Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Totaaloverzicht januari 2018)



Dit is het rappel tot 01-01-50.

 




Toezegging Nieuwe definities (26.671/30.036) (T00476)

Minister Donner zegt toe bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering te zullen bekijken of daar definities in moeten worden opgenomen voor termen als “gegevens” en “geautomatiseerd werk”.


Kerngegevens

Nummer T00476
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2006_7
Status voldaan
Datum toezegging 30 mei 2006
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen computercriminaliteit
strafvordering
Kamerstukken Goedkeuring Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (30.036 (R1784))
Computercriminaliteit II (26.671)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 1346

Blz. 1348

(…)

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): (…) In het voorlopig verslag is door mijn fractie de vraag gesteld of de definities van ’’gegevens’’ (artikel 80quinquies van het Wetboek van Strafrecht) en ’’geautomatiseerd werk’’ (artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht) niet ook in de betekenissentitel van het Wetboek van Strafvordering zouden moeten worden opgenomen. De minister antwoordt daarop op pagina 6 van de memorie van antwoord dat hem uit de praktijk niet bekend is dat er problemen ontstaan doordat een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering ontbreekt. Dat moge zo zijn, maar zou het uit een oogpunt van wetsystematiek geen aanbeveling verdienen om de definities bij een eerstvolgende wijziging van het Wetboek van Strafvordering toch in dat wetboek op te nemen? Graag een reactie van de minister.

(…)

Blz. 1351

Minister Donner: (…) Mevrouw Broekers, u vroeg allereerst naar de wenselijkheid om termen als ’’gegevens’’ en ’’geautomatiseerd werk’’, gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht, ook in het Wetboek van Strafvordering te definiëren. Welnu, de oorzaak van de discrepantie is het feit dat de begrippen indertijd bij amendement in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen, zonder dat het Wetboek van Strafvordering aan de orde was. Het hoeft evenwel geen problemen op te leveren. In de stukken gaf ik al aan dat het mij niet bekend is dat er problemen zijn ontstaan door het ontbreken van een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering. De begrippen worden kennelijk gehanteerd in de betekenis zoals die in het Wetboek van Strafrecht wordt gegeven. Tegelijkertijd ben ik het met u eens dat wij met oog op de systematiek moeten bezien of het nodig is om een gelijkluidende definitie op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Mag ik u toezeggen dat wij bij de algemene herziening van het Wetboek van Strafvordering zullen bezien of hiervoor aanleiding is en, zo ja, hoe het opgelost kan worden?


Brondocumenten


Historie







Toezegging Codering gegevens (30.164/30.327) (T00498)

De minister van Justitie zegt toe in discussie te gaan over de manier waarbij het inzicht in de waarde van de gegevens wordt vergroot door het daaraan toekennen van een kwalificatie, een codering.


Kerngegevens

Nummer T00498
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_27
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof.dr. U. Rosenthal (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, [36] – 1120

De heer Rosenthal (VVD):

Ik kom dan toe aan mijn tweede punt. Ik wil de minister dankzeggen voor wat ik beschouw als een toezegging. Daarmee probeer ik mij zorgvuldig uit te drukken en uit te gaan van betrouwbaarheid. Ik ga er namelijk vanuit dat de minister met een welwillende houding met Binnenlandse Zaken, de korpsbeheerders, justitie en politie in discussie wil gaan, ja, dat hij zelfs tot een gedachtewisseling wil komen over de waarde van politiegegevens en vooral over het expliciteren van de waarde daarvan door middel van codering. Voor de goede orde herhaal ik dat het wat mij betreft vooral gaat om de problematiek van het veredelen van de zogenaamde zachte gegevens voor het handhaven van de openbare orde en het bestrijden van criminaliteit en terrorisme.

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36-1123

De minister van Justitie Hirsch Ballin:

Over de opmerkingen van de heer Rosenthal kan ik kort zijn. Ik dank hem voor zijn instemmende opmerkingen over het zojuist besproken uitgangspunt. Hij heeft inderdaad goed begrepen dat ik toezeg dat wij de discussie over het punt dat hij naar voren heeft gebracht, zullen aangaan. Dan doel ik op de manier waarbij het inzicht in de waarde van de gegevens wordt vergroot door het daaraan toekennen van een kwalificatie, een codering. Ik gebruik nog maar even de woorden die de heer Rosenthal gebruikt bij deze toezegging. Inderdaad ging het om het aangaan van de discussie. Het leek er even op dat de toezegging geleidelijk aan groeide. Hij gebruikte ook nog het woord ’’welwillend’’ erbij, noemde de minister van Binnenlandse Zaken en andere betrokkenen. Dat zijn allemaal ingrediënten, want een discussie aangaan is uiteraard van mijn kant heel serieus bedoeld, zonder dat ik op dit moment kan toezeggen dat, na dit allemaal bekeken te hebben, de conclusie wordt dat dit het best mogelijke idee is. Ik vind het de moeite waard, zeker in het perspectief dat ook door anderen werd geschetst in het kader van het belang van de gegevensverwerking.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rubricering politiegegevens (30.164/30.327) (T00499)

De minister van Justitie zegt toe de Kamer te informeren over de toepassing van de wet op de punten waar in het debat sprake van was. De minister van Justitie zegt de Kamer bovendien een brief toe waarin hij zal ingaan op de rubricering.


Kerngegevens

Nummer T00499
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_28
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1123

Minister Hirsch Ballin:

Als wij ervan uitgaan dat het kalenderjaar 2008 het eerste jaar is dat deze wet al werkt, zeg ik graag toe dat wij na ommekomst daarvan – in verband met het jaarverslag van het College van procureurs-generaal – een bericht zullen geven over de toepassing van deze wet op de punten waarop onze gedachtewisseling van zo-even betrekking had. Op de rubricering zal ik nog specifiek in een brief ingaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gebruik ontlastende informatie (29.743) (T00501)

Bij de toetsing van de wet zal worden nagegaan hoe wordt omgegaan met de kwestie van de ontlastende informatie als er geen corrigerend ambtsbericht is uitgebracht.


Kerngegevens

Nummer T00501
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_3
Status voldaan
Datum toezegging 12 september 2006
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen afgeschermde getuigen
informatie
Kamerstukken Afgeschermde getuigen (29.743)


Uit de stukken

blz. 1831-1832

De heer Van de Beeten (CDA): Ik kom nog even te spreken over de kwestie van de ontlastende informatie. Dat is een lastig punt waarop de minister zeer uitvoerig en verhelderend is ingegaan. Hij heeft mij echter nog niet geheel overtuigd met zijn betoog. Hij heeft erop gewezen dat AIVD-medewerkers, zodra vastgesteld wordt dat de informatie in een ambtsbericht niet juist is, een corrigerend ambtsbericht uitbrengen. Het zou ook vreemd zijn als zij dat niet deden. Dit neemt echter niet weg dat zich een situatie kan voordoen waarin dat niet gebeurt en de rechtercommissaris vaststelt dat het niet gebeurt. De rechtercommissaris wordt dan wel met een probleem geconfronteerd waarvoor hij de verantwoordelijkheid op zich moet nemen.

blz. 1834

Minister Donner: De heer Van de Beeten noemde de bewijskracht ten aanzien van de verdachte. Hij zei dat ontlastende informatie wellicht de positie van andere verdachten kon betreffen, maar het gaat om het ambtsbericht en niet om de informatie die daarachter zit. Het ambtsbericht speelt nu juist een rol in de zaak tegen de ene verdachte. Het heeft geen gewicht in een proces tegen andere verdachten. Bovendien zal een betrokkene zich de ontlastende elementen die de heer Van de Beeten noemt, ook wel herinneren. Een getuige kan zeggen: dit tapverslag kan volstrekt geen betrekking hebben op mij omdat ik toen en toen daar niet was. Als dat gebeurt, kan de rechtercommissaris die stelling onderzoeken. Het doet er niet toe of de ene of de andere verdachte dat zegt. In een dergelijke situatie kan men met de mededeling terugkomen dat de stelling niet kan worden geverifieerd. In het andere geval heeft dat net zo’n effect. In hoeverre dergelijke informatie daadwerkelijk een rol speelt, moet juist blijken uit de bevindingen van de commissie van toezicht op dit terrein. Ik ben bereid om toe te zeggen dat wij de wet, zo die wordt gebruikt, over een aantal jaar zullen toetsen om na te gaan of dit punt is voorgekomen. Daar kan uw uitleg van de wettelijke bepalingen in meespelen. Ik heb mijn uitleg daarvan gegeven. Ook die is primair. Het gaat in dezen om wetgeving. Wij hebben daarop de toelichting gegeven. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen in hoeverre de ruimte die er volgens u in zit, echt in zit. Mij lijkt dat die er niet in zit.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Themaverwerking (30.164/30.327) (T00502)

De minister van Justitie zegt toe de Kamer inzicht te geven in de mate waarin de themaverwerking wordt toegepast. De minister zal nog nader bepalen in welk onderdeel van de verantwoordingsstukken dit een plaats krijgt.


Kerngegevens

Nummer T00502
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_30
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. I.Y. Tan (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Opmerking

31200 VI, D. De Wet is per 1 januari 2008 in werking getreden. Aan het College van procureurs-generaal zal worden gevraagd om in het eerste kwartaal 2009 inzicht te geven over de mate waarin de themaverwerking in 2008 heeft plaatsgevonden.

Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1122

Mevrouw Tan (PvdA):

Het hete hangijzer is en blijft de themaverwerking. Wij hebben grote twijfels bij de noodzaak van deze themaverwerking gelet op de andere mogelijkheden die de overheid heeft. De minister heeft gezegd dat deze noodzaak er naar zijn mening wel is. Dan blijven wij dus ook steken op een welles-nietesdiscussie. Het punt is dan ook hoe wij de afweging verder moeten maken. Onder andere de heer Franken heeft namens het CDA verzocht om de waarborgen voor de audits en de externe toetsing gericht op de themaverwerkingen toe te passen. Kan dit een toezegging zijn? Wanneer krijgen wij daarover rapportages, zodat wij deze bij de begrotingsbehandeling kunnen bespreken om te bezien hoe de themaverwerkingen in de praktijk uitpakken? Ik denk dat wij dan een heel eind kunnen komen. Wij horen heel graag wat de minister daarover in tweede termijn te melden heeft.

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1123 / 4

Minister Hirsch Ballin:

De themaverwerking zal aan de orde kunnen komen, al dan niet in relatie tot het veld van de bijzondere opsporingsbevoegdheden en de wijze waarop het Openbaar Ministerie daarmee werkt. Ik moet echter bezien wat het goede kader is voor een rapportage over de aantallen verwerking van de politie in verband met de wat gecompliceerde beheersstructuur van de politie. De vraag van mevrouw Tan is duidelijk en het is ook duidelijk dat ik de Kamer op een gegeven moment inzicht moet geven in de mate waarin dit wordt toegepast. Dit zeg ik graag toe, met de aantekening dat ik zal nagaan in welk onderdeel van onze verantwoordingsstukken dit een goede plaats kan krijgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meerwaarde regeling afgeschermde getuigen (29.743) (T00508)

Bij de toetsing van de regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen zal gekeken worden wat de meerwaarde van deze regeling ten opzichte van andere methoden is.


Kerngegevens

Nummer T00508
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_4
Status voldaan
Datum toezegging 12 september 2006
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. D.J.B. de Wolff (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen afgeschermde getuigen
getuigen
Kamerstukken Afgeschermde getuigen (29.743)


Uit de stukken

blz. 1830

Mevrouw De Wolff (GroenLinks): Uit de 5 septemberarresten van de Hoge Raad valt niet op te maken dat er behoefte bestaat aan een afgeschermde procedure voor het horen van AIVD-getuigen. Dat wil overigens niet zeggen dat die behoefte er niet is. In ieder geval lijkt die in die arresten niet gedetecteerd te zijn. Veel meer kunnen wij over die arresten op dit moment niet zeggen. Met het wetsvoorstel wil de minister de mogelijkheid scheppen om achter een ambtsbericht van de AIVD te kijken en dat in een bijzondere procedure voor een bijzondere rechter-commissaris. De bedoeling hiervan is d betrouwbaarheid van de ambtsberichten beter te unnen onderzoeken. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het ambtsbericht door deze procedure een zwaardere status zal krijgen. Uiteraard krijgt het geen dwingende bewijskracht, zelfs niet als het door de centrifuge van de afgeschermde procedure is gegaan, maar onwillekeurig krijgt het wel een zwaardere status als de rechter-commissaris de gelegenheid heeft gekregen om achter dit ambtsbericht te kijken en de betrouwbaarheid daarvan te onderzoeken.

blz. 1833

Minister Donner: Mevrouw De Wolff stelde dat de uitspraak van de Hoge Raad juist onderstreept dat er geen behoefte is aan de regeling. Dat de rechter heeft gezegd dat er eventueel achter het ambtsbericht moet worden gekeken, bevestigt het nut van deze regeling. Ik ben gaarne bereid om de Kamer toe te zeggen dat, als deze regeling wordt aanvaard, over een aantal jaren zal worden bezien in hoeverre die wordt toegepast en of deze meerwaarde heeft. Er kan dan ook worden onderzocht of in de praktijk vanwege de moeilijkheden van deze regeling vooral gebruik wordt gemaakt van andere methoden


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur zullen het stellen van eisen aan nevenfuncties voor functionarissen van instellingen op het gebied van rechtspleging en het gebruik van expertise van Nederlandse inspecties betrokken worden (31.568) (T01223)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe om bij de eerder toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur (T01031) het stellen van eisen aan nevenfuncties voor functionarissen van instellingen op het gebied van rechtspleging en het gebruikmaken van expertise van Nederlandse inspecties te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01223
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Nederlandse expertise
nevenfuncties
staatkundige vernieuwing
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1583

Van Bijsterveld (CDA):

Een van de uitdagingen bij het ontwerpen van de voorstellen van de voorliggende consensusrijkswet op het gebied van rechtspleging is zonder twijfel het vinden van de echt passende institutionele structuur. Een structuur die aan de ene kant aansluit bij wat gangbaar is op de betreffende gebieden en aan de andere kant rekening houdt met de bijzondere omstandigheden van de gebieden waarvoor die wetgeving moet gelden. Daar komt de uiteenlopende staatkundige positie nog eens bij. Het is in onze ogen daarom goed dat wordt voorzien in een evaluatie op de termijn van vijf jaar. Onze vragen spitsen zich dan ook toe op die evaluatie.

De CDA-fractie leest in de wetsontwerpen aan de ene kant een bewuste poging om extra compensatie te bieden voor factoren die vanwege de kleinschaligheid juist nadelig kunnen zijn voor het goed functioneren van de betreffende instellingen. Aan de andere kant ziet zij een bewuste poging om de lokale inbedding te bevorderen en sterker te maken. Het gaat dan om het creëren van onverenigbaarheden van functies, of juist niet, het stellen van opleidingseisen, of juist niet, de caribisering of juist de inzet van Nederlandse functionarissen. Of daarin een goede balans is gevonden of zal worden gevonden, valt nu nog moeilijk te zeggen. Dit lijkt de CDA-fractie bij uitstek een zaak die in de evaluatie aan de orde zou moeten komen. Is de regering van plan deze zaken mee te nemen in de evaluatie?

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1602

Minister Hirsch Ballin:

Dan kom ik bij een vraag van mevrouw Van Bijsterveld: worden bij de evaluatie van de wetgeving over vijf jaar ook de wettelijke eisen betrokken die gesteld zijn met het oog op een goed functioneren van de instellingen? Als ik haar goed begrepen heb, doelde mevrouw Van Bijsterveld met name op de eisen die tot doel hebben een zeker evenwicht te brengen in de Caribische en, voor zover ik begrepen heb, westerse werkwijze. Heb ik dat goed genoteerd, mevrouw Van Bijsterveld?

Van Bijsterveld (CDA):

Nederlandse werkwijze.

Minister Hirsch Ballin:

Het was genoteerd als ″westerse werkwijze″. Dan had ik willen opmerken dat de Caribische delen van het Koninkrijk ten westen van Nederland liggen, zij het dat sommigen dan misschien bezorgd zullen kijken als ik de werkwijze in ons land als ″oosterse werkwijze″ aanduid. In ieder geval zijn er bepaalde verschillen in gewoonte bij het stellen van eisen aan nevenfuncties. Voor een deel hebben die te maken met de andere schaal van de samenleving. Wij zijn in ieder geval voornemens om elementen als het stellen van eisen aan nevenfuncties en het gebruikmaken van de expertise van Nederlandse inspecties bij de evaluatie te betrekken. Deze elementen hebben tot doel de kwaliteit van de wijze van werken te verhogen en er een soort peer-reviewelement in te brengen door te kijken hoe het aan de ene kant gaat en hoe aan de andere kant. Daarom is het belangrijk om zulke elementen bij de evaluatie mee te nemen. Ik denk dat het precies die vergelijking van criteria is waarop mevrouw Van Bijsterveld doelde. Dan zeg ik dat graag toe, inclusief het aspect van de opleidingseisen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De regering zegt toe bij de evaluatie van de BES-eilanden in het Nederlandse staatsbestel en bij de beoordeling of de LGO-status behouden moet blijven ook de vreemdelingenwetgeving te betrekken (32.282) (T01235)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe bij de evaluatie van de BES-eilanden in het Nederlandse staatsbestel en bij de beoordeling of de LGO-status behouden moet blijven ook de vreemdelingenwetgeving te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01235
Status voldaan
Datum toezegging 28 september 2010
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Caribisch Nederland
LGO
Vreemdelingenwet
Kamerstukken Wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES (32.282)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 1 - blz.

Strik (GroenLinks):

Wij vragen ons echter wel af of inderdaad voldoende is aangetoond dat één vergunningsstelsel zal leiden tot een toevloed aan migranten aldaar. Daarom vroeg ik ook in de schriftelijke behandeling naar het verschil met Frankrijk. In Guadeloupe, Frans Guyana, hebben we één stelsel. Mensen die daar een vergunning krijgen, kunnen ook naar Nederland. De regering zegt dat deze situatie niet is te vergelijken met die van de BES-eilanden, omdat daar sprake is van een veel hoger voorzieningenniveau en vanwege het feit dat ze geen toegang hebben tot de arbeidsmarkt in Europa. Ik vind het argument van het voorzieningenniveau een beetje gek. Je kunt immers zeggen dat dit zou moeten betekenen dat daar sprake is van een grote toevloed aan migranten van de Caribische gebieden om in elk geval daar gebruik te kunnen maken van dat hoge voorzieningenniveau. Gebeurt dat dan niet? Is dat niveau veel hoger dan dat op de BES-eilanden? Graag wil ik een nadere toelichting. Waarom zijn die twee situaties niet met elkaar te vergelijken, zeker als wij bijvoorbeeld ook zouden kiezen voor een beperkte toegang op de arbeidsmarkt binnen de EU?

De regering maakt liever een vergelijking met Mayotte, een wat autonomer gebied waar ook veel illegalen zouden zijn. Voor dat gebied geldt een ander vergunningstelsel waardoor mensen niet kunnen doorreizen naar Frankrijk. In de memorie van antwoord lezen wij dat Mayotte vorige week in de EU de status van ultra perifeer gebied heeft gekregen.

Ik kom terug op de vraag naar de bescherming op de BES-eilanden. Een UPG betekent ook dat de Europese richtlijnen voortaan op Mayotte van toepassing zijn. De BES-eilanden zouden, gelet op de schaal, vergelijkbaar zijn met Mayotte. De openbare lichamen, de BES-eilanden, liggen echter veel dichter bij Nederland. Zij vallen onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering. Ligt een UPG-status dan niet meer voor de hand dan de status van overzees gebied? Graag hier een nadere toelichting op. Dat zou namelijk betekenen dat wij de Vreemdelingenwet 2000 in zijn geheel zouden moeten toepassen op de BES-eilanden. Dan zou er sprake zijn van een meer uniforme toepassing.

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 21

Minister Hirsch Ballin:

Wij zullen uiterlijk na vijf jaar nader bezien of voor de BES-eilanden de overgang naar de UPG-status kan worden gemaakt. Als consequentie zou dit de volledige en rechtstreekse toepassing van het EU-recht hebben dat nu alleen in beperkte mate van toepassing is. Hetzelfde geldt trouwens voor de Caribische landen van het Koninkrijk. Op zich bestaat die mogelijkheid in het kader van de afspraken die bij het Verdrag van Lissabon zijn gemaakt. Het voornemen van het zittende kabinet is echter om vijf jaar te nemen om dit nader te beoordelen. Uiteraard kunnen er altijd omstandigheden zijn ter beoordeling van de regeringen daar en hier die aanleiding geven tot een nadere afweging. Dit is van belang omdat in ieder geval bij de Arubaanse regering de wens bestaat om die overgang te maken.

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 22-23

Strik (GroenLinks):

Het antwoord op mijn vraag om te onderbouwen waarom het kabinet heeft gekozen voor twee vergunningstelsels naast elkaar, was mij niet geheel duidelijk. Ik heb gewezen op het voorbeeld van Frankrijk. Levert de situatie in Frankrijk nu problemen op? De minister heeft zelf aangegeven dat wat betreft het voorzieningenniveau op Frans Guyana en Guadeloupe, waar een vergunningstelsel geldt dat hetzelfde is als dat voor het Europese deel van Frankrijk, er geen sprake is van een aanzuigende werking, niet alleen in de zin van het doorreizen naar Europa, maar ook niet in de zin dat de eilanden daar worden overbevolkt. Waarom is het kabinet er dan van uitgegaan dat er in het onderhavige geval wel sprake zou kunnen zijn van die werking, dit terwijl het voorzieningenniveau op die Franse eilanden nog hoger is dan dat op de BES-eilanden? Ook daarvan heeft het kabinet namelijk al aangegeven dat het daar nog niet zo hoog is als de levensstandaard zou rechtvaardigen. Kortom, waarom kiest het kabinet dan voor zo’n separaat stelsel?

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 24-25

Minister Hirsch Ballin:

Dan de LGO- en de UPG-status en de vraag naar de vergunningenstelsels van mevrouw Strik. In dit stadium van de ontwikkeling van de wetgeving voor de BES-eilanden zijn er veel separate regelingen. Daarbij is de vreemdelingenwetgeving geen uitzondering. Wie de Staatsbladen van 1 oktober gaat bekijken, staat heel wat te wachten. Het zal de omvangrijkste collectie Staatsbladen zijn uit de geschiedenis van het Koninkrijk. Op 1 oktober worden immers alle wetten in het Staatsblad geplaatst die voor de BES-eilanden van kracht zullen zijn, inclusief wetboeken die speciaal voor de BES-eilanden van kracht zijn. Op dit terrein zal dus een aparte regeling gelden. Dat spoort ook met de afgesproken stapsgewijze integratie van de BES-eilanden. Aan de hand van de ervaringen in de komende jaren moet niet alleen worden beoordeeld of de LGO-status behouden moet blijven, ook op andere terreinen moet mogelijk een verdere ontwikkeling van de wetgeving en wellicht opheffing van bijzondere wetten voor de BES-eilanden aan de orde komen. Ik zeg de Kamer graag toe dat dit ook voor de vreemdelingenwetgeving zal worden bekeken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie wetsvoorstel DNA-verwantschaponderzoek (32.168) (T01437)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Schrijver (PvdA), toe dat hij het wetsvoorstel over vier jaar zal evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01437
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 juli 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Prof.mr. N.J. Schrijver (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen DNA-verwantschapsonderzoek
evaluaties
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 32168, C, p. 7

"In verband met de grote mate van gevoeligheid van het verwantschapsonderzoek en de onzekerheid over de precieze effecten daarvan in de praktijk, achten de leden van de PvdA-fractie het van groot belang om over een evaluatie te kunnen beschikken na drie jaren ervaring met deze wet. Zij vragen of de regering bereid is een dergelijke evaluatie toe te zeggen. Deze vraag beantwoord ik positief. Wel wil ik de evaluatie van de introductie van dit nieuwe type DNA-onderzoek één jaar later laten uitvoeren dan de leden van de PvdA-fractie voorstellen. Na vier jaar zullen er meer strafzaken zijn waarin dit instrument als opsporingsmiddel zal zijn gebruikt en kan als gevolg daarvan een grondiger beeld van de doeltreffendheid en de effecten van dit instrument worden gegeven dan na drie jaar. De termijn van vier jaar sluit ook meer aan bij de termijn van vijf jaar die volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving het meest in de rede ligt voor het houden van een evaluatieonderzoek."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 47

De heer Schrijver (PvdA):

"Mijn fractie acht het, in verband met de grote mate van gevoeligheid van het verwantschapsonderzoek en de onzekerheid over de precieze effecten daarvan in de praktijk, van groot belang om over een evaluatie te kunnen beschikken na drie jaar ervaring met deze wet. Wij hebben daar schriftelijke vragen over gesteld. Weliswaar heeft de minister een dergelijke evaluatie niet na drie jaar toegezegd maar wel na vier jaar. Wij kunnen dit billijken om de redenen die hij heeft gegeven en danken de minister voor deze toezegging."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 65-66

Minister Opstelten:

"De heer Schrijver heeft gevraagd om te evalueren. Ik heb gezegd dat wij dit graag zullen doen, maar op een termijn waarna wij echt iets te evalueren hebben. Misschien is dit een punt waarop je zowel in de toepassing als in de jurisprudentie kunt toetsten en in de evaluatie meenemen."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 69

De heer Schrijver (PvdA):

"Wij waren er ook op uit om een toezegging te krijgen dat de wet grondig geëvalueerd zal worden. De minister heeft inderdaad toegezegd om dat na vier jaar te ondernemen en die evaluatie ook breed in te zetten. "


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren ontwikkelingen rechtspraak EHRM inzake overgangsrecht (32.890) (T01614)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Van Bijsterveld, toe de Kamer op de hoogte te houden van eventuele ontwikkelingen in de rechtspraak van het EHRM op het gebied van het overgangsrecht, met gevolgen voor strafzaken waarin wat de verjaringsregeling betreft overgangsperikelen spelen.


Kerngegevens

Nummer T01614
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen overgangsrecht
rechtspraak
verjaring
Kamerstukken Aanpassing verjaringstermijn voor misdrijven (32.890)


Opmerking

(voor zover betrekking hebbend op wetsvoorstel 32.890)

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 17

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Mijn derde punt is het gekozen regime van het overgangsrecht. De regering stelt zich naar ons oordeel terecht op het standpunt "eens verjaard, blijft verjaard". Er is echter niet gekozen voor een systeem waarin de nieuwe regeling ingaat voor strafbare feiten die nog gepleegd gaan worden. Het voorstel wordt namelijk meteen van toepassing op reeds gepleegde strafbare feiten waarvan op het moment van de inwerkingtreding ervan de verjaringstermijn nog niet is verlopen. De CDA-fractie is ervan overtuigd geraakt dat de nadere argumentatie van de regering en de analyse van de rechtspraak van de Hoge Raad en het EHRM dat rechtvaardigen. Wij zijn overtuigd door de beantwoording van regering. Zij heeft in haar beantwoording ook vermeld dat een nieuwe uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens mogelijk consequenties heeft voor het omgaan met het overgangsrecht voor dit type wetgeving. Er kan namelijk ook worden verdedigd dat de uitspraak wel ruimte laat voor twijfel. Kan de regering toezeggen om deze Kamer te informeren over deze kwestie als hier op termijn meer zicht op bestaat? Als de rechtspraak van het Europees Hof voorde Rechten van de Mens of van de Hoge Raad anders uitpakt, welke conclusie trekt de regering daar dan uit, ook ten aanzien van dit wetsvoorstel?

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 51

Minister Opstelten: Mevrouw Van Bijsterveld heeft gevraagd of ik de Kamer op de hoogte wil houden van eventuele ontwikkelingen in de rechtspraak van het Europese Hof op het gebied van het overgangsrecht. Zij is ingegaan op de jurisprudentie, en met name op het arrest-Scoppola. Tot mijn genoegen onderschrijft zij mijn zienswijze dat deze uitspraak niet leidt tot een ander overgangsrecht dan is voorzien in het wetsvoorstel. Graag doe ik in dit verband de toezegging, deze Kamer op de hoogte te houden indien zich ontwikkelingen in de jurisprudentie voordoen met gevolgen voor strafzaken waarin wat de verjaringsregeling betreft overgangsperikelen spelen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 52

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Heel veel dank voor de toezegging van de minister om de Kamer te informeren over de consequenties van rechtspraak van het Europees Hof over de overgangstermijn, voor zover betrekking hebbend op dit wetsvoorstel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evalueren werking wetsvoorstel (32.890) (T01615)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Van Bijsterveld, toe de werking van onderhavig wetsvoorstel in de praktijk te analyseren.


Kerngegevens

Nummer T01615
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
verjaring
Wetboek van Strafrecht
Kamerstukken Aanpassing verjaringstermijn voor misdrijven (32.890)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 17

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Wij zijn tevreden met de toezegging van de regering aan ons adres om de werking van dit voorstel in de praktijk te analyseren. Kan de regering aangeven hoe zij de evaluatie wil uitvoeren en op welke termijn de Kamer een zinvolle analyse kan verwachten?

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 51

Minister Opstelten: Mevrouw Van Bijsterveld heeft gevraagd hoe het door mij toegezegde evaluatieonderzoek met betrekking tot dit wetsvoorstel vorm kan krijgen. Een heel concreet antwoord op die vraag moet ik nog schuldig blijven, aangezien ik daarover nog in overleg moet treden met het WODC. We zullen representatieve gegevens moeten zien te selecteren over zaken die zouden kunnen verjaren als deze wet niet in werking zou zijn getreden, zaken die met deze wet wel worden opgepakt. Dan kunnen we iets zeggen over de effectiviteit van de nieuwe wetgeving. Ik meen dat een dergelijk beeld wel kan worden gegeven na verloop van een evaluatie van vijf jaar.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 55

Minister Opstelten: Aan mevrouw Van Bijsterveld heb ik toegezegd dat wij inderdaad gaan analyseren en evalueren. Daar mag geen misverstand over bestaan. Het gaat dan om de vraag hoe het allemaal loopt, om welke feiten het gaat en hoeveel zaken er zijn. Dat is een goede volgorde. Wij hebben dit nu niet, zeg ik tegen mevrouw Scholten, maar na aanvaarding van dit wetsvoorstel gaan wij met het WODC aan de slag om dit zo te monitoren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Artikel 172b gemeentewet mogelijk schrappen twee jaar na inwerkingtreding Jeugdwet (31.467) (T01774)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden van de SP-fractie, toe twee jaar na inwerkintreding van de Jeugdwet te bezien of artikel 172b Gemeentewet alsnog kan vervallen. De leden van de PvdA-fractie en CDA-fractie hebben zich bij de gemaakte opmerkingen aangesloten.


Kerngegevens

Nummer T01774
Status voldaan
Datum toezegging 9 september 2013
Deadline 1 juli 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen 172b Gemeentewet
evaluaties
Jeugdwet
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Kamerstuk I 2012-2013, nr. 31 467 L

Blz. 2

De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister thans een wetswijziging overweegt, maar niet op dit punt. De Minister stelt dat hij de gemeenten de mogelijkheid die artikel 172b biedt niet wil ontnemen omdat een enkele gemeente heeft overwogen de maatregel in te zetten maar daarvan heeft afgezien. Deze leden vinden dat dit antwoord geen recht doet aan bovengenoemde motie, gezien de ernstige bezwaren van de Raad van State, alsook van de leden van de CDA-fractie en de SP-fractie die tot deze motie hebben geleid. Zij stellen dat, gelet op de letterlijke tekst, aan de motie is voldaan: er is afzonderlijk geëvalueerd of de bepaling van artikel 172b van de Gemeentewet nog noodzakelijk is. De evaluatie toont aan dat zulks niet het geval is. Echter, het handhaven van de bepaling doet geen recht aan de geest, de bedoeling van de motie. Deze leden vinden dat, nu er een wijziging van de betreffende wet wordt voorbereid, (ook) dit artikel geschrapt dient te worden, wegend het ontbreken van noodzaak en om strijd met artikel 8 lid 1 EVRM te voorkomen.

(...)

Blz. 4

Minister Opstelten: Dat de in artikel 172b Gemeentewet geregelde bevoegdheid nog niet is toegepast, wil niet zeggen dat deze geen functie heeft. Zoals hierboven aangegeven en ook in de evaluatie en de monitor naar voren komt, nemen gemeenten de bevoegdheid wel mee in het ontwikkelen van een aanpak bij multiprobleem gezinnen. Om deze reden kom ik vooralsnog niet met een voorstel tot het schrappen van artikel 172b uit de Gemeentewet. Wel wil ik twee jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet bezien of de alternatieven uit die wet de bevoegdheid van artikel 172b Gemeentewet kunnen vervangen, waardoor dat artikel alsnog kan vervallen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar overzichtelijkheid en toepasbaarheid van openbare orderecht (33.112) (T01924)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Knip (VVD) en Witteveen (PvdA), toe dat hij een onderzoek laat starten naar het openbare orderecht, waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zullen worden onderzocht. De minister zal de Kamer informeren zodra het onderzoek van start gaat en zal de Kamer ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daaromtrent.


Kerngegevens

Nummer T01924
Status voldaan
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. M.A.J. Knip (VVD)
prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen onderzoek
openbare orde
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 2

De heer Witteveen (PvdA):

Onze tweede vraag is van een wat andere aard en van een heel ander soort gewicht. We lazen interessante vragen van de VVD over de wenselijkheid van een grondige revisie van de openbare-ordewetgeving, omdat het zowel voor de overheidsfunctionarissen als voor de burgers onduidelijk is geworden wat precies de regels zijn voor welke situaties. De rechtszekerheid is in het geding. De antwoorden van de regering op deze vragen zijn zeer interessant. De wetgeving is kennelijk reeds dusver versnipperd geraakt over vele wetten met betrekking tot uiteenlopende organen en diensten, dat het niet meer mogelijk is alle bepalingen bijeen te brengen zonder in andere wetgeving gaten te schieten en daardoor weer nieuwe vragen op te werpen over de rechtszekerheid. Ik citeer de minister: "Al met al zal een integrale herziening van de openbare-ordewetgeving niet leiden tot een toegankelijker openbare-orderecht, terwijl een bundeling van bevoegdheden in een speciale wet, elders tot versnippering leidt."

Er is dus een impasse ontstaan. Enerzijds gaat het bij de handhaving van de openbare orde om bevoegdheden die altijd inbreuken betekenen op de vrijheden van burgers en die daarom kenbaar en voorzienbaar moeten zijn. Anderzijds is de ordehandhaving zelf door telkens weer andere aanpassingen dusdanig complex geworden dat zelfs de overheidsdienaren soms niet weten wat wel en niet mag. Van dat laatste zien we deze weken een voorbeeld bij de aankondiging van de gemeente Tilburg om op basis van onduidelijke bevoegdheden op te treden tegen motorclubs — het gaat dan om een samenscholingsverbod en een kledingverbod — waarbij achteraf heel wat gas werd teruggenomen, toen bleek dat wat de burgemeester wilde, juridisch niet kon. Ik verwijs voor de details naar het artikel van de heer Leenknecht in het Brabants Dagblad van 3 mei 2014.

Voor burgemeesters is er gelukkig soelaas dankzij het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, dat een zakboek openbare orde en veiligheid uitgeeft en via de website ook juridische ondersteuning biedt. Dan moet je wel even je naam als burgemeester intypen en dan kun je doorvragen hoe het zit. Mijn vraag aan de minister is wat er kan gebeuren om ook de burgers van hun juridische situatie op de hoogte te stellen. Daar hebben zij als het gaat om de uitoefening van bevoegdheden die tot een (tijdelijke) inperking van grondrechten kan leiden, toch ook recht op? Alleen als de regels in de samenleving zelf duidelijk zijn, kan er van die regels een ordenende en beschermende werking uitgaan, waarbij burgers en politiemensen over en weer weten waaraan ze gehouden zijn. Het gaat dus om de reciprociteit in verwachtingen die een element zijn van de rechtsstaat. Is de minister van plan initiatieven te ondernemen om het door hemzelf zo helder geanalyseerde tekort aan rechtszekerheid van de openbare-ordewetgeving voor de burgers op een of andere manier te compenseren?

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 4

De heer Knip (VVD):

Ik kom nu bij het onderwerp integrale herziening van het openbare-orderecht, voor mij eigenlijk het belangrijkste vandaag. Ook hier heeft de minister de zienswijze en vragen van de fractie van de VVD beantwoord met uitvoerige beschouwingen, waarvoor welgemeende dank. Het is echter jammer dat hij bij zijn stelling blijft, die kort gezegd hierop neerkomt dat herziening en stroomlijning van het wetgevingscomplex inzake de openbare orde zal leiden tot ontwrichting van wetgeving elders. Ook is hij van mening dat de bestaande onoverzichtelijkheid van de lokale bevoegdheden niet zo erg is, omdat er goede handleidingen bestaan voor de burgemeesters die de wettelijke instrumenten moeten gebruiken.

Allereerst wil ik het misverstand wegnemen dat ik van mening zou zijn dat alle wettelijke bepalingen over openbare orde bij elkaar zouden moeten worden gezet. Dat is niet het geval. Het alleen bij elkaar zetten lost inderdaad weinig op en leidt weer tot ongewenste effecten elders. Maar wat wel zou moeten — en dat wordt naar het oordeel van de VVD-fractie steeds dringender— is het opnieuw doordenken van het systeem van de openbare orde met als beoogd doel het scheppen van een overzichtelijk en helder toepasbaar wettelijk stelsel. Dat doordenken zou in ieder geval moeten gebeuren vanuit het besef dat het bij handhaving van de openbare orde in wezen voor alles gaat om snel te kunnen handelen in dreigende of in al ontstane situaties die tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kunnen leiden. Die situaties kunnen zeer uiteenlopend van aard zijn, onverwacht en ook nauwelijks te voorzien en vragen daarom niet alleen om wetten en beleid, maar vooral om operationele slagvaardigheid van het bestuur.

De functie van wet- en regelgeving is het bieden van een goed en eenduidig raamwerk voor een adequaat bestuursoptreden. Als mijn fractie spreekt over het opnieuw doordenken van het systeem, zou het vertrekpunt daarbij dit besef moeten zijn, namelijk een goed onderscheid tussen raamwerk en optreden.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 10-11

Minister Opstelten:

Ik kom nu op een punt dat door de heer Knip heel scherp is ingezet, ook in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Wij raakten elkaar daarbij niet direct. Daar ben ik heel open in. Er is natuurlijk de commissie-Bandell geweest en er is 2007 geweest. De vorige minister van Binnenlandse Zaken heeft daar ook een helder en duidelijk standpunt over ingenomen. In 2010 was er een voorstel om in de Gemeentewet te kijken naar de mogelijkheden voor een overkoepelende bevoegdheid van de burgemeester op het terrein van de sociale veiligheid in brede zin. Er is ook gesproken, door de heer Knip en ook anderen, over instrumenten die er als zodanig zijn. Mij heeft niet het signaal bereikt dat dit punt enorm leeft onder de burgemeesters, de VNG of het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Men dringt er bij mij niet op aan.

Er zijn twee dingen waar men niet op aandringt. Het eerste is extra instrumentarium. Dat kan natuurlijk wel eens aan de orde zijn in een reflexreactie. Ik kijk hierbij naar mevrouw Scholten. Je moet dan rustig met elkaar spreken over de vraag of het echt nodig is. Dat heeft zich afgelopen vrijdag voorgedaan.

Het tweede is dat de ordening als zodanig geen actueel thema is. Ik heb daar een focus in gelegd. Ik hoor natuurlijk wel — daar voeren wij ook een debat voor — wat hier in de senaat aan de orde komt en ben bereid om daarnaar te luisteren. Dat doe ik niet alleen omdat ook andere fracties dit ondersteunen. Ik hoorde de heer Witteveen dat doen en ook anderen hebben hiernaar verwezen. Ik doe dat ook omdat het me dan ook verstandig lijkt om iets in te zetten en om te bekijken waar we dan uit zullen kunnen komen. Ik zeg de senaat dus toe — ik zeg dit tegen de heer Knip en met name tegen de heer Witteveen — dat ik binnen afzienbare termijn een onderzoek zal laten starten waarbij de mogelijkheden worden geïnventariseerd ten aanzien van het openbare-orderecht, en waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zal worden onderzocht.

Ik denk dat ik dat op een onafhankelijke manier door het WODC zal laten doen. Zoals gebruikelijk zal ik daarbij externe deskundigen betrekken, bijvoorbeeld wetenschappers, maar ook natuurlijk burgemeesters, de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Ik denk dat we dat ook gepaard zullen laten gaan met expertmeetings. De onderzoekers zouden bijvoorbeeld die expertmeetings kunnen organiseren. Ik zal de Kamer hierover informeren zodra het onderzoek van start gaat en ik zal haar uiteraard ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daarover, dat daarna volgt. Dat zeg ik de heer Knip en de heer Witteveen toe.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 17

Minister Opstelten:

Over de stapeling van de bevoegdheden van burgemeesters kun je verschillend denken. Ik voel mij totaal niet aangesproken door de term "sheriff" voor de burgemeester. Het is een bestuursorgaan in de gemeente met zijn taken, die zeer divers zijn. Wij hebben een ontzettend goed burgemeesterscorps en dat willen wij ook zo houden. Zij geven de instrumenten die nodig zijn ten aanzien van de ordening. Een en ander moet goed tegen het licht worden gehouden en daarbij valt natuurlijk niet te vergeten wat er al uit het verleden ligt. Dat zullen we aan het WODC en degenen die het gaan doen, ook meegeven. Dan komt eruit wat ik de heren Knip en Witteveen heb toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren en mogelijk evalueren van de insluitingsfouillering (33.112) (T01925)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe dat hij de bevoegdheid tot insluitingsfouillering zal monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01925
Status openstaand
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen insluitingsfouilleringen
monitoring
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 1

De heer Hoekstra (CDA):

Vervolgens zouden we nog graag van de minister willen horen hoe hij dit onderdeel van de wet denkt te evalueren en of hij wil toezeggen het aantal gevallen dat zich zal voordoen vanaf het moment dat deze wet ingaat, zo die ingaat, te zullen monitoren en publiceren.

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 12

De heer Hoekstra (CDA):

Ik wil nog één extra vraag stellen. Misschien komt de minister er zelf straks ook nog wel op of misschien moet hij daarover zijn brein ook nog laten werken. Misschien kan hij zeggen of hij ook bereid is om dit dan te gaan monitoren? Ik heb dat al gevraagd na de vraag over de aanpassing. Ik denk namelijk dat velen behoefte hebben aan kwantitatieve informatie en ook aan een evaluatie. Wat mij betreft hoeft deze vraag niet in deze termijn te worden beantwoord, maar misschien kan de minister ook daarover nog zijn licht laten schijnen in de tweede termijn.

Minister Opstelten:

Dat zou een volgend punt in mijn bijdrage in eerste termijn zijn. Op de vraag van de heer Hoekstra kan ik zeggen: ja, ik zal dat monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren. Dat moge duidelijk zijn. Het antwoord is dus "ja".


Brondocumenten


Historie







Toezegging toezending brief over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van drie protocollen (34.000 VI) (T02051)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de Kamer een brief te sturen over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van een drietal facultatieve protocollen bij het VN-Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten, het VN-Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag voor de rechten van mensen met een beperking.


Kerngegevens

Nummer T02051
Status afgevoerd
Datum toezegging 13 januari 2015
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
ratificatie
Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten
VN-Kinderrechtenverdrag
Kamerstukken Begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2015 (34.000 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 14

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn laatste punt markeert de geloofwaardigheid van de rechtsstaat. Als wij staan voor onze handtekening onder mensenrechtenverdragen, moeten wij juist willen dat burgers deze rechten kunnen inroepen tegenover hun regering. Dat was ook de intentie van het kabinet toen het Facultatief Protocol werd getekend bij de VN-verdragen voor economische sociale en culturele rechten, voor gehandicapten en voor kinderen. Al jaren wacht het parlement op de mogelijkheid deze protocollen te kunnen ratificeren, maar het kabinet draalt. Bijna een jaar geleden heeft deze Kamer via een motie opgeroepen tot snelheid. Wij hebben vaak gerappelleerd, maar wij krijgen geen voorstel tot ratificatie te zien, zelfs geen argumenten op grond waarvan daartoe niet zou kunnen worden overgegaan. Ook krijgen wij er geen inzicht in wanneer dat wel zal gebeuren. Daarom doen wij nu opnieuw een dringende oproep aan de regering om de motie onverkort uit te voeren en de ratificatievoorstellen zo snel mogelijk voor te leggen. Graag ontvangen wij een duidelijke reactie. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 35

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Strik heeft mij nog eens gevraagd of het kabinet haast maakt met het ratificeren van de facultatieve VN-protocollen bij het Europees Sociaal Handvest; overigens niet alleen bij het Europees Sociaal handvest. Het ging om meer. Het ging ook om het VN-verdrag voor de economische, sociale en culturele rechten. Het ging om het VN-Kinderverdrag en het VN-Gehandicaptenverdrag. Om die drie verdragen gaat het. Ik heb al eerder aangegeven dat nog moet worden bezien wat de gevolgen van ratificatie zijn voor Nederland. Dat proces is gaande. Tijdens de eerste debatten over de staat van de rechtsstaat met deze Kamer is de desbetreffende motie ingediend. In de motie wordt de regering verzocht om de Kamer te informeren over het tijdpad van ondertekening. Als wij een standpunt hebben bepaald, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd door de minister van Buitenlandse Zaken. Er is geen sprake — ik hecht eraan om dat hier te zeggen — van traineren, uitstellen, vertragen of filibusteren. Dat speelt allemaal niet. Dat wilde ik hier nog even nadrukkelijk zeggen. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 42

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik vond de staatssecretaris aan het eind wel heel erg vaag over dat facultatieve protocol. Feitelijk was zijn boodschap: u hoort het wel wanneer we eruit zijn. Ik zou toch iets preciezer willen horen, of een toezegging voor een brief daarover van de minister willen krijgen, wanneer de Kamer de voorstellen voor de ratificatie kan verwachten. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 45

Staatssecretaris Teeven:

Ik zeg de Kamer toe dat ik haar en de Tweede Kamer een brief zal sturen over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van het handicapverdrag, het kinderverdrag en de economische sociale rechten. Ik zal daarvoor informeren bij mijn collega van Buitenlandse Zaken en de andere relevante ministers. Dat was eigenlijk een taak van de minister. Hij had dat mee moeten nemen, maar was dat vergeten. Ik knap dat klusje dus even voor hem op. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Parlement vroegtijdig informeren over gebruik van Nederlandse penitentiaire inrichtingen voor veroordeelden uit een ander land (34.178) (T02136)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe om over toekomstige dialoog van serieuze aard met een ander land over het gebruik van Nederlandse penitentiaire inrichtingen voor veroordeelden uit dat land, het parlement in een vroegtijdig stadium te informeren. 


Kerngegevens

Nummer T02136
Status openstaand
Datum toezegging 30 juni 2015
Deadline 1 juli 2016
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen penitentiaire inrichtingen
veroordeelden uit een ander land
Kamerstukken Goedkeuring en uitvoering Verdrag met Noorwegen over gebruik van penitentiaire inrichting Veenhuizen voor Noorse veroordeelden (34.178)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 37, item 10, p. 6-7 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik had in mijn eerste termijn al aangegeven in principe geen enkel bezwaar te hebben tegen de huidige overeenkomst. Ik had daar dan ook geen vragen over. Wel heb ik duidelijk gemaakt dat ik het principe niet wenselijk vindt en dat het de voorkeur verdient dat mensen in eigen land hun gevangenisstraf kunnen uitzitten. De staatssecretaris heeft me gerustgesteld in die zin dat hij heeft aangegeven dat dit voor nu is, omdat we een tijdelijke mogelijkheid hebben om die capaciteit ter beschikking te stellen. Er loopt nu niks van dialoog, zo geeft de staatssecretaris aan. Ook dat is heel prettig om te horen. Ik zou alleen de bevestiging van de staatssecretaris willen krijgen dat wij, mocht er wel een dialoog op gang komen met een bepaald land, daarover eerder worden geïnformeerd, en niet pas als er een voorstel voor een goedkeuringswet op ons afkomt. Ik wil daarover graag nader met de staatssecretaris van gedachten kunnen wisselen. 

 (...)

Staatssecretaris Dijkhoff:

(...)

Ik ga geen nieuwe dialoog initiëren. Ik ga niet tegen andere landen zeggen: joh, ik heb nog cellen over, heb je interesse? Dat is niet hoe het zit. Ik verwacht niet dat het nog gaat gebeuren, maar ik houd er gewoon niet van om dingen categorisch uit te sluiten. Ik wil daarover wel met de Kamer in overleg treden en het parlement vroegtijdig informeren. Dat doe ik natuurlijk pas als het enige substantie begint te krijgen. Als ik volgende week een minister tegenkom die er eens naar vraagt, ga ik niet direct een brief sturen, zo van: er heeft iemand naar gevraagd.

(...)

Mocht een land ernaar vragen en het zou serieus worden, dan zal ik dat in een vroegtijdig stadium aan het parlement melden.


Brondocumenten


Historie

  • 7 november 2017
    nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
  • 7 november 2017
    commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
  • 12 september 2017
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 30 juni 2015
    toezegging gedaan






Toezegging Brede evaluatie vijf jaar na inwerkingtreding van de wet, waarbij een viertal elementen in elk geval zal worden meegenomen (33.882) (T02138)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van Bijsterveld (CDA), De Graaf (D66), Bikker (ChristenUnie), Ruers (SP) en Lintmeijer (GroenLinks), toe dat vijf jaar na inwerkingtreding van de wet een brede evaluatie zal plaatsvinden en dat daarbij in elk geval de volgende elementen zullen worden betrokken: (1) de vraag naar nut en noodzaak van artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet, nu de uiteindelijke wettekst niet bepaalt dat de sancties van private organisaties bij algemene maatregel van bestuur moeten zijn aangewezen; (2) de formulering van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet ("tevens namens hem") in het licht van het territoriumvereiste van de burgemeester; (3) ervaringen in andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk; en (4) de controlerende rol van de gemeenteraad ten opzichte van een burgemeester die gebruikmaakt van de nieuwe, verzwaarde openbare ordebevoegdheid.


Kerngegevens

Nummer T02138
Status voldaan
Datum toezegging 23 juni 2015
Deadline 1 juli 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
mr.dr. R.F. Ruers (SP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluatie aanscherping voetbalwet
openbare orde en veiligheid
territoriumvereiste burgemeester
Kamerstukken Aanscherping maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast (33.882)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 1

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Het voorstel bevat voorts de grondslag tot het geven van een burgemeestersbevel wanneer een private organisatie iemand een sanctie heeft opgelegd, wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. In een eerdere behandeling is de zogenaamde AMvB-eis van de opgenomen sancties komen te vervallen. Het is mijn fractie ondanks wat daarover in de memorie van antwoord staat nog niet helemaal duidelijk wat de zelfstandige betekenis is van de bepaling over de private sanctie nu uiteindelijk, als wij het goed begrijpen, in alle gevallen de burgemeester zelf dient te beoordelen of het gesanctioneerde gedrag voldoende grond is voor toepassing van artikel 172a, eerste lid. Kan de regering nog eens helder aangeven of het instrumentarium ook de situatie van voetbalvandalisme in het buitenland dekt? Dat was ons niet helemaal duidelijk. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 3

De heer De Graaf (D66):

Een ander punt betreft de relatie tussen de bestuurlijke bevoegdheden en de private sancties van de betaaldvoetbalorganisaties, de bvo's, respectievelijk de KNVB. In de schriftelijke gedachtewisseling is duidelijk geworden dat er geen sprake is of mag zijn van een automatische koppeling van bestuurlijke maatregelen, bijvoorbeeld een meldplicht of gebiedsverbod, aan eerder opgelegde private sancties, bijvoorbeeld een stadionverbod door de club. Het moet gaan om een eigen beoordeling van de burgemeester van het achterliggende gedrag, waarbij de burgemeester de voorwaarden van artikel 172a in acht moet nemen. Het is goed dat dit zo duidelijk is komen vast te staan. De private sanctie is alleen maar een beginpunt voor de burgemeester en niet het eindpunt van zijn beoordeling. Dat roept natuurlijk wel de vraag op die ook de CDA-fractie eerder stelde en die door mevrouw Van Bijsterveld zojuist min of meer is herhaald, waarom die private sanctie eigenlijk met zoveel woorden in de wet moet staan. Het antwoord van de minister dat op deze wijze expliciet wordt gemaakt dat op gedragingen waarover de burgemeester aanvankelijk geen eigen informatie had, toch met bestuurlijke maatregelen gereageerd mag worden, overtuigt helaas niet. Dat geldt toch bijvoorbeeld ook voor beeldmateriaal van de pers dat een paar dagen later beschikbaar komt? Dat is ook geen informatie die de burgemeester zelf heeft vergaard. Die komt later tot hem, maar hij kan op basis daarvan wel optreden. Dat staat ook niet in de wet. Misschien dat de minister daar nog op kan in gaan. Is de burgemeester nu wel of niet afhankelijk van private sancties om vervolgens zelf een bestuurlijk stadionverbod op te kunnen leggen? Ook die vraag leg ik graag aan de minister voor.

(...)

Tot slot nog een vraag over de grondslag voor een regeling als voorzien in het voorgestelde artikel 172a, derde lid, waarin een burgemeester namens een andere burgemeester een bestuurlijke maatregel kan opleggen indien hij vreest voor ordeverstoring in die andere gemeente. Ik snap de ratio daarvan. Zo kun je gemakkelijk ook een verbod om uitwedstrijden te bezoeken regelen. Dat is heel handig. Maar is het niet een unicum dat de jurisdictie van een lokaal bestuurder, wiens bevoegdheden zich plegen te beperken tot het gebied van de eigen gemeente, zo wordt opgerekt? Of moet hier het besluit van de ene burgemeester worden gelezen als de jure een besluit van de andere burgemeester, op wiens territoir de uitwedstrijd plaatsvindt? Ik zou, al was het maar voor de wetsgeschiedenis, hier graag iets meer over willen horen van de minister.

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 7-8

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ten derde de rol voor private organisaties, waarover meerdere van mijn collega's al hebben gesproken. De sanctie van een private organisatie kan een rol gaan spelen bij het opleggen van een gebiedsverbod. In reactie op de Raad van State benadrukt de regering dat de burgemeester desondanks een eigen, zelfstandige afweging moet maken. Daarom vraag ik om nu eens precies te schetsen waar de meerwaarde van deze bepaling in zit. Wat moet de burgemeester voor meerwerk doen indien er geen private organisatie met een sanctie is? Welke organisaties behalve de KNVB vallen hier nog meer onder? Hoe wordt voorkomen dat dit steeds verder uitwaaiert en dat private sancties al te gemakkelijk een individu in de positie brengen dat zijn grondrechten worden ingeperkt? 

(...)

Deze wet lijkt echter vooral zijn wortels te hebben in het repressiedenken. Maar alleen met repressie lost een rechtsstaat zijn problemen nooit op. Als een besef van normen of van beschaving jegens politie en andere publieke dienstverleners ontbreekt, brengen we dat met deze wet niet terug. Dat heeft veel meer van doen met de "dikke ik" waar onze minister-president terecht genoeg van heeft. Ik vraag de minister om juist op dit punt de handschoen op te pakken, samen met burgemeesters, KNVB en supportersverenigingen. Want wie niet naar de wortels kijkt, blijft onkruid wieden. Juist daarom ook de vraag wanneer deze wet in zijn geheel wordt geëvalueerd. In de eerdere tussentijdse evaluatie werd verwezen naar het Engelse model. Ik zou graag zien dat dit, maar ook andere goede buitenlandse ervaringen, bij die evaluatie worden betrokken. Ook hierop zou ik graag een reactie ontvangen van de minister, want ik ben benieuwd hoe hij dat ziet. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 10

De heer Ruers (SP):

Er is met betrekking tot het voetbalvandalisme ook gekeken naar de situatie in Engeland. Anderen zeiden dat ook al en in de stukken komt dat eveneens herhaaldelijk terug. Op vragen daarover uit de Tweede Kamer antwoordde de minister dat hij geen behoefte had aan het Engelse systeem omdat naar zijn mening het Nederlandse wettelijke systeem voldoet. Hij noemde het Nederlandse systeem adequaat en effectief. Daaraan voegde hij toe dat een systeem zoals in Engeland, waar eerst een rechterlijke toets moet plaatsvinden, afdoet aan de snelheid waarmee de burgemeester een maatregel kan opleggen. Wij vragen ons af of die redenering nog wel opgaat als bedacht wordt dat de rechter ook snel kan inspringen en een voorwaarde als het ware uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren. Zeker nu de KNVB, na tien jaar wijsheid te hebben opgedaan, vraagt om een grotere rol voor het strafrecht, lijkt het ons meer dan de moeite waard om de Engelse benadering serieus in overweging te nemen. Ik verwijs daarvoor ook naar het artikel van Brouwer en Schilder, die daarop hebben gewezen. Wij horen graag of de minister daartoe bereid is. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 14

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Met artikel 5 van het EVRM in de hand vinden wij de afwegingen die het kabinet op dit punt maakt in het wetsvoorstel onvoldoende terug. Vooral vragen we de minister een fundamentele onderbouwing te geven van zijn idee om de door private partijen, zoals de KNVB, opgelegde sancties bestuursrechtelijk te kunnen laten sanctioneren. Dat is bij mijn weten een novum. De reikwijdte lijkt ook niet beperkt te blijven tot de KNVB, dus deze mogelijkheid zou een enorme vlucht kunnen nemen. Onderschrijft de minister het standpunt van GroenLinks dat uiterste terughoudendheid geboden is bij het door anderen dan de rechter opleggen van bewegingsbeperkingen? Welke criteria hanteert de minister precies bij zijn beoordeling dat ook een burgemeester deze bevoegdheid zou kunnen uitoefenen?

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 24-25

Minister Van der Steur:

Dan kom ik op de vraag van de heer De Graaf. Ik zie met angst en beven uit naar de uitwisseling die nu gaat komen. Hij heeft gevraagd hoe het zit met de "tevens namens"-constructie. Hoe kan het dat de burgemeester van Amsterdam tevens namens de burgemeester van Rotterdam een besluit kan nemen over de aanwezigheid van een betrokkene bij een voetbalwedstrijd van Ajax in Amsterdam en tevens de retourwedstrijd in Rotterdam? 

Is dat uniek? Ja, dat is uniek. Het is nog nooit eerder vertoond. Wat is dat dan voor besluit? Bij de voorbereiding hierop heb ik hier lang over kunnen nadenken. Ik ben tot de conclusie gekomen dat het een bijzonder mandaat is, namelijk zonder ondergeschikt te zijn, want burgemeesters zijn niet ondergeschikt aan elkaar, maar gelijkwaardig. Dat betekent dat er een vorm van mandaatregeling in het leven wordt geroepen, zonder die ondergeschiktheid. 

Is dat anders dan we gewend waren? Het antwoord daarop is ja. Ik heb altijd geleerd dat, als je in het recht het antwoord niet weet op zo'n vraag, je roept: het is sui generis, en dan kijkt iedereen wazig om zich heen. Ik dacht al dat ik daar bij de heer De Graaf niet mee weg zou komen. Om die reden heb ik het beter uitgezocht. Dit is het verhaal. 

Ik denk dat de heer De Graaf ernaar zoekt wat dat in de praktijk betekent. Dat betekent in de praktijk dat als de burgemeester van Amsterdam mede namens de burgemeester van Rotterdam zo'n locatieverbod oplegt, in of rond het stadion bij die specifieke wedstrijden, iemand die daartegen bezwaar wil aantekenen, dat voor het stadion te Amsterdam doet bij de burgemeester van Amsterdam en voor het stadion te Rotterdam bij de burgemeester van Rotterdam. Op die manier wordt het uitgesplitst. Je kunt dus niet in beroep bij de burgemeester van Amsterdam tegen beide beslissingen, want het is een besluit dat tevens namens, dus mede in naam van de burgemeester van Rotterdam wordt genomen. 

(...)

De heer De Graaf (D66):

Het antwoord van de minister leidt helaas niet tot helderheid, maar tot heel veel nieuwe vragen. De minister had het net over "in naam van" een andere burgemeester. Volgens mij gaat het in de wettelijke tekst over "op verzoek van". Het wetsartikel gaat uit van de bevoegdheid in dit voorbeeld van de burgemeester van Amsterdam om op verzoek van de burgemeester van Rotterdam op grond van ernstige vrees — wie moet die hebben, de burgemeester van Rotterdam of die van Amsterdam — voor verstoringen van de openbare orde bij de uitwedstrijd een gebiedsverbod via een meldplicht op te leggen. Het is dus niet uit naam van. Dan het mandaat. De minister heeft gelijk: deze juridische constructie gaat uit van de mogelijkheid dat iemand uit zijn naam een bevoegdheid laat uitoefenen door een ander, onder zijn aanwijzing aan die ander. Dat is hierbij eveneens niet aan de orde, want er is geen ondergeschiktheid. Ik zoek er dus naar wat dit wel is. Hoewel we de term "sui generis" beter niet kunnen gebruiken, lijkt het mij noch delegatie, noch attributie, noch mandaat. Het lijkt mij dus eigenlijk onjuist, omdat de burgemeester van bijvoorbeeld Amsterdam geen bevoegdheden kan toepassen buiten het territoir van zijn eigen gemeente, zelfs niet op verzoek van anderen. Degene die het verzoekt, moet dat doen. Ik kan me wel voorstellen, hetgeen in de wet zou kunnen worden omschreven, dat in dit voorbeeld de burgemeester van Amsterdam en de burgemeester van Rotterdam een gezamenlijke of gelijktijdige beschikking geven. Dat zou heel goed kunnen. Maar het lijkt mij juridisch onmogelijk dat de ene burgemeester het op verzoek van de andere doet, gelet op de territoriale begrenzing van de bevoegdheid van alle burgemeesters. 

Minister Van der Steur:

Ik begrijp het punt van de heer De Graaf. Dit is een bijzondere constructie die we nog niet eerder hebben gehad; ze is nieuw. Dat rechtvaardigt de vragen die de heer De Graaf erover stelt. Maar juist omdat het gebeurt op verzoek, dus "tevens namens", geeft de burgemeester van een stad de mogelijkheid om mede namens hem zo'n bevel op te leggen. Dat doet hij dan in het belang van de openbare orde en uit angst dat de verstoring van de openbare orde zal plaatsvinden, oftewel het criterium ernstige vrees. Dat hebben wij hiermee afgesproken en dat vinden wij nodig. De heer De Graaf vraagt zich af wat dit dan precies is. Ik durf niet meer te zeggen wat ik eigenlijk denk dat het is, want dat mag ik niet meer doen. Vervolgens is de vraag of het kan. De heer De Graaf zegt dat het bij zijn weten juridisch onjuist is. Ik denk echter dat het gewoon kan, omdat het gaat om het namens een burgemeester toepassen van de bevoegdheid van diezelfde burgemeester vanwege angst voor verstoring van de openbare orde. Hier helpt dus de ene burgemeester de andere burgemeester om iemand van diens terrein te weren, omdat die ene burgemeester al weet dat die andere burgemeester daarmee problemen zal krijgen. In het licht van de manier waarop burgemeesters in Nederland samenwerken, is de praktische uitvoering daarom van groot belang. Ik ben het met de heer De Graaf eens als hij zich afvraagt of we dat systeem in Nederland al eerder hebben gezien. Ik kan het zo snel niet bedenken. Misschien verzin ik in tweede termijn op dat punt nog iets briljants. Als dat niet zo is, dan hecht ik er toch wel aan op te merken dat het volgens mij kan werken en dat het werkt. Het moet ook werken, want het is niet voor niets dat burgemeesters hebben gezegd dat zij het graag willen. 

De heer De Graaf (D66):

Ik wil niet muggenziften en vind ook dat we een beetje creatief moeten zijn, want het is niet zo dat je alleen maar volgens oude theorieën moet denken. Het probleem in deze bepaling zit 'm er echter in dat een burgemeester een andere burgemeester kan verzoeken om "tevens namens hem een overeenkomstig bevel te geven, indien de burgemeester die het bevel geeft, de ernstige vrees heeft" voor openbare-ordeverstoring. Er staat niet: een tweede burgemeester kan verzoeken om namens hem een bevel te geven als de eerste burgemeester vreest voor ernstige openbare-ordeverstoring in zijn eigen gemeente. Dat is het rare. De burgemeester die het bevel geeft moet ernstige vrees hebben voor openbare-ordeverstoring in een andere gemeente. Dat is toch raar? Als we deze wet laten passeren en hij in het Staatsblad komt, zou ik de minister vragen om over dit punt goed na te denken en misschien in een evaluatie terug te komen op de vraag of dit wel juist geformuleerd is. 

Minister Van der Steur:

Dat deze wet geëvalueerd moet worden, spreekt voor zich. Dat gold voor de vorige wet ook. Ik zeg ruiterlijk toe dat we dit punt daarin meenemen. Ik ben ook heel benieuwd hoe vaak er gebruik van gemaakt zal worden, want het impliceert een bepaalde mate van voorbereiding en interactie tussen twee burgemeesters, niet noodzakelijkerwijs van aanpalende gemeenten. Rotterdam en Amsterdam liggen voor de hand, maar er zijn zo veel andere gemeenten denkbaar, dat in de praktijk de burgemeester eerder van zijn eigen bevoegdheid zal gebruikmaken dan van deze "tevens namens"-bevoegdheid. Maar ik vind het op zijn minst spannend dat we iets nieuws creëren waarvan we misschien nog niet precies weten hoe het beestje heet, maar wel dat de burgemeesters er behoefte aan hebben, juist omdat het gaat om uit- en thuiswedstrijden. Ik begrijp dat de heer De Graaf dan zegt: ik ben lid van de Eerste Kamer en om die reden kijk ik ook hoe het beestje heet. Ik stel voor dat we dat meenemen in de evaluatie.

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 29

Minister Van der Steur:

De heer Ruers heeft gevraagd of ik de Engelse benadering serieus in overweging wil nemen. Dat is gebeurd. In het kader van de monitoring en de evaluatie is dat gebeurd. Er is gekeken naar de Engelse situatie. Die is moeilijk te vergelijken met de Nederlandse situatie, bijvoorbeeld omdat ook de politie in Engeland eigenstandig tot vervolging kan overgaan. Dat is bij ons voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Daardoor is de vergelijking heel moeilijk. Het belangrijkst is het uiteindelijke resultaat. Wij willen dat voetbalvandalen en andere lui die overlast veroorzaken effectief kunnen worden aangepakt. Wij zijn ervan overtuigd dat dit met dit wetsvoorstel kan. Ik stel wel voor dat wij blijven kijken naar andere landen. Dat vind ik altijd van belang omdat we zien dat sommige landen zaken soms slimmer of beter doen dan wij. Ik stel voor dat we dat meenemen in de evaluatie van deze wet over vijf jaar na invoering. 

Dat geeft meteen antwoord op de vraag van mevrouw Bikker wanneer de wet wordt geëvalueerd. Wat mij betreft mikken wij op vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet. Dat was de vorige keer echter ook de bedoeling, maar eerder is al de behoefte ontstaan aan aanpassing van de wet. Als dat nu niet het geval is dan zal het vijf jaar zijn. Maar zodra burgemeesters of het Openbaar Ministerie na twee jaar ervaring met deze wet al zeggen dat we heel serieus vanwege een specifiek situatie nog eens naar de wet moeten kijken, dan ben ik daartoe altijd bereid. In principe doen we dat echter na vijf jaar. Dan nemen we de ervaringen mee van bijvoorbeeld het Engelse systeem, maar ook andere ervaringen uit het buitenland. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 30

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Wij hebben ook gesproken over de grondslag van het burgemeestersbevel in de situaties waarin een private organisatie, een voetbalclub, iemand een sanctie heeft opgelegd. Dan kan een burgemeestersbevel volgen wanneer ook aan de andere voorwaarden is voldaan. Tijdens het eerdere plenaire debat hebben wij geconstateerd dat bij een voorafgaande privaatrechtelijke sanctie altijd een eigen beoordeling door de burgemeester vereist is en dat hij zich niet gewoon kan verlaten op de sanctie of het oordeel van een private organisatie. Wij hebben ook geconstateerd dat deze bepaling is overgebleven nadat bij nota van wijziging die zogenaamde AMvB-eis is geschrapt. Na alles wat de minister heeft gezegd en de uitleg en de toelichting die hij hierop heeft gegeven, luidt mijn vraag of er niet toch een overbodige bepaling is overgebleven. Het kan misschien handig zijn dat die erin staat omdat een burgemeester op het idee kan komen om, wanneer er sprake is van een privaatrechtelijke sanctie, ook nog zo'n bevel te geven maar in wezen is dat overbodig. Is de minister bereid om bij een toekomstige wijziging van deze wet, via een veegwet, een veranderwet of een wijziging in dit verband, te overwegen om deze bepaling dan ook te schrappen wegens overbodigheid? 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 30-31

De heer De Graaf (D66):

Ik sluit mij zeer aan bij de vraag van collega Van Bijsterveld over de private sancties. Mevrouw Van Bijsterveld noemde dat een overbodige bepaling. Ik denk dat dit klopt. Ik heb dat ook in eerste termijn proberen duidelijk te maken. Er zit namelijk geen gevolg aan. De burgemeester moet zelfstandig oordelen, of de kwestie nu wel of niet in de wet staat. Er gaat toch een suggestie van uit dat de burgemeester na zijn private sanctie een soort extra legitimering heeft om ook een bestuurlijke sanctie op te leggen. De minister ontkent dat in de stukken en in zijn bijdrage in eerste termijn. De vraag is dan waarom die bepaling blijft staan. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 32

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Over de private sancties heb ik zowel collega Van Bijsterveld als collega De Graaf zinnige vragen horen stellen; ik sluit mij daarbij aan. Ik constateer dat een burgemeester hetzelfde moet doen wanneer er geen private sanctie is. Kan de minister dat bevestigen? 

Het is goed dat de evaluatie van deze wet na vijf jaar wordt gehouden. De minister heeft min of meer toegezegd dat daarbij de buitenlandse ervaringen betrokken zullen worden. Daarvoor dank ik hem. Hij juicht het ook toe wanneer burgemeesters de evaluatie eerder nodig achten, want dat is goed: de wet moet werken. Ik kan me dat vanuit zijn optiek goed voorstellen, maar dat beperkt zich tot een evaluatie van waar het knelt, waar burgemeesters constateren dat het niet anders kan. Dan blijft de evaluatie van de wet in zijn geheel en van de problematiek in zijn geheel achterwege. Ik wil de minister daarom vragen om de voetbalwet na vijf jaar in zijn geheel te bezien. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 33-34

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Ik ben ook blij dat de minister onderstreept dat het loskoppelen van sancties die private organisaties opleggen, niet automatisch leidt tot acties van de burgemeester. Dat brengt mij wel op het punt dat ook door mevrouw Van Bijsterveld is genoemd, namelijk: waarom zetten wij het dan nog in de wet, als het automatisme er toch niet is en met name de eigen verantwoordelijkheid en de eigen rol van de burgemeester intact blijven? Wij zijn daar overigens ook voor. Het leidt wel tot een flinke last voor de burgemeester. Hij moet niet alleen interpreteren wat nodig is en wat er gebeurd is, hij moet ook aan eigen factfinding en waarheidsvinding gaan doen om tot een afgewogen oordeel te komen, daar waar dat ogenschijnlijk al helder zou zijn gemaakt door private partijen. Maar nogmaals, waarom zouden wij die koppeling dan nog überhaupt in de wet noemen? 

(...)

Er is nog een onbeantwoorde vraag. Nogmaals, ik ben blij met het onderzoek dat naar nu blijkt door het WODC zal worden uitgevoerd. Wij willen graag bij het verzwaren van de bevoegdheden van de burgemeester in het kader van de openbare orde en de veiligheid nadrukkelijk kijken naar de controlerende rol van de gemeenteraad en de verhouding die de burgemeester in dat opzicht heeft met zijn eigen raad. Misschien kan de minister daar nog enige woorden aan wijden. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 37-38

Minister Van der Steur:

Mevrouw Van Bijsterveld en anderen, zoals de heer Lintmeijer van GroenLinks en de heer De Graaf van D66, hebben gevraagd: is het, nu die AMvB-kwestie bij die private organisaties is weggevallen, niet een idee om dat artikel te schrappen? Ik heb daar in eerste termijn over gezegd — ik wil dat graag bij de leden in herinnering brengen — dat dit artikel ook tot gevolg heeft dat iemand die een stadionverbond overtreedt of een contractueel, civielrechtelijk genomen besluit van een andere private organisatie overtreedt, het risico loopt dat daaraan door het openbaar gezag, door de burgemeester, een conclusie zal worden verbonden. Ik zou toch niet graag zonder dat we daar een nadere onderbouwing voor hebben, in een veegwet, zo zeg ik tegen mevrouw Van Bijsterveld, dat artikel zomaar schrappen, omdat ik niet weet wat het effect daarvan zal zijn. Omdat de burgemeester na zorgvuldig onderzoek het stadionverbod kan laten volgen — het is dan in combinatie — door een verbod rond het stadion als hij er op basis van de eigen criteria van overtuigd is dat dat passend is, verwacht ik namelijk dat daarmee het risico op een stadionverbod groter wordt en dat juist om die reden iemand die van plan is om vandalistische acties te ondernemen, misschien ervan kan worden overtuigd om dat niet te doen. Dus ik weet niet of het geen nut heeft. Mijn voorstel zou dan ook zijn om het te betrekken bij de evaluatie. Dan kunnen wij bezien of de zorg van mevrouw Van Bijsterveld door de feiten kan worden weggenomen. Zo niet, dan moeten wij vaststellen dat het inderdaad een overbodig artikel is. Maar die conclusie kan ik nu nog niet trekken. 

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik denk dat het moeilijk is om te beweren dat het risico op een burgemeestersbevel groter zal worden na zo'n privaatrechtelijke sanctie vanwege het feit dat het artikel straks in de wet staat. Dat kon namelijk altijd al. De burgemeester moet sowieso zijn eigen oordeel vellen. Naar mijn idee is het artikel in de wet gekomen vanwege het feit dat er een AMvB aan gehangen was. Die AMvB is geschrapt en nu hangt het artikel eigenlijk in het luchtledige. Ik begrijp wel dat je een constructie kunt bedenken waarmee je misschien kunt uitleggen dat die bepaling nog zin heeft. Maar de waarheid is natuurlijk dat dit artikel gewoon in de lucht is komen te hangen. Wil de minister overwegen om dit wel te schrappen, eventueel via een reparatiewet? En zo niet, kan hij het dan wel meenemen in de evaluatie? Als dan blijkt dat het artikel niet goed zelfstandig functioneert, kan hij het alsnog schrappen. 

Minister Van der Steur:

Dat laatste lijkt mij de juiste en verstandige weg. Ik dank mevrouw Van Bijsterveld voor die suggestie. Ik zal dit meenemen in de evaluatie.

(...)

De heer Lintmeijer heeft gevraagd of het WODC-onderzoek uitgebreid kan worden met de controlerende taak van de gemeenteraad. Ik denk dat ik nog even helder moet samenvatten dat het afgesproken onderzoek ziet op de bruikbaarheid en toepasbaarheid van de burgemeesterlijke, magistratelijke gereedschapskist. De controlerende taak van de gemeenteraad valt dan automatisch buiten het doel van het onderzoek. Ik wil dit uiteraard wel meenemen in de evaluatie, want daar past het wel in. Wij kunnen dan bezien hoe een gemeenteraad omgaat met een burgemeester die gebruikmaakt van deze bevoegdheden in het belang van de openbare orde en veiligheid. 

Mevrouw Bikker heeft gevraagd of er in 2020 een brede evaluatie kan worden gehouden. Aan de hand van de genoemde punten heb ik al duidelijk gemaakt dat dit inderdaad zo is. Volgens mij moet dat ook. In 2020 zal er dus een brede evaluatie van deze wet plaatsvinden. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over het beoogde tijdpad van ratificatie protocol (34.485 VI) (T02355)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe dat de Kamer geïnformeerd zal worden over het beoogde tijdpad van ratificatie van het facultatief protocol bij het International Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties.


Kerngegevens

Nummer T02355
Status afgevoerd
Datum toezegging 5 juli 2016
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen economische rechten
protocollen
ratificatie
Kamerstukken Wijziging begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2016 (voorjaarsnota) (34.485 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 37, item 14, blz. 4-16

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...)

Ik kom op mijn laatste punt. Tijdens de begrotingsbehandeling hebben de minister en ik gesproken over het individuele klachtrecht bij de verschillende mensenrechtenverdragen. De minister beloofde toen, ervoor te zorgen dat in elk geval het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de VN dit jaar zou worden ingediend bij de Tweede Kamer en dat hij zich zou inspannen voor een breed draagvlak aldaar. Wat hebben die inspanningen tot nu toe opgeleverd? Ligt er een adviesaanvraag bij de Raad van State? Op welke termijn is de indiening bij de Tweede Kamer te verwachten? De minister weet dat er na het reces in het parlementaire jaar nog minder dan vier maanden resten. Bovendien zou de minister met een nadere reactie komen op het individuele klachtrecht bij het kinderrechtenverdrag en het gehandicaptenverdrag. Wat betreft dit laatste verdrag heeft de minister vast al van zijn collega Van Rijn vernomen dat deze de Eerste Kamer heeft beloofd om nog voor het zomerreces hierover een brief te sturen. Daarvoor heeft deze staatssecretaris nog precies één week over. Daar moet en zal inhoudelijk over zijn gesproken binnen het kabinet. Graag krijg ik hierop een reactie.

(...)

Minister Van der Steur:

(...)

Mevrouw Strik vroeg naar de ratificatie van de drie protocollen. Dat is een belangrijk onderwerp, zeker in het kader van de begroting, zeg ik met een glimlach. Ik zeg dat vaker, maar we kijken serieus naar de implicaties van ratificatie. Dit duurt inderdaad wel erg lang. Ik ben voornemens om haar in ieder geval ten aanzien van het protocol waarover wij het eerder hadden — het protocol inzake burgerlijke en economische rechten, dat al ondertekend is — snel te informeren over het beoogde tijdpad.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik had het idee dat we de vorige keer tijdens de begrotingsbehandeling al een stapje verder waren gekomen. Toen gaf u aan dat u ervoor zou zorgen dat het wetsvoorstel nog dit jaar zou worden ingediend bij de Tweede Kamer. Vandaar mijn vraag of er al een adviesaanvraag ligt. Nu vertelt u mij dat u op termijn deze Kamer zult informeren over het tijdpad. Dat klinkt toch een beetje als het zetten van een paar stappen terug in de tijd.

Minister Van der Steur:

Het is hetzelfde, want ik weet wat ik heb toegezegd. Maar ik vind ook dat mevrouw Strik moet weten wat daarvan de planning is. Die ben ik nu aan het ophalen. Zij weet misschien dat ik 360 wetsvoorstellen in behandeling heb, met een relatief kleine afdeling. We moeten goed bekijken wanneer we dat kunnen inpassen. Dat gaan we ook doen. Daar zal ik de Kamer over informeren. Mijn insteek is om dat dit jaar naar de Kamer te sturen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Wanneer krijgen we die brief?

Minister Van der Steur:

Dat lukt me niet meer voor het reces, dus dat wordt in of na het reces.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Eindresultaat onderhandelingen Europees Openbaar Ministerie ter beoordeling voorleggen (33.709) (T02382)

De Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van diverse leden, toe de Kamer per brief te informeren over het definitieve eindresultaat van de onderhandelingen inzake het Europees Openbaar Ministerie (EOM) teneinde de Kamer in staat te stelen haar eindoordeel kenbaar te maken. De regering zal vervolgens het eindoordeel van beide Kamers der Staten-Generaal betrekken bij haar definitieve standpuntbepaling over het al dan niet deelnemen van Nederland aan een EOM. In de brief zal de minister tevens de vragen die in de tweede termijn door verschillende fracties zijn gesteld beantwoorden.


Kerngegevens

Nummer T02382
Status voldaan
Datum toezegging 6 december 2016
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 1

Minister Van der Steur:

Als er wel gestemd zou worden, zou ik bij de uiteindelijke eindafweging het oordeel van de Eerste Kamer betrekken. Daar wil ik zo nog nader op ingaan.

(...)

Minister Van der Steur:

Ik heb gemeend er goed aan te doen daarin volledig te zijn door ook de uitkomst van het op 23 november in de Tweede Kamer gevoerde overleg te melden. Ik proef dat door die toevoeging de indruk is ontstaan dat het eindoordeel van de Eerste Kamer niet meer ter zake zou doen. Dat is niet het geval. Ik heb willen aangegeven dat er sprake is van een politiek feit door het consequente standpunt van de meerderheid van de Tweede Kamer. Ik zeg hier onomwonden dat ook voor mij vaststaat dat dit onverlet laat dat het kabinet ook in dit dossier rekening zal houden met het standpunt van de Eerste Kamer. Om dat standpunt zal ik nu dus niet vandaag vragen, omdat ik verwacht dat er niet gestemd zal worden over het Europees Openbaar Ministerie, maar met het gevoelen van de Eerste Kamer kan en zal ik wel rekening houden

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 2.

Minister Van der Steur:

(...) Ik neem mij dus voor om beide Kamers aan de hand van het eindresultaat opnieuw om hun oordeel te vragen.

(...)

Minister Van der Steur:

Ik denk dat het goed is om aan de Tweede Kamer op basis van het totale eindresultaat opnieuw een soortgelijk oordeel te vragen. Ik weet niet of dat de Tweede Kamer in meerderheid op andere gedachten zal brengen, maar dat zien we dan. 

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 9.

Minister Van der Steur:

Hiervoor geldt precies wat ik in het begin heb gezegd: het voorstel is nog mobiel en volatiel, ofte wel vrij vluchtig. Ik weet echt niet waar het nu naar toe gaat. Zoals altijd zal ik beide Kamers op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Als we een stemming voorzien, zullen we die aankondigen. Dan zullen we net als de vorige keer wederom vragen om een oordeel van beide Kamers over het dan voorliggende eindresultaat, in de hoop dat dat ook het eindresultaat is. 

De heer Diederik van Dijk (SGP):

In hoeverre is het denkbaar dat u aanstaande donderdag toch iets zult moeten zeggen over eventuele deelname aan zo'n EOM? 

Minister Van der Steur:

Niet, want er wordt niet gestemd. Verder zal ik mij houden aan wat ik altijd heb gezegd, namelijk dat er veel kritiek in onze parlementen is op het voorstel. Dat hebben we consequent uitgedragen, daarbij aangevend dat we, ook in overleg met deze Kamer, niet instemmen met tussenliggende resultaten, om simpelweg aan het eind van de dag over het totaal een oordeel te kunnen vellen. Dat laat onverlet dat de Tweede Kamer vlak voor het zomerreces al een motie heeft ingediend met als inhoud: u mag niet instemmen, ongeacht de verdere ontwikkelingen. Het sentiment van de Kamer is niet veranderd. Maar als daarvoor aanleiding is, zal ik de Kamers vragen een oordeel te geven. Aan de Tweede Kamer moet ik dan opnieuw vragen of zij bereid is, haar standpunt te herzien. 

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 16.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik wil met uw toestemming en met die van de leden voorstellen dat ik even de procedure schets. Er komt een debat in de JBZ-Raad, maar geen stemming. Er wordt van de regering niet verwacht dat zij zich uitspreekt voor of tegen wat er dan op tafel ligt. Ik zal dan ook blijven doen wat ik altijd heb gedaan, namelijk aangeven dat wij een eindoordeel zullen vellen over een voorliggende voorstel voor het EOM als dat eindoordeel er is. Ik heb in het debat al gezegd dat wij per brief het eindresultaat aan beide Kamers zullen voorleggen. Ik neem mij voor om in die brief de punten die specifiek in tweede termijn zijn genoemd door mevrouw Duthler, de heer Engels, de heer Rombouts en mevrouw Strik mee te nemen. Ik zal al die vragen meenemen in de brief die ik aan beide Kamers zal sturen, zodat u antwoord hebt op de vragen die in tweede termijn zijn gesteld. 

Ik neem mij voor om aan het debat in de JBZ-Raad deel te nemen en in te brengen dat ik namens de Nederlandse regering mijn oordeel voorbehoud totdat er een volledig voorstel ligt dat ik met beide Kamers nog eens heb kunnen bespreken. Dat doet niets af aan het kabinetsstandpunt, zeg ik tegen de heer Rombouts. Dat is genoegzaam bekend. Ik kan op dit moment namens het kabinet zeggen dat ik geen behoefte heb aan de ene of de andere motie om de simpele reden dat er geen besluitvorming voorligt. Beide moties zien op besluitvorming. Er zijn twee mogelijkheden. Ik kan de indieners van de moties in overweging geven om die aan te houden. Als dat niet gebeurt, lijkt het mij het meest zuiver om de moties te ontraden om de simpele reden dat zij in functie op dit moment overbodig zijn omdat er geen besluitvorming voorligt over het EOM. 

Ik heb in het begin al gezegd dat ik niet zeker weet — het borrelt en bruist op dit moment in Brussel — of er niet alsnog gevraagd zal worden om instemming met de PIF-richtlijn. Nederland zal overigens vinden dat dit niet voor de hand ligt omdat wij het in onderlinge samenhang met het EOM willen beoordelen. Ik sluit echter niet uit dat dit eventueel tot de mogelijkheden behoort. De Kamer heeft overigens per brief gezien wat ons standpunt daarover is. Over het EOM zal niet gestemd worden en wij zullen dan ook geen standpunt hoeven in te nemen. In die zin hebben wij op dit moment geen behoefte aan welke richtinggevende uitspraak van de Kamer dan ook. Ik zal de beantwoording van de vragen die nog nader zijn gesteld, schriftelijk aan de Kamer voorleggen zodra het resultaat bekend is. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over voornemen inwerkingtreding nationale strafbaarstelling van misdrijf agressie in Wet internationale misdrijven (33.865 / 33.866) (T02386)

De ministers van Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken zeggen toe de Staten-Generaal te informeren over het voornemen tot inwerkingtreding van de nationale strafbaarstelling van het misdrijf agressie in de Wet internationale misdrijven. 


Kerngegevens

Nummer T02386
Status voldaan
Datum toezegging 28 juni 2016
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen agressie
misdrijven
strafbaarstelling
Wet internationale misdrijven
Kamerstukken Uitvoering wijzigingen Statuut van Rome over het Internationaal Strafhof (33.866)
Goedkeuring en uitvoering voor aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (33.865 (R2024))


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 36 item 5, blz. 3 

Minister van Veiligheid en Justitie, de heer A. Van der Steur:

Ik moet opmerken dat in het debat in de Tweede Kamer de minister van Buitenlandse Zaken en ikzelf hebben toegezegd dat wij de Staten-Generaal zouden informeren over het voornemen tot inwerkingtreding van de nationale strafbaarstelling van het misdrijf agressie in de Wet internationale misdrijven. Dat zullen wij dus ook doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informatievoorziening over het pakket GEAS II (34.585) (T02404)

De staatssecretaris van V&J zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe dat de afspraken ten aanzien van de informatievoorziening over het pakket GEAS II zoals deze zijn vastgelegd in de brief van de Tweede Kamer van 24 november 2016 (TK 34585, nr. 2), ook voor de Eerste Kamer gelden.


Kerngegevens

Nummer T02404
Status afgevoerd
Datum toezegging 21 februari 2017
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel
Kamerstukken EU-voorstellen: Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel COM(2016)465, 466, 467 en 468 (34.585)


Uit de stukken

Verslag van een mondeling overleg 2016-2017, nr. 34 585 B, blz. 8.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA)

(...) Verder viel me op dat de Staatssecretaris aan de overkant heeft gezegd dat de Kamer maximaal op de hoogte wordt gehouden van een hele hoop bepalingen. Is hij bereid om ook de Eerste Kamer daarvan op de hoogte te houden? Hij heeft dat de Tweede Kamer toegezegd op 24 november.

Verslag van een mondeling overleg 2016-2017, nr. 34 585 B, blz. 15.

Staatssecretaris Dijkhoff

Ik had nog een vraag open over de informatievoorziening. Die vraag stelde mevrouw Oomen helemaal in het begin. Ik ben natuurlijk bereid om de Eerste Kamer hierover dezelfde informatie te verstrekken als de Tweede Kamer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vervolgevaluatie wet biometrie in de vreemdelingenketen (33.192) (T02407)

Ter nakoming van toezegging T01859 biedt de staatssecretaris van V&J een evaluatie van de wet biometrie in de vreemdelingenketen (WBVK) aan. Daarbij zegt hij de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks) toe, binnen de termijn van het van rechtswege vervallen van de WBVK (maart 2021), een vervolgevaluatie te laten uitvoeren en deze aan de Eerste Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T02407
Status voldaan
Datum toezegging 18 april 2017
Deadline 1 juli 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen biometrie
vingerafdrukken
vreemdelingenketen
Kamerstukken Gebruik biometrie bij identificatie vreemdelingen (33.192)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2016/17, 33192, L, p. 3:

Staatssecretaris Dijkhoff:

Gelet op het belang dat ik hecht aan het kunnen bestrijden van onregelmatigheden ten aanzien van identiteitsregistratie en-verificatie met inzet van biometrische kenmerken, zal ik daarom binnen de termijn van het van rechtswege vervallen van de WBVK een vervolgevaluatie laten uitvoeren. Ik streef ernaar op de kortst mogelijke termijn de noodzakelijke gegevens binnen de Vreemdelingen-keten op uniforme wijze te registreren zodat bij een vervolgevaluatie beter inzicht kan worden verkregen in de effecten van de WBVK. De aanbevelingen in het onderzoeksrapport bieden alvast nuttige aanknopingspunten voor deze gegevensregistratie

zie ook T01859


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het toezenden van de evaluatie van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (34.356 (R2064), 34.358 (R2065), 34.359) (T02456)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij de evaluatie van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme de Kamer zal toezenden. 


Kerngegevens

Nummer T02456
Status voldaan
Datum toezegging 31 januari 2017
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme
Kamerstukken Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (34.359)
Het van rechtswege laten vervallen van reisdocumenten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd (34.358 (R2065))
Intrekken Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid (34.356 (R2064))


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 16, item 5, blz. 16-26

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

(...)

Ik kom tot een afronding. De fractie van de ChristenUnie vindt dat we strijd moeten voeren tegen gewelddadige, terroristische groeperingen en individuen die zich tegen onze samenleving keren en zo ongeveer tegen alle denkbare minderheden, christenen, joden, jezidi's, vrouwen, en medegelovigen die niet gelovig genoeg zouden zijn. Ik zou zo nog even kunnen doorgaan. Ook wetgeving kan zeer behulpzaam zijn in die strijd. Maar over de voorliggende voorstellen heeft mijn fractie nog wel vragen. In het bijzonder bij de ontneming van het Nederlanderschap ziet mijn fractie haken en ogen. Veel kan al met de huidige wet. Het onherroepelijk ontnemen van de nationaliteit, zonder voorafgaande strafrechtelijke veroordeling, wringt naar onze mening met de uitgangspunten van de rechtsstaat. De strijd tegen het terrorisme winnen we trouwens niet alleen met nieuwe wetten, maar juist ook door een stevige inzet op deradicalisering, op het aangaan van de ideeënstrijd. Ik zie daarom zeer uit naar de evaluatie van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, dat beide elementen bevat, de softe aanpak en de stevige aanpak via wetgeving. Ik weet dat de Inspectie Veiligheid en Justitie met de evaluatie is gestart. Ik verzoek de minister ons de uitkomsten ervan te doen toekomen.

(...)

Minister Blok:

Mevrouw Bikker. Pardon. Mevrouw Bikker vroeg nog of de uitkomsten van de evaluatie van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme door de inspectie met de Eerste Kamer kunnen worden gedeeld. Daar ben ik graag toe bereid.


Brondocumenten

  • behandeling Verslag EK 2016/2017, nr. 16, item 5 (herdruk)

Historie







Toezegging De korpschef vragen of deze in de beginfase een extra menselijke controle kan uitvoeren ter toetsing van de automatische vernietiging (33.542) (T02481)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Strik (GroenLinks) en Vlietstra (PvdA), toe dat hij de korpschef zal vragen of hij in de beginfase een extra menselijke controle kan uitvoeren om te toetsen of de automatische vernietiging van ANPR-gegevens structureel sluitend functioneert.


Kerngegevens

Nummer T02481
Status voldaan
Datum toezegging 14 november 2017
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gegevensvernietiging
kentekenregistratiesystemen
Kamerstukken Vastleggen en bewaren kentekengegevens door politie (33.542)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 7, item 3, blz. 7-16

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...)

Ook is het de vraag of het vernietigen van de gegevens na vier weken wel voldoende is gegarandeerd. De Nederlandse overheid heeft in het verleden laten zien niet altijd betrouwbaar te zijn geweest in het verwijderen van persoonlijke data, zoals DNA-materiaal. Het wetsvoorstel spreekt over geautomatiseerd verwijderen, wat natuurlijk nog geen automatisch verwijderen is. Hoe garandeert de minister dat de overheid zich in dit dossier aan de wet gaat houden? Het onrechtmatig gebruik van ANPR-gegevens de afgelopen zeven jaar geeft weinig vertrouwen.

(...)

Mevrouw Vlietstra (PvdA)

(...)

Mijn fractie heeft nog wel enkele aanvullende vragen over de uitvoering van de wet, mede naar aanleiding van het conceptuitvoeringsbesluit. Niet alleen op papier moeten alle waarborgen ter bescherming van de privacy worden vastgelegd, zeker zo belangrijk is de naleving ervan. Hoe wordt erop toegezien dat de bewaarde gegevens ook werkelijk na vier weken zijn vernietigd?

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Laat ik ook meteen antwoord geven op de vraag van mevrouw Vlietstra over het toezien op de vernietiging. De ANPR-gegevens zullen automatisch worden verwijderd. Dat doet het systeem zelf. De ICT zal daar uitvoerig op worden getest voordat ANPR wordt ingezet. Ook bij de jaarlijkse audit zal de vernietiging van gegevens een punt van aandacht zijn. Om tegemoet te komen aan de zorg van uw Kamer zal ik de korpschef vragen of hij in de beginfase een extra menselijke controle kan uitvoeren om te toetsen of de automatische vernietiging structureel sluitend functioneert. "Menselijk" is dan bedoeld in de zin van: door mensen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het bij de evaluatie betrekken van de rol van de korpschef bij het vaststellen van het cameraplan (33.542) (T02482)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe dat bij de evaluatie over drie jaar aandacht wordt besteed aan de rol die de korpschef heeft bij het vaststellen van het cameraplan, in het kader van de checks-and-balances.


Kerngegevens

Nummer T02482
Status voldaan
Datum toezegging 14 november 2017
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen cameraplan
kentekenregistratiesystemen
Kamerstukken Vastleggen en bewaren kentekengegevens door politie (33.542)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 7, item 3, blz. 25-26

Minister Grapperhaus:

(...)

Dan heb ik nog een paar vragen te beantwoorden, wat ik snel zal doen. U had het over de korpschef, die u vergeleek met de slager die zijn eigen vlees keurt. Even los van het feit hoe zich dat precies tot het kerstdiner verhoudt; zeker als u vegetarisch zou zijn, is dat natuurlijk even een andere kwestie. Maar het is niet de slager die zijn eigen vlees keurt, het is een slager die voor mij het beste vlees gaat uitzoeken. En vervolgens mag ik als klant, in dit geval als minister van Justitie en Veiligheid, maar dat mag u als volksvertegenwoordiging natuurlijk ook, zeggen: maar dat is helemaal geen goed stukje vlees dat je gehaald hebt. Kijk, die metafoor van de slager die zijn eigen vlees keurt, is een beetje als Roy Bean die in het Westen rechter, advocaat en officier van justitie was in zijn eigen proces. Maar dat speelt niet. De korpschef zegt: dít zijn nu de plekken voor het cameraplan, dat wordt gepubliceerd, en daar kunt u mee aan de slag.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...) Maar het punt blijft toch dat eerder het idee was dat de minister het cameraplan zou vaststellen. Dat is losgelaten. Nu is het de politie die het vaststelt en het wordt gezonden naar de minister, die het vervolgens publiceert. Dat is toch iets anders dan dat de minister het zou vaststellen. Daarom mijn vraag: wordt dat niet te veel, dat de politie dat zelf kan bepalen? Want wat gaat de minister nou vervolgens doen met dat cameraplan? Gaat hij het dan nog eens goed tegen het licht houden? Gaat hij zelf bepalen of het wel inderdaad allemaal noodzakelijk, proportioneel et cetera is?

Minister Grapperhaus:

Ja, ik ga natuurlijk niet meer langs die camera's rijden. Kijk, laat ik er dit over zeggen. Dan neem ik toch een voorschotje op wat Rombouts zei. Ik zal moeten kijken dat ik mijn rol wel zodanig invul dat u niet over drie jaar zegt: heb je nou nooit een keer met de korpschef gepraat over dat cameraplan. Dat zal een zeer marginale toets zijn, maar die zal ik wel doen. Maar u wilt mij vergeven: ik ga niet het cameraplan van de politiechef toetsen. Het lijkt mij ook qua deskundigheid inzake opsporing dat de Nederlandse burger liever heeft dat de korpschef dit doet dan dat ik dat ga doen. En anders zou ik het, mevrouw Strik, op zijn advies doen en dan is het resultaat hetzelfde. Laten we wel wezen: ik ben, als ik de krant mag geloven, op dit moment nog geheel verantwoordelijk voor de politie. Dus daar mag u mij ook op aanspreken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Uiteraard hebben we het niet over de persoon van de minister van Justitie. Maar het gaat erom of er voldoende checks-and-balances in zitten. Daarom zou ik u toch willen verzoeken om wel bij de evaluatie te betrekken hoe dat proces verloopt: of dat onafhankelijk genoeg is, wat de rol van het OM daarbij is en of het misschien beter is om daar in de toekomst die rol te leggen. Ik zou graag willen dat dat aandacht krijgt bij de evaluatie.

Minister Grapperhaus:

Oké. Maar dan voeg ik daar een ding aan toe: onafhankelijk is natuurlijk heel mooi, maar het moet ook kwalitatief een goed cameraplan zijn. Als de politie zich wat meer op iets anders gaat richten, dan ... Nee, dat doet de korpschef. We gaan over drie jaar zeker kijken of het goed was om die verantwoordelijkheid daar te leggen, lijkt mij.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Legale wietteelt (34.775) (T02490)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Graaf (D66) en Schalk (SGP), toe dat de resultaten van de proeven met legale wietteelt naar de Kamer worden gestuurd. Bij het opzetten van de proeven wordt gekeken naar de suggestie om aan gedifferentieerde experimenten te doen.


Kerngegevens

Nummer T02490
Status deels voldaan
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen drugsbeleid
experimenten
wietteelt
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 19

Minister Rutte: Tegelijkertijd is ook niet met zekerheid vast te stellen dat je er helemaal vanaf komt als je het helemaal verbiedt, zoals andere partijen suggereren. We hebben hier lang over gesproken en dit alles afwegend, hebben we gezegd: laten we nu in ieder geval kijken hoe je heel specifiek alles rondom de coffeeshop kunt decriminaliseren. Kan dat? Laten we daar eens een aantal proeven en testen mee doen. Dat wordt nu vormgegeven door de ministers Bruins en Grapperhaus, om hier informatie uit te halen en inzichten op te doen. Dit is een lastig dossier, want mijn conclusie na vijftien jaar in de politiek is dat dit geen dossier is waarin de ene of de andere school per definitie gelijk heeft. Dit is zo ingewikkeld en heeft zo veel aspecten! Voor de aanhangers van de theorie "waar een vraag is, is een markt" heeft het ook wel een soort inherente logica dat je er niet zomaar helemaal vanaf komt. Daarom denk ik dat het zin heeft om deze proeven te doen.

De voorzitter: Tot slot, meneer Schalk, want het punt is wel duidelijk.

De heer Schalk (SGP): Heel kort. Zeker, het is heel duidelijk. Zodra die onderzoeken of die testen gedaan zijn, lijkt het me heel goed dat die in ieder geval ook volledig naar deze Kamer komen, zodat we ons ervan kunnen vergewissen wat er precies onderzocht is.

Minister Rutte: Dat lijkt mij inderdaad logisch. Ik zie geen reden waarom we dat niet zouden doen, want dit is juist bedoeld om inzichten op te doen. Dat moeten we dan niet geheim gaan houden.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7

De heer De Graaf (D66): Tot slot nog een vraag over de wietteeltexperimenten. In mijn eerste termijn heb ik er zelf niet over gesproken. Wij wachten graag de wetgeving af, maar ik heb nog wel een vraag. Een aantal burgemeesters heeft gevraagd om gedifferentieerde experimenten — niet uniform, maar gedifferentieerd, zodat ook echt kan worden uitgetest wat het beste werkt. Dat kan in de ene stad anders zijn dan in de andere. Ik wil de minister-president vragen om daar niet bij voorbaat afwijzend tegenover te staan, maar juist te kijken of in overleg met de burgemeesters tot een verantwoord pakket aan experimenten kan worden gekomen.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 13

Minister Rutte: Dan de vraag van de heer De Graaf van D66 over de gedifferentieerde aanpak experimentele wietteelt. De minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor medische zorg zijn momenteel bezig met het vormgeven van die wietteeltexperimenten. Ze bereiden de wet- en regelgeving voor en zijn in gesprek met medeoverheden zoals burgemeesters. Mag ik vaststellen dat we de suggestie van de heer De Graaf daarbij betrekken en ook bezien hoe zich dat verhoudt tot de precieze afspraken die zijn gemaakt in de formatie? Dat kan ik nu niet helemaal overzien maar dat zullen we daar dan bij betrekken. Dus ik kan niet nu toezeggen dat we dat doen maar wel toezeggen dat we dit betrekken bij de afwegingen en dat we dan even de uitkomst van die gesprekken afwachten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Inzet extra middelen strafrechtketen (34.775) (T02491)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Barth (PvdA), toe haar in de eerste helft van 2018 te informeren over de inzet van extra middelen voor de strafrechtketen.


Kerngegevens

Nummer T02491
Status voldaan
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid (Hoofdverantwoordelijke)
Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Drs. M.A.M. Barth (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen budget
ICT
strafrechtketen
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 19-20

Mevrouw Barth (PvdA): Ik had hem in mijn eerste termijn nog een aantal vragen gesteld over de situatie in de strafrechtketen in brede zin. Ik heb hem vragen gesteld over ziekteverzuim bij Openbaar Ministerie en rechterlijke macht, de toestroom en de interesse voor het beroep. Ik heb gevraagd hoe het staat met ICT-projecten, communicatie en uitwisseling tussen politie, Openbaar Ministerie en rechters en hoe het staat met de oplegging en executie van taakstraffen. Wij hebben geconstateerd dat er wel in de nationale politie wordt geïnvesteerd, maar niet of nauwelijks in de zittende en staande magistratuur en wij maken ons zorgen over de kwaliteit van de strafrechtketen als geheel.

Minister Rutte: Ik heb een deel van de vragen beantwoord, over de bedragen oplopend tot 20 miljoen structureel voor de keten. Op basis daarvan zullen ook de nodige passende maatregelen op ICT-gebied worden genomen, waaronder de overdracht van een zaak naar de rechterlijke macht. Het zal nog wel enige tijd duren voordat al die keteneffecten precies zichtbaar worden. Ik dacht deze thema's deels ook te hebben behandeld in een aantal opmerkingen over het functioneren van de rechtsstaat. Maar ik hoor ook een paar vragen die ik hier niet in mijn stapeltje heb zitten. Ik kijk even of er ambtelijk goed is meegeluisterd, want dan pak ik die in de tweede termijn even terug. Die zitten er nu niet bij.

De voorzitter: Dat komt in de tweede termijn.

Mevrouw Barth (PvdA): Dat is prima, voorzitter. Ik heb ook om een aantal cijfermatige ontwikkelingen gevraagd. Het is ook prima als de minister-president ons die later op papier aanlevert.

Minister Rutte: Ik ga proberen om het mondeling te doen, want we hebben natuurlijk niet al die ambtenaren meegenomen om brieven te versturen, maar als het niet anders kan gaan we er toch eentje zoeken die een brief maakt. Maar we gaan kijken wat er in tweede termijn mondeling kan. We analyseren nog even de inbreng van mevrouw Barth op dit punt.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 12

Minister Rutte: Dan de vraag over de verbetering van de ICT-systemen en de kwaliteit van communicatie en overdracht tussen politie, OM en rechterlijke macht. Over het bestuurlijk ketenberaad van de strafrechtketen is de Tweede Kamer op 28 juni van dit jaar geïnformeerd. In het kader van het ambitietraject is de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening als een van de prioriteiten benoemd. In de eerste helft van 2018 worden de precieze doelstellingen en prioriteiten op het gebied ter besluitvorming aan het kabinet voorgelegd. Dat betekent dat op dat moment ook de op grond van het regeerakkoord beschikbaar gestelde middelen ter beschikking komen die hiervoor worden ingezet. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de digitalisering van de werkprocessen. Daarover wordt de Tweede Kamer, en gezien de vraag die hier gesteld is ook de Eerste Kamer in afschrift, nader in de eerste helft van 2018 geïnformeerd.


Brondocumenten


Historie