Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Rappel juli 2019)



Dit is het rappel tot 02-07-19.

 




Toezegging Bij de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur zullen het stellen van eisen aan nevenfuncties voor functionarissen van instellingen op het gebied van rechtspleging en het gebruik van expertise van Nederlandse inspecties betrokken worden (31.568) (T01223)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe om bij de eerder toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur (T01031) het stellen van eisen aan nevenfuncties voor functionarissen van instellingen op het gebied van rechtspleging en het gebruikmaken van expertise van Nederlandse inspecties te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01223
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Nederlandse expertise
nevenfuncties
staatkundige vernieuwing
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1583

Van Bijsterveld (CDA):

Een van de uitdagingen bij het ontwerpen van de voorstellen van de voorliggende consensusrijkswet op het gebied van rechtspleging is zonder twijfel het vinden van de echt passende institutionele structuur. Een structuur die aan de ene kant aansluit bij wat gangbaar is op de betreffende gebieden en aan de andere kant rekening houdt met de bijzondere omstandigheden van de gebieden waarvoor die wetgeving moet gelden. Daar komt de uiteenlopende staatkundige positie nog eens bij. Het is in onze ogen daarom goed dat wordt voorzien in een evaluatie op de termijn van vijf jaar. Onze vragen spitsen zich dan ook toe op die evaluatie.

De CDA-fractie leest in de wetsontwerpen aan de ene kant een bewuste poging om extra compensatie te bieden voor factoren die vanwege de kleinschaligheid juist nadelig kunnen zijn voor het goed functioneren van de betreffende instellingen. Aan de andere kant ziet zij een bewuste poging om de lokale inbedding te bevorderen en sterker te maken. Het gaat dan om het creëren van onverenigbaarheden van functies, of juist niet, het stellen van opleidingseisen, of juist niet, de caribisering of juist de inzet van Nederlandse functionarissen. Of daarin een goede balans is gevonden of zal worden gevonden, valt nu nog moeilijk te zeggen. Dit lijkt de CDA-fractie bij uitstek een zaak die in de evaluatie aan de orde zou moeten komen. Is de regering van plan deze zaken mee te nemen in de evaluatie?

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1602

Minister Hirsch Ballin:

Dan kom ik bij een vraag van mevrouw Van Bijsterveld: worden bij de evaluatie van de wetgeving over vijf jaar ook de wettelijke eisen betrokken die gesteld zijn met het oog op een goed functioneren van de instellingen? Als ik haar goed begrepen heb, doelde mevrouw Van Bijsterveld met name op de eisen die tot doel hebben een zeker evenwicht te brengen in de Caribische en, voor zover ik begrepen heb, westerse werkwijze. Heb ik dat goed genoteerd, mevrouw Van Bijsterveld?

Van Bijsterveld (CDA):

Nederlandse werkwijze.

Minister Hirsch Ballin:

Het was genoteerd als ″westerse werkwijze″. Dan had ik willen opmerken dat de Caribische delen van het Koninkrijk ten westen van Nederland liggen, zij het dat sommigen dan misschien bezorgd zullen kijken als ik de werkwijze in ons land als ″oosterse werkwijze″ aanduid. In ieder geval zijn er bepaalde verschillen in gewoonte bij het stellen van eisen aan nevenfuncties. Voor een deel hebben die te maken met de andere schaal van de samenleving. Wij zijn in ieder geval voornemens om elementen als het stellen van eisen aan nevenfuncties en het gebruikmaken van de expertise van Nederlandse inspecties bij de evaluatie te betrekken. Deze elementen hebben tot doel de kwaliteit van de wijze van werken te verhogen en er een soort peer-reviewelement in te brengen door te kijken hoe het aan de ene kant gaat en hoe aan de andere kant. Daarom is het belangrijk om zulke elementen bij de evaluatie mee te nemen. Ik denk dat het precies die vergelijking van criteria is waarop mevrouw Van Bijsterveld doelde. Dan zeg ik dat graag toe, inclusief het aspect van de opleidingseisen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evalueren werking wetsvoorstel (32.890) (T01615)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Van Bijsterveld, toe de werking van onderhavig wetsvoorstel in de praktijk te analyseren.


Kerngegevens

Nummer T01615
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
verjaring
Wetboek van Strafrecht
Kamerstukken Aanpassing verjaringstermijn voor misdrijven (32.890)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 17

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Wij zijn tevreden met de toezegging van de regering aan ons adres om de werking van dit voorstel in de praktijk te analyseren. Kan de regering aangeven hoe zij de evaluatie wil uitvoeren en op welke termijn de Kamer een zinvolle analyse kan verwachten?

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 51

Minister Opstelten: Mevrouw Van Bijsterveld heeft gevraagd hoe het door mij toegezegde evaluatieonderzoek met betrekking tot dit wetsvoorstel vorm kan krijgen. Een heel concreet antwoord op die vraag moet ik nog schuldig blijven, aangezien ik daarover nog in overleg moet treden met het WODC. We zullen representatieve gegevens moeten zien te selecteren over zaken die zouden kunnen verjaren als deze wet niet in werking zou zijn getreden, zaken die met deze wet wel worden opgepakt. Dan kunnen we iets zeggen over de effectiviteit van de nieuwe wetgeving. Ik meen dat een dergelijk beeld wel kan worden gegeven na verloop van een evaluatie van vijf jaar.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 55

Minister Opstelten: Aan mevrouw Van Bijsterveld heb ik toegezegd dat wij inderdaad gaan analyseren en evalueren. Daar mag geen misverstand over bestaan. Het gaat dan om de vraag hoe het allemaal loopt, om welke feiten het gaat en hoeveel zaken er zijn. Dat is een goede volgorde. Wij hebben dit nu niet, zeg ik tegen mevrouw Scholten, maar na aanvaarding van dit wetsvoorstel gaan wij met het WODC aan de slag om dit zo te monitoren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Artikel 172b gemeentewet mogelijk schrappen twee jaar na inwerkingtreding Jeugdwet (31.467) (T01774)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden van de SP-fractie, toe twee jaar na inwerkintreding van de Jeugdwet te bezien of artikel 172b Gemeentewet alsnog kan vervallen. De leden van de PvdA-fractie en CDA-fractie hebben zich bij de gemaakte opmerkingen aangesloten.


Kerngegevens

Nummer T01774
Status voldaan
Datum toezegging 9 september 2013
Deadline 1 juli 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen 172b Gemeentewet
evaluaties
Jeugdwet
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Kamerstuk I 2012-2013, nr. 31 467 L

Blz. 2

De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister thans een wetswijziging overweegt, maar niet op dit punt. De Minister stelt dat hij de gemeenten de mogelijkheid die artikel 172b biedt niet wil ontnemen omdat een enkele gemeente heeft overwogen de maatregel in te zetten maar daarvan heeft afgezien. Deze leden vinden dat dit antwoord geen recht doet aan bovengenoemde motie, gezien de ernstige bezwaren van de Raad van State, alsook van de leden van de CDA-fractie en de SP-fractie die tot deze motie hebben geleid. Zij stellen dat, gelet op de letterlijke tekst, aan de motie is voldaan: er is afzonderlijk geëvalueerd of de bepaling van artikel 172b van de Gemeentewet nog noodzakelijk is. De evaluatie toont aan dat zulks niet het geval is. Echter, het handhaven van de bepaling doet geen recht aan de geest, de bedoeling van de motie. Deze leden vinden dat, nu er een wijziging van de betreffende wet wordt voorbereid, (ook) dit artikel geschrapt dient te worden, wegend het ontbreken van noodzaak en om strijd met artikel 8 lid 1 EVRM te voorkomen.

(...)

Blz. 4

Minister Opstelten: Dat de in artikel 172b Gemeentewet geregelde bevoegdheid nog niet is toegepast, wil niet zeggen dat deze geen functie heeft. Zoals hierboven aangegeven en ook in de evaluatie en de monitor naar voren komt, nemen gemeenten de bevoegdheid wel mee in het ontwikkelen van een aanpak bij multiprobleem gezinnen. Om deze reden kom ik vooralsnog niet met een voorstel tot het schrappen van artikel 172b uit de Gemeentewet. Wel wil ik twee jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet bezien of de alternatieven uit die wet de bevoegdheid van artikel 172b Gemeentewet kunnen vervangen, waardoor dat artikel alsnog kan vervallen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar overzichtelijkheid en toepasbaarheid van openbare orderecht (33.112) (T01924)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Knip (VVD) en Witteveen (PvdA), toe dat hij een onderzoek laat starten naar het openbare orderecht, waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zullen worden onderzocht. De minister zal de Kamer informeren zodra het onderzoek van start gaat en zal de Kamer ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daaromtrent.


Kerngegevens

Nummer T01924
Status voldaan
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. M.A.J. Knip (VVD)
prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen onderzoek
openbare orde
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 2

De heer Witteveen (PvdA):

Onze tweede vraag is van een wat andere aard en van een heel ander soort gewicht. We lazen interessante vragen van de VVD over de wenselijkheid van een grondige revisie van de openbare-ordewetgeving, omdat het zowel voor de overheidsfunctionarissen als voor de burgers onduidelijk is geworden wat precies de regels zijn voor welke situaties. De rechtszekerheid is in het geding. De antwoorden van de regering op deze vragen zijn zeer interessant. De wetgeving is kennelijk reeds dusver versnipperd geraakt over vele wetten met betrekking tot uiteenlopende organen en diensten, dat het niet meer mogelijk is alle bepalingen bijeen te brengen zonder in andere wetgeving gaten te schieten en daardoor weer nieuwe vragen op te werpen over de rechtszekerheid. Ik citeer de minister: "Al met al zal een integrale herziening van de openbare-ordewetgeving niet leiden tot een toegankelijker openbare-orderecht, terwijl een bundeling van bevoegdheden in een speciale wet, elders tot versnippering leidt."

Er is dus een impasse ontstaan. Enerzijds gaat het bij de handhaving van de openbare orde om bevoegdheden die altijd inbreuken betekenen op de vrijheden van burgers en die daarom kenbaar en voorzienbaar moeten zijn. Anderzijds is de ordehandhaving zelf door telkens weer andere aanpassingen dusdanig complex geworden dat zelfs de overheidsdienaren soms niet weten wat wel en niet mag. Van dat laatste zien we deze weken een voorbeeld bij de aankondiging van de gemeente Tilburg om op basis van onduidelijke bevoegdheden op te treden tegen motorclubs — het gaat dan om een samenscholingsverbod en een kledingverbod — waarbij achteraf heel wat gas werd teruggenomen, toen bleek dat wat de burgemeester wilde, juridisch niet kon. Ik verwijs voor de details naar het artikel van de heer Leenknecht in het Brabants Dagblad van 3 mei 2014.

Voor burgemeesters is er gelukkig soelaas dankzij het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, dat een zakboek openbare orde en veiligheid uitgeeft en via de website ook juridische ondersteuning biedt. Dan moet je wel even je naam als burgemeester intypen en dan kun je doorvragen hoe het zit. Mijn vraag aan de minister is wat er kan gebeuren om ook de burgers van hun juridische situatie op de hoogte te stellen. Daar hebben zij als het gaat om de uitoefening van bevoegdheden die tot een (tijdelijke) inperking van grondrechten kan leiden, toch ook recht op? Alleen als de regels in de samenleving zelf duidelijk zijn, kan er van die regels een ordenende en beschermende werking uitgaan, waarbij burgers en politiemensen over en weer weten waaraan ze gehouden zijn. Het gaat dus om de reciprociteit in verwachtingen die een element zijn van de rechtsstaat. Is de minister van plan initiatieven te ondernemen om het door hemzelf zo helder geanalyseerde tekort aan rechtszekerheid van de openbare-ordewetgeving voor de burgers op een of andere manier te compenseren?

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 4

De heer Knip (VVD):

Ik kom nu bij het onderwerp integrale herziening van het openbare-orderecht, voor mij eigenlijk het belangrijkste vandaag. Ook hier heeft de minister de zienswijze en vragen van de fractie van de VVD beantwoord met uitvoerige beschouwingen, waarvoor welgemeende dank. Het is echter jammer dat hij bij zijn stelling blijft, die kort gezegd hierop neerkomt dat herziening en stroomlijning van het wetgevingscomplex inzake de openbare orde zal leiden tot ontwrichting van wetgeving elders. Ook is hij van mening dat de bestaande onoverzichtelijkheid van de lokale bevoegdheden niet zo erg is, omdat er goede handleidingen bestaan voor de burgemeesters die de wettelijke instrumenten moeten gebruiken.

Allereerst wil ik het misverstand wegnemen dat ik van mening zou zijn dat alle wettelijke bepalingen over openbare orde bij elkaar zouden moeten worden gezet. Dat is niet het geval. Het alleen bij elkaar zetten lost inderdaad weinig op en leidt weer tot ongewenste effecten elders. Maar wat wel zou moeten — en dat wordt naar het oordeel van de VVD-fractie steeds dringender— is het opnieuw doordenken van het systeem van de openbare orde met als beoogd doel het scheppen van een overzichtelijk en helder toepasbaar wettelijk stelsel. Dat doordenken zou in ieder geval moeten gebeuren vanuit het besef dat het bij handhaving van de openbare orde in wezen voor alles gaat om snel te kunnen handelen in dreigende of in al ontstane situaties die tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kunnen leiden. Die situaties kunnen zeer uiteenlopend van aard zijn, onverwacht en ook nauwelijks te voorzien en vragen daarom niet alleen om wetten en beleid, maar vooral om operationele slagvaardigheid van het bestuur.

De functie van wet- en regelgeving is het bieden van een goed en eenduidig raamwerk voor een adequaat bestuursoptreden. Als mijn fractie spreekt over het opnieuw doordenken van het systeem, zou het vertrekpunt daarbij dit besef moeten zijn, namelijk een goed onderscheid tussen raamwerk en optreden.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 10-11

Minister Opstelten:

Ik kom nu op een punt dat door de heer Knip heel scherp is ingezet, ook in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Wij raakten elkaar daarbij niet direct. Daar ben ik heel open in. Er is natuurlijk de commissie-Bandell geweest en er is 2007 geweest. De vorige minister van Binnenlandse Zaken heeft daar ook een helder en duidelijk standpunt over ingenomen. In 2010 was er een voorstel om in de Gemeentewet te kijken naar de mogelijkheden voor een overkoepelende bevoegdheid van de burgemeester op het terrein van de sociale veiligheid in brede zin. Er is ook gesproken, door de heer Knip en ook anderen, over instrumenten die er als zodanig zijn. Mij heeft niet het signaal bereikt dat dit punt enorm leeft onder de burgemeesters, de VNG of het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Men dringt er bij mij niet op aan.

Er zijn twee dingen waar men niet op aandringt. Het eerste is extra instrumentarium. Dat kan natuurlijk wel eens aan de orde zijn in een reflexreactie. Ik kijk hierbij naar mevrouw Scholten. Je moet dan rustig met elkaar spreken over de vraag of het echt nodig is. Dat heeft zich afgelopen vrijdag voorgedaan.

Het tweede is dat de ordening als zodanig geen actueel thema is. Ik heb daar een focus in gelegd. Ik hoor natuurlijk wel — daar voeren wij ook een debat voor — wat hier in de senaat aan de orde komt en ben bereid om daarnaar te luisteren. Dat doe ik niet alleen omdat ook andere fracties dit ondersteunen. Ik hoorde de heer Witteveen dat doen en ook anderen hebben hiernaar verwezen. Ik doe dat ook omdat het me dan ook verstandig lijkt om iets in te zetten en om te bekijken waar we dan uit zullen kunnen komen. Ik zeg de senaat dus toe — ik zeg dit tegen de heer Knip en met name tegen de heer Witteveen — dat ik binnen afzienbare termijn een onderzoek zal laten starten waarbij de mogelijkheden worden geïnventariseerd ten aanzien van het openbare-orderecht, en waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zal worden onderzocht.

Ik denk dat ik dat op een onafhankelijke manier door het WODC zal laten doen. Zoals gebruikelijk zal ik daarbij externe deskundigen betrekken, bijvoorbeeld wetenschappers, maar ook natuurlijk burgemeesters, de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Ik denk dat we dat ook gepaard zullen laten gaan met expertmeetings. De onderzoekers zouden bijvoorbeeld die expertmeetings kunnen organiseren. Ik zal de Kamer hierover informeren zodra het onderzoek van start gaat en ik zal haar uiteraard ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daarover, dat daarna volgt. Dat zeg ik de heer Knip en de heer Witteveen toe.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 17

Minister Opstelten:

Over de stapeling van de bevoegdheden van burgemeesters kun je verschillend denken. Ik voel mij totaal niet aangesproken door de term "sheriff" voor de burgemeester. Het is een bestuursorgaan in de gemeente met zijn taken, die zeer divers zijn. Wij hebben een ontzettend goed burgemeesterscorps en dat willen wij ook zo houden. Zij geven de instrumenten die nodig zijn ten aanzien van de ordening. Een en ander moet goed tegen het licht worden gehouden en daarbij valt natuurlijk niet te vergeten wat er al uit het verleden ligt. Dat zullen we aan het WODC en degenen die het gaan doen, ook meegeven. Dan komt eruit wat ik de heren Knip en Witteveen heb toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren en mogelijk evalueren van de insluitingsfouillering (33.112) (T01925)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe dat hij de bevoegdheid tot insluitingsfouillering zal monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01925
Status openstaand
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen insluitingsfouilleringen
monitoring
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 1

De heer Hoekstra (CDA):

Vervolgens zouden we nog graag van de minister willen horen hoe hij dit onderdeel van de wet denkt te evalueren en of hij wil toezeggen het aantal gevallen dat zich zal voordoen vanaf het moment dat deze wet ingaat, zo die ingaat, te zullen monitoren en publiceren.

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 12

De heer Hoekstra (CDA):

Ik wil nog één extra vraag stellen. Misschien komt de minister er zelf straks ook nog wel op of misschien moet hij daarover zijn brein ook nog laten werken. Misschien kan hij zeggen of hij ook bereid is om dit dan te gaan monitoren? Ik heb dat al gevraagd na de vraag over de aanpassing. Ik denk namelijk dat velen behoefte hebben aan kwantitatieve informatie en ook aan een evaluatie. Wat mij betreft hoeft deze vraag niet in deze termijn te worden beantwoord, maar misschien kan de minister ook daarover nog zijn licht laten schijnen in de tweede termijn.

Minister Opstelten:

Dat zou een volgend punt in mijn bijdrage in eerste termijn zijn. Op de vraag van de heer Hoekstra kan ik zeggen: ja, ik zal dat monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren. Dat moge duidelijk zijn. Het antwoord is dus "ja".


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kosteloze rechtsbijstand in het kader van verkorte procedures (34.482 / 34.585) (T02544)

De Staatssecretaris van J&V zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Stienen (D66), toe de Kamer te informeren over kosteloze rechtsbijstand in het kader van verkorte procedures.


Kerngegevens

Nummer T02544
Status voldaan
Datum toezegging 17 april 2018
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen rechtsbijstand
Kamerstukken EU-voorstellen: Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel COM(2016)465, 466, 467 en 468 (34.585)
EU-voorstellen: Herziening Dublinverordening COM(2016)270, verordening tot herziening van EASO COM(2016)271 en verordening tot herziening van EURODAC COM(2016)272 (34.482)


Uit de stukken

Kamerstukken I , 2017-2018, 34482 / 34585, C, pagina's 5-6 en 10

Mevrouw Stienen (D66):

[...]

Wij zijn ook benieuwd naar wat de staatssecretaris kan aanvullen qua informatie als het gaat over rechtsbijstand in het kader van verkorte procedures. Wij maken ons ernstig zorgen dat de gedachte van het mogelijk afschaffen van rechtsbijstand in de eerste aanleg tot minder druk bij de migratiedienst zou kunnen leiden. Dat is volgens ons wensdenken. Misschien kan dit wel tot heel veel meer beroepsprocedures leiden. We zien dat ook graag in lijn met de procedurerichtlijn.

Staatssecretaris Harbers:

[...]

Mevrouw Stienen vroeg naar de stand van zaken van de kosteloze rechtsbijstand. Het korte antwoord is dat we daar in het regeerakkoord een aantal afspraken over hebben gemaakt, maar dat we nog bezig zijn met de uitwerking daarvan. Ik heb eerder in de Tweede Kamer en, uit mijn hoofd, mogelijk zelfs in de Eerste Kamer aangegeven dat er een aantal andere vraagstukken bij spelen waar we dan ook een oplossing voor moeten hebben. Bijvoorbeeld: gaat dat procedures echt bekorten en op welke wijze kunnen we in ieder geval waarborgen dat op het moment dat er een beroepszaak gaat spelen, de rechtsbijstand alsnog geregeld wordt op zo'n manier dat de betreffende advocaat natuurlijk nog wel even de tijd heeft om zich het hele dossier eigen te maken? Daar zijn we ons op dit moment op aan het beraden. Op het moment dat we die voorstellen meer vastomlijnd hebben, deel ik ze vanzelfsprekend met de Tweede en Eerste Kamer. Dus de zorg die mevrouw Stienen uitspreekt, heb ik mijzelf ook al gerealiseerd. Daar proberen we in de definitieve vormgeving ook antwoorden op te hebben.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM (33.709) (T02569)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt, naar aanleiding van de vraag van het lid Van Hattem (PVV) toe de Kamer te informeren over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM.


Kerngegevens

Nummer T02569
Status voldaan
Datum toezegging 3 april 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I, 2017-2018, nr. 25, item 7, blz. 1, 22.

De heer Van Hattem (PVV):

Ook over veel andere essentiële zaken is nog veel onduidelijkheid, zoals over de impactanalyse op het OM en de FIOD. Wat gaat het EOM betekenen voor de capaciteitsverdeling binnen het OM voor de EOM-taken? In hoeverre kan dat ten koste gaan van onze nationale OM-taken? Het kabinet spreekt in de brief over praktische consequenties, maar onduidelijk is hoe groot die concreet zullen zijn, evenals de daadwerkelijke financiële implicaties. Waarom dan toch al zo ver voor de fanfare uitlopen?

Minister Grapperhaus:

Dan heb ik nog de vraag over de operationele financiële consequenties voor OM en Nederlandse opsporingsinstanties. Zoals ik in de brief al schreef, zitten die implicaties vooral in de verwachting bij het OM en bij de FIOD. Die brengen op dit moment de gevolgen van Nederlandse deelname aan het EOM in kaart door middel van een impactanalyse. De uitkomsten daarvan worden uiteraard betrokken bij de implementatie van de EOM-verordening, die in dat kader ook nog wat wijziging van wetgeving zal meebrengen, zoals ook in de brief van 23 februari staat. Dat geldt ook voor de analyse van het deel van de opbrengsten van het EOM — btw-ontvangsten, boetes en schikkingen — dat uiteindelijk ten gunste komt van de rijksbegroting. Zodra er meer bekend is over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM bericht ik uw Kamer en de Tweede Kamer daar nader over.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Indiening wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen (34.775 VI) (T02599)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dercksen, toe het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen dit jaar bij de Kamer in te dienen.


Kerngegevens

Nummer T02599
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden R.G.J. Dercksen (PVV)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen politie
politie-externen
screeningsbevoegdheden
screeningsonderzoeken
Staat van de rechtsstaat
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2018 (34.775 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 3, pg. 4

De heer Dercksen (PVV):

Wij hebben de kerk en de Staat gescheiden in dit land en toch zeker ook het paard van Troje en de Staat, want er is een Marokkaans netwerk bij de Amsterdamse politie? Is er ook nog een Antilliaans of een Nederlands netwerk? Dat Marokkaanse netwerk lekte informatie naar terreurmoskee Arrayan, daarmee een terreuronderzoek verstorend. Wat heeft de minister daaraan gedaan? Zijn er maatregelen getroffen of wordt onze veiligheid geofferd op het altaar van de diversiteit?

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 6, pg. 16-17

Minister Grapperhaus:

Ik was bij een ander punt van de heer Dercksen: zijn er maatregelen tegen Marokkaanse en Antilliaanse netwerken die informatie lekken bij de politie? De politie neemt veel preventieve en repressieve maatregelen op het terrein van integriteitsbeleid, informatiebeveiligingsbeleid en screeningsbeleid, met als doel integriteitsschendingen zo veel mogelijk te voorkomen. Vaststaat dat blijvende aandacht voor integriteit nodig is. Elke integriteitsschending binnen de politie is er één te veel, al kun je integriteitsschendingen nooit 100% voorkomen. Het blijft dus belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden, bijvoorbeeld door bewustwordingsmaatregelen, zoals het bespreekbaar maken van integriteit en het trainen daarop. Verder bereid ik een wetsvoorstel voor om de screeningsbevoegdheden van de politie verder uit te breiden. Dat wetsvoorstel is al in consultatie gebracht. Ik verwacht dit jaar dat wetsvoorstel ook bij uw Kamer te kunnen indienen. Het biedt meer wettelijke mogelijkheden om ook de omgeving van kandidaat-ambtenaren te onderzoeken. Er zal ook een doorlopende screening worden ingevoerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het opstarten van een publiekscampagne over de aangifteplicht (34.746) (T02648)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Wezel (SP), toe dat hij initiatieven zal ontplooien om een publiekscampagne op te zetten wat betreft de aangifteplicht, die geldt voor eenieder die kennis draagt van terroristische misdrijven, inclusief de voorbereiding daarvan.


Kerngegevens

Nummer T02648
Status voldaan
Datum toezegging 11 september 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. A.M.T. Wezel EMoC (SP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen aangifteplicht
publiekscampagne
terrorismebestrijding
Kamerstukken Versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme (34.746)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 39, item 7, blz. 5

Mevrouw Wezel (SP):

(...)

In de nota naar aanleiding van het verslag van 24 januari 2018 aan de Tweede Kamer schrijft de minister "dat het nut van de voorgestelde uitbreiding van de aangifteplicht specifiek ligt in het aanspreken, in de zin van aansporen, van personen in de directe omgeving van daders van terroristische misdrijven, die op een gegeven moment op de hoogte komen van concrete plannen om een aanslag of ander terroristisch misdrijf te plegen. Zij moeten de druk van de samenleving voelen om daarvan aangifte te doen." Kan dan niet gewoon volstaan worden met een publiekscampagne of een campagne op doelgroepen met als strekking dat er een meldplicht is waarop een strafbedreiging is gesteld? Voor zover ik weet, wordt de Staatscourant door die doelgroepen beperkt gelezen. Of deze wetswijziging überhaupt bij de betrokkenen bekend wordt, is dus de vraag. Graag een reactie van de minister.

Handelingen I 2017-2018, nr. 39, item 10, blz. 2-5

Minister Grapperhaus:

(...)

Voorzitter. Ik kom dan bij het onderwerp van de aangifteplicht. Mevrouw Wezel vroeg of we bereid zouden zijn om een publiekscampagne te voeren zodat mensen daarvan op de hoogte raken. Ik vind dat een goed idee. Dat kan inderdaad helpen om meer mensen aan te zetten om aangifte te doen en niet weg te kijken. Ik zal dus initiatieven ontplooien om een dergelijke campagne te starten.

(...)

Mevrouw Wezel (SP):

Graag, en dan over de publiekscampagne. Kan daar niet mee worden volstaan? Waarom is deze wetgeving dan nog apart nodig?

Minister Grapperhaus:

Ik heb gezegd dat de publiekscampagne bedoeld is om de aangifteplicht onder de aandacht te brengen. Ik zie de publiekscampagne niet als een alternatief voor de aangifteplicht. Daar geloof ik niet in, zeg ik eerlijk. Ik denk dat we in de wet moeten opnemen dat wie hier weet van heeft en die aangifte niet doet, strafbaar handelt. Maar ik vond het een goed idee om de mensen er straks van bewust te maken dat dit een verplichting is die uit de wet voortvloeit. U en ik weten natuurlijk dat een ieder geacht wordt de wet te kennen, maar uw punt dat niet elke Nederlander de Staatscourant leest, is mij ook dierbaar, dus daar moeten wij iets in het kader van de publiekscampagne aan doen..)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleggen met verhuursector ter voorkoming van drugsoverlast (34.763) (T02678)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dercksen (PVV), toe dat hij met de verhuursector zal overleggen om te komen tot afspraken ter voorkoming van drugsoverlast.


Kerngegevens

Nummer T02678
Status voldaan
Datum toezegging 4 december 2018
Deadline 1 juli 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden R.G.J. Dercksen (PVV)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen drugsoverlast
Sluitingsbevoegdheid
Verhuursector
Kamerstukken Verruiming sluitingsbevoegdheid drugspanden (34.763)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 7, blz. 1

De heer Dercksen (PVV):

(…)

Vanzelfsprekend roep ik de minister op om hiermee proportioneel om te gaan of om te laten gaan door de burgemeesters. Het moet niet zo zijn dat iemand zijn huis uit wordt gezet omdat zijn ex in een hoekje van het huis wat spullen heeft achtergelaten. Er is in de Tweede Kamer al veel aandacht voor geweest, maar het lijkt me goed als de minister zich er ook in dit huis over uitspreekt. Het moet ook niet zo zijn dat verhuurders die zich van geen kwaad bewust zijn onnodig lang met dichtgetimmerde panden blijven zitten.

De minister heeft aangegeven dat er overleg geweest is met de sector, maar de sector zelf, althans een deel daarvan, zegt van niets te weten. Is hij bereid om met de sector te overleggen, zoals dat eigenlijk al is toegezegd door de minister, en om met hen tot goede en werkbare afspraken te komen ter voorkoming van drugsoverlast? Graag een reactie.

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 9, blz. 9

Minister Grapperhaus:

(…)

Ik kom toe aan een voor de voorzitter niet-fijn mapje: overig. Want dat kan natuurlijk alle kanten opgaan. Maar ik ga er toch snel doorheen. De heer Dercksen vroeg of ik nog bereid ben om met de verhuursector te overleggen om te komen tot afspraken. Daar ben ik zeker toe bereid. Dat zeg ik bij dezen toe. Verhuurders kunnen maatregelen nemen, aanvullend op die van de burgemeester. Om te verkennen hoe de maatregelen van verhuurders en gemeenten elkaar kunnen versterken, heb ik het CCV gevraagd om zo'n gesprek op korte termijn te gaan opzetten.

(…)

De heer Dercksen (PVV):

Dank voor deze toezegging. Ik denk dat wij allemaal in dit huis een mailtje hebben gehad van een andere organisatie uit het vastgoed die zich ook graag aan wil sluiten bij dat overleg. Ik kan me niet zo snel de naam herinneren, maar het is een andere naam dan die u noemde. Dus misschien kunt u toezeggen dat u dan ook breed met de vastgoedsector zult spreken.

Minister Grapperhaus:

Het CCV is een organisatie die met mijn departement juist samenwerkt bij het opzetten van dit soort gesprekken. Ik meen dat Vastgoedmanagement is genoemd, maar we gaan uiteraard met representatieve organisaties aan tafel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vervolgbeleid leefbaarheid woonwijken onderzoeken en de Kamer daarover informeren (34.763) (T02679)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en betrokken partijen zal bezien of er vervolgbeleid nodig is betreffende de leefbaarheid van woonwijken en daarover de Kamer zal informeren.


Kerngegevens

Nummer T02679
Status voldaan
Datum toezegging 4 december 2018
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Leefbaarheid woonwijken
Kamerstukken Verruiming sluitingsbevoegdheid drugspanden (34.763)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 7, blz. 10

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

(…)

De verhuurders vrezen dat de omgeving verpaupert als een woning langere tijd niet opnieuw verhuurd kan worden, en dat brengt mij bij mijn derde punt. Ik denk dat die verhuurders daar een punt hebben, maar dat het ook geldt in de situatie van een koopwoning. Want als een pand zes tot twaalf maanden gesloten wordt, dan heeft dat allereerst een prachtige signaalfunctie naar de omgeving: begin hier niet aan! Maar als vervolgens de planken voor de ramen blijven zitten, dan heeft dat vriendelijk gezegd geen stimulerende werking om de buurt naar een hoger plan te brengen. Hoe beoordeelt de minister dat effect? Is dat ook onderwerp van gesprek bij het eerder genoemde overleg? Maar worden ook andere belanghebbenden en verantwoordelijken betrokken? Ik denk dan aan VNG en natuurlijk de minister van Binnenlandse Zaken. Nu de minister krachtig aan de slag is met de strijd tegen ondermijning, moet ook de weerbaarheid van de lokale gemeenschappen niet vergeten worden. Wat zijn de voornemens van het kabinet op dit punt en op welke wijze wordt de Kamer daarover geïnformeerd? Ik hoor de minister daar graag concreet over.

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 9, blz. 10-11

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ontzettend mooi dat de minister zich daar zo stevig voor inzet. Over zijn laatste woorden, over de leefbaarheid van de wijken, had ik nog een vraag die ik graag beantwoord zie door de minister. Als je een pand zes tot twaalf maanden sluit — en in het veelgenoemde overzicht van mevrouw Bruijn was dat ook een van de elementen — dan heeft dat enorme impact op een wijk. Ik heb gezegd dat het goed is dat er een signaalfunctie is, dat mensen doorhebben dat het niet slim is om er een wietplantage te organiseren, want dan moet je je huis uit, maar om vervolgens al die tijd tegen dichtgespijkerde planken aan te kijken heeft een impact die de wijk niet omhoog helpt. Ik heb de minister daarom gevraagd of hij samen met de minister van Binnenlandse Zaken en de betrokken partijen kan kijken of daar nog verstandig vervolgbeleid nodig is. Ik heb zelf in mijn stad ook gezien dat daar nog wel stappen te zetten zijn.

Minister Grapperhaus:

Een heel terecht punt. Ik was iets te kort door de bocht bij de beantwoording zo-even van mevrouw Bikker, maar dit is zeker een punt dat ik nader oppak met de minister van BZK, dat zeg ik toe. Ik moet toegeven dat het iets verder van mijn portefeuilleshow ligt, om zo te zeggen, maar ik pak dat op.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker, tot slot.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank voor de toezegging. Ik hoop dat de minister deze Kamer wil informeren hoe hij dat heeft opgepakt en wat hij daarmee heeft gedaan.

Minister Grapperhaus:

Ja.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezenden brief met het advies van het Strategisch Beraad Ondermijning (34.775 VI) (T02707)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dercksen, toe de brief met het advies van het Strategisch Beraad Ondermijning over waar het geld naartoe moet, naar de Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T02707
Status voldaan
Datum toezegging 19 februari 2019
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden R.G.J. Dercksen (PVV)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen drugscriminaliteit
lokale ondermijning
ondermijning
wijkagent
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2018 (34.775 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 19, item 9, p. 2

De heer Dercksen:

[…]

Voorzitter. Door capaciteitsgebrek groeide de georganiseerde drugscriminaliteit, zo blijkt uit een recente interne politienota. Ik citeer: De Nederlandse politie is bijzonder door de riante ruimte die ze biedt aan lokaal opklimmende criminelen. De conclusie in dat rapport luidt, ik citeer weer: Riante criminele kansen voor georganiseerde criminelen en nauwelijks of geen steun voor wijkagenten die dit soort misdaad agenderen. Zodra bij een vraagstuk opsporing nodig is, is het voor wijkagenten bijna onmogelijk om intern partners te zoeken en te vinden. In die notitie staat dus dat hervorming broodnodig is. Een inspecteur van politie zegt in dat rapport: als een drugscrimineel het basisteam had mogen inrichten, had hij het precies zo gedaan. Hoeveel brevetten van onvermogen moeten er worden uitgedeeld alvorens de minister orde op zaken stelt?

Handelingen I 2018-2019, nr. 19, item 11, p. 7

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. De heer Dercksen had ook een vraag over de rapporten over drugscriminaliteit. Hij sprak erover dat er onvoldoende opsporingskaders zijn. Voor de gebiedsgebonden politie is de ontwikkelagenda al geformuleerd. Daar zit een balans in tussen handhaving en opsporing. Een belangrijk onderdeel van de ontwikkelagenda is de samenwerking op het gebied van anti-ondermijning. In die aanpak zit dat de politie zich heel duidelijk richt op het toerusten van medewerkers, zodat ze weten hoe ze die verschijnselen in de maatschappij moeten ontdekken. Ik kan u verzekeren — dat zie ik ook bij werkbezoeken — dat u en ik het niet zien als we een straat ingaan. Misschien ziet u het wel, maar ik zie het niet. Die agenten zijn juist getraind om via heel kleine signalen door te hebben dat er activiteiten plaatsvinden waar ondermijnende criminaliteit achter schuil zou kunnen gaan. Het tweede is het versterken van de lokale samenwerking. Ik heb daar al uitvoerig over gesproken in de beantwoording van mevrouw Van Bijsterveld, dus dat zal ik hier niet herhalen. Een derde punt is dat er allerlei kleinschalige projecten worden georganiseerd om de lokale ondermijning aan te pakken. En verder heb ik 100 miljoen euro ter beschikking gesteld. Ik ben ook zonder meer bereid om de brief met het advies van het Strategisch Beraad Ondermijning over waar het geld naartoe moet, naar uw Kamer te sturen. Ik wil u zo vlak voor de skivakantie niet onder de stukken bedelven, maar daarin ziet u heel duidelijk een antwoord op hoe de wijkagenten en andere politiemensen hiervoor worden toegerust.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezenden brief inzake kabinetsprogramma economische veiligheid (34.775 VI) (T02709)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler, toe later dit voorjaar aan de Kamer een brief te zenden inzake het kabinetsprogramma op het gebied van economische veiligheid.


Kerngegevens

Nummer T02709
Status voldaan
Datum toezegging 19 februari 2019
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen digitalisering
economische veiligheid
technologiebedrijven
cybersecurity
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2018 (34.775 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 19, item 9, p. 20

Mevrouw Duthler:

[…]

Susskind constateert met mijn fractie in eerste termijn dat een machtsconcentratie door enkele grote techbedrijven de vorm heeft aangenomen van een quasimonopolie. Wat vindt de regering daarvan? Volledige staatscontrole over technologische ontwikkelingen is volgens mijn fractie onwenselijk en lijkt een nog grotere bedreiging voor de rechtsstaat. Kijk naar China, waar de overheid werkt aan een socialekredietcode voor alle burgers, een beoordelingssysteem op basis van sociaal gedrag. Mijn fractie is, voor de goede orde, uitdrukkelijk van mening dat digitale technologie veel voor de samenleving kan betekenen en al veel betekend heeft en dat de rechtsstaat en technologie beslist samen kunnen gaan, maar dat dat niet vanzelf gaat. Op zijn minst moeten we de vraag stellen of nadere regulering nodig is om de kernwaarden van onze rechtsstaat te behouden. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Hoe kijkt de minister aan tegen de wenselijkheid om bedrijven, waaronder start-ups ...

Handelingen I 2018-2019, nr. 19, item 11, p. 9-10

Minister Grapperhaus:

[…]

Voorzitter. Dan had mevrouw Duthler een vraag die naar boven kwam in het kader van diverse vragen aan collega Dekker voor Rechtsbescherming, rondom digitalisering. Dat was een vraag over wat het kabinet onderneemt in het kader van de dreigingen van nieuwe technologieën, meer toegespitst op die bijna-monopolies, zoals mevrouw Duthler dat omschreef. De risico's in dat opzicht voor vitale infrastructuur, nationale veiligheid en marktsituaties hebben de aandacht van de overheid. Daar wordt in het Cybersecuritybeeld Nederland duidelijk voor gewaarschuwd. Die nationale risico's bij buitenlandse overnames en investeringen en bij het gunnen van opdrachten worden in het kader van het Programma Economische Veiligheid in beeld gebracht en er worden instrumenten ontwikkeld om die risico's te reduceren en de weerbaarheid te versterken. In het kader van het verder ontwikkelen van dat beleid wordt zeker ook het punt meegenomen van de risico's van grote afhankelijkheden van sterke technologiebedrijven c.q. bijna-monopolies. Het kabinet zal daar later dit voorjaar bij brief aan de Tweede Kamer op terugkomen.

Mevrouw Duthler:

Zou de minister om te beginnen die brief ook aan de Eerste Kamer willen doen toekomen? De minister spreekt over de effecten. Ik begrijp dat hij in aanbestedingsprocedures de aspecten van monopolieachtige posities meeneemt. Hij spreekt over nationale veiligheid, maar waar moet ik dan concreet aan denken? Dat is mij nog niet heel duidelijk.

Minister Grapperhaus:

Ik meende dat dit in het betoog van mevrouw Duthler en in de vraagstelling al naar voren kwam. De risico's zijn er voor bepaalde infrastructuur maar ook voor bepaalde markten, wanneer je inderdaad te maken hebt met partijen die een zeer grote marktkracht hebben en zeker wanneer die partijen ook nog een bepaalde relatie hebben tot statelijke actoren; daar gaat het om. In dat verband ontwikkelt het kabinet een programma op het gebied van economische veiligheid. Daar kom ik in de brief op terug en ik zeg toe om die ook aan uw Kamer toe te sturen, dus vanaf nu aan beide Kamers.

Mevrouw Duthler:

Ik ben nog even aan het nadenken over wat de minister nu concreet zegt. Ik ben zeker blij met de brief die is toegezegd. Hoor ik de minister zeggen, als hij het heeft over de economische veiligheid van deze bedrijven, dat hij bijvoorbeeld denkt aan afluistermogelijkheden?

Minister Grapperhaus:

Daar kunt u ook aan denken, ja.

Mevrouw Duthler:

Ik wacht de brief van de minister af. Dank u.


Brondocumenten


Historie