bij het CvTE. Het CvTE heeft in dit stadium eerder ook andere externe partijen gevraagd om daar ondersteuning voor te bieden. Er was op dat moment een Chinese wall in de advisering, zou je kunnen zeggen. Daarnaast zijn alle marktpartijen betrokken bij de consultatie, ook over het beoordelingskader.

Het is wel goed om ons te realiseren dat er tussen Stichting Cito en Cito B.V. ook nadrukkelijk een Chinese wall is. Ze hebben allebei verschillende toezichtsorganen, die daar ook op toezien.

De vraag van het CDA was ook hoe de advisering van Stichting Cito aan marktpartijen zich verhoudt tot het zelf aanbieden van de overheidstoets. Weet de minister hoe de marktpartijen over dat risico denken? Stichting Cito kan op verzoek van toetsaanbieders ook psychometrisch advies geven. Toetsaanbieders hoeven hier geen gebruik van te maken. Deze adviestaak wordt door andere werknemers uitgevoerd dan het personeel dat zich bezighoudt met die overheidstoets. Daar zie je dus ook de scheiding. Wij hebben ook intensief contact met de marktpartijen. Wij houden dit dus ook op die manier in de gaten, maar zij steunen de lijn van het voorstel en zijn blij om gebruik te kunnen maken van de ondersteuning door Stichting Cito. Daar zit immers wel heel veel kennis en ervaring die zij ook graag gebruiken.

Het CDA vroeg ook of er nou een gevaar is dat Stichting Cito in enigerlei vorm een voorkeursbehandeling krijgt ten opzichte van marktpartijen. Er werd ook gevraagd naar de

mening van de marktpartijen op dit punt. Ik noemde al Stichting Cito en de dochteronderneming, Cito B.V. Die zijn strikt gescheiden, dus daar zit die Chinese muur tussen. Alle toetsen doorlopen bij het beoordelen, toelaten en normeren van de doorstroomtoetsen hetzelfde proces. Dus ook Cito B.V., die ook heeft aangegeven een toets te willen maken, is onderdeel van datzelfde proces van kwaliteitsborging. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de beoordeling duidelijk bij het CvTE ligt — dat ligt heel duidelijk daar, niet bij Cito — zien wij geen gevaar van voorkeursbehandeling. Maar het is wel een punt waar we alert op zijn. Mocht dit gaan spelen, dan willen we daar natuurlijk op tijd bij zijn. Er zijn meerdere vragen over evaluaties gesteld. Daar zal ik straks iets meer over zeggen, maar ik kan me zomaar voorstellen dat dit punt daar ook heel nadrukkelijk in wordt meegenomen.

De heer Doornhof (CDA):

Ik wil de minister bedanken voor de duidelijke antwoorden, zeker waar het gaat om de verhouding tussen Stichting Cito enerzijds en Cito B.V. anderzijds. Het is ook goed om te horen dat de minister het wat breder trekt als je puur praat over Stichting Cito. Dat is misschien de kern van mijn vraagstelling. Je hebt één stichting en je hebt los daarvan

nog de bv. Maar er is één stichting waarin die aanbiedfunctie dan in een keer wordt toegevoegd aan het takenpakket dat die stichting sowieso al heeft. Mijn vraag voor de

minister was erop gericht om duidelijk te krijgen of we het nou alleen hebben over de verschillende soorten mensen die zich met die verschillende taken bezighouden. Of hebben we het over de breedte van die Chinese wall, zoals ik al zei? En moet ik het — dat is de concrete vraag die ik wil stellen aan de minister — nou zo zien dat de minister dat inderdaad breder wil trekken dan alleen die personele scheiding? En twee: wat is zijn mening dan over de manier waarop hij dat kan waarborgen?

Minister Wiersma:

Twee aspecten. Er is een scheiding tussen de Stichting Cito en de Cito B.V. Als een commerciële toets wordt aangeboden, dan gaat dat vanuit de bv. Dat zijn andere mensen en andere verantwoordelijkheden dan zij die adviseren aan het CvTE. De verantwoordelijkheid voor de erkenning ligt bij het CvTE. Dat is belangrijk om je te realiseren, want dat doet de erkenning voor álle toetsen en dat maakt daarbij gebruik van advies van Cito. Dat advies is overigens niet noodzakelijk alleen van Cito, zoals ik zei; ze kunnen ook ander advies inroepen. Maar daarmee is aanvankelijk die borging gerealiseerd, en ook met dat er een Chinese wall zit tussen Cito B.V. en Stichting Cito.

Maar goed, dat laat onverlet dat je vanuit marktpartijen misschien een keer het verwijt kan krijgen waar dat op gebaseerd is en of er dan niet te veel geleund is op de kennis van Stichting Cito. Daarom zeg ik dat ik het wel belangrijk vind om dat in de gaten te houden. Tegelijkertijd zou het wel heel zonde zijn als we die kennis van Cito niet benutten. We moeten die kennis benutten en die ook beschikbaar stellen aan andere partijen. Je zou kunnen zeggen dat dit nu niet netjes geregeld is, en het wordt heel netjes geregeld in dit wetsvoorstel. Daarnaast wordt nu voor een deel van de toetsing gebruik gemaakt van de Expertgroep, waarin eigenlijk een veel kleiner kwaliteitskader is, omdat het een veel smaller gremium is. De Expertgroep heeft hiervan zelf ook gezegd dat ze niet weten of zij dit in de toekomst nog goed kunnen doen en de kwaliteit kunnen borgen. Zij hebben juist nadrukkelijk geroepen om extra hulp en een betere borging van de kwaliteit. Die vinden wij in deze combinatie van advies van Stichting Cito en erkenning door het CvTE.

De heer Doornhof (CDA):

U zegt: het is netjes geregeld. Ik zou zeggen dat dat klopt als je uitgaat van het oorspronkelijke voorstel. Maar dat is natuurlijk net ... Ik wil het geen weeffout noemen, want we hoeven verder ook geen oordeel te hebben over het amendement en de kwaliteit daarvan. Maar de Tweede Kamer heeft gezegd: Stichting Cito gaat ook die aanbiedfunctie erbij krijgen. In de kern heeft de minister dus gelijk, alleen zorgen de verschillende functies die zich nu in de stichting hebben gebundeld voor een extra complicatie. Ik snap wat de minister zegt over dat enerzijds de commissie verantwoordelijk blijft en voor die erkenning zorgt. Maar dan blijft staan — en daar was mijn vraag op gericht — dat je Chinese walls, wat de CDA-fractie betreft, nodig hebt in de stichting. De vraag is dan hoe je die waarborgt, en daar schiet de minister in mijn ogen nu een beetje langs.

Minister Wiersma:

De heer Doornhof noemt complicaties. Als ik het even vrij mag vertalen, zou je ook kunnen zeggen dat het een risico kan zijn. Hoe ondervangen we dan dat risico? Zo begrijp ik de vraag. Daarvan zeg ik: ik denk dat we in dit wetsvoorstel dat risico goed ondervangen, ook omdat uiteindelijk de echte bevoegdheid bij het CvTE ligt. Die lenen kennis en gebruiken kennis, maar maken natuurlijk zelf de afweging. Dat is ook belangrijk. Daarnaast is er het Cito, dat inderdaad meerdere gezichten en meerdere rollen heeft. Die moet je duidelijk onderscheiden. De commerciële rol en de stichting zijn duidelijk met een Chinese wall gescheiden. Maar precies om het risico dat de heer Doornhof hier ziet, zeg ik wel: we willen dit meenemen in de evaluatie. Je moet heel nadrukkelijk kijken of dit in de praktijk zo uitwerkt als wij nu denken dat het gaat uitwerken. Hebben de private partijen baat bij het advies, en zijn de onafhankelijkheid en de erkenning vanuit het CvTE stevig genoeg? Zit daar geen wisselwerking tussen die je niet zou willen en die de kwaliteit ondergraaft?

Dat risico zou er kunnen zijn. Wij denken dat we het op deze manier ondervangen, maar we moeten kijken of het in de praktijk werkt. Daarom gaat dit wetsvoorstel pas in 2024 impact hebben op de toetsing. In de aanloop daarnaartoe moeten wij met deze partijen dit gesprek blijven voeren. Dat doen we overigens ook al, want we hebben de marktpartijen heel nadrukkelijk betrokken en zij steunen dit model. Maar we moeten het gesprek blijven voeren om de risico's die u schetst, te voorkomen.

De heer Doornhof (CDA):

Dan vraag ik het nog een keer, als het mag. Als je gaat evalueren, moet je weten wat de criteria zijn waaraan je toetst hoe het feitelijk is gegaan. Daarom stel ik de vraag aan de minister. Als enerzijds wordt gezegd: we gaan er een beetje op letten — want dat risico zit erin — welke mensen zich met die advisering bezighouden aan de commissie en welke mensen bezig zijn met het aanbieden maar ook het adviseren aan de marktpartijen, dat gaan we in de gaten houden, wat wordt er dan in aanvulling daarop gedaan? Het kwam in een passage van uw primaire beantwoording voor. En twee, hoe ziet u erop toe dat die bredere organisatorische scheiding als die staat — dat is even de vraag — gewaarborgd wordt? Want dan weten we ook waar we het over hebben als we gaan evalueren.

Minister Wiersma:

Dat zit in de combinatie van de vragen die de heer Doornhof stelt. Dus het is terecht dat hij dit accentueert, want daarmee krijgen we ook scherper hoe we dat punt dan in de evaluatie moeten meenemen. Dat zit deels op de scheiding van die rollen en verantwoordelijkheden: hoe werkt dat zo meteen in de praktijk? Dus we hebben wel die verantwoordelijkheid, ook voor erkenning en beoordeling: die ligt bij het CvTE, niet bij Cito. Cito heeft de adviesfunctie. Zo meteen — evauatiepunt — werkt dat dus ook en wordt dat ook als advies ervaren. Daarnaast heeft Cito de functie advies te geven aan de marktpartijen. Hoe wordt dat ervaren? Dat is een feitelijke evaluatie, maar ook een evaluatie bij die marktpartijen. Overigens zijn die marktpartijen ook betrokken geweest bij de consultatie over het beoordelingskader, dus in die zin is ook bekeken of zij dit werkbaar achten, ook het model dat we hiervoor kiezen. Daarop is het dubbele antwoord ja. Maar dan gaan we natuurlijk daarna opnieuw vragen hoe de ervaring is met deze manier van werken.

Datzelfde geldt voor Stichting Cito. Is die scheiding er heel nadrukkelijk tussen Stichting Cito en Cito B.V.? De vraag die u stelt, is of die verschillende taken zo zijn ingericht dat er ook in die Stichting Cito een duidelijke scheiding is van mensen, middelen en processen. Dus dat is een evaluatievraag: is er een duidelijke scheiding van mensen, middelen en processen? Ik hoop dat ik daarmee het antwoord heb gegeven. Anders voorzie ik zomaar dat wij nog ruimte hebben om dat na dit debat nog even scherp te stellen.

Handelingen I 2021-2022, nr. 15, item 5, blz. 22

De heer Doornhof (CDA):

Voorzitter. Er is één punt waarbij ik nog graag wil stilstaan. Dat zal u niet verbazen, omdat het interruptiedebat daarover wat langer was. Dat betreft de positie van de Stichting Cito.

Ik heb dat probleem naar voren gebracht, maar ik heb gehoord dat collega's hetzelfde probleem ervaren. De Stichting Cito heeft nu zo veel verschillende taken. Hoe kun

je al die petten verenigen? De minister noemde in het bijzonder twee punten. Eén. Weet wel dat het CvTE verantwoordelijk is; de Stichting Cito adviseert slechts. Twee.

Laten we de evaluatie afwachten. Maar misschien heeft u een beetje gezien dat ik me toch zorgen maak. Ik vind het belangrijk om nu voor die waarborg te zorgen. De minister heeft nog gezegd dat het nu goed in de wet geregeld is. Volgens mij verschillen de minister en ik op dat punt wat van mening. Ik denk namelijk dat de consequenties nog veel meer hadden moeten worden overzien. Misschien had dat in de Tweede Kamer gemoeten — dat weet ik niet zo goed — of door de regering wat betreft handhaving. Dat is eigenlijk niet het grootste probleem. Je zou kunnen zeggen: "de overheidstoets". Maar meer gaat het om het punt dat de taak van aanbieding aan de Stichting Cito is toebedeeld. Voorzitter. Om die reden zou ik deze Kamer toch om een uitspraak willen vragen, via een motie die ik als volgt zou willen laten luiden.

De voorzitter:

Door de leden Doornhof en Pijlman wordt de volgende

motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat via een amendement van de Tweede Kamer nog steeds van overheidswege zal worden voorzien in een doorstroomtoets naast toetsen van marktpartijen;

overwegende dat Stichting Cito de taak heeft gekregen die overheidstoets aan te bieden;

overwegende dat zij daarnaast andere wettelijke taken heeft waardoor het risico van een ongelijk speelveld bestaat;

overwegende dat het daarom belangrijk is te zorgen voor een goede scheiding van rollen en verantwoordelijkheden binnen deze stichting;

verzoekt de regering te waarborgen dat binnen Stichting Cito de uitvoering van de taak om de overheidstoets aan te bieden organisatorisch is gescheiden van de uitvoering van haar overige taken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter G (35671).

Dank u wel.

Handelingen I 2021-2022, nr. 15, item 5, blz. 24

Minister Wiersma:

Dan kom ik op de vraag en daarmee de motie van het CDA. Ik hoor de zorgen over de concentratie van taken bij de Stichting Cito en over hoe zich dat verhoudt tot de marktactiviteiten van de Cito B.V. Ik zeg daar twee dingen over en dan kom ik met mijn oordeel over de motie. Ik zie dat er sprake is van duidelijke ethical walls tussen beide organisaties. We vertrouwen er juist daarom ook op dat de adviserende rol van Stichting Cito geen bijzonder voordeel geeft aan de bv.

De heer Doornhof van het CDA wijst erop dat het een risico zou kunnen zijn. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger, de heer Slob, aan de Tweede Kamer toegezegd in de evaluatie van dit wetsvoorstel in het bijzonder aandacht te besteden aan de positie en taken van het CvTE in het nieuwe stelsel, niet nadrukkelijk daarmee het Cito benoemd hebbende. Ik zou dus willen toezeggen om dit punt specifiek op Cito toe te voegen aan die toezegging en dit dus expliciet mee te nemen in de evaluatie.

Maar goed, toen kwam de heer Doornhof met een motie en die haalt die toezegging eigenlijk een beetje in, of die formaliseert die toezegging. Hij zette de zorg op schrift en

verwoordde die in de motie. Ik zie dit als een ondersteuning van wat ik hiervoor gezegd heb en dit neem ik dan graag aan. Daarmee krijgt de motie dus oordeel Kamer.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
  • 1 februari 2022
    toezegging gedaan






Toezegging Onderzoek naar en monitoring van effect aanmeldmoment op motivatie van leerlingen (35.671) (T03344)

De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Fiers (PvdA) en Van Apeldoorn (SP), toe om onderzoek te doen naar de effecten van een later aanmeldmoment voor de motivatie van leerlingen en dit mee te nemen in de evaluatie van het wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T03344
Status openstaand
Datum toezegging 1 februari 2022
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden prof. dr. E.B. van Apeldoorn (SP)
drs. M.C.T. Fiers (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen aanmeldmoment
leerlingen
onderzoek
Kamerstukken Aanpassingen in de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (35.671)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 15, item 5, blz. 6

De heer Van Apeldoorn (SP):

Verder is het de vraag, als je kiest voor een centraal aanmeldmoment, welk moment je dan daarvoor kiest. De vorige regering heeft ervoor gekozen het probleem op te lossen

door de eindtoets, die als dit wetsvoorstel wordt aangenomen voortaan "doorstroomtoets" gaat heten, naar voren te halen, van april/mei naar de eerste helft van februari, dit om een centraal aanmeldmoment in maart mogelijk te maken. Wat ons betreft — we hebben dit ook al van andere fracties gehoord — zou het juist beter zijn geweest om het schooladvies later te geven, dus de doorstroomtoets ook later te houden en daarmee een later centraal aanmeldmoment mogelijk te maken. Een later aanmeldmoment beperkt het verlies aan effectieve onderwijstijd in groep 8 en vooral stelt het de in Nederland zo extreem vroege selectie nog even uit en vergroot het daarmee de kansengelijkheid. Hoe kijkt de minister daartegen aan? Hoe gaat hij wat dat betreft uitvoering geven aan de in de Tweede Kamer aangenomen motie van Van Meenen, Bisschop en De Hoop die vraagt om een zo laat mogelijk centraal aanmeldmoment? Die motie, die breed is aangenomen, staat eigenlijk in een heel gekke verhouding tot het wetsvoorstel; ze gaat er eigenlijk tegen in. Hoe gaat de minister daarmee om? Daar zijn wij erg benieuwd naar, dus graag een reactie.

Handelingen I 2021-2022, nr. 15, item 5, blz. 16-17

Minister Wiersma:

Waarom kan het centrale aanmeldmoment dan niet later in het jaar, vraagt de heer Van Apeldoorn. Het centrale aanmeldmoment vindt plaats in de laatste week voor 1 april. Het onderzoeksbureau dat ik al noemde, Oberon, heeft een analyse uitgevoerd naar de wenselijkheid van een centraal aanmeldmoment en wat dan de geschikte tijd is. Een later aanmeldmoment zorgt voor een aantal problemen zoals wij zagen. Eén: de brugklasindeling en het opstellen van het formatieplan komt niet altijd rond. Twee: er is geen ruimte meer voor een eventueel lotingsproces. Drie: er is ook geen ruimte meer voor het ophalen van een onderwijskundig rapport. En vier: de warme overdracht in de

besluitvorming rond de plaatsing van leerlingen kan niet meer goed plaatsvinden. Een later aanmeldmoment zorgt ervoor dat ouders en leerlingen pas in de zomervakantie uitsluitsel krijgen over de vo-school waar het kind naartoe gaat. De vraag is überhaupt of dat ook voor die vo-school de beste manier is om zich voor te bereiden op nieuwe leerlingen.

De vraag die daarbij hoort, is die van de heer Pijlman van D66: hoe groot is de kans dat de periode na de toets niet optimaal wordt benut? En gaat de inspectie daar toezicht

op houden? De naam "doorstroomtoets" geeft aan dat het moment waarop de toets wordt afgenomen, niet het eindpunt is van de ontwikkeling. Zowel in de maanden na de

eindtoets in groep acht alsook in het voortgezet onderwijszijn er nog heel veel kansen om je te ontwikkelen. Onderzoek dat wij eerder hebben laten doen, bijvoorbeeld door

het Kohnstamm Instituut, wijst uit dat het eerder afnemen van de eindtoets geen effect heeft op de effectieve onderwijstijd van leerlingen. Onderwijsprofessionals hebben dat

zelf ook aangegeven. Ze zien het ook als hun kerntaak om de beste voorbereiding te bieden op het voortgezet onderwijs. Dit geeft soms juist wat meer ruimte om het goed te

doen. Dan kun je een en ander nog beter afstemmen op wat nodig is daarna, in het voortgezet onderwijs. Ik vind het wel belangrijk dat de inspectie ook toezicht gaat houden

op de kwaliteit van het onderwijs dat leerlingen daarna ontvangen, dat we het moment na afname van de eindtoets expliciet gaan bekijken, monitoren en in de evaluatie meenemen.

(…)

De heer Van Apeldoorn (SP):

Mijn vraag was waarom het centrale aanmeldmoment niet later kan. Die vraag leefde overigens ook bij de fracties van GroenLinks, PvdA en D66. Daarop zegt de minister dat het is onderzocht en dat het tot allerlei problemen zou hebben geleid. De problemen die de minister schetst, ken ik. Althans ik heb er eerder kennis van genomen dat dat zo gezien wordt, maar dat wordt vooral zo gezien door de vo-scholen. Het primair onderwijs ziet dat anders. Het zijn problemen die te maken hebben met de warme overdracht, die geregeld moet worden, met formatie et cetera. Op zich kan ik daarin komen, maar ik ben ook van de school dat problemen er zijn om opgelost te worden. Als er goede argumenten zijn om dat aanmeldmoment en daarmee ook de toets wat later te plannen, dan zou je toch kunnen kijken of we die problemen kunnen oplossen? Er is volgens mij in de Tweede Kamer ook gewisseld dat dat voor heel veel voscholen niet zo'n probleem is, dat ze niet al in maart, eind maart of voor 1 april moet weten hoe dat zit met die plaatsing. Dus daar gaat het goed. In het verleden is het aanmeldmoment ook weleens later geweest. Heeft de regering ook overwogen om te kijken of zij de problemen die misschien gekoppeld zijn aan een later aanmeldmoment, toch kan oplossen om het toch te realiseren?

Minister Wiersma:

Ja, dat hebben we overwogen. Dat is bekeken in dat onderzoek van Oberon. Ik noemde al de problemen die daaruit naar voren kwamen. Dat zijn geen problemen die het ministerie heeft bedacht, maar die heel nadrukkelijk vanuit de scholen komen. Maar er is ook eerder een onderzoek geweest van het Kohnstamm Instituut naar het effect als je dat eerder doet, ook daarna op de motivatie van leerlingen. Ik vind dit wel een punt om mee te nemen, omdat de Kamer daar zelf om verzocht heeft, maar ik hecht eraan om te zeggen dat we die discussie uit elkaar moeten trekken. Aan de ene kant zet dit wetsvoorstel een datum neer waar er op dit moment, in de huidige praktijk, geen datum is. Voor 80% van de scholen is 1 april al een later aanmeldmoment. Heel veel scholen zitten ruim daarvoor, soms al januari, februari. Door nu een punt in de wet te markeren, verbeteren we voor heel veel leerlingen dat moment al. Het is dus niet zo dat we dat aanmeldpunt niet naar achteren willen schuiven. We schuiven dat naar achteren als je het vergelijkt met de huidige praktijk. Dat is belangrijk om ons te realiseren.

Daarnaast vraagt de Kamer: is dat maximaal of kan je daar nog iets aan toevoegen? Dat verzoek volg ik op. Dat verzoek volg ik overigens op om twee redenen, ook omdat dit

wetsvoorstel qua toetsing pas in 2024 effect gaat hebben op de leerlingen. De komende twee jaar moeten we het met de huidige wetgeving doen en zullen we ons moeten

inspannen om dat aanmeldmoment zo laat mogelijk te maken. We hebben daarvoor vanuit het ministerie materiaal ontwikkeld. Er is informatiemateriaal en advies voor scholen. We staan er echt voor, ook in de richting van scholen, om dat zo laat mogelijk te doen. Maar we zijn een beetje gemankeerd doordat we in de wetgeving geen heel duidelijk moment hebben gemarkeerd. Dat doen we met dit wetsvoorstel wel. Je kunt natuurlijk nog van mening zijn dat het nog verder in de tijd zou moeten zijn. Dan kwamen we op gespannen voet met de praktische implicaties, wat we ook in het onderzoek vonden. Je kunt dan nog een tijdje wachten met de inwerkingtreding, of het op deze manier doen en dit punt heel nadrukkelijk meenemen, ook in de evaluatie. Dat laatste is het voorstel van het kabinet.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik hoor het antwoord van de minister, maar het gaat om twee verschillende punten. Het gaat om het aanmeldmoment. Als we dit wetsvoorstel hier aannemen, dan komt dat in de wet vast te liggen. Het gaat natuurlijk ook om de doorstroomtoets. Die onderwerpen hangen natuurlijk met elkaar samen. Die toets wordt nu ook gepland in een bepaalde week, in de tweede helft van februari. Dat ligt ook vast. Nou is er al vaker gesproken over dat onderzoek. Wat heeft het voor effect als je die toets vroeger of later afneemt? Maar is er ook gekeken wat het effect op leerlingen is? Volgens mij is het namelijk heel erg logisch dat er toch een zekere spanning van iedereen af valt wanneer je die toets gehad hebt en dat er dan een bepaalde prikkel wegvalt. Wat heeft dat voor effecten wat betreft de effectieve onderzoekstijd?

De minister noemde het volgende net al even. Er ligt een uitspraak van de Tweede Kamer om het centrale aanmeldmoment zo laat mogelijk te zetten. De minister zegt: dat gaan we onderzoeken. Is de uitspraak dat dat onderzocht wordt de manier waarop de minister uitvoering wil geven aan die motie? Wat kunnen we op dat punt concreet verwachten? Achter die motie is de boodschap dat de Tweede Kamer dat centrale aanmeldmoment nu niet ideaal vindt toch eigenlijk duidelijk. Ik sluit me daar vanuit de Eerste Kamer namens mijn fractie bij aan. Wat ons betreft had het beter later gekund.

Minister Wiersma:

De heer Van Apeldoorn noemde zelf in zijn bijdrage ook al dat je zou kunnen zeggen dat er een soort dubbele boodschap zit in die motie en het wetsvoorstel. Tegelijkertijd is die dubbele boodschap er deels wel en deels ook niet. Ik zeg eerlijk dat de motie voor mij niet duidelijk was. Ik was niet bij de indiening. Daarna heb ik de motie natuurlijk wel gelezen. Ging de motie over de periode tot het nieuwe wetsvoorstel, of juist over de periode vanaf het nieuwe voorstel, of over beide periodes? Wij hebben de motie geïnterpreteerd als de uitdaging om ons in beide periodes hiervoor in te spannen. Dat betekent nu, in de huidige manier van toetsen ... Daar hebben we bijvoorbeeld ook een infographic voor gemaakt. We hebben daar heel nadrukkelijk met vo-scholen over gesproken. We hebben er in communicatie aandacht voor gevraagd. We kijken ernaar. We bespreken met de schoolleiders en met nog een aantal organisaties de mogelijkheid om de komende twee

jaar conform die motie te handelen.

Daarnaast staat in dit wetsvoorstel een datum die later is dan de datum die er in 80% van de staande praktijk is. Daarmee komt het wetsvoorstel in die zin tegemoet aan de wens van die motie. Maar ik hoor ook de zorgen over de vraag wat dit zo meteen betekent voor de motivatie. De organisatie zou eigenlijk een ondergeschikte reden moeten zijn in het kiezen van het moment. Het gaat eigenlijk om de kwaliteit en de motivatie. Die zorgen begrijp ik. Wij hebben die hier ondervangen, omdat het eigenlijk al een verbetering

is ten opzichte van de huidige situatie. Wij baseren die motivatieaspecten op dat Kohnstammonderzoek. Wij zeggen ook dat dat niet een gegeven is. Je moet dat wel bekijken. Ik zou hier nadrukkelijk willen toezeggen dat wij opnieuw, via een onderzoek, inzicht zullen krijgen in het antwoord op de vraag wat zo'n aanmeldmoment doet voor de motivatie. Dat zou een basis kunnen zijn om met elkaar te zeggen: dat betekent dat we daarin iets moeten aanpassen. Maar daarvoor zullen we weer meer onderzoek in die richting moeten doen. Dat gaan wij wel nadrukkelijk in de gaten houden. Ik vind dat een relevant punt, omdat het conform een motie van de Tweede Kamer is, maar ook omdat ik niet hoop dat het in de praktijk zo uitpakt. Als onderzoek zegt dat het allemaal wel zal meevallen, vind ik het wel iets om de vinger bij aan de pols te houden. Dat laat onverlet dat dit in 80% van de gevallen echt een grove verbetering is ten opzichte van de huidige situatie. In die zin is dit wetsvoorstel dus een goede stap om die verdere discussie te

voeren.

(…)

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dank voor de toezegging. Ik denk dat het goed is dat de minister dat blijft monitoren. Daarmee kunnen we misschien straks opnieuw kijken naar de discussie over wat nu

eigenlijk het beste is en over dat centrale aanmeldmoment. Die discussie is dus niet beëindigd als we dit wetsvoorstel hier straks aannemen.

Handelingen I 2021-2022, nr. 15, item 5, blz. 18-19

Mevrouw Fiers (PvdA):

Ja, goed zo, voorzitter. Nog even naar aanleiding van de zorgpunten die geuit zijn over het toetsmoment dat naar 1 april gaat. Dat is het moment dat de leerlingen achterover

kunnen gaan hangen. We komen nu bij een tijdskwestie: wanneer wordt het ingevoerd? Vervolgens gaan we het evalueren. Tien jaar later komen we er misschien achter dat het inderdaad zo was. Ik ben er op zoek naar of de minister daar al over heeft nagedacht. Er werd net gezegd dat geprobeerd wordt om alle scholen zo dicht mogelijk naar 1 april te trekken, want dan hebben we dat de wereld alvast uit. Daar worden infographics voor gemaakt en allerlei reclamecampagnes. Is er ook actie richting de scholen om te kijken of dit een risico is? Door meerdere mensen wordt aangegeven dat zij zich zorgen maken over dat moment. Is de minister met de scholen aan het kijken of we iets van elkaar kunnen leren? Wat kunnen we doen om ervoor te zorgen dat dit risico niet optreedt? We kunnen gaan evalueren, maar het is een beetje zonde om er pas naderhand achter te komen. Misschien kun je ook preventief iets doen.

Minister Wiersma:

Zo hebben we de aanmoediging van de Kamer ook wel opgevat. We hebben al een aantal stappen gezet. Ik noemde eerder al het kansrijk adviseren. Dat is zo'n voorbeeld dat

wij proberen met handreikingen aan scholen en docenten die hiermee te maken hebben, maar ook aan ouders die ook moeten weten op welke manier dat advies loopt. We

proberen dat heel nadrukkelijk onder de aandacht te brengen. Dat is ook de boodschap van de motie: doe dat aanmeldmoment zo laat mogelijk. Dat is een nadrukkelijke oproep. Die doe ik ook hier. We reiken allerlei materialen aan om dat te doen. Deze boodschap hebben wij op allerlei manieren gedeeld. Met de PO-Raad, VO-raad, het Lerarencollectief, de schoolleiders: met deze partijen hebben we die boodschap opgepakt. We gaan nu kijken of het goed landt. Die vraag begrijp ik goed, want het is een terecht punt. We gaan tegen de zomer bezien of het voor het schooljaar hierna mogelijk is om in aanloop naar de inwerkingtreding van het centrale aanmeldmoment scholen al hiermee te laten werken. Dan anticipeer je alvast, zoals de heer Pijlman bijna suggereert, op het aanmeldmoment van 1 april. Dan komt die 80% weer terug, waar dit een verbetering voor is. Ik probeer er dus nadrukkelijk op te anticiperen, om maar even een voorschot te nemen op de

formele vraag die ik in tweede termijn nog ga beantwoorden. Dit helpt al, denk ik

Mevrouw Fiers (PvdA):

Misschien ben ik niet helemaal duidelijk geweest met mijn eerste vraag. Ik snap het stimuleren en het delen van kennis op weg naar 1 april. Maar de zorg is ook dat als het advies er ligt, in die laatste periode alleen nog maar de schoolmusical centraal staat en er verder weinig gebeurt. Die docenten zijn uiteraard gemotiveerd om er nog van alles van te maken, maar de leerlingen misschien wat minder. De vraag is of er wordt nagedacht wat we kunnen doen, het onderwijsveld met al die creatieve docenten voorop, om ervoor te zorgen dat die periode niet wegvalt. Ik ben met name op zoek naar die periode na 1 april.

Minister Wiersma:

Helder. Dank voor deze verduidelijking. Ik moet mijzelf nu ook gaan verduidelijken, vrees ik, want ik heb eerder bedoeld te zeggen dat wij heel nadrukkelijk op dit punt opnieuw dat type onderzoek willen doen. Er is eerder onderzoek gedaan door bijvoorbeeld Kohnstamm. Daarbij gaat het erom, te kijken wat de huidige praktijk doet voor de motivatie van leerlingen en wat een later moment doet voor de motivatie van leerlingen. Ook willen we weten wat we anders moeten doen, of wat we meer moeten meegeven aan het onderwijs om dat te garanderen. Ik wil dat heel nadrukkelijk meegeven. Dat is dus een toezegging — ik meende dat ik die net deed, maar misschien heb ik dat niet duidelijk genoeg gemaakt — om daar opnieuw onderzoek naar te doen, dit mee te nemen en het te monitoren, zodat we kunnen bijhouden wat de effecten zijn. Naast de inzichten waarop we dit wetsvoorstel hebben gebaseerd, verwerven we ook weer nieuwe inzichten.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Communiceren blijft heel lastig, hè? Mijn pleidooi was eigenlijk: dat kunnen we onderzoeken. Misschien duurt het ook wel tot 2027 voordat we een antwoord hebben. Met

een beetje gezond boerenverstand weten we misschien ook wel dat dit aan de orde is. Het pleidooi is dan om te kijken of daar sneller, tegelijk met de invoering, al slimme dingen over gezegd kunnen worden.

Minister Wiersma:

Die wens snap ik, maar dan doe ik één stap terug, zeg ik tegen mevrouw Fiers. Dat is natuurlijk waarom we ons in dit wetsvoorstel baseren op onderzoek, precies op dit punt,

bijvoorbeeld van het Kohnstamm Instituut. Een aantal Kamerleden zeggen: ja, maar is dat nou wel helemaal waar? Eén onderzoek maakt ook geen zomer. Hoe pakt het zo meteen in de praktijk uit? Ik ben ervan overtuigd, als we de onderzoeken die we hebben gedaan, zoals dat van het Kohnstamm Instituut, ertegenaan houden, dat een en ander geen afbreuk doet aan de motivatie van leerlingen. Het is de onderwijsprofessionals hun eer te na om er niet alles aan te doen om de leerlingen ook na die toets zo goed mogelijk voor te bereiden op het voortgezet onderwijs. Ik merk dat dit wel een beetje vertrouwen in hen vergt. Zij gaan echt niet twee of drie maanden schoolmusicals doen. Als we ze dat de hele dag gaan vertellen, gaan ze het misschien nog doen ook. Laten wij hier dan met elkaar vertellen dat we het zo belangrijk vinden dat je daarna nog een goede voorbereiding doet met je leerlingen voor het vervolg.

Onderzoek laat zien dat het niet ten koste gaat van motivatie. Ik snap de vraag: is dat wel zo? Dat is deels een politieke wens, maar deels ook een zorg. Daarom zeg ik toe om er nog verder onderzoek naar te doen en dat expliciet mee te nemen in hoe we zo meteen deze wet gaan bekijken. Hopelijk kan dat de goedkeuring van mevrouw Fiers wegdragen, voorzitter.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
  • 1 februari 2022
    toezegging gedaan






Toezegging Evaluatie kwaliteit onderwijs en onderwijstijd na afname eindtoets (35.671) (T03345)

De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Pijlman (D66), toe dat de Inspectie van het Onderwijs ook expliciet toezicht zal gaan houden op de kwaliteit van het onderwijs dat leerlingen na afname van de eindtoets ontvangen alsmede de onderwijstijd, dat dit zal worden gemonitord en in de evaluatie van het wetsvoorstel zal worden meegenomen.


Kerngegevens

Nummer T03345
Status openstaand
Datum toezegging 1 februari 2022
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden Drs. H.J. Pijlman (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen eindtoets
evaluaties
leereffecten
onderwijsinspectie
onderwijstijd
Kamerstukken Aanpassingen in de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (35.671)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 15, item 5, blz. 5

De heer Pijlman (D66):

Onze leerlingen hebben alle tijd op de basisschool nodig. Voor veel vakken is het eindniveau de laatste jaren onder druk komen te staan. Door twee coronacrisisjaren zijn de

leerachterstanden alleen maar groter geworden. De tijd die er is, moet optimaal benut worden om de overgang van primair naar voortgezet onderwijs zo goed mogelijk te laten

verlopen. Die overgang is voor veel kinderen bepaald niet gemakkelijk. Op dit punt zit er voor ons een zorg wat betreft de uitvoering van dit voorstel. We herkennen de achterliggende gedachte om tot het voorstel te komen, maar twijfelen of het de beoogde effecten zal hebben. Kan de minister ons op dit punt geruststellen? Kan de minister toezeggen dat deze wet zal worden geëvalueerd en dat de inspectie ook toezicht zal houden op de leereffecten bij kinderen na de toets?

Handelingen I 2021-2022, nr. 15, item 5, blz. 16

Minister Wiersma:

De vraag die daarbij hoort, is die van de heer Pijlman van D66: hoe groot is de kans dat de periode na de toets niet optimaal wordt benut? En gaat de inspectie daar toezicht

op houden? De naam "doorstroomtoets" geeft aan dat het moment waarop de toets wordt afgenomen, niet het eindpunt is van de ontwikkeling. Zowel in de maanden na de

eindtoets in groep acht alsook in het voortgezet onderwijs zijn er nog heel veel kansen om je te ontwikkelen. Onderzoek dat wij eerder hebben laten doen, bijvoorbeeld door

het Kohnstamm Instituut, wijst uit dat het eerder afnemen van de eindtoets geen effect heeft op de effectieve onderwijstijd van leerlingen. Onderwijsprofessionals hebben dat

zelf ook aangegeven. Ze zien het ook als hun kerntaak om de beste voorbereiding te bieden op het voortgezet onderwijs. Dit geeft soms juist wat meer ruimte om het goed te

doen. Dan kun je een en ander nog beter afstemmen op wat nodig is daarna, in het voortgezet onderwijs. Ik vind het wel belangrijk dat de inspectie ook toezicht gaat houden

op de kwaliteit van het onderwijs dat leerlingen daarna ontvangen, dat we het moment na afname van de eindtoets expliciet gaan bekijken, monitoren en in de evaluatie meenemen.

Handelingen I 2021-2022, nr. 15, item 5, blz. 21

De heer Pijlman (D66):

Dank, voorzitter. Dank aan de minister voor de heldere en adequate beantwoording. Hij heeft eigenlijk gezegd dat hij de komende periode twee dingen gaat doen: het versterken

van de basiskwaliteit en het versterken en het verbeteren van het stelsel. In het voorjaar krijgen we de reacties op de Onderwijsraad en de contouren van hoe hij het regeerakkoord uit wil werken. Ik verheug met op dat voorjaar, overigens niet alleen om die reden. Ik heb in eerste instantie gezegd: mijn zorg zit in wat er met de leerlingen gebeurt. U bent daar heel helder in geweest. Dank voor de toezegging dat u wilt evalueren wat het effect

is op de onderwijstijd en of de aandacht voor de leerlingen constant blijft, en dat dit ook de aandacht van de inspectie zal krijgen.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
  • 1 februari 2022
    toezegging gedaan






Toezegging Toekomstig beleid positie zzp'ers in de culturele sector (35.984) (T03353)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Veldhoen (GroenLinks) en Fiers (PvdA), toe zich in te zetten voor de arbeidsmarktpositie van zzp’ers in de culturele sector en toekomstig beleid op dit punt met de Kamer te zullen delen.


Kerngegevens

Nummer T03353
Status openstaand
Datum toezegging 18 januari 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden drs. M.C.T. Fiers (GroenLinks-PvdA)
mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen beleid
culturele sector
ZZP'ers
Kamerstukken Incidentele suppletoire begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2022 inzake verwerving kunstwerk (35.984)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz. 29

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Dan de zzp'ers. Ik heb er in mijn eerste termijn veel aandacht aan besteed, omdat het echt iets is wat mijn fractie aan het hart gaat. Er zijn natuurlijk een heleboel middelen ingezet voor deze sector, maar dat is ook niet voor niks. Dat is omdat deze sector het allerlangst en het allerbreedst gesloten is van alle sectoren in de coronacrisis. Dus het is, denk ik, ook niet meer dan terecht dat er zoveel geld naar deze sector is gegaan. Dat neemt niet weg dat het geld niet bij de makers terecht is gekomen. Dat wordt geconcludeerd na onderzoek van de Boekmanstichting. Hoeveel geld er ook naartoe is gegaan, het is niet bij de makers terechtgekomen. Dat blijft een hele grote zorg en dat is ook een grote zorg van mijn fractie. Het is zeker ook heel zuur in het licht van de bedragen waar we vandaag over spreken voor een enkel kunst werk. Mijn fractie heeft begrip voor het feit dat de staatssecretaris op dit moment niet een-twee-drie beleid kan formuleren om die zzp'ers te helpen. Ik ben blij dat zij aangeeft dat dit onderwerp haar volle aandacht heeft. Ik heb ook begrip voor het feit dat zij nu niet op het terrein van Sociale Zaken kan treden en dat dit verband met elkaar houdt. Ik zou wel aan de staatssecretaris willen vragen om hier het gesprek over aan te gaan, ook met Sociale Zaken, om beleid op dit punt te ontwikkelen en om de Kamer hierover te informeren. Aan de staatssecretaris de vraag of zij ook dat aan ons zou willen toezeggen, want het is voor mijn fractie een heel belangrijk element in de afweging ten aanzien van dit kunstwerk. Daar dus nog graag even een antwoord op.

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz. 31-32

Mevrouw Fiers (PvdA):

Ik wil toch graag in de tweede termijn iets meer van de staatssecretaris horen. Deelt zij de analyse dat er een probleem is bij de zzp'ers, omdat de coronasteun daar niet terechtkomt? En vervolgens heb ik ook de vraag: wat gaat zij daaraan doen? Ik hoorde de toezegging van de staatssecretaris dat dit haar volle aandacht heeft. Nou heb ik in mijn

dagelijks werk ook volle aandacht voor van alles. De vraag is even: kunnen we daar een overtreffende trap van krijgen?

Staatssecretaris, wat gaat u doen? U gaat zich maximaal inspannen om te zorgen dat het probleem van de zzp'ers wordt opgelost. U zegt in uw toezegging: over enkele weken. Maar de nood is heel erg hoog. Ik zoek dus ook even naar het tijdpad waarop er een oplossing kan komen voor de zzp'ers.

Handelingen I 2021-2022, nr.13, item 8, blz. 36

Staatssecretaris Uslu:

De leden Veldhoen van GroenLinks en Fiers van de PvdA stellen dat de coronasteunmiddelen niet bij de zzp'ers terechtkomen. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik de moeilijke positie van zzp'ers in deze crisis zie. In het regeerakkoord is opgenomen dat de arbeidsmarktpositie van zzp'ers verbeterd moet worden. Daar ga ik mij deze

periode voor inzetten. De plannen die ik hiervoor zal ontwikkelen, zal ik delen met uw Kamer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Openbare toegankelijkheid archiefstukken (35.925 VI) (T03479)

De staatssecretaris voor Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï (PvdD), toe schriftelijk te reageren hoe persoonlijke belangen worden gewogen in verhouding tot de openbare toegankelijkheid van archiefstukken van de overheid.


Kerngegevens

Nummer T03479
Status openstaand
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Archiefwet
archieven
Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging
toegankelijkheid
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 43-45

Staatssecretaris Uslu:

(…)

De heer Nicolaï heeft mij een vraag gesteld naar aanleiding van het rapport Over de grens, dat in februari van dit jaar is verschenen. Hij vroeg of alle archiefstukken van de overheid die betrekking hebben op oorlogshandelingen van Nederland in Indonesië in de periode waarop het rapport betrekking heeft, inmiddels openbaar toegankelijk zijn. Het gaat om de periode van 1945 tot en met 1949. En zo niet, of de regering bereid is die toegankelijkheid te realiseren. Niet alle archiefstukken die betrekking hebben op de oorlogshandelingen van Nederland in Indonesië in deze periode, zijn volledig openbaar. Dat is vooral vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Maar de archieven zijn wel toegankelijk onder bepaalde voorwaarden. Onderzoekers kunnen bijvoorbeeld toegang krijgen tot deze archieven voor historisch wetenschappelijk onderzoek, zoals het onderzoek van het NIOD, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Die onderzoekers hebben toegang gekregen. Ik heb eigenlijk ook geen signalen van hen gekregen dat het lastig was om toegang te krijgen tot deze archieven. Als meneer Nicolaï andere geluiden heeft gehoord, dan hoor ik dat graag.

De heer Nicolaï (PvdD):

(…)

Ik had een vraag gesteld waar een antwoord op kwam dat ik al wist, namelijk dat die archieven niet onbeperkt toegankelijk zijn. Als vervolgvraag aan de minister vroeg ik: is dat nou nog wel van deze tijd? We praten over een periode van 70 jaar geleden. Voor zover het gaat om archieven die betrekking hebben op de toenmalige ministers enzovoort: ik denk niet dat die nog leven, tenzij ze op hun veertiende al minister waren. Dus die hele persoonlijke levenssfeer begrijp ik niet helemaal. We hebben een open overheid. Daar ging het debat ook over. We hadden altijd de persoonlijke beleidsopvattingen. Dat is er nu allemaal uitgedonderd en daar doen we niet meer aan.

Die persoonlijke levenssfeer is in feite een afwegingsbelang. Ik zou de minister willen vragen: hoe weegt u dat nou af in verhouding tot de toegankelijkheid voor iedereen, dus ook journalisten, die het gewoon meteen moeten kunnen raadplegen en die niet eerst bij wijze van spreken een heel onderzoeksprogramma moeten indienen om die beperkte toegankelijkheid te kunnen passeren? Hoe weegt u dat nou af, die openheid tegenover het feit dat het al zo lang geleden is, terwijl het een heel belangrijk onderwerp betreft, waartoe eigenlijk iedereen die tot de rechtsstaat behoort ook toegang moet kunnen hebben, om te kunnen onderzoeken wat er toen gebeurd is?

Staatssecretaris Uslu:

Het gaat om een deel van de dossiers die beperkt openbaar zijn. Ik heb het stukje Archiefwet voor me; ik kan het zo even voorlezen. Een voorwaarde is dat onderzoekers een plan indienen. De heer Nicolaï heeft het over journalisten. Het gaat echt om het beschermen van de persoonlijke gegevens van mensen. De maximumtermijn in de wet is 75 jaar; dat klopt. Maar dat kan verlengd worden. De werkelijke termijn hangt af van het moment waarop men begint te tellen. Ik kan er in de tweede termijn nog even op terugkomen, maar in de praktijk hanteren de archiefdiensten zo'n 100 jaar voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Daarna wordt het wel openbaar gemaakt. Dus als ik kijk naar de jaartallen en naar waar wij zitten, dan denk ik dat we net op zo'n grens zitten van nog vijf à tien jaar. Maar goed, dat durf ik nu niet uit het hoofd te zeggen. Ik kan het uitzoeken, maar dit is de wet. Sommige mensen leven nog. Het komt toch dichtbij. En dan heb je toch met regels te maken.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ja, maar als je als historicus een onderzoeksplan indient, krijg je wel toegang. Maar als een journalist van De Groene Amsterdammer die archieven eens in wil, dan krijgt hij geen toegang. In beide gevallen speelt hetzelfde, namelijk dat eventueel de persoonlijke levenssfeer aan de orde kan komen. Dus ik begrijp dat punt helemaal niet. Dat is een.

Ten tweede is het, voor zover mij bekend, geen strenge wet, maar kun je als regering gewoon vaststellen voor welke documenten die regel geldt en voor welke documenten een andere regeling geldt. Mijn vraag aan de minister is: is hij bereid om toe te zeggen dat die openbaarheid, mede gelet op hoe lang geleden het is en het belang dat gemoeid is met die openheid, vooriedere journalist gerealiseerd wordt?

Staatssecretaris Uslu:

Een onderzoeksjournalist kan een onderzoeksplan indienen. Het gaat om mensen van wie de persoonlijke levenssfeer echt beschermd moet zijn. Het kan families schaden. Het kan mensen schaden. Ik kan me dus niet voorstellen ... Ik kan het nog uitzoeken voor u, als u dat wilt, maar daar is wetgeving voor.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Als de minister zegt: ik kan het uitzoeken …

De voorzitter:

Het is een staatssecretaris, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ja. De staatssecretaris kan het ook uitzoeken. Als de staatssecretaris dat kan uitzoeken, graag. Als daar toch een brief over komt, dan zou ik graag nog een keer die afweging daarin terug willen zien.

Staatssecretaris Uslu:

Ik kom er eerst in de tweede termijn nog even op terug. Vervolgens kan ik in de tweede termijn bekijken of de toezegging gedaan kan worden of niet.

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 66-67

Staatssecretaris Uslu:

Nee, ik heb nog twee vragen. De heer Nicolaï vroeg me hoe ik het belang van journalistiek en de bescherming van persoonsgegevens weeg in relatie tot het openbaar maken van archiefstukken. Ik begrijp dat de termijn van 100 jaar lang kan lijken, maar dit is wel de manier om op een zorgvuldige manier om te gaan met de bescherming van persoonsgegevens die de wet aan de overheid oplegt. Daar moeten we niet lichtzinnig mee omgaan. Het vragen van een onderzoeksvoorstel aan onderzoekers en onderzoeksjournalisten die toch inzage willen in deze stukken, is een praktische oplossing.

De heer Nicolaï gaf in zijn tweede termijn ook aan dat het niet zozeer de wet is die bepaalt wat openbaar gemaakt mag worden of niet, maar dat de zorgdrager, in dit geval een overheidsinstantie, dat kan wegen. Hij verwees daarbij naar artikel 15 van de Archiefwet. Het klopt inderdaad dat die bevoegdheid bij de desbetreffende zorgdrager voor het archiefstuk ligt. Zo is het in artikel 15 bepaald. En ook de openbaarmaking ligt dus bij die expliciete zorgdrager. Zij ligt niet in alle gevallen bij mij. Het gaat om mensen, om familieleden. Ik denk dat we daar echt heel zorgvuldig mee moeten omgaan. Archiefstukken zijn grotendeels openbaar. Sommige stukken zijn niet openbaar. Voor die stukken moet er gewoon een plan gemaakt worden, een onderzoeksplan. Dan wordt het weer toegankelijk. Het is dus niet zo dat archiefstukken niet toegankelijk zijn. Alleen, daarvoor moet er wel een plan komen. Het gaat om mensen en om persoonsgegevens. Ik denk dat we daarmee heel zorgvuldig moeten omgaan. Daar laat ik het bij.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben blij dat de staatssecretaris inderdaad heeft gezien hoe het in artikel 15 van de Archiefwet geregeld is. Er wordt gezegd: het moet sowieso 100 jaar. Die periode van 100 jaar is de werkelijke grens. In de Archiefwet staat de grens van 75 jaar. Die grens van 75 jaar is ook weer een maximumgrens, en die mag alleen maar gehanteerd worden wanneer de zorgdrager dus vindt dat er redenen zijn om eigenlijk geen openbaarheid te garanderen. Dus het uitgangspunt in die wet is: ook openbaarheid, en als er belangen zijn die tegen die openbaarheid pleiten, dan mag dat eigenlijk maar maximaal 75 jaar. Op die 75 jaar zitten we al ongeveer. Maar mijn vraag aan de staatssecretaris is de volgende. In hoeverre wegen die persoonlijke belangen nu nog mee als het gaat over zulke stukken van zo lang geleden? Op die vraag heb ik nog steeds geen antwoord gekregen. De staatssecretaris zegt wel: ja, daar gaat het om. Maar het gaat mij om de weging.

Staatssecretaris Uslu:

De weging van ... Laat ik het zo zeggen. Er komt een onderzoeksaanvraag. Er wordt gekeken welke personen er leven en welke niet. U vraagt mij nu wel een heel technisch en volgens mij heel gedetailleerd antwoord. Ik kan zeggen dat ik erop terugkom. Ik begrijp de urgentie, of in ieder geval de toon van urgentie in de stem van meneer Nicolaï. Maar aan de andere kant: de documenten zijn toegankelijk. En ik hoor geen signalen van onderzoekers die zeggen dat ze daarbij hinder ondervinden. Misschien wil de heer Nicolaï weten hoe het proces van die weging plaatsvindt. Die lijst kan ik hem doen laten toekomen per brief; dat lijkt mij geen probleem.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik vraag niet om een lijst, maar ik vraag hoe de staatssecretaris er zelf tegen aankijkt. Dat is één. En mijn tweede punt is het volgende. Hetzelfde geldt in feite voor het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, waarbij het gaat om zaken die, ik zal maar zeggen, in de Tweede Wereldoorlog aan de orde zijn geweest. Er zijn nog heel wat mensen met een verleden van vermoorde familieleden enzovoort. Zij zouden daar graag kennis van nemen. Ook dat is weer een kwestie van weging. Ik heb zelf dat soort onderzoeken gedaan. Je merkt dan dat men bij het Nationaal Archief gewoon zegt: ja, dat zijn nou eenmaal de regels. En als je dan vraagt welke weging erachter zit, dan wordt daar eigenlijk helemaal niet meer op gereageerd.

Ik zou eigenlijk aan de staatssecretaris het volgende willen vragen. Dit is een archief en ik had het ook over dat andere archief, dat gaat over het verleden van Indonesië en hoe we daarmee omgegaan zijn. Kan de staatssecretaris nou nog eens een keer nagaan hoe vandaag de dag nog die afweging zou moeten worden gemaakt met betrekking tot de belangen van wie dan ook? Het kan daarbij om personen gaan, het kan om journalisten gaan die kennis willen nemen van wat er in die archieven zit. En daarbij gaat de wet in eerste instantie uit van openbaarheid. Er moeten zwaarwegende argumenten zijn om die openbaarheid niet te garanderen. Ik zou dus graag nog weleens een keer een brief krijgen van de staatssecretaris over die weging, want dat speelt echt wel.

De voorzitter:

Tot slot, de staatssecretaris.

Staatssecretaris Uslu:

Ik ben er nog steeds van overtuigd dat onderzoek mogelijk is en dat de archieven toegankelijk zijn. Met een onderzoeksplan bestaat sowieso de mogelijkheid om aan archiefstukken te komen. Ik begrijp dat de heer Nicolaï heel graag de afweging, de weging, wil weten, dus hoe wordt bepaald voor welke stukken het onderzoeksplan nodig is. Dat wil ik best toezeggen.

De voorzitter:

Dank u wel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Tegengaan desinformatie publieke omroep (35.925 VI) (T03480)

De staatssecretaris voor Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Backer (D66) over de status van een eerdere toezegging aan lid Pijlman (D66) om te onderzoeken of er binnen de Mediawet voldoende mogelijkheden zijn om desinformatie bij de publieke omroep tegen te gaan, toe dit mee te nemen in de beleidsdoorlichting media en de Kamer over de resultaten te informeren.


Kerngegevens

Nummer T03480
Status openstaand
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Beleidsdoorlichting
media
Mediawet
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 11 - blz. 11

De heer Backer (D66):

Voorzitter, ten slotte. Ik verontschuldig mij bij voorbaat bij de staatssecretaris Cultuur en Media dat ik zo veel tijd aan de andere onderwerpen heb besteed en zo weinig aan cultuur en media. Het is interessant om de dynamiek van media te zien, ook weer vandaag. Er is meer dynamiek en meer reuring als we niet vergaderen dan als we wel vergaderen. Dat vond ik wel interessant. Ik heb nog een concrete vraag aan u. In november heeft mijn collega Pijlman van u de toezegging gekregen dat er onderzoek zal worden gedaan of er voldoende mogelijkheden zijn in de Mediawet om bepaalde uitingen, zoals onder andere door Ongehoord Nederland, binnen de kaders van de democratische rechtsstaat te houden en of de Mediawet daar in het stelsel ruimte voor biedt. Daar zou ik, mede gezien de actuele discussie, graag ook namens de heer Pijlman antwoord op krijgen. Ik kijk uit naar de beantwoording van de minister.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 44

Staatssecretaris Uslu:

(…)

Dan de vraag van de heer Backer. Hij vroeg hoe het staat met de toezegging aan de heer Pijlman over onderzoek naar mogelijkheden om desinformatie bij de publieke omroep tegen te gaan. Mijn voorganger heeft inderdaad aan de heer Pijlman toegezegd om te onderzoeken of er binnen de Mediawet voldoende mogelijkheden zijn om desinformatie bij de publieke omroep tegen te gaan. Deze vraag wordt meegenomen in de beleidsdoorlichting media. Daarin zal onderzocht worden in hoeverre het huidige wettelijke nationale en Europese beleidsinstrumentarium voor de publieke omroep nog passend is, gezien de huidige ontwikkelingen wat betreft nepnieuws. Uw Kamer ontvangt de resultaten van deze beleidsdoorlichting. Die wordt in november van dit jaar afgerond.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Actualisering overzicht maatregelen voor jongeren (36.229) (T03626)

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Fiers (PvdA), toe dat hij de vraag of het overzicht met maatregelen voor jongeren zoals beschreven in de Tweede Kamerbrief van 13 april 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 35 883, nr. 2) ‒ met daarin onder andere maatregelen voor mbo versus hbo en universitair onderwijs ‒ geactualiseerd kan blijven worden en aan de Kamers kan worden aangeboden, naar de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal doorgeleiden en met hem in gesprek hierover zal gaan.


Kerngegevens

Nummer T03626
Status openstaand
Datum toezegging 30 mei 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden drs. M.C.T. Fiers (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen herinvoering basisbeurs
jongeren
Kamerstukken Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs (36.229)


Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 34, item 4, p. 1-2

Mevrouw Fiers (PvdA):

(…)

De regering geeft terecht aan dat de studiefinanciering ook tot doel heeft om de onzekerheid van jongeren te verminderen. Uiteraard is dat een veel breder vraagstuk dan alleen deze wet. In de brede Kamerbrief van 13 april jongstleden wordt ingegaan op de positie van jongeren in het algemeen. Complimenten overigens voor die brief; die was zeer uitputtend. Deze brief geeft een mooi overzicht van de verschillende onderwerpen waarover maatregelen voor deze doelgroep worden genomen. Het geeft bijvoorbeeld een goed inzicht in de maatregelen mbo versus hbo en universitair onderwijs. De vraag aan het kabinet is: bent u voornemens om dit overzicht actueel te houden en te delen met de Kamers? De vervolgvraag is dan natuurlijk: hoe kan ervoor gezorgd worden dat deze sectorale maatregelen voordat ze genomen worden, beoordeeld worden op de stapeling van de effecten voor jongeren? Wat zijn bijvoorbeeld de plannen van het kabinet in het kader van de generatietoets? Kan dat als een vaste standaard bij nieuwe wetgeving een oplossing bieden voor dit vraagstuk?

Handelingen I 2022/23, nr. 34, item 12, p. 4

Minister Dijkgraaf:

(…)

Mevrouw Fiers vroeg ook nog naar de kabinetsbrede brief over de maatregelen voor mbo versus hbo en universitair onderwijs. Is het kabinet voornemens dit overzicht te actualiseren? Ik heb hierover contact gehad met de staatssecretaris van VWS. Hij geeft aan dat, ondanks deze integrale samenwerking op het gebied van jongeren, het kabinet in zijn perspectief niet voornemens is om een generiek overzicht van maatregelen voor jongeren met de Kamer te delen. Wanneer er sectorale maatregelen worden genomen die effect hebben op verschillende domeinen van jongeren, wordt hier integraal naar gekeken. Maar ik vind de vraag eigenlijk heel begrijpelijk, dus ik wil wel toezeggen dat ik deze ga doorgeleiden naar mijn collega en verder het gesprek hierover met hem ga voeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar effecten leenstelsel en basisbeursstelsel (36.229) (T03627)

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Fiers (PvdA), toe dat er breed onderzoek en monitoring gedaan zal worden naar de effecten van het leenstelsel en het basisbeursstelsel. Daarin worden aspecten zoals studielasten, woningmarkt, arbeidsmarkt et cetera meegenomen. De minister zal in een brief op een rijtje zetten hoe de (uitvoering van de) toezegging precies vormgegeven wordt.


Kerngegevens

Nummer T03627
Status deels voldaan
Datum toezegging 30 mei 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden drs. M.C.T. Fiers (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen herinvoering basisbeurs
leenstelsel
studenten
studiefinanciering
Kamerstukken Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs (36.229)


Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 34, item 4, p. 1

Mevrouw Fiers (PvdA):

(…)

Voorzitter. Is er iets te doen aan die grilligheid? Kan er gedurende een langere periode gewerkt worden aan gedegen onderzoek naar de effecten van de verschillende maatregelen en parameters op de doelstellingen van de studiefinanciering die genoemd worden, namelijk toegankelijkheid, maatschappelijk en persoonlijk profijt, de sturing op essentiële beroepsgroepen en de zelfstandigheid van studenten? Onze fracties hechten aan een gerichte monitoring en evaluatie van die effecten van het nu voorliggende wetsvoorstel, maar ook van de langeretermijneffecten van het leenstelsel. Juist door ook de leenstelselstudenten te monitoren, blijven of komen mogelijke negatieve effecten in beeld en wordt het mogelijk om eventueel op een later moment gerichte actie te ondernemen voor deze groep. De vraag is of de minister hiertoe bereid is, en zo ja, hoe hij die monitoring en evaluatie ziet. Is de minister in het kader van die evaluatie van het leenstelsel bereid om onderzoek te doen naar de verschillende groepen van studenten, bijvoorbeeld de groep met ouders die financieel minder kunnen bijdragen, studenten met een beperking of studenten met een migratieachtergrond? We zijn benieuwd naar het antwoord. Wellicht is het mogelijk om te komen tot een onderbouwd afwegingskader op basis waarvan eventuele toekomstige beleidskeuzes genomen kunnen worden. We horen graag de reactie van de minister hierop.

Handelingen I 2022/23, nr. 34, item 12, p. 1-11

Minister Dijkgraaf:

(…)

Mevrouw Fiers vroeg of ik bereid ben om de leenstelselstudenten te monitoren en, zo ja, of ik bereid ben om, ook in het kader van de evaluatie van het leenstelsel, onderscheid te maken tussen groepen jongeren, zoals studenten van wie de ouders financieel minder kunnen bijdragen. U noemde ook studenten met een beperking of met een migratieachtergrond. Ja, in de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs worden sinds 2010 jaarlijks de gevolgen van alle beleidsmaatregelen in beeld gebracht. Daarin wordt ook de hoogte van de gemiddelde studieschuld in beeld gebracht. Dan kan per cohort worden aangegeven wat de hoogte van de gemiddelde studieschuld is. Er wordt ook onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen, zoals studenten met een beperking en een migratieachtergrond. We zijn dus in staat om dat te volgen.

(…)

Mevrouw Fiers (PvdA):

Ik dacht: anders wacht ik het blokje af. Maar misschien kan ik even tussendoor. U ging zonet even in op het verzoek om onderzoek naar en monitoring van de verschillende stelsels en mogelijk ook de groepen daarin. Ik zie dat dus als een kleine toezegging op mijn vraag. Maar ik was benieuwd of u ons in een brief kunt laten weten welke onderzoeken er precies lopen, zodat we daar eventueel later nog op kunnen terugkomen. Anders hebben we misschien een misverstand over wat de bedoeling is. Ik weet niet of dat tot de mogelijkheden behoort.

Minister Dijkgraaf:

Nou, ik weet niet of ik dat in een brief moet doen. Volgens mij heb ik de zaken die lopen, zonet geschetst. Wij doen dat; dat is eigenlijk onze standaardmanier om deze cohorten te volgen. Ik begrijp dus niet precies wat u daaraan nog wil toevoegen.

Mevrouw Fiers (PvdA):

U ging net heel erg snel over wat er allemaal al aan onderzoek loopt. Misschien ben ik niet volledig op de hoogte van al het onderzoek dat loopt, maar mijn bedoeling zit dus in het meerjarig volgen van de verschillende stelsels en de groepen daarin. Ik was daar dus benieuwd naar. Als u het even op papier kan zetten, kunnen we met elkaar kijken of we daarvan hetzelfde beeld hebben.

Minister Dijkgraaf:

Mag ik daar in tweede termijn op terugkomen?

De voorzitter:

Dat lijkt me uitstekend. Vervolgt u uw betoog.

(…)

Mevrouw Fiers (PvdA):

(…)

Dan nog even ons kleine debatje over het onderzoek. U komt daar in uw tweede termijn op terug. Ik had een motie voorbereid, maar ik heb er vertrouwen in dat de minister straks in zijn tweede termijn helemaal tegemoetkomt aan de wensen. Ik had net een beetje het idee dat het een iets smallere interpretatie was van het onderzoek waar ik naar op zoek ben, maar misschien komt dat wel doordat de minister heel erg op de financiën zit, terwijl er ook andere onderzoeken lopen, onder andere over prestatiedruk. Ik ben even op zoek naar de bredere context. Als u dat even op papier zou willen zetten, kunnen we er op een later moment altijd nog op terugkomen.

(…)

Minister Dijkgraaf:

(…)

Ik wilde nog kort op één vraag van mevrouw Fiers ingaan en dan kom ik tot mijn appreciatie van de moties. Ik begrijp de vraag van mevrouw Fiers, denk ik. Zij vraagt mij, volgens mij, om breder te kijken dan alleen maar naar de studielasten. Hoe gaat het op de woningmarkt, de arbeidsmarkt et cetera? Ik interpreteer de vraag dan ook breder. Ik vind dat interessant om te doen. Alleen, als we inderdaad naar die aanvullende aspecten kijken, moeten we natuurlijk wel de gegevens daarvoor hebben. Dat vraagt enige tijd. In mijn ogen is de juiste plaats en tijd om dat te doen het moment dat we de wet gaan evalueren. Dat gaan we over een paar jaar doen. Dan hebben we ook de data om uiteindelijk de vergelijking te maken tussen het nieuwe cohort en het cohort van het leenstelsel. We delen namelijk met elkaar, denk ik, de opvatting dat het makkelijk is om binnen het OCW-domein te bekijken wat er gebeurt met de studieschuld, hoe die wordt afgelost et cetera, maar dat dit natuurlijk een beperkte kijk is op het leven van deze oud-studenten. Dus als ik op die manier mag toezeggen dat we dat gaan doen ... Hoe we dat gaan doen, vraagt natuurlijk nog wel enige tijd en inspanning. Dat kan ik op dit moment niet. Maar als ik uw vraag zo goed heb begrepen, zeg ik graag toe dat te doen.

Mevrouw Fiers (PvdA):

We komen er wel, denk ik. Misschien is het fijn om toch even op papier te zetten wat u precies aan data gaat verzamelen en op welk moment er geëvalueerd wordt. Het kan zijn dat we dat bij de evaluatie van de wet doen, maar misschien komt er uit die data al iets wat eerder tot actie zou kunnen leiden. Ik ben toch benieuwd naar uw visie op welke data u gaat verzamelen of aan het verzamelen bent. Als we pas over vijf jaar tot de conclusie komen dat het toch niet helemaal de bedoeling was, dan zijn we te laat.

Minister Dijkgraaf:

Ik kan toezeggen wat ik net zei: de intentie dat we dat gaan doen, wat de elementen zullen zijn waarnaar we gaan kijken. Maar nogmaals, methodologisch ... Ik weet niet of we nu kunnen overzien wat er allemaal nog achter zit. Daar moet ik gewoon eerlijk over zijn. Ik denk dat ik gewoon moet opschrijven wat ik kan toezeggen en niet meer, want dat is niet fair.

De voorzitter:

Ik begrijp dat u opschrijft wat u net heeft toegezegd.

Minister Dijkgraaf:

Absoluut.

De voorzitter:

Oké, helder. Dank u wel.

Minister Dijkgraaf:

Ja, en dat komt naar u toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezicht burgerschapsopdracht en zorgplicht veiligheid (35.920) (T03680)

De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Blécourt-Wouterse (VVD), Pijlman (D66), Verkerk (ChristenUnie) en een ingediende (en later ingetrokken) motie van het lid Schalk (SGP) (35920, K), toe dat terughoudendheid wordt betracht bij het toezicht op de uitvoering van de burgerschapsopdracht en de zorgplicht voor de veiligheid. Daarnaast zegt hij toe de wet inzake de wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (35352) in 2025 te evalueren en dan dit punt, de manier waarop de terughoudendheid van toezicht in de praktijk uitwerkt, daar expliciet in mee te nemen en tevens te bezien of de burgerschapsopdracht verduidelijking behoeft. De minister zal in een brief het een en ander nog toelichten wat betreft het onderzoekskader van de Inspectie van het Onderwijs.


Kerngegevens

Nummer T03680
Status openstaand
Datum toezegging 6 juni 2023
Deadline 1 januari 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Drs. H.J. Pijlman (D66)
P. Schalk (SGP)
Prof.dr. M.J. Verkerk (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen burgerschapsopdracht
Inspectie van het Onderwijs
toezicht
Kamerstukken Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs (35.920)


Opmerking

Zie ook toezegging T03679

Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 35, item 3, p. 2-5

De heer Verkerk (ChristenUnie):

(…)

Onze fractie vraagt dan ook twee toezeggingen. Als eerste dat de minister de Kamer toezegt dat het toezicht op het burgerschapsonderwijs en de zorgplicht voor een veilige schoolcultuur terughoudend zal zijn, in lijn met de adviezen van de Raad van State.

(…)

De heer Verkerk (ChristenUnie):

(…)

Als tweede zou ik de minister willen vragen om de Kamer op korte termijn een brief te sturen waarin hij aangeeft hoe die terughoudendheid, c.q. die marginale toetsing, wordt verankerd binnen het inspectiekader. Ik wil hier toch wel graag even laten noteren, ook in relatie tot de minister, dat als de inspectie terughoudend toetst en er dan blijkt dat er sprake is van een flagrante overtreding of een extreme situatie — ik heb voorbeelden gegeven van wanneer dat het geval zou kunnen zijn — ik van mening ben dat de minister als het nodig is een aanwijzing of een spoedaanwijzing kan geven.

(…)

Mevrouw de Blécourt-Wouterse (VVD):

(…)

Voorzitter. Bij dit wetsvoorstel staat het belang van het kind voorop. Ik zei al in een eerder debat, vorige week, dat goed onderwijs de ruggengraat vormt van onze samenleving. Onlangs stemden wij in dit huis een wet betreffende burgerschapsopdracht van scholen in, een heel belangrijke wet waardoor kinderen op school bijvoorbeeld over de trias politica leren. Als een school op meer dan incidentele wijze in strijd handelt met die burgerschapsopdracht, zorgt voorliggend wetsvoorstel ervoor dat de minister kan ingrijpen. Daarmee zorgen we ervoor dat die wet betreffende de burgerschapsopdracht op scholen geen dode letter wordt. Uiteraard is het belangrijk dat de minister niet te snel naar een middel als sluiting van een school grijpt. Mocht voorliggende wet erdoorheen komen, vindt de VVD-fractie het daarom van belang dat er terughoudendheid wordt betracht en dat er een evaluatiemoment komt om juist op dit punt te toetsen en te evalueren. Kan de minister dit toezeggen?

Handelingen I 2022/23, nr. 36, item 2, p. 8-24

Minister Wiersma:

De VVD-fractie zei dat het belangrijk is dat de minister niet te snel naar een middel als sluiting van een school grijpt. Ook zei de VVD-fractie dat het met de voorliggende wet van belang is dat daarin terughoudendheid wordt betracht en dat er een evaluatiemoment komt om juist op dit punt te toetsen en dit te evalueren. Er werd gevraagd of ik dat kan toezeggen. Dat wil ik hier even specifiek doen. Dat zeg ik in ieder geval toe. Ik zeg toe om op dit punt algemene terughoudendheid te betrachten. Ik kom zo nog op de invulling van de begrippen, maar ik zeg toe om algemene terughoudendheid specifiek en expliciet mee te nemen in de evaluatie. Ik zeg ook toe om daarin mee te nemen welke uitwerking dat heeft. Dat neem ik dus expliciet mee. Naar aanleiding van het amendement-Van Baarle is al een evaluatiebepaling in de wet opgenomen. De wet wordt vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. De punten waarvoor u aandacht vraagt, neem ik daar expliciet in mee. Dat zeg ik dus toe.

(…)

Minister Wiersma:

(…)

Gezien de discussie van vandaag, denk ik dat het verstandig is om het gesprek over burgerschap te vervolgen, ook over de mate van specificatie en vervolgens de mate van voorschrijven, zou je kunnen zeggen. Ik merk dat daar in de Tweede Kamer ook veel discussie over is. Ik herinner me nog een motie van de heer De Hoop van de PvdA om extra nadruk te leggen op de burgerschapsopdracht en het verscherpen van de invulling van die opdracht. Ik denk dat het verstandig is dat we de burgerschapsopdracht vier jaar na inwerkingtreding gaan evalueren. Dat is dus over twee jaar, in 2025. Dan kijken we ook naar de punten die hier gewisseld zijn over de begrippen en de invulling van de basiswaarden: helpen die in het verduidelijken van waar de grens ligt op de scholen of niet? Ik merk in de praktijk dat scholen daar nu een zoektocht in beleven, ook omdat burgerschap straks in de leerdoelen een betere positie krijgt en verduidelijkt wordt. Wij ondersteunen hen daar ook bij, net als het Expertisepunt Burgerschap dat doet, om dat op een goede manier te doen. Wij schrijven dus niet de methode voor, maar we helpen om dat op de goede manier invulling te kunnen geven, met inachtneming van de overtuiging van de school, zoals ik net zei.

(…)

De heer Pijlman (D66):

(…)

Ik heb de volgende vraag. De Raad van State heeft erop gewezen dat de doelen en kernbegrippen van burgerschap niet zijn ingevuld. Daar doelde ik in eerste instantie op. De motie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer gaat daarover. Vervolgens heeft de inspectie die wel ingevuld in de uitwerking burgerschap en basisvaardigheden. Dan wijst de Raad van State erop dat dat wel een handvat is, maar dat je er juridisch weinig mee kunt en dat dat ook een risico is. Vervolgens was mijn vraag: betekent dat dan dat u dat ook wat betreft burgerschap veel concreter gaat maken als u met de curriculumherziening komt, zodat scholen met de autonomie die ze hebben wel een steviger handvat hebben dan nu?

Minister Wiersma:

Het klopt dat de burgerschapsopdracht in de wet een abstracter karakter heeft. Dat noemen we een open norm. Dat wil niet zeggen dat de wet vaag is. Je kunt altijd twisten over de vraag of hij duidelijker moet of niet. Daarom zei ik dat we dat volgens mij mee moeten nemen in de evaluatie. Maar de inspectie geeft uiteraard wel een concretisering in haar onderzoekskader, ook om het werkbaar te maken voor scholen. Dat is voor scholen ook helder. Dat maakt het ook werkbaar voor dat toezicht. Op basis van de huidige wet mag de inspectie toezien op de vraag of scholen kennis over en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bijbrengen en hun schoolcultuur daarmee ook in lijn brengen. Zo zou je het kunnen zeggen. Daar is geen verdere aanscherping voor nodig. Maar ik wil u wel toezeggen dat ik bereid ben de wet ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht vier jaar na inwerkingtreding te evalueren en dan ook mee te nemen hoe de terughoudendheid van het toezicht in de praktijk werkt. Ik zal precies de vraag die u stelt daarin meenemen, namelijk of dat nog verduidelijking nodig heeft.

In de tussentijd — u verwijst daar terecht naar — werken we hard om scholen te helpen die burgerschapsopdracht in het onderwijs vorm te geven. Ik noemde net dat Expertisepunt Burgerschap. Wij zijn ook bezig met het aanscherpen van de kerndoelen en de eindtermen. U noemt dat terecht. Dat is onderdeel van de curriculumherziening. Eind dit jaar zijn de nieuwe kerndoelen er ook in concept. Dan kunnen we ook kijken hoe die zich verhouden tot de verdere concretisering, of het wettelijk meer vraagt of niet. Er komen nieuwe onderzoekskaders aan. Die worden per jaar vastgesteld. We hebben de inspectie specifiek gevraagd om te kijken of de deugdelijkheidseisen voldoende duidelijk zijn voor scholen of dat die in de wet soms om iets anders vragen. Als dat het geval is, dan zullen we dat voor de zomer aan de Tweede Kamer voorleggen om te kunnen wisselen of dat wetswijzigingen vraagt of niet. Dat heb ik de Tweede Kamer toegezegd.

De voorzitter:

Dit is een toezegging in de richting van de heer Pijlman. Ook deze toezegging is genoteerd. De minister vervolgt.

Minister Wiersma:

De heer Verkerk vroeg om twee toezeggingen. Hij vroeg ten eerste of de minister de Kamer kan toezeggen dat het toezicht op burgerschapsonderwijs en de zorgplicht voor een schoolcultuur terughoudend zal zijn, onder verwijzing naar de Raad van State. Als ik de heer Verkerk goed begrijp, maakt hij zich vooral druk over de ruimte van scholen om hun eigen en bijvoorbeeld Bijbelse opvattingen te onderwijzen. Ik zou hem op dat punt graag geruststellen. Ik heb net ook geprobeerd te zeggen dat die ruimte er heel expliciet is, maar leerlingen moet natuurlijk ook onderwezen worden wat er in Nederland mag en moet. Een Bijbelse opvatting over het huwelijk mag onderwezen worden, maar leerlingen moeten ook weten dat iedereen in Nederland mag trouwen met iemand van hetzelfde geslacht.

Los daarvan begrijp ik een en ander dan als volgt. Zoals ik al heb aangegeven, is het toezicht op de burgerschapsopdracht terughoudend, maar de wet stelt ook grenzen en daar wordt niet terughoudend op toegezien. Dat is het punt van de heer Pijlman. Een school die bijvoorbeeld handelt in strijd met de basiswaarden wordt daar natuurlijk op aangesproken. Dit onderscheid is in de behandeling van de burgerschapswet ook herhaaldelijk precies zo besproken met de Tweede en Eerste Kamer. Ik heb de wettelijke opdracht geconcretiseerd in de onderzoekskaders, zoals ten aanzien van de wettelijke eisen gebeurt. Daarmee geef ik aan welke interpretatie de inspectie zal hanteren van het wettelijke begrip "basiswaarden van de democratische rechtsstaat". In het juridisch jargon zijn dit wetsinterpreterende beleidsregels. Hiermee krijgen scholen dan de nodige duidelijkheid over toezicht op de burgerschapsopdracht.

Wat betreft sociale veiligheid zien we soms ook enige spanning met artikel 23 ontstaan. Denk aan lesstof die leerlingen een gevoel van ongemak of onveiligheid geeft. Er zijn hier gisteren allemaal verschillende voorbeelden in het debat benoemd. Uiteraard moet een school ook dan zorg dragen voor een leerling. Maar de school mag een eigen opvatting hebben en die onderwijzen. Op dat vlak geldt de terughoudendheid van toezicht in dezelfde lijn zoals ik die zojuist schetste. Dus ik wil ook hier toezeggen dat ik bereid ben om de wet tot verduidelijking van de burgerschapsopdracht in lijn met de heer Pijlman te evalueren en dan dit punt, dus de manier waarop de terughoudendheid van toezicht in de praktijk uitwerkt, daar expliciet in mee te nemen. Dat is een toezegging die ik ook aan de heer Verkerk doe.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Heel hartelijk dank aan de minister voor deze toezeggingen. Ik mag uw toezegging zo interpreteren dat u, ook gezien wat u net zei over de termen "wezenlijk" en "flagrant", zegt: de inspectie toetst terughoudend; als bij die terughoudende toetsing blijkt dat er sprake is van een flagrante overtreding of iets wezenlijks dat fout gaat, dan grijpt de inspectie in.

Minister Wiersma:

Ja, volgens mij is dat correct, inclusief de stelling en de aanvulling die de heer Pijlman daar toen bij had. Ik zou daaraan voor meneer Verkerk — dan hebben we dat ook meteen gedaan — nog toe willen voegen dat ik ook nog een brief stuur over de manier waarop dat in het onderzoekskader zou kunnen landen.

(…)

De heer Schalk (SGP):

(…)

Voorzitter. In 2013 is de aanwijzingsbevoegdheid van de minister op grond van artikel 23 nog bewust gebonden aan de stelselverantwoordelijkheid. Ik heb al betoogd dat ik het zorgelijk vind dat die principiële rechtsstatelijke lijn tien jaar later zomaar dreigt weg te vallen doordat de minister een steeds langere lijst met deugdelijkheidseisen creëert op grond waarvan hij zelf direct kan ingrijpen. Ook in het debat vanmorgen bleek weer dat er wel nader bezien moet worden bij de evaluatie van de aanscherping van kerndoelen of de burgerschapsopdracht misschien verduidelijkt moet worden. Maar dit is straks allemaal een extra risico wanneer deze wet daadwerkelijk is aangenomen.

De Raad van State, ons hoogste adviesorgaan, waarschuwt daar nadrukkelijk voor. De vreemde, vage termen, zoals "wezenlijk", "structureel" en "flagrant", vergroten dat risico. Vandaar dat ik een extra voorlichting heb gevraagd, waarin de Raad van State een verwoede poging heeft gedaan om enerzijds de zorgen nogmaals stevig te benoemen en anderzijds een interpretatie te geven die alle kenmerken van terughoudendheid in zich draagt. Helaas was de schriftelijke reactie van de minister van dien aard dat de zorgen niet minder werden. Inmiddels blijkt ook uit het debat van vandaag en gisteren dat breed in deze Kamer gedeeld wordt dat terughoudendheid van belang is.

Voorzitter. Laat ik het scherp stellen. Onze ideologische uitgangspunten lopen ver uiteen, maar ten aanzien van de reikwijdte van de voorliggende wet ten opzichte van de Grondwet sluiten zich hopelijk de rijen. Juist op dat terrein kan deze Kamer op de laatste dag van deze zittingsperiode nog eenmaal laten zien dat we als Eerste Kamer, als hoeder van de Grondwet, onze eigenstandige rol vasthouden. Vandaar de volgende motie.

De voorzitter:

Door de leden Schalk en Van Dijk wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat in de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs twee nieuwe gronden zijn geïntroduceerd op basis waarvan een aanwijzing wegens wanbeheer gegeven kan worden, namelijk het "handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid" en "het structureel of flagrant handelen in strijd met de burgerschapsopdracht";

overwegende dat (voor alle onderwijssectoren) een spoedaanwijzing mogelijk wordt indien uit het tekortschieten van het bevoegd gezag van de betreffende onderwijsinstelling "een wezenlijk vermoeden van wanbeheer" kan worden afgeleid;

overwegende dat de Eerste Kamer een verzoek om extra voorlichting door de Raad van State heeft gevraagd over de betreffende formuleringen;

constaterende dat de Raad van State nadrukkelijk de noodzakelijke terughoudendheid ten aanzien van de reikwijdte van de betreffende formuleringen beschrijft;

verzoekt de regering bij een (spoed)aanwijzing de terughoudendheid te betrachten op de wijze zoals deze door de Raad van State is geadviseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter K (35920).

De heer Schalk (SGP):

Voorzitter. Misschien vindt niet iedereen in de Kamer het vandaag per se nodig dat er nog een motie over wordt ingediend omdat er toezeggingen zijn gedaan, maar tijdens het debat was duidelijk dat we juist over deze terminologie toch heel gemakkelijk weer onduidelijkheid hebben. Vandaar dat ik dit in de motie heel precies heb geformuleerd. Ik neem aan dat de motie dan ook oordeel Kamer zou kunnen krijgen. Maar voor het eerst in de periode dat ik mag dienen, na acht jaar, vraag ik ook aan de minister: als in deze motie inderdaad staat wat hij vandaag heeft gezegd, dan kan hij de motie ook overnemen, want dan hoeven we er niet meer over te stemmen. Ik ben benieuwd naar het oordeel van de minister.

(…)

Minister Wiersma:

(…)

Voorzitter. Dan heb ik nog de motie van de heer Schalk. Die ziet op de terughoudendheid. Daarvan zou ik het volgende zeggen. Bij een flagrant en wezenlijk vermoeden heb ik u toegezegd dat ik de interpretatie van de Raad van State volg. Ten aanzien van de burgerschapsopdracht heb ik vandaag, en eerder ook bij de behandeling van die wet, die ik heb toegelicht in de Eerste en Tweede Kamer, ook aangegeven hoe ik invulling geef aan die terughoudendheid. Dat is dus ook de opmerking van de heer Pijlman daarbij. Als u deze combinatie van redeneringen volgt, dan neem ik de motie graag over.

De voorzitter:

Toch even een procedureel punt: volgens het huidige Reglement van Orde kan de minister de motie op dit moment niet overnemen. Dat zal in de toekomst wel kunnen. Een aantal van u zal daar ongetwijfeld bij zijn.

Minister Wiersma:

Het was het verzoek van de heer Schalk, dus toen dacht ik: dan kan dat vast.

De voorzitter:

De heer Schalk is zo nu en dan ons geweten als het gaat om het Reglement van Orde, maar op dit punt moet ik hem hier toch even op wijzen. Maar de toezegging dat de inhoud van de motie wordt gedeeld door de minister is natuurlijk ook al heel wat.

De heer Schalk (SGP):

We staan op het punt om het nieuwe Reglement van Orde over te nemen. Ik ben waarschijnlijk in verwarring omdat we dat wel alvast konden doen bij de bespreking die we hadden over ons Reglement van Orde. Maar ik begrijp dat de minister dan in feite zegt: oordeel Kamer. We moeten het dan namelijk wel op de juiste wijze afhandelen. Ik kan de interpretatie zoals de minister die gaf ook volgen. En als het dan oordeel Kamer is … Overigens betekent dat nog niet dat ik voor de wet zal stemmen; daar ben ik ook heel duidelijk in.

Minister Wiersma:

Aan die ruilhandel doen we natuurlijk wel. Nee, dat doen we hier natuurlijk niet; dat begrijp ik! Dus: oordeel Kamer.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Even voor de duidelijkheid: de minister zegt feitelijk toe wat de inhoud van de motie is. De motie wordt dan onnodig en overbodig. Het wordt voor ons dan wel een beetje ingewikkeld om daar voor te stemmen, terwijl we er inhoudelijk gewoon blij mee zijn. Een toezegging is sterker dan een motie, want met een toezegging zegt de minister dat hij het gaat doen en dat hij het zo doet. Mijn suggestie aan de heer Schalk zou dan toch zijn om geen nieuwe verwarring te creëren en de motie in te trekken, want we hebben de toezegging al.

De heer Schalk (SGP):

Helemaal aan het einde van deze zittingsperiode ben ik natuurlijk flexibel genoeg om daar even op de juiste manier op in te gaan. De minister geeft aan dat hij het gaat doen zoals het in de motie staat. Dat betekent dat ik de motie inderdaad kan intrekken. Ik ben daar ook extra dankbaar voor, omdat de vragen die de heer Ganzevoort zojuist in deze termijn nog heeft gesteld ook in het oordeel van de Raad van State op pagina 7 uitstekend worden verwoord. Zo zijn er twee vliegen in één klap. Dus als de minister dat inderdaad zo overneemt, dan kan ik de motie intrekken.

Minister Wiersma:

Ik was in de war met dat overnemen. Ik dacht: dan gaat het allemaal zo. Maar blijkbaar gaat het dan niet. Dan doen we het op deze manier. Ik denk dat dat werkbaar is. Ik heb die twee opmerkingen gemaakt. Ten aanzien van de Raad van State en de burgerschapsopdracht heb ik hier natuurlijk wat uitgebreider bij stilgestaan, ook bij die fundamentele kern en die dubbeling in de terughoudendheid. Ik doel dan zowel op de dubbele borging als natuurlijk op de feitelijke fundamentele kern die we hier in dit huis zeker met elkaar verdedigen. Maar daarmee kan ik inderdaad die toezegging bevestigen. Dan constateer ik dat we daarmee geen motie hebben, maar een goede toezegging.

De heer Schalk (SGP):

Zo is dat. Dank u wel.

De voorzitter:

Over deze motie hoeft dus vanmiddag niet te worden gestemd. Aangezien de motie-Schalk c.s. (35920, letter K) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De minister was helder in zijn toezegging. Excuus voor het feit dat ik even moest verwijzen naar het huidige Reglement van Orde.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wetsvoorstel informeel onderwijs niet in strijd met artikel 23 Grondwet (36.373) (T03724)

De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schalk (SGP), toe dat het bepaalde in een eventueel wetsvoorstel over informeel onderwijs niet in strijd zal zijn met artikel 23 van de Grondwet.


Kerngegevens

Nummer T03724
Status openstaand
Datum toezegging 26 september 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen artikel 23 Grondwet
informeel onderwijs
nieuwkomersonderwijs
Nieuwkomersvoorzieningen
Kamerstukken Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs (36.373)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/24, nr. 1, item 8, p. 9-23

De heer Schalk (SGP):

(…)

Ik zie het voorstel dat nu voorligt als een onderdeel van minimaal drie wetsvoorstellen die door haar voorganger zijn voorbereid. Van die drie is er nog net een door minister Wiersma behandeld. Dat was de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium waardoor de minister verregaande bevoegdheden krijgt. De wet die we vandaag bespreken, is de tweede in die reeks. Er ligt er nog een te wachten en die gaat over informeel onderwijs. Het lijken drie totaal verschillende onderwerpen, maar ze hebben wat mijn fractie betreft één gemeenschappelijke noemer. Alle drie de wetsvoorstellen schuren en botsen met de Grondwet. Van de derde weten we het natuurlijk nog niet, maar bij de eerste twee wetten waarschuwt onze belangrijkste adviseur, namelijk de Raad van State, nadrukkelijk: doe dit niet.

Hoe dan ook, nu is deze Kamer aan zet. Ik zie de Eerste Kamer nadrukkelijk als hoeder van de Grondwet. We hebben in Nederland geen constitutioneel hof, maar deze Kamer pretendeert de Grondwet te bewaken. Wat is echter de praktijk? Ondanks grondwettelijke bezwaren heeft de Eerste Kamer toch ingestemd met de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium.

En nu ligt deze wet voor. Wat lees ik in het advies van de Raad van State? Doe het niet. Allereerst omdat een dergelijke centralistische aansturingsfilosofie niet past bij de normale bestuurlijke verhoudingen in het veld en in de gemeente. Ook wijst de Raad van State op de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling tussen overheden. Maar vandaag debatteren we toch over deze wet. Aansluitend gaan we er ook over stemmen. En als we niet oppassen, laten we opnieuw het grondwettelijk bezwaar ondersneeuwen.

Mijn fractie heeft geen schriftelijke inbreng geleverd voor dit wetsvoorstel, omdat ik van plan was om bij de plenaire behandeling in te gaan op een aspect dat niet alleen de minister raakt maar ook het functioneren van deze Kamer. In dit korte debat zal ik dan ook niet komen met allerlei detailvragen over het wetsvoorstel. Natuurlijk is er van alles te zeggen over de bekostiging, de overlegvormen, de positie van openbaar en bijzonder onderwijs, de bevoegdheden van onderwijzend personeel en het structurele karakter van deze wet waardoor tijdelijke voorzieningen gecreëerd kunnen worden. Ik zou natuurlijk de vraag kunnen stellen waarom niet is gekozen voor een tijdelijke wet, die vervolgens geëvalueerd wordt. Maar goed, het punt dat ik nu wil maken, is vooral het staatsrechtelijke, of zo u wilt het staatkundige punt, en wel hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de Grondwet.

Ik weet dat er heel wat partijen zijn die pleitbezorger zijn van een constitutioneel hof. Aan hen zou ik willen vragen: hoe denkt u dat een constitutioneel hof zou oordelen over wetten die in strijd zijn, of in ieder geval schuren en botsen, met de Grondwet? Diezelfde vraag stel ik uiteraard ook aan de minister. Het moet als Kamer toch onze eer te na zijn dat pleidooien voor rechterlijke constitutionele toetsing gevoed kunnen worden door de constatering dat wij onze taak te weinig serieus nemen?

(…)

De heer Schalk (SGP):

(…)

Voorzitter. Aan het begin van mijn betoog heb ik gezegd dat er drie wetsvoorstellen zijn ingericht door de voorganger van deze minister. Bij alle drie die wetsvoorstellen schuurt of botst het met de Grondwet. En bij alle drie de wetsvoorstellen wordt de redenering gebruikt dat het nu niet nodig is, maar dat de minister wel het middel in de gereedschapskist wil hebben, of woorden van die strekking. Bij alle drie de wetsvoorstellen blijkt duidelijk dat de regering grip wil krijgen boven de eigenlijke ruimte van de minister. Mijn vraag is: waar komt die beheersingsdrang vandaan?

Voorzitter. Deze voor mijn doen stevige woorden zijn niet gericht op deze minister als persoon, maar ik doe wel een oproep. Deze minister kan niets meer doen aan die eerste wet, met daarin de verregaande impact van het bestuurlijk instrumentarium. Deze tweede wet ligt nu al voor in deze Kamer. We zullen er vermoedelijk vandaag over stemmen. Maar de derde wet is nog in een eerdere fase. Is de minister bereid om nog eens goed naar die wet te kijken, met name vanuit dat grondwettelijke aspect?

(…)

Minister Paul:

(…)

Dan heb ik nog een vraag van de heer Schalk over de wet inzake informeel onderwijs. Over de hoofdlijnen van het wetsvoorstel heeft mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer via een brief geïnformeerd. Over de huidige status van het wetsvoorstel het volgende. Het wetsvoorstel is nog niet eens in internetconsultatie gegaan en dus ook nog niet aangeboden aan de Tweede Kamer. U mag van mij aannemen dat een eventueel wetsvoorstel niet strijdig zal zijn met de Grondwet.

(…)

De heer Schalk (SGP):

(…)

Voorzitter. Mijn tweede punt. We hebben het zojuist over het toezeggingenregister gehad en ik heb ook een prachtige toezegging van de minister gehad, namelijk over de Wet informeel onderwijs: een eventueel wetsvoorstel zal niet in strijd zijn met de Grondwet, waarvan akte.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
  • 26 september 2023
    toezegging gedaan






Toezegging Samenstelling groep nieuwkomers (36.373) (T03725)

De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Apeldoorn (SP), toe om uit te zoeken om hoeveel kinderen van arbeidsmigranten en hoeveel kinderen van statushouders het gaat onder de nieuwkomers en dit mee te nemen in de contourenschets inzake de structurele bestendiging van het nieuwkomersonderwijs, die eind 2023 zal verschijnen.


Kerngegevens

Nummer T03725
Status openstaand
Datum toezegging 26 september 2023
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden prof. dr. E.B. van Apeldoorn (SP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen arbeidsmigranten
nieuwkomersonderwijs
Nieuwkomersvoorzieningen
statushouders
Kamerstukken Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs (36.373)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/24, nr. 1, item 8, p. 12-23

De heer Van Apeldoorn (SP):

(…)

Ik vraag de minister: hoe staat het eigenlijk met het werken aan deze structurele oplossing, met de structurele bestendiging van het nieuwkomersonderwijs? Klopt het dat hier in het najaar aan gewerkt zal gaan worden en dat de contouren van deze oplossing voor het eind van het jaar geschetst zullen worden? Ik neem aan dat dit werk gewoon doorgaat op het ministerie, ook nu het kabinet demissionair is. Volgens mij kan dit ook in deze Kamer op brede steun rekenen.

Natuurlijk moet in deze context ook gesproken worden over hoe we grip krijgen op migratie. Ook dat is iets wat we volgens mij allemaal vinden in dit huis. Voor de SP-fractie geldt hierbij dat we vluchtelingen altijd fatsoenlijk moeten opvangen, maar ook dat we bijvoorbeeld arbeidsmigratie moeten reguleren. In dit verband vraag ik de minister: klopt het dat de regering eigenlijk geen idee heeft om welke aantallen het hier gaat? Hoeveel procent van de nieuwkomers die recht hebben op onderwijs bestaat uit kinderen van arbeidsmigranten en hoeveel procent bestaat uit kinderen van vluchtelingen of statushouders?

(…)

Minister Paul:

(…)

Tot slot een vraag van de heer Van Apeldoorn over de aantallen. Letterlijk was zijn vraag of het klopt dat de minister geen idee heeft van de aantallen kinderen om wie het gaat. Daarnaast vroeg hij naar de verhouding tussen het aantal kinderen van arbeidsmigranten en het aantal kinderen van statushouders. Het klopt niet dat ik geen idee heb van de aantallen, alleen weet ik niet precies hoe de verhouding is tussen het aantal kinderen van arbeidsmigranten en het aantal kinderen van statushouders. Uit de bekostigingsgegevens kan ik een goed beeld krijgen van het aantal nieuwkomersleerlingen dat onderwijs krijgt, maar dat gaat over totalen. Op 1 januari 2023 ging het om 35.708 leerlingen in het primair onderwijs voor wie scholen nieuwkomersbekostiging ontvingen en om 22.565 leerlingen in het voortgezet onderwijs.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Even voor de helderheid. De minister kan dus niet zeggen om hoeveel kinderen van arbeidsmigranten het gaat onder de nieuwkomers.

Minister Paul:

Nee.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dat was precies mijn vraag. Daarop moet de minister het antwoord dus schuldig blijven.

Minister Paul:

Dat klopt. Dat onderscheid kan ik niet maken. Ik kan nog een keer checken of er een mogelijkheid is om dat te achterhalen, maar in ieder geval op dit moment heb ik die verschillen niet in zicht.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Zou de minister, net als de SP-fractie, dat niet willen weten als we het probleem in kaart willen brengen? Nogmaals, wij vinden dat alle kinderen die hier zijn en die daar recht op hebben, goed onderwijs moeten krijgen, dus ook de kinderen van arbeidsmigranten. Maar als je wilt inschatten hoe het probleem zich de komende jaren zal ontwikkelen, zodat we weten dat de huidige wet daarin kan voorzien, dan wel dat we uiteindelijk tot een structurele oplossing kunnen komen waarbij de tijdelijke voorziening voor nieuwkomersonderwijs niet meer nodig zal zijn, dan zijn dit soort cijfers toch relevant?

Minister Paul:

Ik kan me heel goed voorstellen dat dit onderdeel kan zijn van de verdere verkenning die we doen om te komen tot een structurele oplossing voor het nieuwkomersonderwijs. Daar zou ik naar moeten kijken.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, tot slot. Misschien kan de minister dan toezeggen dat zij in ieder geval haar best zal doen om te kijken of het mogelijk is om die cijfers te achterhalen en die mee te nemen in de toekomstvisie of de contourenschets die eraan zit te komen voor het eind van het jaar. Nogmaals, dat lijkt me relevante informatie.

Minister Paul:

Zeker. Die toezegging wil ik wel doen. Ja.

(…)

De heer Van Apeldoorn (SP):

(…)

Ik ben blij met de toezegging die de minister heeft gedaan als het gaat om het achterhalen van de cijfers om te zien waaruit die groep van nieuwkomers nou eigenlijk bestaat. Dat lijkt me toch van belang. We hebben het veel over asiel en de asielinstroom. We hebben het ook over de oorlog, de Russische agressieoorlog, die ons is overkomen en over de Oekraïense ontheemden. Dat zet druk op het systeem. Maar stel dat dat straks allemaal weer afneemt en dat ook de asielinstroom, waar nota bene een heel kabinet over gevallen is, weer afneemt, maar het aantal nieuwkomers dat onderwijs nodig heeft en dat niet krijgt even groot blijft? Dan zouden wij wel willen weten waar dat aan ligt en hoe we daarmee om moeten gaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bezien of monitoring inzake inkomenspositie van makers in de av-sector voldoende beeld geeft (36.176) (T03750)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks-PvdA), toe te bezien of de huidige monitoring inzake de inkomenspositie van makers in de av-sector voldoende beeld geeft of dat nog extra onderzoek nodig is. In gesprek met de procesbegeleider en de vertegenwoordigers van de makers wordt gewezen op de risico’s van de samenloop van de investeringsverplichting en de auteursrechtenvergoeding.


Kerngegevens

Nummer T03750
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen audiovisueel product
av-sector
inkomenspositie
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 3.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

(…)

“De investeringsverplichting enerzijds en de rechtenvergoeding anderzijds zijn twee verschillende verplichtingen die gaan rusten op de streamers ten behoeve van de makers. Dat is ook waarom ik het in dit kader noem. Hoe gaat de staatssecretaris waarborgen dat de afdracht uit hoofde van de investeringsverplichting niet ten koste gaat van de rechtenvergoeding van de individuele makers? Kan de staatssecretaris toezeggen dat de inkomenspositie van de bij de audiovisuele productie betrokken makers en uitvoerend kunstenaars gemonitord zal worden, om zo te kunnen waarborgen dat de afdrachten uit hoofde van de investeringsverplichting waar wij vandaag over spreken, niet ten koste gaan van de in de markt gehanteerde honoraria en niet van de rechtenvergoeding van de streamers? Graag een reactie. Wij zijn namelijk bang dat het vestzak-broekzak wordt, dat het communicerende vaten worden en dat uiteindelijk de makers daar de dupe van worden.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 3-4.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Mevrouw Veldhoen vroeg ook aan mij om toe te zeggen dat ik de inkomenspositie van makers in de av-sector ga monitoren. Daar ben ik in zekere zin al mee bezig. Op dit moment zijn er bij het Platform ACCT zogenaamde ketentafels ingesteld. Hier worden de inkomenspositie en de arbeidsomstandigheden van makers in verschillende culturele disciplines besproken. Een van die ketentafels is de av-sector. Wat betreft de voorwaarden en de omstandigheden van makers, zoals producenten, regisseurs, scenaristen, crew en cast, wordt er momenteel aan de Ketentafel AV vrij hard gewerkt aan de verbetering van het ontwikkelen van praktijkinstrumenten om de omstandigheden te verbeteren. Dit alles vergroot onze kennis over de inkomenspositie van makers, maar ik ben bereid om nog nader te bezien of dit alles inderdaad voldoende beeld geeft over de inkomenspositie van makers in de av-sector of dat er nog extra onderzoek nodig is.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

“Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Goed om te horen op welke wijze zij de vinger aan de pols houdt als het gaat om de positie van de makers. Ik ben er een beetje bang voor dat streamers zullen zeggen: "Wij moeten nu al aan de investeringsverplichting voldoen en straks moeten we ook nog een auteursrechtenvergoeding betalen." Het is vestzak-broekzak, dus er moet ergens ingeleverd worden. Hoe borgt de staatssecretaris dat dit niet gebeurt? Hoe borgt zij dat deze investeringsverplichting niet de onderhandelingen gaat doorkruisen?”

Staatssecretaris Uslu:

“Zowel de investeringsverplichting als de auteursrechtelijke vergoedingsverplichting voor VOD-aanbieders heeft een eigen grondslag. Streamers moeten dus aan de investeringsverplichting voldoen op basis van de Mediawet. Het Commissariaat houdt daar toezicht op. De afspraken over de auteursrechtelijke VOD-vergoeding worden straks vastgelegd in een overeenkomst waar de streamers zich aan moeten houden. Het zijn dus wel echt twee andere wegen.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

“Ik begrijp dat het twee gescheiden wegen zijn die worden bewandeld. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: is er ook oog voor het risico dat dit bijvoorbeeld ook aan die procesbegeleider wordt meegegeven? Vanuit de optiek van de streamers kan ik me voorstellen dat dit allemaal kosten zijn die ten behoeve van derden moeten worden gemaakt. Zij zullen dat misschien op een andere manier beschouwen. Mijn vraag is: kan bijvoorbeeld aan de procesbegeleider worden meegegeven dat dit ook als een risico wordt gezien, in ieder geval vanuit sommige, en dat daar ook rekening mee moet worden gehouden? Die auteursrechtenvergoeding staat natuurlijk op zichzelf, maar nu lopen die beide trajecten een beetje parallel. Daarom wijs ik ook op dit risico.”

Staatssecretaris Uslu:

“Ik snap de vraag. De makers zelf zijn zich hier natuurlijk ook heel erg van bewust. Ik heb verschillende gesprekken gevoerd met zowel de vertegenwoordigers van de streamingsdiensten als de makers. Er kijkt inderdaad een procesbegeleider naar. De makers zelf zijn zich hier ook echt wel van bewust. Ik kan natuurlijk wel de zorg van mevrouw Veldhoen meenemen om dit nog een keer te bespreken met de procesbegeleider en de vertegenwoordigers van de makers, en te benoemen om hier rekening mee te houden.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

“Dank u wel.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Streamers opnieuw vragen om inzicht te geven in de investeringscijfers over de jaren vóór 2024 (36.176) (T03751)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks-PvdA), toe dat zij de streamers opnieuw zal vragen om inzicht te geven in de investeringscijfers over de jaren vóór 2024. Deze cijfers worden de Kamer toegezonden.


Kerngegevens

Nummer T03751
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen audiovisueel product
investeringsverplichting
streamers
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 3.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

(…)

“Dan een aantal vragen over een nulmeting en de evaluatie. Het Commissariaat voor de Media monitort de investeringsverplichting als onderdeel van de toezichtstaak op grond van de Mediawet. Op deze manier zal duidelijk worden hoeveel er daadwerkelijk in Nederlandse films, series en documentaires is geïnvesteerd. In het wetsvoorstel is geborgd dat de resultaten jaarlijks worden gemonitord en dat de doeltreffendheid en de effecten van de investeringsverplichting in de praktijk binnen drie jaar worden geëvalueerd. Op dat moment kan immers worden bezien of de investeringsverplichting het doel voldoende dient of dat de wet aanpassing behoeft.

Mijn fractie is op zich blij dat deze evaluatie na drie jaar zal plaatsvinden, juist omdat wij kritisch zijn over de effectiviteit van het voorstel. Maar wij stellen wel de vraag of niet een nulmeting noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of — en zo ja, in welke mate — dit wetsvoorstel bijdraagt aan structurele investeringen in juist die kwetsbare genres. Je moet immers weten wat de uitgangspositie is, wil je kunnen beoordelen of er verbetering optreedt. Is de staatssecretaris voornemens een dergelijke nulmeting uit te laten voeren? Is zij bereid om daarover in overleg te treden met de aanbieders, zodat zij de noodzakelijke informatie ook daadwerkelijk zullen aanleveren? Graag een reactie.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 5.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Mevrouw Veldhoen vroeg mij ook naar een nulmeting. Als de investeringsverplichting op 1 januari 2024 in werking treedt, moeten de streamers vanaf die datum hun investeringscijfers in Nederlandse culturele audiovisuele producties aanleveren. Deze cijfers maken zij bekend aan het Commissariaat. Ze zijn dus niet verplicht om deze cijfers bekend te maken over de jaren vóór die datum. Dat maakt een nulmeting eigenlijk niet mogelijk. We hebben weleens eerder, in 2022, aan een onderzoeksbureau gevraagd om bij de streamers te achterhalen wat de investeringscijfers waren tussen de jaren 2017 en 2019, maar helaas hebben de streamers die informatie niet aangeleverd. Ze waren hiertoe ook niet verplicht, want dat is bedrijfsvertrouwelijke informatie. Maar als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, ligt de situatie natuurlijk anders, want de streamers zijn dan verplicht om investeringscijfers aan te leveren bij het Commissariaat. Ik kan u toezeggen dat we de streamers opnieuw gaan vragen om inzicht te geven in de investeringscijfers over de jaren vóór 2024. Deze cijfers kunnen ze verstrekken aan het Commissariaat, dat er dan totaalcijfers van kan maken. Deze cijfers kunnen we dan ook aan de beide Kamers toezenden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ontwerp-AMvB aanbieden aan Kamer (36.176) (T03752)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks-PvdA), toe de ontwerp-AMvB ter uitvoering van de wet aan de Kamer aan te bieden.


Kerngegevens

Nummer T03752
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen audiovisueel product
streaming
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 3.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

(…)

“Veel elementen die zien op de uitvoering van deze wet worden bij AMvB geregeld, onder meer ten aanzien van indicatoren en het aanleveren van informatie bij het Commissariaat. Kan de staatssecretaris toezeggen dat deze AMvB's aan de Kamer worden toegezonden in het kader van een voorhang?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 2.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“In deze algemene maatregel van bestuur stel ik duidelijke eisen aan de streamers die hun investeringsverplichting niet nakomen. Ik denk bijvoorbeeld aan de eis dat een streamer binnen een bepaalde tijd alsnog het betreffende bedrag, waarop de overeenkomst ziet, moet investeren in Nederlandse culturele av-producties. Als ze dat niet doen, kan het Commissariaat voor de Media financiële sancties opleggen. In het wetsvoorstel is geen sprake van een voorhang-AMvB, maar ik kan mevrouw Veldhoen toezeggen dat de ontwerp-AMvB aan de Kamers zal worden toegezonden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek videosharingplatforms (36.176) (T03753)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe te onderzoeken of videosharingplatforms onder het bereik van de investeringsverplichting kunnen worden gebracht en dit mee te nemen bij de evaluatie na drie jaar.


Kerngegevens

Nummer T03753
Status deels voldaan
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2027
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen audiovisueel product
videosharingplatform
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 8.

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Meneer de voorzitter. Wij constateren dat de digitale platforms in deze wet volledig buiten schot blijven. Wij denken dan aan Apple, Google, Meta maar ook aan TikTok. Zij verdienen grof geld met content die, zo geeft de staatssecretaris aan, zij niet eens zelf hebben geproduceerd. Zij zouden slechts digitale doorgeefluiken zijn. Toch geven zij vele producten of delen van producten van omroepen en streamingdiensten door zonder enige vorm van betaling. Wij verzoeken de staatssecretaris deze oneerlijkheid nader te onderzoeken en te bezien hoe die verholpen kan worden. Graag een toezegging in dezen.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 9.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Mevrouw Prins vraagt om nader onderzoek naar de positie van platformen zoals Apple, Google en TikTok, in relatie tot dit wetsvoorstel. Ik begrijp het punt van mevrouw Prins over videoplatformen zoals YouTube en Facebook. Zij vallen niet onder de investeringsverplichting. Het punt is dat zij geen zogenoemde VOD-aanbieders, dus video-on-demandaanbieders, zijn. Dat betekent dat zij niet zelf producties produceren of aanbieden. Zij bieden alleen een platform voor het aanbod van andere diensten en voor video's die door gebruikers erop worden gezet. Het zijn zogenaamde videosharingplatforms. Maar ik snap het punt van de fractie van het CDA dat er hierdoor enige vorm van oneerlijkheid lijkt te zijn. Mevrouw Prins vroeg mij om te onderzoeken of het mogelijk is om deze platformen onder de werking van de investeringsverplichting te brengen. Ik ben bereid om dat onderzoek te doen. Ik zal dit punt meenemen in de evaluatie na drie jaar.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijkheid van een accountantsverklaring in de uitwerking van de ministeriële regeling meenemen (36.176) (T03754)

De staatssecretaris van Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe de mogelijkheid van een accountantsverklaring als bewijs van het voldoen aan de investeringsverplichting, in de uitwerking van de ministeriële regeling nadrukkelijk mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T03754
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Accountantsverklaring
audiovisueel product
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 8.

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Meneer de voorzitter. 50% van die 5% moet worden ingezet voor de productie van films, documentaires en dramaseries. De overige 50% is aan de streamers zelf, maar wel binnen de vereiste kader. Daarbij moet 60% van de gelden besteed worden bij onafhankelijke producenten in Nederland. In de Tweede Kamer is uitvoerig gesproken over het percentage van de omzet, over het besteden van de gelden alleen aan film, documentaire en drama, dan wel aan het totale aanbod met uitzondering van sport, evenals over de 60% zeg maar "verplichte winkelnering" bij onafhankelijke producers in ons land. Het CDA kan zich goed vinden in de uitkomsten zoals deze na diverse amendementen in de wet staan. Wel hebben wij enkele vragen over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de wet. De streamers worden via deze wet verplicht om 5% van hun omzet te investeren in Nederlands-/Friestalige producties. Deze informatie leveren zij aan het Commissariaat voor de Media. Hoe kan het Commissariaat de juistheid van de gegevens controleren? Wordt een accountantsverklaring verplicht, zo vragen wij de staatssecretaris”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 2.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Mevrouw Prins van de CDA-fractie heeft meerdere vragen gesteld over de uitvoerbaarheid van de investeringsverplichting en het toezicht daarop. De eerste vraag van mevrouw Prins is hoe het Commissariaat de juistheid van de gegevens kan controleren die de streamers aanleveren. Wordt de accountantsverklaring verplicht, zo luidt haar vraag. Artikel 3.29h, derde lid, van het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om in een ministeriële regeling nadere eisen te stellen aan de stukken die de streamers ter verantwoording dienen aan te leveren bij het Commissariaat. Een accountantsverklaring kan daar een onderdeel van zijn. Dit is dus een interessante suggestie van mevrouw Prins. Ik kan haar toezeggen dat ik deze mogelijkheid in de uitwerking van de ministeriële regeling ook nadrukkelijk mee zal nemen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging In reactie op rapport van het adviescollege-Van Geel ingaan op bundelen van gelden en budgetten (36.176) (T03755)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe de mogelijkheid van het bundelen van de verplicht te investeren gelden van de streamers met de budgetten van de publieke omroep mee te nemen bij de reactie op het rapport van het Adviescollege Publieke Omroep (adviescollege-Van Geel).


Kerngegevens

Nummer T03755
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen audiovisueel product
publieke omroepen
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 4, item 3 - blz. 8.

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Meneer de voorzitter. In september van dit jaar is het rapport Eenheid in veelzijdigheid, een pleidooi voor een weerbaar publiek omroepbestel verschenen. In dit rapport wordt het belang van een onafhankelijke en betrouwbare publieke omroep stevig voor het voetlicht gebracht. Vaststaat dat de publieke omroep hard moet concurreren met de streamers, die aanmerkelijk meer middelen hebben voor de productie van prachtige dure films en dramaseries. Is de staatssecretaris het met onze fractie eens dat het bundelen van de verplicht te investeren gelden van de streamers met de budgetten van de publieke omroep een goede zaak is? Is zij bereid toe te zeggen dat dit onderwerp ook nadrukkelijk aan de orde komt bij het bespreken van het genoemde rapport Eenheid in veelzijdigheid?

Handelingen I 2009-2010, nr. 4, item 10 - blz. 8.

Staatssecretaris Uslu:

“Ik ben nu bij het thema stapeling van middelen. Mevrouw Prins vraagt of ik het met de fractie van het CDA eens ben dat het bundelen van de verplicht te investeren gelden van de streamers met de budgetten van de publieke omroep een goede zaak is. Zij vroeg ook of ik bereid ben toe te zeggen dat dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde komt bij het bespreken van het rapport Eenheid in veelzijdigheid van Pieter van Geel, als voorzitter.

Ik ben het inderdaad eens met de fractie van het CDA dat het bundelen van middelen een goede zaak is. Ik juich publiek-private samenwerking ook toe. Dit kan leiden tot grotere budgetten voor producties en ook tot meer kwaliteit. Daardoor wordt de concurrentiepositie van het Nederlandse aanbod ook beter. Ik ben hierover inmiddels al in gesprek met de publieke omroep. Ik ben ook bereid om dit punt mee te nemen met betrekking tot het rapport van het adviescollege-Van Geel.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Filmmakers betrekken bij evaluatie (36.176) (T03756)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï (PvdD), toe filmmakers te betrekken bij de evaluatie en in het evaluatieplan, dat in het eerste kwartaal van 2024 naar de Eerste Kamer wordt verstuurd, de wijze van betrokkenheid op te nemen.


Kerngegevens

Nummer T03756
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2027
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen audiovisueel product
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 7.

De heer Nicolaï (PvdD):

(…)

“Hoe worden de filmmakers, dus de regisseurs en de scenarioschrijvers, betrokken bij de evaluatie?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 4.

Staatssecretaris Uslu:

“Ja. De evaluatie zal na drie jaar door een onafhankelijk onderzoeksbureau worden uitgevoerd. We gaan een plan opstellen over hoe de evaluatie eruit gaat zien. Dit plan kan ik al in het eerste kwartaal van 2024 naar de Tweede Kamer zenden. Ik zend het plan dan uiteraard ook naar uw Kamer, zodat u uw zienswijze kunt geven. Deze evaluatie zal informatie opleveren over de hoogte van de investeringen, in welke verschillende categorieën producties is geïnvesteerd en hoeveel procent is geïnvesteerd in onafhankelijke producties. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal de doeltreffendheid en de effectiviteit van de investeringsverplichting worden beoordeeld. Helaas zal ik dat niet meer kunnen doen. Dat vind ik echt ontzettend jammer, maar ik hoop dat mijn kritische, cultuurminnende opvolger de evaluatie dan kan doen. In de richting van de heer Nicolaï kan ik zeggen dat wij de sector, waaronder de makers, bij de evaluatie zullen betrekken.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 5.

De heer Nicolaï (PvdD):

“Ik neem aan dat de staatssecretaris klaar was met het blokje over de evaluatie. Daarom kom ik daar even op terug. Ik ben heel blij met haar toezegging dat ze bereid is om bij de evaluatie ook te kijken wat het de filmmakers heeft opgeleverd, maar ik ben benieuwd hoe dat in z'n werk zal gaan.”

Staatssecretaris Uslu:

“Ik begrijp de vraag niet, denk ik.”

De heer Nicolaï (PvdD):

“Nou, ik hoorde de staatssecretaris zeggen: de heer Nicolaï heeft gevraagd om bij de evaluatie ook de makers, dus de regisseurs en de scenaristen enzovoort, te betrekken. Ik ben benieuwd op welke wijze dat dan gaat gebeuren.”

Staatssecretaris Uslu:

“Oké, ik begrijp 'm. U krijgt een evaluatieplan. Ik heb u beloofd om u dat in Q1, dus in het eerste kwartaal van 2024 toe te zenden. In dat plan zal ik aangeven hoe ik de evaluatie zal aanpakken. Dat heb ik op dit moment nog niet paraat. Eerst moet de wet natuurlijk erdoorheen gaan. Dan kan ik een plan maken.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij evaluatieplan verschil investeringsverplichting bij commerciële mediadiensten op aanvraag en lineair meenemen (36.176) (T03757)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks-PvdA), toe om in het evaluatieplan mee te nemen dat de investeringsverplichting enkel geldt voor media-instellingen die commerciële diensten op aanvraag aanbieden en niet geldt voor het aanbieden van lineaire diensten, en te bezien of dit in de toekomst mogelijk aangepast moet worden.


Kerngegevens

Nummer T03757
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen audiovisueel product
investeringsverplichting
mediadiensten
omroepen
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 3.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

(…)

“Dan een aantal vragen over het voorstel. De investeringsverplichting geldt alleen voor een media-instelling die een commerciële mediadienst op aanvraag verzorgt. Dit betekent dat een media-instelling die lineair uitzendt, niet onder deze wet valt. Waarom is deze keuze gemaakt? Waarom niet breder? Omroepen zijn natuurlijk van deze wet uitgezonderd, maar wie zegt dat media-instellingen die op dit moment op aanvraag een commerciële mediadienst verzorgen, dat in de toekomst niet ook lineair gaan doen? Waarom is deze keuze gemaakt? En is dit onderscheid gerechtvaardigd? Wat gebeurt er als een media-instelling straks beide doet, deels lineair, deels op aanvraag? Valt die dan onder deze wet of niet? Bij welk percentage wel en bij welk percentage niet? Graag een reactie.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 9.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Mevrouw Veldhoen vraagt waarom omroepen niet onder de investeringsverplichting vallen. De publieke omroep en de commerciële zenders vallen inderdaad niet onder de investeringsverplichting. De bijdrage van deze partijen aan Nederlands cultureel audiovisueel aanbod is al groot. Commerciële omroepen zijn wettelijk verplicht om minimaal 40% van de zendtijd te vullen met oorspronkelijk Nederlands of Friestalig aanbod. Bij de publieke omroep is het onderdeel van de publieke taak zoals vastgelegd in de Mediawet. Er wordt door de publieke omroep circa 50 miljoen euro besteed aan Nederlandse films, series en documentaires. Grote VOD-diensten van commerciële media-instellingen zoals Videoland van RTL, vallen wel onder de investeringsverplichting.”

De voorzitter:

“Een interruptie van mevrouw Veldhoen.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

“Niet zozeer een interruptie maar een verduidelijking. Mijn vraag was niet waarom omroepen er niet onder vallen, want dat begrijp ik goed. Mijn vraag ging eigenlijk over de situatie waarin media-instellingen ook lineair gaan uitzenden. Het is nu al zo dat bijvoorbeeld Apple TV aangeeft van: op woensdag komt die aflevering van die serie online. Dat begint dan al een beetje te lijken op lineair kijken. Dus ik kan mij best voorstellen dat in de toekomst dit soort platformen ook lineair gaan uitzenden. Waarom is er in het wetsvoorstel niet gekozen voor überhaupt media-instellingen die dit soort diensten aanbieden, of het nou on demand of lineair is? Als media-aanbieders in de toekomst lineair gaan uitzenden, kan het zijn dat ze dan niet meer onder dit voorstel vallen.”

Staatssecretaris Uslu:

“Ik snap de vraag wel, maar ik denk dat wij hebben gedacht: laten we ons echt concentreren op de streamingdiensten. Het is inderdaad zo dat er verschillende manieren zijn en dat er hybride wordt uitgezonden, wat tevens een uitdaging is. We moeten dus zien hoe zich dat ontwikkelt en of dat echt iets is wat we moeten opnemen en moeten verwerken in bijvoorbeeld een wijziging. Ik denk dat we daar ook wel eventjes de tijd voor moeten nemen.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

“Ja, je zou kunnen denken, maar dat is misschien achteraf gepraat, dat het misschien beter was geweest om het open te laten waar het gaat om media-instellingen die dit soort commerciële diensten aanbieden, los van of het on demand of lineair is. Maar goed, dat station is gepasseerd. Is het misschien wel een idee om dit mee te nemen in de evaluatie om te kijken of het nodig is om dit aan te passen in de toekomst?”

Staatssecretaris Uslu:

“Het lijkt me sowieso een goed idee om ook dit onderdeel mee te nemen in het evaluatieplan dat ik u ga toezenden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij wetswijziging streektalen opnemen in artikel 3.29f van de Mediawet 2008 (36.176) (T03758)

De staatssecretaris Cultuur en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Walenkamp (BBB), toe bij de eerstvolgende wetswijziging ‒ waarvoor zo snel als mogelijk een wetsvoorstel zal worden ingediend ‒ ook streektalen, zoals het Nedersaksisch en het Limburgs, in artikel 3.29f van de Mediawet 2008 op te nemen.


Kerngegevens

Nummer T03758
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden drs. P.V.A. Walenkamp MA (BBB)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen audiovisueel product
investeringsverplichting
Limburgs
Nedersaksisch
Kamerstukken Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product (36.176)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 3 - blz. 2.

De heer Walenkamp (BBB):

(…)

“Het Nederlands en het Fries worden dus nu wel beschermd. Heel goed, maar wij hopen dus dat u dat voor die andere streektalen — ik verval in herhaling — ook wil doen. Een investeringsverplichting werkt volgens ons positiever voor de samenleving en de markt dan quota en heffingen. Ziet u dat ook zo of vindt u deze beschermende maatregelen juist zo belangrijk dat u de marktwerking wilt blokkeren? Hoe ziet u die verhouding? Dat lijkt me een dilemma. Is de regering ervan op de hoogte dat dat ook speelt in het maatschappelijk veld en in de markt? Een van de aanbevelingen in het rapport — we hebben het eerder genoemd, onderdeel 7.1.g — was dat het versterken van het gebruiken van het Limburgs in de media zeer wenselijk is. Daar stond ook dat het versterken van het gebruik van het Nedersaksisch in de media zeer wenselijk is. Nog meer reden om dit serieus te nemen. Dan vinden we het toch typisch dat dat blijkbaar in eerdere aanleg, in eerdere vragen niet is meegenomen. Waarom niet? Is de regering bereid om dit alsnog serieus te nemen? Is de regering alsnog bereid om die streektalen — en dan niet alleen de streektalen die ik heb genoemd, maar ook de andere — te helpen?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 6.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Naast dit alles vraagt de heer Walenkamp of de investeringsverplichting ook kan zien op het Nedersaksisch en het Limburgs, omdat deze regionale talen net als het Fries ook zijn erkend op basis van het handvest van de Raad van Europa. Hoewel deze regionale talen een andere positie hebben in het handvest dan het Fries, ben ik toch bereid om toe te zeggen dat in de eerstvolgende wijziging van de Mediawet meegenomen wordt dat artikel 3.29f ook het Nedersaksisch en het Limburgs zal omvatten. Hiermee zal een film zoals De beentjes van Sint-Hildegard, waarin voor een groot deel Twents wordt gesproken, ook kunnen meetellen voor de investeringsverplichting.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 12.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Dan om toch nog heel even een verwarring uit de lucht te halen met betrekking tot de streektalen en regionale talen. Om duidelijkheid te bieden: in dit wetsvoorstel wordt alleen Nederlands en Fries meegeteld. Ik heb het nog even moeten uitzoeken. Als we dit willen uitbreiden naar Nedersaksisch, Limburgs of streektalen, is een wetswijziging nodig. Dit komt omdat we ze formeel een andere status hebben gegeven dan het Fries en het Nederlands. Dat hebben wij gedaan. Als we die willen toevoegen, hebben we echt een wetswijziging nodig.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 4, item 10 - blz. 13.

Staatssecretaris Uslu:

(…)

“Ik kan u toezeggen dat ik mijn best ga doen om dit zo snel mogelijk te wijzigen. De realiteit is dat dit niet binnen een halfjaar kan. Dat is hoe het werkt helaas. Of helaas, het is ook wel goed dat we dat zorgvuldig doen. Dat is een beetje de situatie met betrekking tot het tijdpad van een wetswijziging.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren en Evalueren zorgvuldigheid capaciteitsfixus (36.410 VIII) (T03893)

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Meenen (D66), toe een vinger aan de pols te houden met betrekking tot de zorgvuldige invoering van het instrument van de capaciteitsfixus. De instellingen worden nogmaals op de handleiding van dit nieuwe instrument gewezen. Ook wordt het instrument, de capaciteitsfixus, gemonitord en geëvalueerd. De inspectie is de weg waarlangs de navolging van de wet wordt gemonitord.


Kerngegevens

Nummer T03893
Status openstaand
Datum toezegging 14 mei 2024
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden drs. P.H. van Meenen (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen capaciteitsfixus
internationalisering
onderwijs
Kamerstukken Begrotingsstaten Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2024 en invoeren capaciteitsfixus bachelor of ad-opleiding (36.410 VIII)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 31, item 5 - blz. 6

De heer Van Meenen (D66):

“Voorzitter. Het moge duidelijk zijn dat wij niet het paardenmiddel van het afstemmen van deze buitengewoon belangrijke begroting willen en kunnen inzetten om dit amendement nu te stuiten en de behandeling van de Wet internationalisering in balans af te wachten, temeer omdat de instellingen heel duidelijk maken dat zij dit instrument op korte termijn willen inzetten. Dat begrijpen wij. Maar om dit zorgvuldig te kunnen doen vragen wij de minister, totdat beide Kamers het amendement bij een wetsbehandeling, bijvoorbeeld van de Wet internationalisering in balans, integraal hebben kunnen wegen, om de inzet van dit nieuwe selectiemiddel bij een opleidingstraject c.q. een instelling te toetsen dan wel te laten toetsen door een door de minister aan te wijzen bestaande instantie. Deze toetsing heeft betrekking op de passendheid en de noodzakelijkheid om het legitieme doel te bereiken en op de zorgvuldigheid in de uitvoering. Pas na expliciete instemming zou het instrument ingezet kunnen worden. Graag zien we een toezegging van de minister.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 31, item 5 - blz. 11

Minister Dijkgraaf:

“Ik kan het volgende toezeggen. Ik kan de instellingen nadrukkelijk wijzen op hun verantwoordelijkheden. Ik kan hun vragen een expliciete afweging van de grondrechten te betrekken bij hun besluit tot instelling van een capaciteitsfixus in zo'n traject. Ik ga het instrument op die trajecten dan ook actief monitoren: hoe gaat men dit in de praktijk gebruiken? Als ik signalen oppik dat die fixus wordt ingesteld in strijd met de WHW, kan ik daar onmiddellijk de inspectie over informeren. Ik kan ook, heel belangrijk, de vinger aan de pols houden en het instrument evalueren terwijl het in werking komt.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 31, item 5 - blz. 11-12

Minister Dijkgraaf:

(…)

“Laat ik één ding zeggen als het gaat over toegankelijkheid. Op dit moment zijn er studies die twee trajecten hebben: een Nederlandstalig en een Engelstalig. Een universiteit of hogeschool kan een fixus opleggen, maar alleen over het totaal. Je kunt dus alleen zeggen "er komt een x-aantal studenten", maar niet hoe ze verdeeld worden over de twee trajecten. Daarmee is er natuurlijk de zorg dat er een verdringing plaatsvindt van de mogelijkheden voor Nederlandse studenten, omdat er in potentie nu eenmaal veel meer buitenlandse studenten zijn dan Nederlandse studenten. We moeten daar niet naïef in zijn. Stel dat we alle opleidingen in het Engels zouden hebben. Dan krijgen we een enorm probleem, want dan zal er overal een fixus moeten komen, omdat we niet de capaciteit hebben om aan alle Europese studenten college te geven. Als het instrument op een legitieme manier wordt toegepast, kan het helpen om juist voor Nederlandse studenten de toegankelijkheid te waarborgen om deel te nemen aan het hoger onderwijs. Daarmee zie ik het ook als een element voor de waarborging van de toegankelijkheid. Daarom zit het ook in mijn wetsvoorstel. Nogmaals, ik begrijp de vraag. Ik wil ook de toezegging doen om als dit element van de wet vooruitloopt, het heel nadrukkelijk te monitoren en te evalueren.”

Mevrouw Geerdink (VVD):

“Dank voor de beantwoording. Ik kijk even naar wat u nu precies toezegt, ook om het voor mezelf goed te begrijpen. Eigenlijk zegt u toe dat u de universiteiten gaat wijzen op iets dat te maken heeft met zorgvuldigheid en het nemen van verantwoordelijkheid, maar eigenlijk hebben ze die verantwoordelijkheid nu ook al, als ze nu capaciteitsfixus voor de gehele opleiding doen. Ik kijk even naar de heer Van Meenen. Je doet het niet zomaar. Ook als je het via een traject doet, doe je het op een verantwoorde wijze. Mijn vraag is: begrijp ik dat goed? Als ik het op die manier mag begrijpen, dan is dat een toezegging om goed op te letten. Dat lijkt mij sowieso een goed element. Daarmee zorgt het dus niet voor vertraging.”

Minister Dijkgraaf:

“Ik zie dit niet als vertraging. Ten eerste is het goed om de instelling erop te wijzen dat dit een nieuw instrument is. Het is goed om daar nog een keer de handleiding onder de aandacht te brengen. Twee. Het monitoren en evalueren doen we terwijl het instrument wordt ingezet. Ik denk dat we hier ook met zorgvuldigheid naar moeten kijken. Natuurlijk hoop ik dat de Wet internationalisering in balans snel door beide Kamers wordt aangenomen, maar je weet het nooit. Mevrouw Geerdink zei: dit is een taai en traag traject, terwijl ondertussen de wereld verandert, ook de internationalisering. Daarom is het volgens mij goed om deze waarborg toch toe te zeggen. Mochten we in de situatie zitten dat lange tijd alleen dit instrument beschikbaar is, dan is het natuurlijk wel heel erg belangrijk dat we het heel zorgvuldig blijven monitoren en evalueren. Ik denk dat de zorg van de heer Van Meenen zit bij een situatie waarin het geen onderdeel wordt van het grotere pakket. Dat moeten we allemaal nog zien, terwijl we nu weten dat dit in de wet zit. Als deze wet door u wordt aangenomen, dan is dit een instrument dat beschikbaar is. Ik ga zo iets zeggen over de termijn waarop het beschikbaar is. Ik denk dat het wel belangrijk is om vooraf aan de instelling duidelijk te maken: ga ermee om volgens de waarborgen die in de wet staan. Vanuit het ministerie monitoren wij zorgvuldig hoe het daadwerkelijk wordt ingezet.”

Mevrouw Geerdink (VVD):

“Nu triggert de minister mij. U gaat zo meteen iets zeggen over de invoering. Misschien kunt u dat nu even doen?”

De voorzitter:

“De minister komt straks op zijn eigen tempo bij zijn inhoud.”

Minister Dijkgraaf:

“Laat ik mevrouw Geerdink zeggen dat de toezegging die ik net heb gedaan op geen enkele manier effect heeft op het invoeringstraject van dit amendement.”

De heer Van Meenen (D66):

“Het is goed dat dit helder wordt, want dat leek in de eerste termijn even een misverstand te zijn tussen mevrouw Geerdink en mij. Dat hadden we al rechtgezet. Gelukkig bevestigt de minister dat. Ik denk dat ik ook de partij namens wie ik mag spreken wel kan overtuigen dat dit een toezegging is die in ieder geval rechtdoet aan de zorg. Er wordt eigenlijk gaandeweg gemonitord. Ik wil graag nog één keer horen dat als er een situatie is waarin er aarzelingen of twijfels zijn over de zorgvuldigheid, de rechtmatigheid of de omgang met grondrechten, er ook een melding bij de inspectie komt. Dat is in mijn ogen net zo goed een externe instantie, in ieder geval niet zijnde de minister zelf. Die instantie kan dan eventueel ook maatregelen nemen. Heb ik dat goed beluisterd?”

Minister Dijkgraaf:

“Absoluut. De inspectie is de weg waarlangs we de navolging van de wet monitoren. Ik denk dat het volgende belangrijk is. Daar zit ook de zorg. Dit is een nieuw instrument. Er wordt dus nieuw beleid gemaakt. Hebben we de vinger aan de pols om te kijken hoe dit wordt gedaan en zorgen we ervoor dat de weg naar de inspectie ook snel gevonden gaat worden? Dat is een toezegging die ik kan doen.”


Brondocumenten


Historie

  • 14 mei 2024
    toezegging gedaan