Toezegging Monitoren en mogelijk evalueren van de insluitingsfouillering (33.112) (T01925)
De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe dat hij de bevoegdheid tot insluitingsfouillering zal monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren.
Nummer | T01925 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 13 mei 2014 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Veiligheid en Justitie |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Mr. W.B. Hoekstra (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | insluitingsfouilleringen monitoring |
Kamerstukken | Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112) |
Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 1
De heer Hoekstra (CDA):
Vervolgens zouden we nog graag van de minister willen horen hoe hij dit onderdeel van de wet denkt te evalueren en of hij wil toezeggen het aantal gevallen dat zich zal voordoen vanaf het moment dat deze wet ingaat, zo die ingaat, te zullen monitoren en publiceren.
Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 12
De heer Hoekstra (CDA):
Ik wil nog één extra vraag stellen. Misschien komt de minister er zelf straks ook nog wel op of misschien moet hij daarover zijn brein ook nog laten werken. Misschien kan hij zeggen of hij ook bereid is om dit dan te gaan monitoren? Ik heb dat al gevraagd na de vraag over de aanpassing. Ik denk namelijk dat velen behoefte hebben aan kwantitatieve informatie en ook aan een evaluatie. Wat mij betreft hoeft deze vraag niet in deze termijn te worden beantwoord, maar misschien kan de minister ook daarover nog zijn licht laten schijnen in de tweede termijn.
Minister Opstelten:
Dat zou een volgend punt in mijn bijdrage in eerste termijn zijn. Op de vraag van de heer Hoekstra kan ik zeggen: ja, ik zal dat monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren. Dat moge duidelijk zijn. Het antwoord is dus "ja".
Brondocumenten
-
behandeling Handelingen EK 2013/2014, nr. 29, item 5
-
28 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 november 2019
nieuwe deadline: 1 januari 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 oktober 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
3 juli 2018
nieuwe deadline: 1 juli 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
25 mei 2018
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor Rechtsbescherming over het halfjaarlijks rappel toezeggingen die aan de Eerste Kamer zijn gedaan
Voor kennisgeving aangenomen op 3 juli 2018.
EK, X
-
-
7 november 2017
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
7 november 2017
commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie -
7 februari 2017
nieuwe deadline: 1 januari 2018
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 december 2016
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten: -
10 februari 2016
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
1 december 2015
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
20 november 2015
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 mei 2014
toezegging gedaan
Toezegging Legale wietteelt (34.775) (T02490)
De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Graaf (D66) en Schalk (SGP), toe dat de resultaten van de proeven met legale wietteelt naar de Kamer worden gestuurd. Bij het opzetten van de proeven wordt gekeken naar de suggestie om aan gedifferentieerde experimenten te doen.
Nummer | T02490 |
---|---|
Status | deels voldaan |
Datum toezegging | 5 december 2017 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Mr. Th.C. de Graaf (D66) P. Schalk (SGP) |
Commissie | commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | drugsbeleid experimenten wietteelt |
Kamerstukken | Miljoenennota 2018 (34.775) |
Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 19
Minister Rutte: Tegelijkertijd is ook niet met zekerheid vast te stellen dat je er helemaal vanaf komt als je het helemaal verbiedt, zoals andere partijen suggereren. We hebben hier lang over gesproken en dit alles afwegend, hebben we gezegd: laten we nu in ieder geval kijken hoe je heel specifiek alles rondom de coffeeshop kunt decriminaliseren. Kan dat? Laten we daar eens een aantal proeven en testen mee doen. Dat wordt nu vormgegeven door de ministers Bruins en Grapperhaus, om hier informatie uit te halen en inzichten op te doen. Dit is een lastig dossier, want mijn conclusie na vijftien jaar in de politiek is dat dit geen dossier is waarin de ene of de andere school per definitie gelijk heeft. Dit is zo ingewikkeld en heeft zo veel aspecten! Voor de aanhangers van de theorie "waar een vraag is, is een markt" heeft het ook wel een soort inherente logica dat je er niet zomaar helemaal vanaf komt. Daarom denk ik dat het zin heeft om deze proeven te doen.
De voorzitter: Tot slot, meneer Schalk, want het punt is wel duidelijk.
De heer Schalk (SGP): Heel kort. Zeker, het is heel duidelijk. Zodra die onderzoeken of die testen gedaan zijn, lijkt het me heel goed dat die in ieder geval ook volledig naar deze Kamer komen, zodat we ons ervan kunnen vergewissen wat er precies onderzocht is.
Minister Rutte: Dat lijkt mij inderdaad logisch. Ik zie geen reden waarom we dat niet zouden doen, want dit is juist bedoeld om inzichten op te doen. Dat moeten we dan niet geheim gaan houden.
(...)
Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7
De heer De Graaf (D66): Tot slot nog een vraag over de wietteeltexperimenten. In mijn eerste termijn heb ik er zelf niet over gesproken. Wij wachten graag de wetgeving af, maar ik heb nog wel een vraag. Een aantal burgemeesters heeft gevraagd om gedifferentieerde experimenten — niet uniform, maar gedifferentieerd, zodat ook echt kan worden uitgetest wat het beste werkt. Dat kan in de ene stad anders zijn dan in de andere. Ik wil de minister-president vragen om daar niet bij voorbaat afwijzend tegenover te staan, maar juist te kijken of in overleg met de burgemeesters tot een verantwoord pakket aan experimenten kan worden gekomen.
(...)
Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 13
Minister Rutte: Dan de vraag van de heer De Graaf van D66 over de gedifferentieerde aanpak experimentele wietteelt. De minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor medische zorg zijn momenteel bezig met het vormgeven van die wietteeltexperimenten. Ze bereiden de wet- en regelgeving voor en zijn in gesprek met medeoverheden zoals burgemeesters. Mag ik vaststellen dat we de suggestie van de heer De Graaf daarbij betrekken en ook bezien hoe zich dat verhoudt tot de precieze afspraken die zijn gemaakt in de formatie? Dat kan ik nu niet helemaal overzien maar dat zullen we daar dan bij betrekken. Dus ik kan niet nu toezeggen dat we dat doen maar wel toezeggen dat we dit betrekken bij de afwegingen en dat we dan even de uitkomst van die gesprekken afwachten.
Brondocumenten
-
voortzetting Algemene politieke beschouwingen Verslag EK 2017/2018, nr. 11, item 6
-
voortzetting Algemene politieke beschouwingen Verslag EK 2017/2018, nr. 11, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
15 januari 2025
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister van J&V en de staatssecretaris JP&S ter aanbieding van het onderzoeksrapport Experiment gesloten coffeeshopketen rapportage nulmeting contaminantenanalyse
Voor kennisgeving aangenomen op 28 januari 2025.
EK 34.997 / 34.775, Y
-
-
12 november 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
15 oktober 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
20 september 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang:documenten: -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
21 mei 2019
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
18 april 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
5 december 2017
toezegging gedaan
Toezegging Evaluatie Wfz (32.398) (T02559)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bikker (ChristenUnie) en Strik (GroenLinks), toe het gebruik en de effectiviteit van de regeling voor weigerende observandi, inclusief de jurisprudentie daaromtrent en de behandeling door de penitentiaire kamer, te evalueren. In aanloop naar de evaluatie van de wet zullen een of twee veelbelovende alternatieve of aanpalende maatregelen worden uitgewerkt, zodat bij de wetsevaluatie een integrale discussie kan worden gevoerd.
Nummer | T02559 |
---|---|
Status | deels voldaan |
Datum toezegging | 16 januari 2018 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | effectiviteit evaluaties terbeschikkingstelling verdachten |
Kamerstukken | Wet forensische zorg (32.398) |
Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 4
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Het pièce de résistance, zo bleek ook gisteren wel, is voor ons toch de maatregel weigerende observandi. Gaat die nu werken? Wij weten wat het kost: het doorbreken van het medisch beroepsgeheim. Ik ben bang voor zorgmijding, namelijk dat er calculerende mensen zijn die geen zorg zoeken. De minister zegt "ik zie het niet voor me". Een aantal Kamerleden wel. Dat is dus een geval van welles-nietes. Daarnaast is er nog de praktijk dat de penitentiaire kamer zal moeten oordelen over stukken die deze niet heeft gezien en over de vraag of een officier van justitie inderdaad verder mag gaan. Ook over die praktijk heb ik de minister nog niet gehoord. [...] Mijn tweede punt: ik zie dat de wet over drie jaar geëvalueerd wordt. De minister en de Kamer zitten in een welles-nietes over de vraag wat nu het beste werkt qua het ontdekken van welke mensen calculerend gedrag gaan vertonen. Of doen zij dat juist niet en gaan wij ze allemaal zo opsporen? Ik zou heel graag willen dat dit bij de evaluatie heel expliciet wordt betrokken.
Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 25
Minister Dekker:
Het gebruik van de regeling is geen doel op zich. Ik grijp dan ook maar direct terug op het punt van mevrouw Bikker dat we niet in welles-nietesdiscussies moeten vervallen, maar dat we bij de evaluatie wel serieus moeten kijken of het effectief is, wat eventuele neveneffecten geweest zijn en dat we de vinger aan de pols moeten houden. Ik hecht eraan om in dit huis te zeggen dat de regeling zoals die hier wordt voorgesteld, niet een oplossing is voor alle problemen. Niet in alle gevallen waarin observandi weigeren, zal dit middel effectief zijn. We moeten dus kijken in hoeveel gevallen het echt soelaas biedt. Ik neem dat heel nadrukkelijk mee in de evaluatie.
Voorzitter. Ook wanneer uw Kamer met de wet instemt, zal ik mij in de toekomst blijven inzetten voor andere mogelijkheden om het probleem van de weigerende observandi terug te dringen en de effectiviteit van de tbs-maatregel te verhogen. [...]
Mijn voorstel is als volgt: ik denk dat het haalbaar moet zijn om voor eind 2018 een serieuze eerste verkenning te doen van alle opties die nu op tafel liggen. Hierdoor kunnen we een gevoel krijgen welke daarvan de echt haalbare en wenselijke opties zijn en welke plussen en minnen eraan vastzitten. Als het eerder kan, zou dat mooi zijn, maar ik denk dat eind 2018 een redelijk tijdpad is. Vervolgens moet het mogelijk zijn om ook in aanloop naar de evaluatie van deze wet — dat is ongeveer drie jaar vanaf nu — een of twee van die veelbelovende alternatieve of aanpalende maatregelen verder uit te werken, zodat bij de wetsevaluatie ook een integrale discussie kan worden gevoerd.
Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 26
Minister Dekker:
Daar gaat het bijvoorbeeld om de zorgmijders. Ik vind dat een nadrukkelijk punt bij de evaluatie, net als hoe wordt omgegaan met eventuele verzoeken tot vernietiging van medische gegevens.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik dank de minister dat hij serieus recht doet aan mijn opmerkingen in tweede termijn. Daar ben ik heel blij mee. Ik zie ook uit naar de studies die de minister gaat doen. Eén puntje miste ik nog in de beantwoording. Dat ziet op de behandeling door de penitentiaire kamer. Gaat dat werken? Kan de minister dat meenemen? Ik denk dat dit een heel belangrijk aspect is. Als het daar niet werkt, is de regeling niks waard. Kan hij dit toezeggen, als kleine aanvulling?
Minister Dekker:
Ja, ik zal dat meenemen in de evaluatie. Wij denken dat het werkbaar is. Je kunt immers goed beargumenteren, zonder op de specifieke medische gegevens in te hoeven gaan, waarom de gegevens in een dossier relevant zijn of concreet genoeg en bruikbaar om te komen tot een advies. Maar de praktijk moet uitwijzen of dat ook het geval is, dus ik neem dit mee in de uiteindelijke evaluatie.
Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 28
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik heb nog één specifieke vraag gesteld over de evaluatie in het kader van de weigerende observandi, namelijk of de minister bereid is om in kaart te brengen hoe vaak die regeling gebruikt wordt en wat de jurisprudentie op dat punt is. Misschien heb ik het antwoord gemist, maar misschien kan de minister nog aangeven of dat dan ook bij de evaluatie aan de orde komt.
Minister Dekker:
Het korte antwoord is ja. Er zijn zo veel vragen gesteld over bijeffecten, de effectiviteit van de maatregel en het feitelijk gebruik van de maatregel dat ik dit zeker wil meenemen.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2017/2018, nr. 15, item 3
-
18 februari 2025
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
31 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de staatssecretaris van J&V ter aanbieding van de Werkagenda Aansluiting Reguliere zorg en Forensische zorg
Voor kennisgeving aangenomen op 18 februari 2025.
EK, X
-
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
29 juni 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 juni 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister voor Rechtsbescherming over weigerende observandi en de Taskforce Veiligheid en Kwaliteit
Op 29 juni 2021 voor kennisgeving aangenomen.
EK, W
-
-
26 januari 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 januari 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 december 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
26 mei 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 mei 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 mei 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
6 mei 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 januari 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
20 december 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
11 oktober 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang:
Opmerking: In aanvulling op deze toezegging heeft de minister voor Rechtsbescherming bij brief van 11 oktober 2019 toegezegd tevens eventuele signalen van zorgmijding vanaf het moment van inwerkingtreding van de regeling te laten registreren en dat hij de Kamer daarover uiterlijk bij de evaluatie van de Wet forensische zorg zal informeren (EK 32398, T).documenten:-
-
verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister voor Rechtsbescherming over het ontwerpbesluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi
voor kennisgeving aangenomen op 15 oktober 2019
EK, T
-
-
16 januari 2018
toezegging gedaan
Toezegging Faciliteren van gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen (35.179) (T02977)
De Minister van Financiën zegt de Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA) toe in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en met het Openbaar Ministerie om te kijken hoe zij kunnen faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd en de Kamer hierover te informeren.
Nummer | T02977 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Financiën |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA) Dr. P. Ester (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Financiën (FIN) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | antiwitwasrichtlijn kerkgenootschappen terrorismefinanciering uiteindelijk belanghebbenden privacy |
Kamerstukken | Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179) |
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.
De heer Ester (ChristenUnie):
De kwestie van kerkelijke gevoeligheden speelt ook bij het handelsregister en de anbi-regeling, maar in het geval van het UBO-register is er, aldus de Raad van State, sprake van Unierechtelijke bindende regelgeving. In gewone mensentaal: Brussel schrijft dit dwingend voor. De nationale speelruimte, zo begrijpen wij, is vrijwel nihil. Sterker, de Raad van State beklemtoont dat de Europese wetgever de gevoeligheid van het openbaar maken van persoonsgegeven heeft afgewogen tegen het belang van een effectieve strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Wel wijst de Raad van State erop dat artikel 30, lid 9, van de richtlijn aangeeft dat lidstaten in uitzonderlijke gevallen de UBO-gegevens kunnen afschermen. Er moet dan sprake zijn van onevenredige risico's. De ChristenUniefractie wil de minister vragen om eens creatief mee te denken in dit debat over de mogelijkheden die dit artikel biedt om kerkgenootschappen en hun bestuurders meer comfort te bieden en om hun specifieke zorgen over privacy en veiligheid weg te nemen. Dat geldt voor onze kerken in het algemeen, maar voor de joodse gemeenschap in het bijzonder. We willen niet dat een openbaar UBO-register gevaren oplevert voor bestuurders van kerkgenootschappen. Herkent de minister deze zorgpunten en zo ja, hoe kan hij de kerken hierin tegemoetkomen? Welke waarborgen heeft hij op het netvlies? Aan welke afschermingsmogelijkheden denkt hij? Dit alles uiteraard zonder de doelstelling van de wet geweld aan te doen, laat mij dat onderstrepen.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 10, 11.
De heer Essers (CDA):
Ik ga even weer de draad oppakken. Het zou dus niet alleen betekenen dat er geen publieke registratie zou plaatsvinden, maar ook dat er geen afgeschermde registratie zou plaatsvinden, uitgaande van het oorspronkelijke voorstel van de regering. Als de richtlijn dit naar het toenmalige oordeel van de regering mogelijk maakte, dan is dat a fortiori het geval voor ons voorstel om de gegevens van deze bestuurders op een afgeschermde lijst te plaatsen. Een dergelijke afgeschermde lijst staat niet in de weg aan het streven om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden. De bevoegde autoriteiten blijven immers zicht houden op deze UBO's. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de gedachte die ten grondslag ligt aan het amendement-Van der Linde.
[…]
Wij roepen daarom de minister even vriendelijk als dringend op om onze suggestie in dezen te volgen. Samen met mijn voornaamgenoten Ester en Schalk ben ik voornemens om desnoods hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Wij kijken uit naar het antwoord van de minister.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15.
Minister Hoekstra:
Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?
Minister Hoekstra:
Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheid tussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.
[…]
Minister Hoekstra:
[…]
De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 17.
De heer Essers (CDA):
Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigd is. Hoe wordt daarmee omgegaan?
Minister Hoekstra:
Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.
Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.
De heer Ester (ChristenUnie):
De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.
De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.
De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.
Minister Hoekstra:
De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 12
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 10
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
12 juli 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Financiën -
23 juni 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 november 2021
nieuwe deadline: 1 januari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 september 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Terugkoppeling gesprekken over het UBO-register met kerkgenootschappen (35.179) (T02978)
De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA), toe om de Kamer aanvang 2022 (18 maanden na de toezegging) te informeren over de gesprekken met kerkgenootschappen zoals het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken en de Joodse gemeenschap, politie en justitie over de ervaringen en zorgen rond privacy en veiligheid met betrekking tot het UBO-register.
Nummer | T02978 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Financiën |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA) Dr. P. Ester (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Financiën (FIN) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | antiwitwasrichtlijn kerkgenootschappen terrorismefinanciering uiteindelijk belanghebbenden privacy |
Kamerstukken | Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179) |
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.
De heer Ester (ChristenUnie):
Is de minister bereid om in samenspraak met het Interkerkelijke Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, te zoeken naar een operationele invoering van het UBO-register die deze zorgen vermindert? Dat geldt zeker voor mogelijke privacyschending en veiligheidsdreiging. Is de minister bereid om concrete afspraken te maken over het UBO-beleid in geval er sprake is van grove en uitzonderlijke bedreigingen van kerkbestuurders, ook wat hun beveiliging aangaat? De minister zal hier een gewillig oor vinden. De ChristenUnie-fractie waardeert een toezegging op dit punt.
Mijn fractie verzoekt de minister daarnaast om in het kader van de voorziene evaluatie nauwgezet te monitoren wat de impact van het wetsvoorstel is op kerkbestuurders, in het bijzonder wat hun privacy en veiligheid betreft. Mag mijn fractie hier wellicht ook een bevestiging horen? Onze dank daarvoor.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15, 16.
Minister Hoekstra:
Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?
Minister Hoekstra:
Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheidtussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.
[…] De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.
[…]
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik ben zeer blij met de toezegging van de minister dat hij het gesprek met onze kerken aangaat. Ik vind het een belangrijk moment in het debat. Het gaat mij er niet om dat we allerlei groepen tegen elkaar uitspelen, maar wij hebben voorlichting gevraagd aan de Raad van State, met name op dit punt. Dan is het niet verwonderlijk dat dit punt in enige hevigheid bij verschillende sprekers terugkomt. Ik ben heel blij met het gesprek. Ik zou de minister willen meegeven — hij noemde het net ook al — om vooral onze joodse gemeenschap erin te betrekken. U heeft gezegd dat er geen sprake kan zijn van een generieke afscherming. Dat begrijp ik wel, maar hier hebben we te maken met een groep voor wie alleen al het woord "registratie" allerlei bellen doet rinkelen. We hoeven nu niet die afschuwelijke geschiedenis met elkaar te delen, maar ik vind het wel van belang om in dit debat te benoemen dat deze groep in zijn geheel slachtoffer is geworden van registratie. Die moeten we echt tegemoetkomen. Ik zou de minister willen meegeven om daar specifieke aandacht aan te besteden in zijn gesprek met de kerken.
Misschien mag ik als aansluitende vraag aan hem voorleggen hoe hij dat gesprek voor zich ziet en wat hij wil inbrengen. Het gaat ons, als ChristenUnie, maar ik denk dat ik ook spreek namens de andere Peters die hier hebben gestaan, om het helpen van de kerkgenootschappen, om zo ervoor te zorgen dat zij niet het slachtoffer worden van deze wetgeving.
[…]
Minister Hoekstra:
Ik begrijp heel goed waarom de heer Ester verwijst naar de rampspoed in de geschiedenis en wat joodse medeburgers ten deel is gevallen. Het is natuurlijk met geen pen te beschrijven hoe verschrikkelijk dat is. Het plaatst elk debat over registratie in een bepaalde context. Ook ik ben daar weleens geweest, en ik ben het met hem eens dat het volstrekt, maar dan ook volstrekt onacceptabel is hoe sommige synagogen zichzelf moeten beschermen. Ik ben dat zeer met hem eens. Ik wil de gevoelens die er leven dus ook zeer meenemen in de gesprekken en überhaupt de toelichting— want dat zal het toch in eerste instantie zijn — op het waarom achter dit wetsvoorstel, ook aan diegenen in de joodse gemeenschap die kerkelijk zijn, of ik moet zeggen: die naar de synagoge gaan.
De andere bumper is natuurlijk dat ik het met mevrouw Karimi eens blijf ten aanzien van het individu. Op het moment dat je bij een kerkgenootschap bent aanbeland waarbij je ook in dialoog met bijvoorbeeld justitie of politie tot de conclusie komt dat de situatie voor individuele bestuurders zorgelijk is, moet je dat vervolgens nog steeds persoon voor persoon beoordelen. Dat is de andere kant. Ik snap dus heel goed het sentiment, de gevoelens en de terechte zorgen. Sentiment klinkt als alleen maar sentiment, maar ik bedoel echt de zorgen die er leven. Die wil ik heel graag adresseren. Maar ik wil ook markeren dat we dit ten volle moeten doen volgens de wet zoals die voorligt en dat ik dus die andere bumper van de generieke bepaling ook serieus te nemen heb. Volgens mij kom ik Ester dan een eind tegemoet, maar er komt een punt waarop ik ook hem weer teleur moet stellen. Dat is hier volgens mij reëel.
[…]
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik begrijp wat u zegt, maar ik zou willen zeggen dat het bij de joodse gemeenschap ook gaat om geïnstitutionaliseerd antisemitisme. Dat is niet alleen een kwestie van een individu dat bedreigd wordt. Dat gaat aanzienlijk verder dan dat. Ik denk dat u uitstekend aanvoelt wat ik bedoel. U laat ook uw empathische kant zien. Dat waardeer ik zeer. Maar er zit spanning tussen het afwijzen van de generieke behandeling en het feit dat antisemitisme helaas ook in Nederland geïnstitutionaliseerd is, en daarmee generiek is.
Minister Hoekstra:
Ja, en dat laatste is natuurlijk om razend van te worden. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Dat is natuurlijk om echt, echt razend van te worden.
Toch betekent dit dat we een enorme opdracht hebben, als kabinet en als samenleving, om op te komen voor alle groepen. En zeker voor die groepen die zich zorgen moeten maken over hun eigen veiligheid, zoals helaas delen van de joodse gemeenschap. Dat moet vervolgens op zo'n manier dat dat past binnen de kaders van de wet. Bij dit stuk van de wet gaat het erom dat we via het amendement een realiteit hebben van waaruit ik te acteren heb. Zover moet ik echt met mevrouw Karimi meegaan, want dat is gewoon zoals de kaarten liggen. Ik ga dan niet alsnog een generieke uitzondering maken.
Vervolgens moet je wel kijken voor hoeveel individuen dat geldt. Nogmaals, daar is het ministerie van Financiën echt niet voor geëquipeerd. Daar zul je met anderen, die daar wel voor geëquipeerd zijn, over in gesprek moeten gaan. Dat is natuurlijk de spanning. Die begrijp ik en die zie ik ook in het debat. Maar zo moet het maar. Zo moeten we voorwaarts met elkaar.
De heer Essers (CDA):
Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigdis. Hoe wordt daarmee omgegaan?
Minister Hoekstra:
Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.
Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.
De heer Essers (CDA):
Dank voor dit antwoord. Bent u bereid om ons van de ervaringen die hierover zullen ontstaan in de komende maanden — misschien wel jaren, maar ik bekijk het nu even over een periode van achttien maanden — deelgenoot te maken? Ik snap dat het lastig is om in algemene termen te praten. Je moet kijken hoe het in de praktijk uitwerkt. Er zijn reële zorgen bij organisaties. Kunt u ons binnen die termijn van die achttien maanden informeren over hoe dat nu in de praktijk uitpakt?
Minister Hoekstra:
Ik ben graag bereid om dat toe te zeggen. Ik koppel dat —niet zozeer om de lieve vrede te bewaren, maar meer omdat ik het een reële vraag vind — aan de opmerking van mevrouw Karimi of wij signalen tegenkomen dat er ook ten aanzien van die andere criteria nog redenen zouden zijn tot zorg. Reken maar dat als die signalen er zouden zijn, Justitie en politie dat soort signalen ook binnen zullen krijgen. Is het niet elegant als ik ruimhartig toezeg om over die twee dingen te rapporteren, in ieder geval één keer in de komende achttien maanden? Daar zou in zitten: wat is de afdronk van de gesprekken die wij gevoerd hebben? Daar moet ook inzitten: wat zijn nu de eerste ervaringen? Overigens zeg ik er wel bij dat achttien maanden best een korte tijd is, want zo'n evaluatie moet je dan al na een jaar starten. Maar laat ik het toch maar in achttien maanden doen, ook voor het comfort hier. Mijn voorstel zou zijn om dat te herhalen en dat drie jaar later nog eens te doen.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.
De heer Ester (ChristenUnie):
De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.
De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.
De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.
Minister Hoekstra:
De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 12
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 10
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
12 juli 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Financiën -
23 juni 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 november 2021
nieuwe deadline: 1 januari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 september 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Binnen een jaar na inwerkingtreding in gesprek met de Raad voor de rechtspraak en de Eerste Kamer voorzien van een rapportage inzake al dan niet verandering strafmaat (35.122) (T03083)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Dittrich (D66) en Bezaan (PVV), toe dat hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet in gesprek gaat met de Raad voor de Rechtspraak en de Eerste Kamer voorziet van een rapportage inzake de al dan niet verandering van de strafmaat.
Nummer | T03083 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. I.A. Bezaan (PVV) mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | hogere straffen inwerkingtreding lagere straffen Raad voor de rechtspraak rapportage strafmaat strafoplegging |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 11
Mevrouw Bezaan (PVV):
Mijn laatste punt is dat ik van de minister graag een toezegging zou krijgen. Kan hij binnen een jaar na de eventuele inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage komen waaruit blijkt of deze wet al dan niet heeft geleid tot lagere straffen?
De heer Dittrich (D66):
(…)
Ik ben bijna aan de afronding toe. Er is veel gesproken over de vraag hoe rechters nu gaan straffen. Ik weet uit eigen ervaring dat er rechters zijn die zeggen: we kijken wel degelijk naar wat er effectief uitkomt. Daar baseren ze dan de straf op die ze opleggen. Maar er zijn ook rechters die zeggen: "Ik trek me helemaal niks aan van het wettelijk systeem: ik kijk of het feit dat ten laste wordt gelegd, bewezen is. Is de verdachte strafbaar en schuldig en welke straf vind ik passend?" Hij laat verder buiten beschouwing wat in het wettelijk systeem geregeld is. Ik denk dat we zullen moeten afwachten hoe rechters zich gaan opstellen, maar mijn vraag aan de minister is: wil hij in overleg met de Raad voor de rechtspraak de vinger aan de pols houden en dit aspect in de evaluatie van de wet betrekken?
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 3
De heer Dittrich (D66):
De heer Dittrich (D66): Gisteravond gaf ik aan dat ik weet dat er rechters zijn die wel degelijk ook kijken naar de daadwerkelijke uitkomst van de opgelegde straf. Dat zullen heus niet alle rechters zijn, maar het komt voor en dat is op zich ook logisch. Mijn vraag aan de minister is eigenlijk: hoe gaat hij monitoren wat het effect is van dit voorstel tot verandering van het stelsel? Wil hij bijvoorbeeld met de Raad voor de rechtspraak om de tafel gaan zitten om te kijken hoe het uitpakt en om eventueel bij de evaluatie van de wet te gaan kijken of er aanpassingen nodig zouden zijn?
Minister Dekker:
Ja. Het antwoord daarop is volmondig ja. Mevrouw Bezaan vroeg daar ook naar. Hou je daar vinger aan de pols, want als dat fenomeen zich voordoet, dan is het een ongewenst effect van deze wet. Dat zou betekenen dat we opnieuw zouden moeten kijken wat we moeten doen om dat te ondervangen.
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 8-9
Mevrouw Bezaan (PVV):
Ik heb een vraag in vervolg op de vraag die mevrouw De Blécourt net stelde. In mijn eerste termijn heb ik gevraagd of de minister toe zou kunnen zeggen dat hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage zou kunnen komen om te laten zien of deze wet al dan niet geleid heeft tot lagere straffen. U gaat ervan uit dat dit niet het geval is, maar ik zou toch graag willen dat u dat toezegt, omdat er dan ten minste bewijs is.
Minister Dekker:
Dat kan ik doen omdat we jaarlijks de strafmaat die wordt opgelegd in kaart brengen. We zien het ook als dat leidt tot veranderingen en dan kom ik daar uiteraard op terug. Nogmaals, ik denk niet dat het zich zal voordoen, maar we hebben dus steeds een instrument om de vinger aan de pols te houden als er iets gebeurt wat we eigenlijk niet hadden verwacht of niet hadden gehoopt. Dan moeten we dat opnieuw wegen en bezien. Dus die toezegging kan ik doen.
(…)
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 21
De heer Dittrich (D66):
Daar denken sommige strafrechtadvocaten anders over. Zij wegen dat anders. U heeft de indruk dat het niet zo is. Zij baseren hun mening op daadwerkelijke zaken. De strafrechtpraktijk denkt daar anders over. Op een iets eerder moment in dit debatje zegde de minister toe om met de Raad voor de rechtspraak om de tafel te gaan zitten om te kijken wat de effecten zijn van dit nieuwe overgangsrecht, ook de nadelige effecten wellicht. Kan de minister daar wat specifieker op ingaan? Op welke termijn zal dit gebeuren? We hebben het over langgestraften. Het probleem zal zich pas over een aantal jaren in volle omvang laten gelden. Kan de minister toezeggen dat hij de Kamer daarover zal rapporteren? Wanneer is dat overleg? Wat gaat hij specifiek met de Raad voor de rechtspraak aan de orde stellen?
Minister Dekker:
Ik wil kijken of ik de vinger aan de pols kan houden. Ik weet niet of je moet wachten op de formele wetsevaluatie over vijf jaar. Ik denk dat je hier wat korter op de bal moet zitten omdat het gaat over lopende zaken. Mijn voorstel is dat ik om de tafel ga met het Openbaar Ministerie, de Raad voor de rechtspraak en eventueel de NOvA om te kijken wat je kan verzinnen om er in die gevallen waarin het echt onredelijk uitpakt rekening mee te kunnen houden. Je moet ook uitkijken dat het niet tot ongewenste effecten aan de andere kant leidt. Als je er echt beleid op gaat maken, heb je kans dat mensen denken dat het extra loont om in hoger beroep te gaan. Dat willen we volgens mij ook niet. Het gaat om het vinden van een goed evenwicht. Je wilt de rechtsgang niet belemmeren. Vanuit een oogpunt van rechtsbescherming moeten veroordeelden, als ze echt het idee hebben dat er een verkeerd oordeel is gegeven in eerste aanleg, de mogelijkheid hebben om hoger beroep in te stellen. Dat is volgens mij de fijne lijn die we moeten zien te vinden.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 31, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging De maximering van de vi tot twee jaar eerder evalueren met experts (35.122) (T03084)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij vóór de evaluatie van vijf jaar al de gespreksronde met experts start inzake het evalueren van de maximering van de vi tot twee jaar.
Nummer | T03084 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | maximering strafrestant voorwaardelijke invrijheidstelling |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 5-6
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik doel nu op een andere groep dan de calculeerders, die de allergrootste straf verkrijgen. Dan is twee jaar een gering deel op het geheel. Ik doel op de groep waarvan voor experts ook nu al duidelijk is dat ze langer nodig hebben dan die twee jaar vi om fatsoenlijk de samenleving in te komen, ook in het nieuwe stelsel. Daarbij wordt gezegd: het is een kleine groep, maar ze zijn er wel. Daar doel ik op. Ik zou de minister willen vragen om bij die specifieke groep de vinger aan de pols te houden. Zorg dat de evaluatie niet te laat komt, want we willen voorkomen dat mensen te vroeg uitstromen terwijl we dat met elkaar hadden kunnen weten en terwijl we het nu al hadden kunnen inrichten. Zorg dat je dat signaal op tijd oppikt. Ik zou de minister willen vragen hoe hij dat weegt.
Minister Dekker:
Ik zie dat punt, maar we hebben inmiddels ook wel een instrumentarium waarmee we daar wat aan kunnen doen. De Wet langdurig toezicht maakt het sinds een aantal jaar mogelijk om langer toezicht te houden, ook wanneer een strafdeel erop zit. Dat kan door een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen bij aanvang van een straf. We zijn druk bezig om ook de bekendheid met die maatregel te vergroten, want die moet bij de veroordeling worden opgelegd. Maar ook waar geen strafrestant meer resteert, maakt die het mogelijk om na de straf nog langer toezicht te blijven houden. Dat is een van de dingen die we hieraan kunnen doen. Het andere is een verlenging van de proeftijd voor degenen die wel in vi zitten en die weliswaar nog een strafrestant hebben, maar voor wie je het toezicht nog wat verder wilt verlengen. Ook dat is een onderdeel in die wet dat specifiek voor deze doelgroep kan worden toegepast. Tegelijkertijd ben ik het met mevrouw Bikker eens dat we steeds moeten kijken of het voldoende is. Als het niet voldoende is, moet je op zoek naar andere manieren om wellicht nieuwe maatregelen te verzinnen of te introduceren om langer een vinger aan de pols te houden bij specifiek deze doelgroep.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik dank de minister dat hij ervoor openstaat om de vinger al in een vroeger stadium, op langere termijn aan de pols te blijven houden, gedurende de hele rit vanaf het moment dat het wetsvoorstel start. Maar ik vraag hem op dit punt heel specifiek om al vóór die evaluatie over vijf jaar, dus bijvoorbeeld over drie of vier jaar, de gespreksronde met de experts te starten over de vraag wat zij tegenkomen. Werkt het punt van die twee jaar zoals we dat met elkaar bedacht hadden of blijven de bezwaren die wij als senatoren nu nog te horen krijgen — ik vermoed dat de minister die ook wel hoort via zijn departement — toch staan? Ik zou daar zeer aan hechten, want dan is de wet in werking en kunnen we zien of het allemaal uitwerkt zoals de minister nu denkt dat het werkt. Of hebben de experts gelijk als ze zeggen dat ze een handvol mensen voor ogen hebben die nu net tussen de gaten door zullen gaan? Dan kan daar nog wat op verzonnen worden.
Minister Dekker:
Dat gesprek moeten we gewoon aangaan, dus dat zeg ik toe. Of die maximering van twee jaar echt problematisch wordt, weten we pas zes jaar na inwerkingtreding van de wet. Dan pas zul je ervaring gaan opdoen met gedetineerden die anders misschien drie of vier jaar voorwaardelijke invrijheidstelling zouden hebben gekregen, maar voor wie dat nu gemaximeerd wordt tot twee. Natuurlijk moeten we niet gaan zitten wachten tot het zover is. Als een instantie bijvoorbeeld zegt dat we in de Wet langdurig toezicht een extra haakje nodig hebben dat het straks mogelijk maakt om specifiek voor deze doelgroep de teugels nog iets strakker te houden, dan kom ik naar uw Kamer om daar voorstellen voor te doen. Dit geeft ons dus ook wat tijd om dat gesprek aan te gaan. Dat is wat ik wil zeggen.
De voorzitter: Mevrouw Bikker, uw vierde interruptie.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik dank de minister voor zijn toezegging om dat gesprek aan te gaan. Ik zou hem ook willen vragen om daarover terug te koppelen naar deze Kamer. Ik denk echt dat die experts al eerder, nog voordat ze mensen in real life op straat hebben begeleid, zien aankomen of die twee jaar of iets meer tijd nodig is. Maar dat gaan we dan zien. Ik dank de minister dus hartelijk voor zijn bereidheid.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Rapporteren aan de Eerste Kamer over het correct afschermen van gegevens van slachtoffers (35.122) (T03089)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat hij aan de Eerste Kamer zal rapporteren over het correct afschermen van de gegevens van slachtoffers.
Nummer | T03089 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | gegevens van slachtoffers gegevensbescherming slachtoffergegevens |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 15
De heer Dittrich (D66):
Mijn punt gister was dat er ook gegevens van het slachtoffer in het dossier terecht kunnen komen die beschikbaar kunnen zijn voor de veroordeelde, en andersom kan dat ook. Mijn vraag was hoe daarmee om te gaan. Kan dat goed afgeschermd worden? We zullen toch niet willen dat er een soort secundaire victimisatie kan ontstaan voor slachtoffers als blijkt dat persoonlijke gegevens, adresgegevens of wat dan ook, bekend worden bij de veroordeelde. Dus graag een reactie van de minister: hoe daarmee om te gaan?
Minister Dekker: Helemaal eens. Daar wordt hard aan gewerkt, maar het is wel een traject met vallen en opstaan. De strafrechtdossiers zijn dusdanig ingewikkeld en liggen op verschillende plekken. We zijn nu druk bezig om de adresgegevens, de slachtoffergegevens, eruit te filteren. Ik vind het ook pijnlijk om te zien dat deze gegevens soms landen op het bordje van de verdediging van de gedetineerde en dat een slachtoffer zich daardoor nog onveiliger voelt dan hij zich al voelde. Vanuit slachtofferzorg wordt hier heel hard aan gewerkt, maar dit is niet iets wat we van vandaag op morgen hebben geregeld.
De heer Dittrich (D66): Maar kan de minister dan specifiek en concreet aangeven dat in de evaluatie die is toegezegd, op dit punt de vinger aan de pols wordt gehouden en dat de Kamer daarover gerapporteerd wordt?
Minister Dekker:
Jazeker, maar dat doe ik al ver voor de evaluatie. Dit is een van de belangrijke onderdelen in het meerjarenplan slachtofferzorg. Ik denk dat wij al tegen het najaar een aantal oplossingen willen bieden die kunnen bijdragen aan het voorkomen van het delen van gegevens van slachtoffers.
De heer Dittrich (D66):
Ik dank de minister voor deze toezegging.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 april 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 april 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming ter aanbieding van de derde voortgangsbrief Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022-2025
Voor kennisgeving aangenomen op 23 april 2024.
EK, E
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging In de wet een structurele plek geven voor herstelactiviteiten (35.122) (T03097)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe dat hij in de uitvoering van de wet een structurele plek geeft voor herstelactiviteiten.
Nummer | T03097 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | Herstelactiviteiten slachtofferbegeleiding slachtoffers |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 9-10
De heer Recourt:
(…)
Voorzitter. Ook voor het betrekken van de slachtoffers bij de beslissing of iemand voor detentiefasering in aanmerking komt, bepaalt de praktijk het succes. Ik vraag de minister aan de hand van een voorbeeld nogmaals te schetsen hoe de mening van het slachtoffer wordt meegenomen in de beslissing. Welk gewicht wordt hieraan gegeven? Wordt de mening altijd gevraagd? Wordt er voorafgaande aan het vragen van de mening voorlichting aan het slachtoffer gegeven? Want als volstaan wordt met de enkele vraag aan het slachtoffer of deze het goed vindt dat de dader vervroegd vrijkomt, eindigt dit altijd in een teleurstelling, dan wel voor het slachtoffer, dan wel voor de dader.
Ook hier kan een goede kwalitatieve invulling veel goeds opleveren. Als de ruimte bestaat om het slachtoffer te begeleiden en als de ruimte bestaat om vrijwillig en professioneel begeleid een slachtoffer-dadergesprek te houden tegen het eind van de detentietijd, kan er juist veel worden gewonnen en hersteld voor alle partijen. Dit geldt altijd in het bijzonder als slachtoffer en dader na detentie elkaar weer gaan tegenkomen. In dit kader kun je het slachtoffer dan vragen wat er voor hem of haar nodig is om die dader weer gefaseerd vrij te laten. Zo wordt detentietijd hersteltijd, ook voor het slachtoffer. Kan de minister toezeggen dat er ruimte en geld zijn om bijvoorbeeld bureau Perspectief of strafrechtmediators structureel te betrekken bij dit onderdeel van de wet?
(…)
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 9, blz. 6
Minister Dekker:
(…)
Een vraag van de heer Recourt ging over de structurele plek van herstelactiviteiten. Die kan ik ronduit toezeggen. Die krijgen ze.
(…)
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 9
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 31, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Meldingsbereidheid meenemen in de evaluatie (34.091) (T03188)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat hij de meldingsbereidheid van uitbuiting en mensenhandel meeneemt in de evaluatie van de wet.
Nummer | T03188 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 22 maart 2021 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | evaluaties meldingsbereidheid mensenhandel prostitutie strafbaarstelling misbruik uitbuiting Wet regulering sekswerk Wet strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Segers, Kuiken, Van Nispen en Kuik Wet strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel (34.091) |
Handelingen I 2020-2021, nr. 30, item 3, blz. 11
De heer Dittrich (D66):
(…)
Dat laatste is zeker zo. Misschien in antwoord op mevrouw Bikker, kom ik dan nog op positie van de prostituant. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is namelijk: waarom verwachten de initiatiefnemers dat prostituanten naar de politie zullen stappen om een melding te doen van een vreselijke situatie van uitbuiting en mensenhandel, als zij daarmee het risico lopen zichzelf te incrimineren? Zouden zij bijvoorbeeld een melding doen via Meld Misdaad Anoniem — ik geloof dat mevrouw Bezaan dit ook al zei — dan is dat een anonieme melding, dan is er een getuige in een situatie waar je eigenlijk alleen de sekswerker en die getuige hebt en dan kan die verklaring niet als hard bewijs dienen in een strafzaak. Ik heb dus niet de indruk dat dat een goed werkbaar systeem zal zijn. Ik heb wat dat betreft grote zorgen met betrekking tot de uitvoering. Ik vraag dan ook aan de regering of zij verwacht dat er prostituanten zullen zijn die strafzaken zullen gaan aanmelden. En wordt het probleem van slachtoffers van mensenhandel die in de prostitutie zijn gekomen, dan aangepakt of opgelost? Wat verwacht de regering van de handhaafbaarheid? Wil de regering toezeggen dat in het kader van de evaluatie van dit wetsvoorstel — stel dat het aangenomen wordt — binnen drie jaar na inwerkingtreding, specifiek gekeken gaat worden naar de meldingsbereidheid van prostituanten? Kan de regering aangeven wat er aan flankerend beleid is georganiseerd om slachtoffers van mensenhandel te beschermen? Want tegen mevrouw Bikker zeg ik ook: dat delen wij. Die mensen moeten uiteraard beschermd worden tegen mensenhandel. Mijn vraag aan de regering is dan ook: is er ook hier sprake van een tekort aan recherchecapaciteit om daders van mensenhandel op te sporen? En hebben de tekorten binnen het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur invloed op de behandeling van mensenhandelzaken, als die eenmaal opgepakt zijn en verdachten uiteindelijk vervolgd gaan worden? Want dat staat wat D66 betreft allemaal in de sleutel van het beschermen van sekswerkers die tegen hun wil in de prostitutie zijn beland.
Handelingen I 2020-2021, nr. 30, item 3, blz. 37
Minister Dekker:
(…)
De heer Dittrich vroeg of we de meldingsbereidheid willen meenemen in de evaluatie. Dat zeg ik hierbij toe. Verder is een belangrijk onderdeel van het flankerend beleid in de Wet regulering sekswerk het tegengaan van misstanden, zoals mensenhandel. Maar dat betekent ook dat destigmatisering van sekswerk een belangrijk onderdeel is van dat flankerend beleid, want het stigma op het kopen van seks kan een drempel zijn voor klanten om misstanden, zoals seksuele uitbuiting, te melden. Vandaar die opmerking eerder ook over kanalisatie.
(…)
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 30, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
22 maart 2021
toezegging gedaan
Toezegging Bescherming persoonsgegevens slachtoffers in processtukken (35.349) (T03284)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer (GroenLinks) en de heer Dittrich (D66), toe aandacht te geven aan de bescherming van persoonsgegevens van slachtoffers en beperking tot de opname van alleen noodzakelijke gegevens in het dossier, e.e.a. in het perspectief van de vorming van een nieuwe regering.
Nummer | T03284 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 13 april 2021 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | dossiergegevens slachtofferrechten privacy |
Kamerstukken | Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349) |
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 1
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
‘De bescherming van privacy van het slachtoffer in de processtukken vindt mijn fractie van belang. Wij roepen de minister dan ook op om haast te maken met de AMvB die uitvoering moet geven aan deze bepaling en een evenwicht moet vinden tussen een effectieve bescherming van het slachtoffer en de uitvoerbaarheid door het Openbaar Ministerie. Ik merk daarbij we op dat de afwezigheid van de mogelijkheid om die bescherming van de privacy daadwerkelijk af te dwingen ons zorgen baart. Veel slachtofferrechten zijn niet afdwingbaar en op het niet respecteren van die rechten staat geen sanctie.
(…)
Onderkent de minister dat het niet-afdwingbaar zijn van slachtofferrechten knelt? En ziet hij mogelijkheden om hier iets aan te doen?’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 6
De heer Dittrich (D66):
(…)
‘Dan is er met algemene stemmen een amendement aangenomen dat regelt dat er bij beide Kamers een algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen, waarin wordt bepaald welke privacygevoelige gegevens van het slachtoffer uit het strafdossier worden gehaald. Het Openbaar Ministerie beslist welke gegevens dat zijn. Te denken valt aan het adres, telefoonnummer en burgerservicenummer van het slachtoffer dat aangifte van een misdrijf heeft gedaan. De minister moet nog aan de uitwerking van zo’n AMvB beginnen. We zijn benieuwd hoe deze op zichzelf gerechtvaardigde wens in de praktijk kan worden uitgevoerd zonder problemen, vertragingen en administratieve rompslomp oor de strafzaak. Slachtoffers hebben er ook belang bij dat er snel recht wordt gedaan in hun zaak. En dat kan weleens op gespannen voet staan met het opschonen van het strafdossier. Kan de minister aangeven hoe de adviesorganen hebben gereageerd op het aangenomen amendement? Lukt het om een verstandige aanpak te introduceren?
Ik heb nog meer vragen over dit onderdeel. Stel, de officier van justitie haalt bepaalde gegevens van het slachtoffer uit het dossier, omdat hij denkt dat de rechter deze gegevens redelijkerwijs niet nodig heeft om tot een beslissing te komen. Weet de verdediging dat deze gegevens uit het dossier zijn gehaald? Heeft het Openbaar Ministerie daar een informatieplicht over? Wat gebeurt er als ter zitting blijkt dat bijvoorbeeld het adres van het slachtoffer relevant is in verband met de plaats van het delict? Heeft de officier van justitie door het weghalen van de gegevens de verdediging dan misschien op achterstand gezet? Is dat in strijd met de beginselen omtrent de equality of arms en een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Is er een mogelijkheid voor de verdediging om de beslissing van de officier van justitie tot weglating van de gegevens aan te vechten? Wat gebeurt er als de rechter die gegevens wel relevant acht? Volgt daar dan een sanctie op, zoals de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar ministerie? Of, als dat te streng wordt geacht, welke mogelijkheden heeft de rechter dan om dit te redresseren? Kan de rechter dan de opname van de gegevens in het dossier gelasten? Zo, ja, op basis van welke wettelijke grondslag kan de rechter dit gelasten?’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33
Minister Dekker:
(…)
‘Voorzitter. Dan kom ik bij het derde punt: de privacy van slachtoffers en een betere bescherming van de contactgegevens. Zoals u weet, is dat niet alleen maar in dit huis, maar ook aan de overkant al jarenlang een onderwerp dat heel veel politieke aandacht krijgt. Dat begrijp ik ook wel. Dat hoor ik ook in mijn gesprekken met slachtoffers. Het heeft soms grote impact als adresgegevens, telefoonnummers of dingen die niet per se in het strafdossier hoeven te zitten er toch in zitten. Dat raakt weer aan dat gevoel van veiligheid. […]. Ik maak het maar even heel concreet, want vaak gaat het om dit soort dingen en om gegevens in strafdossiers. Natuurlijk heb je soms gegevens nodig, bijvoorbeeld als het gaat om een plaats delict of iets dergelijks. Maar het is toch wel interessant dat het WODC-onderzoek – ik geloof dat het uit 2015 kwam- laat zien dat er soms onnodig gevoelige gegevens in strafdossiers zitten die niet per se nodig zijn voor een goede rechtsgang. Dat was de aanleiding voor de Tweede Kamer om het amendement in te dienen. Ook was dit voor Slachtofferhulp Nederland de aanleiding om hier een punt van te maken: ‘Kijk er nu eens een keer serieus naar. Kijk niet alleen naar de mooie intenties van alle betrokken organisaties, maar kijk ook eens of je er een wettelijke grondslag voor kunt vinden.’.
Ik heb daarbij ook onmiddellijk aangegeven dat dit echt een ingewikkeld proces is. Je kunt wel een haakje in deze wet slaan, maar daarmee hebben we het nog niet opgelost. Ik ben mij heel erg bewust van de complexiteit. Ik begrijp heel goed dat de implementatie van nader lagere regelgeving lange tijd in beslag zal nemen. Dit zal waarschijnlijk ook niet gratis zijn. Als je zoiets gaat doen, dan zijn daar ook kosten mee gemoeid. Ik heb tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik dit nu niet op de lopende begroting heb staan en dat het ook niet zo kan zijn dat we dat maar even de organisaties in duwen, want die zitten ook met beperkte capaciteit. Dat is dus echt nog wel een vraagstuk. We moeten kijken hoe we dat oplossen. We weten allemaal dat er straks weer een nieuw kabinet is. Wie weet, komt dit ook weer terug. Wellicht ontstaat er iets meer financiële ruimte. Onder dat gesternte zou ik willen kijken hoe we daar een nadere invulling aan kunnen geven.’
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 34, item 7
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
23 april 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 april 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming ter aanbieding van de derde voortgangsbrief Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022-2025
Voor kennisgeving aangenomen op 23 april 2024.
EK, E
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 juni 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 april 2021
toezegging gedaan
Toezegging Positie verkoper meenemen in evaluatie (35.734) (T03386)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Recourt (PvdA), Meijer (VVD) en Bezaan (PVV), toe om de positie van de verkoper mee te nemen in de evaluatie en de uitkomsten van deze evaluatie toe te sturen aan de Kamer.
Nummer | T03386 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 12 april 2022 |
Deadline | 1 januari 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. I.A. Bezaan (PVV) drs. H.J. Meijer (VVD) mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | consumentenbescherming |
Kamerstukken | Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud (35.734) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 – blz. 1-2
De heer Recourt (PvdA):
Binnen Europa bestaat al langer de regel dat, als je bijvoorbeeld een wasmachine koopt die na een halfjaar stukgaat, het vermoeden bestaat dat je als consument een ondeugdelijke wasmachine hebt gekocht en geleverd hebt gekregen. Je hoeft voor herstel van de schade als consument dan niets meer aan te voeren dan dat de wasmachine niet meer doet wat je van die wasmachine mag verwachten, de zogenaamde non-conformiteit. Juridisch gaat het dan om een bewijsvermoeden. Je wordt geacht als consument je bewijs dat het product niet voldoet al geleverd te hebben. De verkoper kan, als hij het daar niet mee eens is, tegenbewijs leveren. De bewijslast blijft dus waar die is, namelijk bij de koper. De koper wordt een zogenaamd "kontje" gegeven bij het leveren van bewijs.
Ik vraag de minister meteen of ik dat zo goed zie, want ik heb inmiddels een alweer wat ouder arrest gezien van het hof Arnhem, van 2 mei 2006, dat met het oog op de Engelse, Franse en Duitse tekst van de al wat oudere richtlijn op dit punt beredeneerde dat je juist wel over een omkering van de bewijslast moet spreken. Dat bevreemdde mij, want de essentie van een richtlijn lijkt mij toch dat de Europese norm wordt omgezet in nationaal recht, en dat er dus ook ruimte is voor het misschien wel typisch Nederlandse bewijsvermoeden. Dat bewijsvermoeden staat ook letterlijk in de wet die we vandaag behandelen. Daarom, met het oog op toekomstige jurisprudentie, graag een duiding door de minister. Voor de afweging van de partijen voor wie ik vandaag spreek, maakt het overigens niet uit of het nu gaat om een omkering van de bewijslast of een bewijsvermoeden. Hierover later meer.
Voor nu: de termijn waarbinnen je dit bewijsvermoeden binnen de héle EU als consument krijgt, wordt dus verlengd van een halfjaar naar een jaar. Dat is een goede zaak.
Hier denken Nederlandse paardenhandelaren anders over. Zij stellen dat dieren, en in het bijzonder paarden, geen wasmachines zijn en daarmee ten onrechte onder die verlengde termijn van het bewijsvermoeden vallen. De verlengde termijn zal leiden tot méér onterechte claims van non-conformiteit en daarmee tot schade voor de handelaren, maar ook tot maatschappelijke schade, stellen zij, want tot meer procedures. Vandaag is de vraag aan de orde of deze claim terecht is en zo ja, of dit dan moet leiden tot een uitzondering op de algemene regel voor, in het bijzonder, de handel in dieren. Aan deze vraag zit een inhoudelijke en een staatsrechtelijke kant, te beginnen met de inhoud.
De SP, GroenLinks en de Partij van de Arbeid zijn het met de paardenhandelaren eens dat dieren geen wasmachines zijn. Het zijn levende wezens die kunnen lijden en zij verdienen extra wettelijke bescherming. Dit maakt dat naast het belang van verkoper en consument een derde belang moet worden meegenomen bij deze wetgeving, en dat is het dierenbelang. Ik vind het sowieso al ongemakkelijk en bijna ongepast om een dier juridisch als consumentengoed te beschouwen. Dat gaat namelijk voorbij aan de intrinsieke waarde van het dier zelf, maar voor vandaag gaat deze discussie dan weer voorbij aan de strekking van de wet die we behandelen, dus ik laat dat ethische debat hier voor wat het is.
In z'n algemeenheid kan worden gesteld dat dierwelzijn is gebaat bij een verlenging van de termijn van het bewijsvermoeden na een jaar. Het zal een stimulans zijn om bijvoorbeeld heupdysplasie bij honden zo veel mogelijk tegen te gaan. Ik heb in de memorie van antwoord van de minister van 22 maart jongstleden gelezen dat de regering hier ook zo over denkt.
Consumentenbelang en dierenbelang zijn dus gebaat bij een verlenging van de termijn naar een jaar. Blijft over de vraag of het in het belang is van de verkoper van dieren, in het bijzonder van paarden, en of hun belang onredelijk geschaad wordt door deze verlenging.
Hierover hebben de fracties namens wie ik spreek de volgende vragen. De wet heeft als doel harmonisatie binnen de EU. Stel, Nederland maakt met een klein aantal andere goederen en levering digitale inhoud landen een uitzondering op die Europese regels en vergroot de consumentenbescherming voor verkoop van dieren niet. Bestaat dan de kans dat kopers van paarden uitwijken naar landen waar die betere consumentenbescherming wél wordt geboden?
Dan de juridische bescherming van de verkoper. Een keuring van een duur paard lijkt standaard. Daarmee lijkt de juridische positie van de verkoper een stuk sterker. Keuring kan immers als een zeer sterk tegenbewijs, dan wel bewijs van het tegendeel worden tegengeworpen aan het bewijsvermoeden, waardoor de bal om te bewijzen dat het dier non-conform was weer bij de consument ligt. Toch zal ook een keuring niet alle medische aspecten van het paard kunnen afdekken. Er zal altijd discussie mogelijk blijven of een afwijking, zoals luchthappen, is ontstaan voor of na de verkoop. Dat is nu ook al het geval. Jurisprudentie laat zien dat de rechter met regelmaat de verkoper in het gelijk stelt, ondanks dat nu al geldende bewijsvermoeden van een halfjaar.
Hierbij is van belang dat hoe langer de tijd die is verstreken na verkoop, hoe groter de kans is dat dit soort aandoeningen na verkoop zijn ontstaan. Kortom, de juridische positie van de verkoper verbetert naarmate de tijd verstrijkt, ook met een verlengd bewijsvermoeden voor de consument. Mijn vraag aan de minister: kan de minister een inschatting maken van de gestelde juridische en daarmee financiële risico's voor deze bedrijfstak?
Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 - blz. 2-3.
De heer Meijer (VVD):
Voorzitter. Vandaag ligt hier een wetsvoorstel voor dat ertoe strekt twee Europese richtlijnen te implementeren, richtlijnen die bijdragen aan de verwezenlijking van een hoog en zo uniform mogelijk niveau van consumentenbescherming, door een aantal aspecten in het overeenkomstenrecht te harmoniseren. Een belangrijke vernieuwing ten opzichte van het huidige consumentenkooprecht is dat de Richtlijn verkoop goederen nu ook expliciet zaken met digitale elementen betreft en daaraan ook aangepaste rechten voor consumentenkopers jegens de verkoper koppelt. Een belangrijke wijziging is daarnaast — het is al even genoemd — dat de duur van de omkering van de bewijslast van de handelaar is verlengd van zes maanden naar een jaar.
Meneer de voorzitter. Er is van alles te zeggen over de diverse onderdelen van het wetsvoorstel, maar dat is in onze ogen in de Tweede Kamer al zorgvuldig gedaan. Daarom wil ik mij vandaag beperken tot de verlenging van die termijn van zes naar twaalf maanden, en dan in het bijzonder voor levende dieren. Ook daarover zijn in de Tweede Kamer argumenten gewisseld, maar de besluitvorming leek mij niet helemaal in overeenstemming te zijn met het gevoelen van de meerderheid in de Tweede Kamer. Daarom kom ik er nu op terug. Dat hebben we ook al gedaan in de schriftelijke voorbereiding van dit debat, maar de minister bleef daarin onbeweeglijk. Het was een beetje een herhaling van zetten.
Voorzitter. Het gaat erom dat de verkoop van levende dieren ook onder deze verlenging van de termijn valt. Vanuit de hippische sector, maar ook vanuit MKB-Nederland en VNONCW zijn daar kritische kanttekeningen bij geplaatst. De minister benadrukt het argument van dierenwelzijn nogal, maar ik denk dat wij over het dierenwelzijn niet van mening verschillen. Het gaat ons meer om de praktische kant van het geheel. Hoe langer de termijn wordt, hoe moeilijker het voor de verkoper wordt om aan te tonen dat een gebrek bijvoorbeeld bij een paard niet aanwezig was op het moment van aflevering.
We hebben ook de indruk dat in de huidige regelgeving het dierenwelzijn niet op orde is. Maar naast deze argumenten van consumentenbescherming en dierenwelzijn betoogt de minister ook dat één termijn voor alle soorten producten bijdraagt aan duidelijkheid, rechtseenheid en rechtsgelijkheid. De minister gaat er daarbij aan voorbij dat zijn opstelling juist leidt tot een ongelijk speelveld, want als ik goed ben geïnformeerd, maken Frankrijk en Denemarken gebruik van de mogelijkheid om de verkoop van levende dieren uit te sluiten van de werking van de richtlijn. België overweegt dat en Duitsland heeft gekozen voor een termijn van zes maanden. Dat betekent dat de minister de hippische sector in Nederland met een omzet van meer dan 1 miljard euro onnodig in een ongelijke uitgangspositie brengt.
In zijn schriftelijke reactie gaat de minister daar een beetje aan voorbij. Ik wil hem daarom vragen om in zijn beantwoording misschien toch iets over dat internationale speelveld te zeggen. Ik zal de discussie die in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden, niet verder herhalen, maar de heer Ellian heeft bij die behandeling een amendement ingediend om wat betreft consumentenverkoop van een levend dier, indien zich een afwijking openbaart van hetgeen is overeengekomen, de bewijslast voor de verkoper op zes maanden te houden. Zoals ik aangaf was dat amendement in overeenstemming met het gevoelen van de meerderheid van de Tweede Kamer op dat punt. Ik heb reden om aan te nemen dat ook in deze Kamer de meerderheid positief ten opzichte van de inhoud van dat amendement staat.
Graag hoor ik van de minister hoe hij met deze opvatting wil omgaan, ook in relatie tot de verdere behandeling van het wetsvoorstel. Van dat antwoord zal afhangen of ik in de tweede termijn een uitspraak van de Kamer zal vragen en hoe ik mijn fractie dan ook zal adviseren over de verdere afhandeling van dit wetsvoorstel.
Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 - blz. 5
Mevrouw Bezaan (PVV):
(…)
Uit de praktijk blijkt dat de termijn van zes maanden, weliswaar met wat haken en ogen, redelijk werkbaar is. Het verlengen van deze periode met nog eens zes maanden is dat volgens de PVV niet. De periode waarin de verkoper van een paard te maken kan krijgen met allerlei claims die moeilijk weerlegbaar zijn, wordt met de invoering van deze wet verdubbeld. Antidatering kan vaak maar tot drie maanden terug. Met antidatering bedoel ik dan het vaststellen wanneer de aandoening aanwezig was.
De consequentie van de omkering van de bewijslast is dat dit resulteert in een achteruitgang van de rechtspositie van de verkopende partij. Want hoe verder in het jaar, hoe moeilijker het wordt voor de verkopende partij om aan te tonen dat een gebrek niet aanwezig was op het moment van levering. We hebben het hier over levende dieren. Hoe een dier behandeld en gehuisvest wordt, heeft meer dan bij andere producten directe en hevige invloed op de gezondheid van het dier. De manier van het gebruik van het levende dier door de koper kan dus de staat van het levende dier negatief beïnvloeden. De verkoper heeft daar helemaal geen invloed op.
(…)
Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 – blz. 8
Minister Weerwind:
Meneer de voorzitter. Graag ga ik in op de vragen die mij gesteld zijn. Ik start met de omkering van de bewijslast levende dieren. Een aantal van u vraagt om de termijn van twaalf naar zes maanden terug te brengen. Als eerste. De Tweede Kamer heeft een daartoe strekkend amendement verworpen. Mij rest niets anders dan het voorstel te beoordelen zoals het is aangenomen door de Tweede Kamer. Ik sta dan ook achter het wetsvoorstel zoals het nu bij u voorligt. De bescherming van de consument gaat wat mij betreft voor op die van de verkoper. Ook is het voorstel in het belang van dierenwelzijn en dierengezondheid. Een langere termijn van omgekeerde bewijslast stimuleert mijns inziens fokkers tot het beter waarborgen van het dierenwelzijn. Eén termijn voor alle soorten producten — zaken, digitale producten en diensten, en ook dieren — draagt bij aan de duidelijkheid, de rechtseenheid en de rechtsgelijkheid in de praktijk.
Een verkoper is verder niet zonder meer aansprakelijk als een dier in het eerste jaar na levering een gebrek vertoont. Hij kan het bewijsvermoeden weerleggen. Neem bijvoorbeeld de verkoper van een sportpaard. Ik neem u mee in die casus. Het paard is na drie maanden kreupel. Het is dan aan de verkoper om aan te tonen dat hij een fit paard leverde, bijvoorbeeld door de medische keuringen die hij aan de voorkant heeft laten verrichten. Ik hoor achterliggende zorgen bij een enkele senator hier vandaag aanwezig over de gevolgen voor de positie van de verkoper. Ik spreek dan ook de bereidheid uit die zorgen, u gehoord hebbend, expliciet mee te nemen in de evaluatie die binnen twee jaar na invoering van het wetsvoorstel zal plaatsvinden. Ik heb immers ook tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik deze wet na twee jaar wil evalueren. Natuurlijk zal ik u dan ook op de hoogte stellen van de resultaten van die evaluatie.
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2021/2022, nr. 25, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 januari 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
12 april 2022
toezegging gedaan
Toezegging Hardheidsclausule (35.925 VI) (T03472)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe bij nieuwe wetten de vraag te stellen welk mechanisme bij die wet past (hardheidsclausule of iets anders) en dat op te nemen in de aanwijzing voor de regelgeving. Op die manier wordt het geborgd in het proces.
Nummer | T03472 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 21 juni 2022 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | nieuwe wetten regelgeving |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 31
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dank voor de beantwoording van de vragen over de hardheidsclausule. Ik snap wel dat de minister zegt dat je het misschien niet altijd op die manier moet doen en dat er soms misschien andere vormen voor zijn. Maar tegelijkertijd heeft dat het risico in zich dat het bij nieuwe wetten die langskomen toch een beetje tussen wal en schip valt. Mijn vraag zou dus zijn of de minister zich in de gedachte kan vinden dat bij wetten in ieder geval de vraag gesteld moet worden welk mechanisme nou bij die wet past: is dat een hardheidsclausule of iets anders? Als de minister het ermee eens is dat die vraag op z'n minst gesteld zou moeten worden, kan hij zich dan ook vinden in de gedachte dat dat dan eigenlijk ook zou moeten worden opgenomen in de aanwijzing voor de regelgeving? Dan blijft het niet bij een mooie gedachte, maar vinden we echt een manier om het echt te borgen in het proces.
Minister Weerwind:
Ik zat net te denken: hoe borgen wij dat? Ik kan makkelijk ja antwoorden en u geeft het antwoord impliciet. Dus twee keer ja.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dank voor de toezegging.
Brondocumenten
-
voortzetting debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 34, item 7
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 juni 2022
toezegging gedaan
Toezegging Juridische acties belangenorganisaties (35.925 VI) (T03473)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Dijk (SGP) en een opmerking van het lid Recourt (PvdA), toe te reflecteren op de vraag van het lid Van Dijk (SGP) over het ondernemen van juridische acties van belangenorganisaties op grond van artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek.
Nummer | T03473 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 31 mei 2022 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. D.J.H. van Dijk (SGP) mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | Artikel 305a Burgerlijk Wetboek |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 11 - blz. 2
De heer Van Dijk (SGP):
(…)
Voorzitter. Met enige zorg slaat de SGP gade hoe de verschillende staatsmachten zich ten opzichte van elkaar ontwikkelen. We zien, bedoeld of onbedoeld, gaandeweg dat de rechter toch min of meer, of vaker, op de stoel van de politiek wordt geplaatst. Dat gebeurt door het toenemend aantal succesvolle rechtszaken op grond van het algemeen belang, boek 3 artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek. Ik noem de klimaatzaak door Urgenda, de zaak over luchtkwaliteit door Milieudefensie en de zaak over het gebruik van algoritmes door het Nederlands Juristen Comité en Privacy First. Milieuorganisaties blijken meer dan gemiddeld actief te zijn. Nu lijkt het positief dat deze organisaties opkomen voor het algemeen belang. Het is echter wel de vraag hoe representatief deze organisaties zijn, terwijl de impact van deze zaken bijzonder groot is. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen voor de energierekening van burgers of voor het bedrijfsbelang van boeren. Ziet de minister het risico dat het primaat van de politiek wordt ondergraven als de rechter steeds vaker gaat bepalen hoe afwegingen in dat soort complexe dossiers moeten uitpakken? Zijn de juridische mogelijkheden voor civiele procedures niet te veel uitgedijd?
(…)
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 33
De heer Van Dijk (SGP):
De minister reageerde op mijn vraag over het ondernemen van juridische acties van belangenorganisaties op grond van artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek. Dat zijn vaak acties vanuit heel specifieke belangen, met dikwijls grote consequenties voor het algemeen belang, die worden gedaan door organisaties waarvan de representativiteit vaak buitengewoon gering is. Erkent u dat schuurpunt? Zou u daarop willen reflecteren? Zijn we daar gelukkig mee? Het is niet de vraag of dat de schuld van de rechter is of van de wetgever. Zijn we gelukkig met deze consequentie, deze uitkomst?
Minister Weerwind:
Er wordt mij om een zijnsoordeel gevraagd. Als de rechter heeft gesproken, zal ik dat als overheidsdienaar oppakken en uitvoeren en daar rekenschap van hebben. U heeft wel een punt. Ik hoor u zeggen: hoe representatief is het? Een vraag die ook door mijn hoofd gaat. Maar feit is: zij staan daar, zij hebben de wegen gebruikt die alle Nederlanders ter beschikking staan, en de rechter heeft uitspraak gedaan.
De heer Van Dijk (SGP):
Een helder antwoord, dank u wel daarvoor. Dan mijn vervolgvraag. De ideële organisaties die dat soort rechtszaken kunnen aanspannen, kunnen worden uitgezonderd van allerlei ontvankelijkheidsvereisten. Maar zou op het terrein van de representativiteit er toch niet een ontvankelijkheidsvereiste moeten gelden? Zou de minister niet moeten verkennen of dat wenselijk zou zijn?
Minister Weerwind:
Ik ga u een reflectie schuldig blijven. Ik wil hierover nadenken. Geef ik een antwoord, dan wil ik dat doordacht hebben. U stelt een hele principiële vraag.
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 34
De heer Recourt (PvdA):
(…)
Daarachter, in aansluiting op de vraag van de SGP, zeg ik: rechtspraak is geen democratie. Dus als je de rechter allieert met een vraag, dan vraag je vooral het recht te duiden. Dan hoef je helemaal geen meerderheid te vertegenwoordigen, maar je moet wel een zeker belang hebben bij het onderwerp. Is het zo dat de rechter bijvoorbeeld kijkt in de statuten van een stichting of een vereniging of daar aansluiting te vinden is bij het onderwerp?
(…)
Dan toch nog een klein puntje, in aanvulling op de vraag van de collega van de SGP: als belangenorganisatie kun je alleen aar een civiele zaak starten op het moment dat ook in de statuten een relatie tot die zaak is aangegeven.
Minister Weerwind:
Ik gaf net ook in de richting van de collega aan, zeg ik tegen de heer Recourt, dat ik hier goed op wil reflecteren. Ik wil hier goed over doordenken. Ik hoor van de heer Recourt een suggestie, als ik het zo mag vertalen, die ik meeneem. Ik gaf net al aan dat het om iets heel principieels gaat, dus daar wil ik eerst goed over nadenken in plaats van daar voor de vuist weg op te antwoorden.
(…)
Brondocumenten
-
voortzetting debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 34, item 7
-
voortzetting debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 31, item 11
-
28 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een nader schriftelijk overleg met de staatssecretaris Rechtsbescherming over de toezegging Juridische acties belangenorganisaties
Voor kennisgeving aangenomen op 28 januari 2025.
EK, AP
-
-
24 september 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
19 juni 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister voor Rechtsbescherming over de toezegging Juridische acties belangenorganisaties
EK, AN
-
-
Bijlage: Beantwoording schriftelijke vragen Tweede Kamer inzake de reactie op de gewijzigde motie van het Tweede Kamerlid Stoffer over verkennen nadere vereisten representativiteit collectieve actie
-
-
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
11 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
4 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
27 juni 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juni 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming over eisen aan representativiteit juridische belangenorganisaties met een ideëel doel
EK, AJ
-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 17 april 2023 over eisen aan representativiteit juridische belangenorganisaties met een ideëel doel
-
-
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 mei 2022
toezegging gedaan
Toezegging Reflectie op hoe om te gaan met signalen uit de praktijk (35.871) (T03538)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie), toe dat zij zal reflecteren op de vraag: hoe ga je om met signalen uit de praktijk? De Minister is van plan om deze reflectie te geven bij het behandelen van volgende wetsvoorstellen in de Eerste Kamer.
Nummer | T03538 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 februari 2023 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | rechtspraktijk reflecteren signalen wetsvoorstellen |
Kamerstukken | Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag (35.871) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 30.
De heer Talsma (ChristenUnie):
(…)
“De minister stelt in de beantwoording droogjes en correct vast dat bij de verhoging van het strafmaximum op moord in 2006 niet het strafmaximum op doodslag verhoogd is. Had daar dan niet de reflectie bij gekund dat dat met het oog op de onderlinge samenhang, die er al is sinds 1886, achteraf gezien misschien wel beter zou zijn geweest? Graag nodig ik de minister nogmaals uit tot een moment van reflectie en roep ik haar op de indruk van casusgedreven wetgeving glashelder weg te nemen.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 34.
De heer Talsma (ChristenUnie):
“Dank u zeer, meneer de voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording en ook voor de openhartige reflectie. Ik heb daar nadrukkelijk om gevraagd en ook gekregen. Ik zeg de minister daarvoor dank. Ik ben blij dat ze bij herhaling heeft benadrukt in te stemmen met de wat ik toch maar een wetssystematische benadering blijf noemen. Ik hoop dat dit een mooi vervolg gaat krijgen, al was het maar naar aanleiding van de motie van collega Veldhoen.
Twee dingen blijven nog wel even door mijn hoofd spoken. Die leg ik in tweede termijn toch nog graag op de regeringstafel. Een aantal keren heeft de minister gesproken over "signalen uit de praktijk", "de roep vanuit de praktijk" en "het knelt in de praktijk". Ik ga niet de discussie overdoen of het nou twee of veel meer voorbeelden zijn. Dat deed mijn gedachten uitgaan naar een andere kwestie waarbij ik me afvroeg of die voor de minister ook een aanleiding zou zijn om iets te gaan doen, want daar knelt het ook in de praktijk. Die kwestie leg ik toch even voor. Ik doe dat niet om de minister in tweede termijn te overvallen om een concrete uitspraak uit te lokken, maar ik vind het wel aardig om even te horen hoe de minister daarover denkt. Het deed mij namelijk denken aan een uitspraak van de rechtbank Amsterdam in de bekende koperzaak. Ik heb opgezocht dat die is gedaan op 28 november 2016. Die zaak gaat niet over de metaalsoort koper. Het onderzoek heette koper en ging over een enorm wapenarsenaal van meer dan 100 zware vuurwapens en allerlei andere attributen die een fatsoenlijk mens niet wil hebben, en de criminele organisatie daarachter. De rechtbank Amsterdam kwam tot de overweging in dat vonnis van 28 november 2016 dat de maximumstraf voor die 100 wapens niet meer was dan vier jaar op grond van de Wet wapens en munitie en die voor de criminele organisatie hooguit zes jaar. Kijkend naar de samenloopregels waar we het met elkaar over gehad hebben, kun je tot een straf komen van maximaal acht jaar. De rechtbank heeft nadrukkelijke overwegingen gemaakt: "We hadden wel meer willen geven. We hadden misschien wel die tien jaar, zes plus vier, op z'n minst willen geven, maar dat mag niet." Ziedaar een voorbeeld dat het knelt in de praktijk, dat er een signaal wordt afgegeven en dat de praktijk roept. Via deze weg vraag ik de minister hoe zij in de toekomst op dit soort roepende, knellende signalen gaat reageren. Wat kunnen we wat dat betreft van haar verwachten en welke afwegingen maakt zij daarin?”
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 37.
Minister Yesilgöz-Zegerius:
(…)
“Dan de heer Talsma. Als het mag, zou ik graag een andere keer terugkomen op zijn aanvullend verzoek om reflectie. Ik wil graag naar de specifieke uitspraak kijken. In algemene zin — maar ik vind dat ik daarmee zijn fundamentele vraag tekort doe — zou ik nu misschien het volgende kunnen zeggen. Als je in de praktijk signalen hoort, hoe ga je daar dan mee om? Als je er één pakt en je maakt daar een hele wet op, ben je dan incidentgedreven bezig? Hoe werkt dat? Specifiek noem ik de Wet wapens en munitie. Wij hebben nu een nieuw rapport liggen. Wij zijn het aan het herzien. Het zou kunnen dat daar allerlei adviezen bij zitten waarbij je, ter ondersteuning en inkleuring, bepaalde uitspraken betrekt. Ik zou daar heel graag wat dieper op willen ingaan. Wellicht kan ik dit bij elke volgende wetsbehandeling gebruiken als haakje om daar met elkaar bij stil te staan. Dat zal ik dan verwerken in mijn inbreng, als de heer Talsma dat een fijne route vindt. Het kan ook schriftelijk, maar misschien is het wat dynamischer en prettiger als we dat in het debat betrekken.”
De voorzitter:
“Dank u wel, minister. Mevrouw Veldhoen.”
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
“De minister antwoordde op een vraag van de heer Talsma, die volgens mij heel relevant is, dat zij gaat kijken hoe daarmee moet worden omgegaan in de toekomst. Dat is precies waarom het door mij gevraagde onderzoek zo belangrijk is. Er kunnen meer van dit soort vragen opkomen en dan is het belangrijk dat het wetsystematisch wordt benaderd.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ik heb de vraag van de heer Talsma meer als volgt gehoord: hoe reflecteer je nou als dat soort signalen komen, naast de onderzoeken en de systematiek die wij hebben? Ik heb 'm misschien iets te veel gehoord in de sferen van de Eerste Kamer als reflectie en hoe we daarmee omgaan, maar zo heb ik 'm wel geïnterpreteerd. Als we terugvallen op de feiten en de onderzoeken die we hebben … We hebben namelijk jaarlijks onderzoeken naar de effectiviteit van straffen. Maar volgens mij was het een diepere vraag, waarbij we ook met elkaar het vraagstuk delen: hoe weeg je dat? Dat is volgens mij niet te ondervangen in een onderzoek. Het is juist aan de wetgever, de politiek en aan de debatten die we hier hebben om te bepalen hoe wij vinden dat we dat soort zaken moeten wegen, ook in een veranderende samenleving en omgeving.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 19, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 januari 2027
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 februari 2023
toezegging gedaan
Toezegging Terugkoppeling pilot laagdrempelige meldvoorziening internetcriminaliteit, waaronder doxing (36.171) (T03716)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Oplaat (BBB) en Van Toorenburg (CDA), toe dat zij de Kamer zal informeren over de pilot laagdrempelige meldvoorziening internetcriminaliteit, waaronder doxing, en de uitkomsten daarvan. Daarbij wordt ook gekeken naar eventuele lacunes in het overheidsbeleid.
Nummer | T03716 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 11 juli 2023 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | G.J. Oplaat (BBB) dr. M.M. van Toorenburg (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | persoonsgegevens strafbaarstelling doxing |
Kamerstukken | Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (36.171) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 3.
De heer Oplaat (BBB):
(…)
“Dit zijn zaken die wij weten, maar hoeveel zaken zijn er die we niet weten, doordat mensen er geen aangifte of melding van doen of durven doen? Waar kunnen deze mensen hun verhaal kwijt? Natuurlijk kun je naar de politie gaan, maar wij vinden dat er een meldpunt moet komen, zodat we beter in beeld hebben wat er gebeurt.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 19.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“De heer Oplaat vroeg nog waar mensen terechtkunnen met hun verhaal of eventuele meldingen en dergelijke. Natuurlijk kunnen zij meldingen en aangifte doen bij de politie. Wij gaan nu ook regelen dat die dan vervolgens meer kan handelen. Indien gegevens op een website zijn geplaatst of via een onlineplatform zijn gedeeld — want de vraag was breder dan alleen aangifte doen, denk ik — dan kan het slachtoffer een verwijderverzoek indienen bij het desbetreffende platform of de desbetreffende website. Met de inwerkingtreding van de Digital Services Act die, zoals ik net zei, in februari 2024 valt, zullen websites en platforms ook verplicht worden om een duidelijke meldknop te hebben om illegale inhoud, zoals doxing, te melden. Daar kan men dan ook concreet terecht. Om het melden van illegale content voor slachtoffers makkelijker te maken, wordt er momenteel ook gewerkt aan het opzetten van een laagdrempelige meldvoorziening. Dat is volgens mij in het verlengde van waar de heer Oplaat naar zocht. Dat project bevindt zich nu in de pilotfase. Eerst gaan we bekijken waar de meeste behoefte aan is bij slachtoffers, zodat het definitieve meldpunt zo effectief mogelijk kan functioneren. Doxing zal daar mogelijk een categorie voor kunnen zijn. Het gaat nu in ieder geval mee in de pilot. Het kan dus op heel veel verschillende plekken. Volgens mij is het een nadeel als je heel veel meldpunten hebt, maar hier is het redelijk overzichtelijk: of bij de politie of bij de website of inderdaad bij de laagdrempelige voorziening. Op die manier kan er gehandeld worden.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 20.
De heer Oplaat (BBB):
“Ik ben blij met de toezegging dat er een soort laagdrempelige knop gaat komen waar mensen die hiermee te maken hebben, melding kunnen doen. Zou de minister ons daarover willen informeren, zodat we daadwerkelijk een beeld krijgen van wat er gebeurt?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ja. Het bevindt zich nu in een pilotfase. Ik kan me voorstellen dat ik het na afronding terugkoppel. Ik zal kijken of ik in de tweede termijn kan aangeven wanneer dat ongeveer zal zijn, maar ik zeg sowieso toe om dat te doen.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 8.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
“Dan een laatste punt, voorzitter. Onlinecriminaliteit wordt steeds complexer. Daarop wijzen ook de Raad van State en het College van pg's. Die spreken zelfs over de noodzaak tot een bredere benadering van online immoreel gedrag. In opdracht van het WODC heeft het Rathenau Instituut — de heer Oplaat wees er al even op, en de heer Dittrich volgens mij ook — een groot onderzoek gedaan naar schadelijk en immoreel gedrag online. Dat is een hele mooie basis om verder op te gaan. Dan vraag ik de minister vandaag: wat is er indertijd eigenlijk gebeurd met de met algemene stemmen aangenomen motie om te komen tot een rapporteur internetcriminaliteit? Ik mag u best wel zeggen, voorzitter, dat degene die 'm heeft ingediend en degene die 'm heeft gesteund, hier in de zaal zijn. Dus ik ben extra benieuwd naar wat de minister hiervan vindt. Ergens in een brief van de minister staat dat er wel naar zal worden gekeken. Om tegemoet te komen aan die motie zal onderzoek worden uitgevoerd naar lacunes in het overheidsbeleid inzake onlinecontent vanuit een burgerperspectief. Maar dat is een beetje een beperkte uitleg. Wij zouden eigenlijk heel graag willen kijken of het niet juist noodzakelijk is om een rapporteur te hebben voor internetcriminaliteit, juist nu er zo veel bewegingen zijn op dat vlak. Die bewegingen wil je zien, net als bij de Rapporteur Mensenhandel gebeurt.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 21.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de rapporteur internetcriminaliteit, waarover een motie is aangenomen. Er zijn volgens mij verschillende moties en initiatiefnota's over geweest. Ik heb geprobeerd om het snel uit te zoeken. Het was in 2020, meen ik. Wat wordt er gedaan? Op dit moment wordt er projectmatig gewerkt aan de lacunes die er in ons overheidsbeleid zijn als het gaat om onlinecontent vanuit het perspectief van de mensen, want daar ging het over. Ten behoeve van slachtoffers wordt momenteel gewerkt aan de oprichting van die voorziening waar we het net over hadden. In de eerste pilotfase wordt specifiek gekeken naar de behoefte van slachtoffers. Daarbij zijn we druk bezig met de internetsector, zodat meldingen snel en effectief opgepakt en verwerkt kunnen worden. Dat doen we samen met andere departementen. Daarom heeft mijn voorganger, als het goed is, aangegeven dat we geen rapporteur internetcriminaliteit zullen instellen, maar het op deze manier zullen uitwerken. Ik zie aan het gezicht van mevrouw Van Toorenburg — het scheelt dat we elkaar een tijdje kennen — dat ze niet heel erg onder de indruk is van dit antwoord, maar wellicht kunnen we daar op een ander moment nog eens langer naar kijken, want wij waren in de veronderstelling dat de motie was afgedaan. Misschien kunnen we als we die pilot hebben afgerond en daarover toch aan de Kamer rapporteren, ook kijken wat eruit komt, wat voor lacunes we zien en hoe we dan verder kunnen.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 42, item 2
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
11 juli 2023
toezegging gedaan
Toezegging Monitoring wetsvoorstel en overleg met leasemaatschappijen en branchevereniging (36.418) (T03817)
De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Heijnen (BBB), toe bereid te zijn om op zeer korte termijn in overleg te treden met de leasemaatschappijen en de branchevereniging van de leasemaatschappijen over de gevolgen van het wetsvoorstel. Eerder is al aangegeven dat het wetsvoorstel gemonitord gaat worden.
Nummer | T03817 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 12 december 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | drs. E.H.J. Heijnen (BBB) |
Commissie | commissie voor Financiën (FIN) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | bpm Muldercasuïstiek Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm WOZ-waarde |
Kamerstukken | Belastingplan 2024 (36.418) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 11, item 3 - blz. 5
De heer Heijnen (BBB):
(…)
“En vanuit het belang van een efficiënte en kwalitatief correcte verwerking is het wenselijk om zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de na 1 januari 2024 beoogde informatiestromen. Voor leasemaatschappijen is het hierbij belangrijk om de koppeling van de betaling met een kenteken en een berijder te kunnen maken. De sector ontvangt dan ook graag op korte termijn een beschrijving van de geplande betaalinformatie. We vragen de toezegging aan de staatssecretaris dat hij op korte termijn in overleg gaat met de sector.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 12, item 12 - blz. 12
Staatssecretaris Van Rij:
(…)
“Dank u wel, voorzitter. Ik ga door met het onderwerp WOZ, bpm en de Muldercasuïstiek. De heer Heijnen vroeg mij of ik kan toezeggen dat de sector op korte termijn een beschrijving van de betaalinformatie ontvangt en of ik daarover op korte termijn in overleg ga met de sector. We hebben al eerder aangegeven dat we uiteraard het wetsvoorstel gaan monitoren. Uiteraard worden de gevolgen voor de leasemaatschappijen daarin meegenomen. We zijn inderdaad bereid om op zeer korte termijn in overleg te treden met de leasemaatschappijen en de branchevereniging van leasemaatschappijen over de gevolgen van dit onderdeel van het wetsvoorstel.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 12, item 12
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 11, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
28 januari 2025
verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst -
10 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 december 2023
toezegging gedaan
Toezegging Aandacht voor beleving bevoegdheden burgemeester (niet G4) bij invoeringstoets en evaluatie (36.217) (T03827)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe aandacht te hebben voor de beleving van burgemeesters, die niet behoren tot de G4, met betrekking tot de bevoegdheden die worden voorgesteld in de wet en deze mee te nemen in zowel de invoeringstoets als de evaluatie van de wet.
Nummer | T03827 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. R.A. Janssen (SP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | bevoegdheden burgemeesters evaluaties invoeringstoets |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 9.
De heer Janssen (SP):
“Voorzitter. Ik heb toch geprobeerd aandacht te vragen, niet zozeer voor de G4-burgemeesters, die vragen om deze bevoegdheid, maar juist ook voor de andere 338 burgemeesters, zoals ik het zelf noem rijp en groen door elkaar, voor wie het niet aan de orde van de dag is dat zij met dit soort zaken geconfronteerd worden. Daar moet toch wel bijzondere aandacht voor zijn. Dat is ook een van de vragen die ik heb over de invoeringstoets en over de evaluatie. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt geschreven over de invoeringstoets dat daarin de gevolgen voor de doelgroep en de uitvoering bestudeerd gaan worden. Maar ik zou toch ook willen vragen of er aandacht kan zijn voor de burgemeesters, niet alleen voor de doelgroep van degenen die het ondergaan, maar juist ook voor de burgemeesters, voor hoe het door de burgemeesters wordt ervaren. Dat lijkt mij ook van buitengewoon belang. Als dat in het begin al meegenomen kan worden, zou dat heel fijn zijn. Dan hoeven we niet drie jaar te wachten op de uiteindelijke evaluatie, waar het wat mij betreft zeker ook een onderdeel van zou moeten zijn. Ik hoor graag een reactie van de minister of zij dat met mij deelt en of dat ook kan gaan gebeuren.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 11-12.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Meneer Janssen, ik hoop nog lang genoeg minister van Justitie en Veiligheid te blijven om samen toch nog één wet te kunnen aftikken. Dat zou toch mooi zijn. Als ik nou die evaluatie en de aandacht voor de burgemeesters toezeg, stemt u dan wel voor? Nee? Maar ik zeg het wel toe, want dat is belangrijk. Natuurlijk hoort de rol van de burgemeester daar wel in mee te wegen. Wellicht is het goed om mijn inleiding in gedachten te houden, waarin ik het had over Purmerend, Middenbeemster, Winschoten: allerlei gemeenten die niet onder de G4 vallen. En dan nog begrijp ik de behoefte van de heer Janssen om te zeggen dat de burgemeester die aandacht wel moet krijgen.
Zelfs met een positieve toezegging is hij niet helemaal blij.
De heer Janssen (SP):
“Zeker wel, ik wilde "dank u wel" zeggen, maar dat is ook niet voor het eerst. Het gaat mij niet zozeer om de rol van de burgemeester, maar om de beleving van de burgemeester. Ik hoor de minister zeggen dat ze dat begrijpt, maar ik hoorde haar "rol" zeggen. Die rol is wel helder, ook bij de invoeringstoets en de evaluatie, maar het gaat mij er met name om hoe dit nou beleefd wordt door die andere 388, om het zo maar even te zeggen, dus rijp en groen door elkaar. Hoe wordt het daar beleefd? Want misschien niet iedereen kan hiermee even goed overweg.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Natuurlijk. Wat ik daarmee wilde zeggen, is inderdaad dat er al aandacht is vanuit het centrum om ervoor te zorgen dat ze die ondersteuning hebben. Dat was ook een van mijn antwoorden aan de heer Talsma. Juist ook vanuit die kleinere gemeenten of andere gemeenten dan de G4 — laat ik het even zo zeggen — is echt om deze bevoegdheid gevraagd. En dan nog moeten we goed weten of ze ermee uit de voeten kunnen en hoe dat er dan uitziet. We hebben al die elementen goed gehoord en nemen ze mee.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 13
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Scenario woningsluiting door burgemeester zonder strafzaak wordt meegenomen bij (gesprekken over) invoeringstoets en evaluatie (36.217) (T03828)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe om het scenario, waarin een woning door een burgemeester bestuursrechtelijk wordt gesloten zonder dat er een strafzaak volgt, mee te nemen bij (de gesprekken over het vormgeven van) de invoeringstoets en de evaluatie.
Nummer | T03828 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | bestuursrechtelijke bepalingen burgemeesters evaluaties invoeringstoets onderzoek |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 9 - blz. 2
De heer Dittrich (D66):
(…)
“Het gaat hier over een bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het hoeden van de openbare orde. Maar woningsluitingen vinden, vanwege geweld of wapens, plaats omdat er strafbare feiten zijn of worden gepleegd. Het strafrecht speelt dus ook een rol, zij het niet in de afweging van de burgemeester. Het Openbaar Ministerie oordeelt over de strafbare feiten onafhankelijk van het gemeentebestuur. Het zou toch onwenselijk zijn als het Openbaar Ministerie besluit het strafrechtelijke onderzoek te staken of de zaak te seponeren als iemands woning door de burgemeester wordt gesloten omdat er een strafbaar feit heeft plaatsgevonden? Dat laatste is natuurlijk gekoppeld aan de beoordeling van de openbare orde. Door zo'n beslissing van het Openbaar Ministerie gaat de woningsluiting door de burgemeester op basis van de openbare orde-afwegingen toch als een soort straf voelen voor de bewoners die de woning hebben moeten verlaten. Kortom, kan de minister aangeven hoe vaak het is voorgekomen dat er wel een bestuursrechtelijke sluiting van een woning door een burgemeester heeft plaatsgevonden, maar geen strafzaak op basis van strafbare feiten? Mijn vraag is natuurlijk ook of dit bij de invoeringstoets een rol kan spelen en bij de evaluatie als de wet een aantal jaren in werking is.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 9 - blz. 17
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“We beginnen met het bestuursrecht versus strafrecht. Daarbij hebben we de rol van de burgemeester betrokken. De heer Dittrich vroeg hoe vaak het is voorgekomen dat er bestuursrechtelijk is gesloten, maar dat er geen strafzaak op is gevolgd. Kan bij de invoeringstoets en de evaluatie specifiek gekeken worden hoe die dynamiek — ik maak er even dynamiek van — dan werkt? We hebben geen concrete cijfers of en, zo ja, hoe vaak dat is voorgekomen. Dus die hebben we niet. Het kan natuurlijk zijn dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek is gestart, maar dat daar geen strafzaak uit is voortgekomen. Dat zou kunnen. Dat is uiteraard aan het Openbaar Ministerie en dat hangt ook van het strafrechtelijk bewijs af.
Ik moet zeggen dat het gewoon heel lastig is om een voorbeeld te verzinnen waarbij er geen strafrechtelijk onderzoek voorligt. Dat kon ik ook niet tijdens het debat in de Tweede Kamer, en dat is me in de tussentijd ook niet gelukt. Het gaat namelijk over explosies en beschietingen. Het gaat echt over forse zaken; het gaat niet om klein bier. Dus het is moeilijk om hier een casus te schetsen. Dat klinkt eerlijk gezegd ook logisch in dit kader. Maar het is wel heel goed om het punt ook mee te nemen bij de invoeringstoets en de evaluatie. We zullen het uiteraard ook meenemen in de gesprekken die we nu hebben over het vormgeven van de invoeringstoets en de evaluatie. Dus dat betrekken we er gewoon goed bij.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 9
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Onduidelijkheid rond de termijn van sluiting en de problemen die voortkomen uit (lange) leegstand van een woning wordt betrokken bij toekomstige toetsen en evaluaties (36.217) (T03829)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe contact op te nemen met Aedes, de koepelorganisatie van woningbouwcorporaties, om te spreken over de onduidelijkheid rond de termijn van sluiting en de problemen die voortkomen uit (lange) leegstand van een woning en dit te betrekken bij toekomstige toetsen en evaluaties.
Nummer | T03829 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | evaluaties invoeringstoets leegstand sluiting woningcorporaties |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 9 - blz. 1.
De heer Dittrich (D66):
(…)
“Waar gaat allemaal op getoetst worden bij de invoeringstoets en de evaluatie van dit wetsvoorstel? Graag een reactie van de minister.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 3-4.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“De heer Dittrich vroeg waarop getoetst gaat worden bij de invoeringstoets en de evaluatie van het voorstel. Hij had verschillende ideeën voor wat daarin in ieder geval terug moest komen. Het doel van de invoeringstoets is om eventuele knelpunten in regels al in een heel vroeg stadium te ontdekken. In de consultatiefase van het wetsvoorstel en in latere vragen zijn al aandachtspunten meegegeven, zoals de begunstigingstermijn. We kijken op dit moment hoe we precies vorm gaan geven aan de invoeringstoets en welke elementen daar dan in terug moeten komen. Daarvoor is dit debat natuurlijk heel belangrijk. Dat betekent dat we alle signalen die we nu krijgen, meenemen en dat we heel goed begrijpen waar u straks op wil kunnen toetsen. Het wetsvoorstel wordt na drie jaar geëvalueerd, zodat we daar weer lessen uit kunnen trekken en kunnen beoordelen of het allemaal werkt zoals we nu hebben bedacht dat het zou moeten werken. Het lijkt mij goed om daarbij de wetenschappers van het WODC aan te haken of te zorgen dat zij daarin een belangrijke rol hebben, zodat we het goed vorm kunnen geven.
De heer Dittrich vroeg of de contacten tussen woningcorporaties en burgemeesters ook worden meegenomen. Een burgemeester betrekt bij een besluit informatie van politie, het Openbaar Ministerie en ook zienswijzen van belanghebbenden, zoals bewoners en de verhuurder, die ook een woningcorporatie kan zijn. Dat zit in die zin hier ingebouwd. Het zou dus goed zijn als de woningcorporatie de mogelijkheid heeft om contact te hebben over een besluit bij de gemeente. Wij hebben geen signalen ontvangen dat dit contact tot nu toe onvoldoende tot stand komt. Het is wel iets om alert op te blijven, want je wilt dat dit allemaal goed op elkaar aansluit. Het beeld dat wij hebben, is dat dit goed gaat. We zijn op dit moment in gesprek met relevante partijen om te kijken hoe die toets vormgegeven kan worden. Ik kan mij goed voorstellen dat al deze elementen daarin terugkomen.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 4.
De heer Dittrich (D66):
“Ik wil de minister bedanken voor het antwoord. Aedes, de koepelorganisatie van woningbouwcorporaties, heeft geschreven dat met name rond de termijn van sluiting onduidelijkheid bestaat en dat het lange tijd leegstaan van een woning soms kan leiden tot kraken, vandalisme en verloedering in de buurt. Dit wil niemand. Ik las het als een soort noodkreet. Kan er in het kader waar we het nu over hebben formeel contact worden gezocht met die koepelorganisatie, omdat zij over al die woningbouwverenigingen in Nederland gaat?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Laten we afspreken dat ik nu toezeg dat we die contacten zullen leggen en dat we kijken waar dingen misgaan en hoe we dat kunnen betrekken bij de toekomst en de toetsen die er zijn.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 13
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 9
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Bij herziening stelsel bewaken en beveiligen nogmaals kijken naar borging bevoegdheden van actoren in crisissituaties (36.217) (T03830)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Toorenburg (CDA), toe dat bij de herziening van het stelsel bewaken en beveiligen nogmaals gekeken wordt naar de borging van de bevoegdheden van alle actoren zodat er adequaat gehandeld kan worden in crisissituaties, zoals dreiging richting een burgemeesterswoning.
Nummer | T03830 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | dr. M.M. van Toorenburg (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | bevoegdheden burgemeesters crisissituaties dreigingen openbare orde stelsel bewaken en beveiligen |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 8
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
(…)
“Dan krijg ik een klem om mijn hart, zeg ik gewoon eerlijk: als er straks echt een dreigende situatie is, dan is óf iedereen bevoegd, óf iedereen stapt achteruit en zegt: jij hebt hierin een taak. Laten we dat echt heel goed bekijken. Zodra deze wet in werking treedt, moeten we heel goed bespreken wat we daadwerkelijk doen in een situatie van dreiging richting een burgemeesterswoning. Wie heeft dan de bevoegdheid? Wie staat er dan als eerste aan de lat? Ik denk dat het belangrijk is om dat te weten, want als het eenmaal gebeurt, dan staan we misschien elkaar de tent uit te vechten en dat willen we niet.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 11
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Dan bewaken en beveiligen. Ik deel volledig met mevrouw Van Toorenburg dat je in dit soort urgente, complexe situaties nooit moet willen dat iedereen denkt: de ander doet het wel. Dat verantwoordelijkheden niet helder zijn kan je nooit hebben, in wat voor crisissituatie dan ook, en alles wat raakt aan veiligheid, wordt als het acuut is al vrij snel een crisis. Bij bewaken en beveiligen is het stelsel echt heel goed ingericht. Ik ben nog even nagegaan of daarin een aparte taak is weggelegd voor de commissaris van de Koning. Volgens mij lopen hier een paar dingen door elkaar. Ik kijk er graag nog een keer naar, hoor, maar als de integriteit van de gemeente in het geding is, komt de commissaris in beeld. Voor bewaken en beveiligen hebben we echt een heel ander stelsel ingericht. Dit is een hele aparte bevoegdheid op het gebied van de openbare orde. Wij zijn het stelsel bewaken en beveiligen totaal aan het herzien, naar aanleiding van een aantal hele heftige incidenten. Ik zal zorgen dat ik deze zorg daar sowieso in meeneem, zodat we nog een keer kijken of we het nu allemaal goed hebben geborgd. Ik hoop dat ik mevrouw Van Toorenburg zo in ieder geval gerustgesteld heb in dit verband, maar wij gaan nog eens kijken of we allemaal gerustgesteld zijn.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 13
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Capaciteit politie betrekken bij invoeringstoets en evaluatie (36.217) (T03831)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (JA21), toe dat bij de invoeringstoets en bij de evaluatie wordt meegenomen wat wetsvoorstel ‘Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde’ (36.217) doet met de capaciteit van de politie.
Nummer | T03831 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. K. van Bijsterveld (JA21) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | capaciteit evaluaties invoeringstoets politie |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 6
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
“Dank u, voorzitter. Dank inderdaad aan de minister voor het beantwoorden van de vragen. De minister ging heel snel met haar mapjes. Misschien heb ik het niet goed gehoord, maar ik wil toch aan de minister vragen om expliciet nog even terug te komen op mijn verzoek om de aantallen in de uitvoeringstoets dan wel de evaluatie mee te nemen, en dan vooral geënt op de uitvoeringsproblemen die zich kunnen voordoen ten aanzien van de capaciteit van de politie.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 12
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Dan ga ik naar de vragen van mevrouw Van Bijsterveld. Bij de invoeringstoets en bij de evaluatie straks nemen we inderdaad mee wat dit doet met de capaciteit van de politie. Ook daarom verzoek ik om die motie aan te houden. Als je heel concreet weet waar je extra ruimte nodig hebt, kun je je daarop richten. Ik denk dat dat effectiever is.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 13
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Keuze munitie niet te betrekken in onderhavige wet betrekken bij evaluatie (36.217) (T03833)
De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie), toe bij de evaluatie de vraag mee te nemen of het een gemis is dat ‘munitie’ niet is opgenomen in het wetsvoorstel ‘Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde’ (36.217)
Nummer | T03833 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | evaluaties munitie |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 10
De heer Talsma (ChristenUnie):
(…)
“Eén thema houdt de minister en mij toch nog verdeeld. Ik ben blij dat het antwoord al op haar tafel ligt en ik kijk daar ook bijzonder belangstellend naar uit, maar ik zal de vraag toch nog wel stellen. Het gaat over munitie, vuurwerk en explosieven. De minister zegt tamelijk stellig: het is een bewuste keuze om munitie niet op te nemen. Het is niet aan mij om dat keihard te weerspreken, maar laat ik zeggen dat een redelijk vermoeden dat dat een bewuste keuze is geweest nog niet echt bij mij wil opkomen als ik de stukken lees. De memorie van toelichting bevat 24 keer het woord "munitie" en 23 keer daarvan is dat in de combinatie met "Wet wapens en". Nergens lees ik in de onderliggende stukken — ik heb ze niet allemaal nu nog even snel kunnen checken — dat de minister er uitdrukkelijk voor gekozen heeft om munitie hier uit te zonderen. Ik denk stiekempjes ook dat het misschien niet zo verstandig is om dat niet te hebben gedaan. Ik geef de minister nog eens in overweging om na te denken over de vraag: zou het niet goed zijn om simpelweg aan de relevante bepalingen de twee woordjes "of munitie" toe te voegen? Ik houd de minister toch nog maar eens het standpunt van mijn fractie voor dat munitie zonder een wapen vele malen gevaarlijker is dan een wapen zonder munitie.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 12
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Ik zou willen kijken of we consensus kunnen vinden als ik zeg dat we bij de evaluatie de vraag meenemen of het een gemis blijkt te zijn dat we "munitie" niet hebben opgenomen.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 13
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Afschrift uitkomsten pilot straatintimidatie (36.222) (T03882)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks-PvdA), de Kamer een afschrift te sturen van de uitkomsten van de pilot betreffende straatintimidatie. Daarbij zal ook de publiekscampagne en evaluatie mee worden genomen. De minister van Justitie en Veiligheid zegt tevens toe seksuele intimidatie toe te willen voegen aan de Halt-feiten. De pilot zal daarover meer duidelijkheid geven.
Nummer | T03882 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | seksuele misdrijven straatintimidatie |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
(…)
“De werkgever zal duidelijk moeten vastleggen, bijvoorbeeld in een gedragscode, dat alle vormen van seksuele intimidatie op de werkvloer ontoelaatbaar zijn en dat seksuele contacten tussen leidinggevende en ondergeschikte in beginsel niet verenigbaar zijn met een afhankelijkheidsrelatie, en dat een leidinggevende het, als daarvan sprake is, direct moet melden bij een leidinggevende. Heeft ook dit de aandacht van de minister? En wat is zij voornemens te gaan doen? Gaat zij bijvoorbeeld in overleg met regeringscommissaris Hamer en met werkgeversorganisaties, of in ieder geval met haar collega van SZW? Wij horen het graag.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
(…)
“Ik ga nu in op de handhaving en opsporing van seksuele intimidatie op straat, het zogenaamde sisverbod, onlangs ook weer volop in het nieuws. Wie worden daarmee belast, naast de politie ook de boa's? En, zo vragen wij ons af, wordt een overtreding van dit artikel toegevoegd aan de lijst met Halt-feiten, zodat de zaken van jonge first offenders meteen met lik-op-stukbeleid kunnen worden afgedaan?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Komen de uitkomsten van de pilot straatintimidatie ook naar de Eerste Kamer? Dat was volgens mij een vraag van mevrouw Veldhoen. We zullen daar uiteraard een afschrift van sturen. Er werd ook gevraagd of we de publiekscampagne en de evaluatie kunnen meenemen. Volgens mij moet dat ook goed kunnen.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Mevrouw Veldhoen had een vraag over Halt-feiten: wordt strafbaarstelling daaraan toegevoegd? Na inwerkingtreding van de wet zal er een pilot in koplopergemeenten starten, zoals ik al zei, voor de handhaving door de boa's. De pilot heeft onder andere als doel om ervaring met handhaving op seksuele intimidatie op te doen en om aan de hand hiervan de handhaving door en de rol van boa's verder vorm te geven. Wat mij betreft is het zeer wenselijk om bij seksuele intimidatie doorverwijzing naar Halt mogelijk te maken. In het kader van de voorbereiding van de pilot wordt gekeken of dat kan, wanneer dat mogelijk is en hoe dat met Halt het beste opgepakt kan worden. We zullen ervoor zorgen — dat hoop ik in ieder geval; laat ik het zo zeggen — dat de eerste ervaringen uit de pilot daarover meer duidelijkheid geven. Maar ik ben het er helemaal mee eens dat we dat eigenlijk zouden moeten willen.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Afschrift update richtlijn voor strafvordering (36.222) (T03883)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Schippers (VVD), een afschrift te sturen van de brief met betrekking tot het aanpassen van de strafvorderingsrichtlijn in verband met de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven.
Nummer | T03883 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | drs. E.I. Schippers (VVD) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | deepfakes seksuele misdrijven strafvordering |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Schippers (VVD):
(…)
“Ik vind ook dat deze deepfakepornovideo's offline moeten kunnen worden gehaald en dat kan nog niet. De Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal dwingt hostingbedrijven om ranzigheid offline te halen. Mijn vraag aan de minister is of dit kan worden uitgebreid met deepfakepornovideo's en, zo ja, hoe en wanneer zij dat gaat doen.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Mevrouw Schippers had het over een heel actueel onderwerp. Zij vroeg namelijk: hoe worden deepfakes aangepakt? Uit de Richtlijn voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal van het Openbaar Ministerie volgt dat in zaken waarbij sprake is van misbruik van seksueel beeldmateriaal door het Openbaar Ministerie forse onvoorwaardelijke taakstraffen, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, kunnen worden geëist. Uit gepubliceerde strafvonnissen van soortgelijke zaken blijkt ook dat rechters forse onvoorwaardelijke straffen passend vinden en dat ze die ook toepassen. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd rond de zomer te informeren over een eventuele aanpassing van de strafvorderingsrichtlijn in verband met de inwerkingtreding van deze wet. Ik zou natuurlijk ook de Eerste Kamer daarvan een afschrift kunnen sturen. Laten we dat hierbij afspreken. Vooruitlopend hierop kan ik zeggen dat de Richtlijn voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal zal worden aangepast. Volgens mij heb ik daar zo meteen nog wat vragen over.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Betrekken onderscheid artt. 249 en 251 bij opleiding boa's en pilot (36.222) (T03884)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen, dat boa’s goed moet worden opgeleid om onderscheid te kunnen maken tussen artikelen 249 en 251. Dit zal worden betrokken bij de pilot.
Nummer | T03884 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. R.A. Janssen (SP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | buitengewoon opsporingsambtenaren handhaving seksuele misdrijven |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Janssen (SP):
(…)
“Daarom de volgende casus. Een man zegt in het openbaar, dus offline, tegen een meisje van 15: "Kom je mee naar mijn huis voor seks? Ik geef je nu mijn adres." Dat is een indringende mondelinge seksuele benadering, zoals strafbaar is gesteld in artikel 429ter. Of maakt de leeftijd van het meisje dat dit automatisch valt onder artikel 251, lid 1 onder c, namelijk een voorstel voor een ontmoeting en de handeling om tot verwezenlijking daarvan te komen door "ik geef je nu mijn adres" te zeggen? Dat verschilt namelijk nogal in de strafmaat: een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de derde categorie in artikel 429ter versus een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie in artikel 251. Het gebruik van dezelfde terminologie in beide artikelen, te weten "het indringend mondeling seksueel benaderen", vraagt dan om een nadere duiding. Graag een reactie van de minister. Ik probeer me voor te stellen hoe boa's hiermee om moeten gaan, maar dat vind ik ook nog buitengewoon ingewikkeld. Hoe verhouden die twee artikelen, 251 en 429ter, zich wat betreft gelijke strafwaardigheid tot elkaar als een 15-jarige jongen aan een 15-jarig meisje offline en online een voorstel doet zoals ik net noemde, in die twee varianten?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Janssen (SP):
“Ik heb gezegd — dat was ook mijn vraag — dat de verwarring ontstaat doordat bij beide delicten dezelfde terminologie wordt gebruikt, namelijk het "indringend mondeling seksueel benaderen". Dat staat in beide wetsartikelen. Mijn vraag was dus als volgt en ik gaf daarbij de volgende casus. Stelt dat het op straat gebeurt en er wordt voldaan aan de voorwaarde, namelijk het indringend mondeling seksueel benaderen en daar ook nog een handeling aan toevoegen, namelijk: "Wil je met me mee naar huis gaan voor seks? Hier heb je mijn adres." Dan zit je eigenlijk ook in de delictsomschrijving van artikel 251. Mijn vraag is dan: als dat in het openbaar gebeurt, is dat dan nog 429ter of schuift dat, als dat bij een kind van 15 gebeurt, automatisch door naar 251? Wat moeten boa's daarmee? Dat was mijn aanvullende vraag.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Als het gaat om een kind, kan het ook 251 zijn. Dat is dus een eerste deel van het antwoord. Die indringende benadering als bedoeld in artikel 251, eerste lid, onderdeel a, het seksueel benaderen van kinderen, hoeft niet puur intimiderend te zijn. Wij kunnen het wel als intimiderend beoordelen, maar het kan bijvoorbeeld ook gaan over het inpalmen van een kind. Daarin zitten dus meerdere lagen. Maar inderdaad, als het gaat om een kind, kan het ook 251 zijn.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Dan ten aanzien van de handhaving en onze eerdere wisseling over 249 en 251, de boa's. Dat moeten ze echt meekrijgen in hun opleiding. Dat zullen we betrekken bij de pilot, dus dat wordt ook teruggekoppeld.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie en Veiligheid -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Inzet transnationaal misbruik (36.222) (T03885)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van vragen van de leden Talsma (ChristenUnie) en Schalk (SGP), dat de minister voor Rechtsbescherming een brief zal sturen over de effectieve inzet van instrumenten zoals de Blue en Green Notices. De minister zegt de Kamer tevens toe dat voor het zomerreces in de voortgangsbrief zeden nader zal worden bericht over de voortgang omtrent artikel 24, lid a Paspoortwet. In deze brief zal ook worden ingegaan op de voortgang omtrent het risicotaxatie-instrument voor transnationaal seksueel kindermisbruik. Daarnaast onderzoekt de minister voor Rechtsbescherming momenteel de mogelijkheden om in het kader van de motie-Kuik/Ellian uitreisverboden beter te handhaven. Daarover zal de minister voor Rechtsbescherming de Tweede Kamer direct na de zomer informeren.
Nummer | T03885 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | P. Schalk (SGP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | green en blue notices seksuele misdrijven transnationaal |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Schalk (SGP):
(…)
“Hoe voorkomen wij dat plegers van zedendelicten elders doorgaan met hun verwerpelijke gedrag? Wat zijn de mogelijkheden van de minister om bijvoorbeeld te voorkomen dat iemand het land uit reist en elders ongehinderd zijn gang gaat? De heer Talsma wees daar ook al op. Klopt het dat bijvoorbeeld een pedofiel die gestraft is voor zijn gedrag rustig kan uitreizen naar andere landen zonder dat daar een waarschuwing naartoe gaat?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“De heer Schalk had ook vragen over transnationaal seksueel kindermisbruik. Hij zei dat je uitreisverboden kunt hebben en vroeg in dat kader hoe je ervoor kunt zorgen dat iemand niet op pad gaat en in het buitenland ook verschrikkelijke dingen gaat doen. In zo'n geval kunnen Green Notices en Blue Notices worden ingezet als instrument voor de opsporing. Het vereist een gedegen toets en afweging om te komen tot de inzet daarvan, maar dat instrument wordt zeker ingezet. Daarnaast wordt er op dit moment door mijn ministerie een werkproces ingericht omtrent artikel 24, lid a Paspoortwet, om te voorkomen dat Nederlandse daders uitreizen om in het buitenland seksueel misbruik te plegen. Voor het zomerreces zal in de voortgangsbrief zeden ook uiteraard nader worden bericht over de voortgang. In deze brief zullen we ook ingaan op de voortgang omtrent het risicotaxatie-instrument voor transnationaal seksueel kindermisbruik. In samenwerking met een groot aantal stakeholders is er ook een barrièremodel ontwikkeld om bewuste en onbewuste faciliteerders van transnationaal seksueel kindermisbruik tegen te gaan. Daarnaast onderzoekt mijn collega Franc Weerwind momenteel de mogelijkheden om in het kader van de motie-Kuik/Ellian uitreisverboden beter te handhaven. Daarover zal de minister voor Rechtsbescherming de Tweede Kamer direct na de zomer informeren. Er wordt dus op allerlei niveaus hard aan gewerkt.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Talsma (ChristenUnie):
(…)
“Hoe kunnen bestaande reismaatregelen als de Green en Blue Notices effectiever worden ingezet?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Als ik me niet vergis, vroeg de heer Talsma nog naar de effectieve inzet van de instrumenten zoals de Blue en Green Notices. Ik denk dat het het beste is dat de minister voor Rechtsbescherming daarover een brief stuurt, want hij zit daar middenin en is bezig om te kijken waar dat effectiever kan. Laten we dat afspreken.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“De motie met letter F vraagt om te onderzoeken welke juridische bevoegdheden er zijn of kunnen worden uitgewerkt op grond waarvan gegevens kunnen worden uitgewisseld met derde landen betreffende zedendelinquenten. Die onderzoeken zijn er. Wellicht mag ik de motie zo lezen dat die onderzoeken worden aangeleverd, zodat de heer Schalk en iedereen die dat graag wil, daar kennis van kan nemen en kan zien of er witte of blinde vlekken zijn waar we iets mee moeten doen. Ik lees de motie dan zo dat deze mij niet vraagt om opnieuw onderzoek te doen, maar vooral om te komen met de elementen waarover ik de toezegging heb gedaan aan de heer Talsma. Die gaan over wat er nu allemaal is en wat we kunnen doen om te voorkomen dat mensen die voor een seksueel misdrijf zijn veroordeeld, zomaar rond gaan reizen en elders op de wereld mensen in gevaar brengen.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie en Veiligheid -
28 mei 2024
Voortgang: -
14 mei 2024
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Gesprekken OM en brief over pilot betrekken burgers bij hoogte strafmaat (36.222) (T03887)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Toorenburg (CDA), dat zij in de gesprekken met het OM en in een brief zal terugkomen op het juist betrekken van de uitkomsten van de pilots waar burgers betrokken worden bij de hoogte van de strafmaat.
Nummer | T03887 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | dr. M.M. van Toorenburg (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | openbaar ministerie seksuele misdrijven |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
“We hebben gesleuteld aan een hoop bepalingen ten aanzien van de strafmaat. Mijn vraag was of de pilots die hier en daar in Nederland plaatsvinden om burgers te betrekken bij de hoogte van de strafmaat, in het implementatietraject kunnen worden meegenomen. Dat was mijn vraag.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ja, dat is waar. Specifiek bij de evaluatie van deze wet? Was dat de vraag?”
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
“Nee, bij de implementatie. Op enig moment zijn er natuurlijk gesprekken met officieren. Die doen dit graag. Kan de minister daar een pleitbezorger voor zijn? Wil ze dit meenemen in de mogelijkheden van het implementatieplan?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Kunnen we het zo afspreken met mevrouw Van Toorenburg dat ik dit punt sowieso meeneem, ook in mijn gesprekken met het Openbaar Ministerie, en dat ik ook ambtelijk kijk waar we op welke plek het beste op kunnen terugkomen? Kunnen we het in die zin loskoppelen van deze wet, voor zover het dit onderwerp raakt? Dan kom ik op een ander moment, voor de zomer, terug op hoe ik dit een plek ga geven, en vooral waar, want dat heb ik niet zo snel paraat.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Geweld in homoseksuele relaties meenemen in nationaal actieprogramma van mevrouw Hamer (36.222) (T03888)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), dat geweld in homoseksuele relaties zal worden meegenomen in het nationaal actieprogramma van mevrouw Hamer.
Nummer | T03888 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | geweld seksuele misdrijven |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Dittrich (D66):
“Ik heb nog één vraag aan de minister. Ik had het ook over geweld in homoseksuele relaties. De vraag is of dat specifiek meegenomen kan worden in het flankerend beleid.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ik heb het antwoord daarop gezien. Ik ga het even checken. Ja, sorry, dat heb ik in de antwoorden over het nationaal actieprogramma over het hoofd gezien. Dat wordt daarin meegenomen. Dus dat krijgt absoluut een plek, maar in het plan van mevrouw Hamer.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie en Veiligheid -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Kijken naar campagnemogelijkheden voor minderjarigen (36.222) (T03889)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Bezaan (PVV), te kijken of kinderen en jongeren onder de 16 jaar een plek kunnen krijgen in de campagne en voorlichting.
Nummer | T03889 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. I.A. Bezaan (PVV) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | seksuele misdrijven voorlichting |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Bezaan (PVV):
(…)
“Voorzitter. Ik ga afronden met een laatste punt. In de voornoemde nota stelt de minister dat ook goede voorlichting en bewustwording van groot belang zijn om het normerende karakter van de wetgeving over seksuele misdrijven te versterken. Daarom wordt een ketenbrede publiekscommunicatie ontwikkeld, om de normen achter de Wet seksuele misdrijven effectief onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Dat is een goede zaak. Kan de minister aangeven of er bij deze publiekscampagne ook specifiek aandacht wordt besteed aan het voorlichten van kinderen, aangezien zij een kwetsbare doelgroep zijn? Graag een reactie van de minister.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Volgens mij heb ik de vragen van mevrouw Bezaan beantwoord. We zullen kijken of we jongeren onder de 16 jaar een plek kunnen geven in onze eigen campagne en voorlichting. Het terrein waar mevrouw Bezaan terecht naar op zoek is, zal vooral vanuit het nationaal actieprogramma opgepakt worden. Ik doe hierbij de toezegging dat we zullen kijken of we hele jonge kinderen in de komende tijd ook heel gericht kunnen meenemen, maar dat zal vooral bij VWS en OCW komen te liggen.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Resultaten onderzoek geweld tegen LHBTIQ+ (36.222) (T03891)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), dat het onderzoek over geweld tegen lhbtq+-mensen naar de Kamer komt. De beleidsreactie op het rapport wordt gecombineerd met de evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019-2022.
Nummer | T03891 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | lhbtiq seksuele misdrijven veiligheid |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
De heer Dittrich (D66):
(…)
“Voorzitter. Dan een opmerking over geweld tegen mensen met een niet-heteroseksuele oriëntatie. Uit onderzoek blijkt dat er regelmatig geweld wordt gebruikt tegen mensen, bijvoorbeeld twee homo's of lesbiennes, vanwege hun seksuele oriëntatie of hun genderidentiteit. De minister kondigde in de stukken aan dat er een onderzoek naar de problemen zou worden uitgevoerd. Dat zou in 2023 beschikbaar komen. De vraag is dan: is dat onderzoek met beleidsconclusies van de minister al af? Wanneer kunnen we dat tegemoetzien? Hoe verhoudt zich dat tot de agressie in deze wetsartikelen?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“De heer Dittrich had het over geweld tegen lhbtq-mensen en vroeg: wat is de stand van zaken van het specifieke onderzoek? Het is net afgerond en komt komende week naar uw Kamer. Uw vraag had dus een goede timing. Het komt eraan. De beleidsreactie op dit rapport zal ik combineren met de uitkomsten van de evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019-2022. Het evaluatieonderzoek wordt voor de zomer afgerond, dus de daarmee gecombineerde beleidsreactie ontvangt u daarna.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Vraag capaciteit rechters ter beantwoording doorgeleiden naar minister voor Rechtsbescherming (36.222) (T03892)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Marquart Scholtz (BBB), toe de vraag betreffende de tekorten aan rechters door te geleiden naar de minister voor Rechtsbescherming.
Nummer | T03892 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. H.A. Marquart Scholtz (BBB) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | capaciteit rechters seksuele misdrijven |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2009-2010, nr. 23, item 8 - blz. XXX
De heer Marquart Scholtz (BBB):
“Dank u voor het antwoord, minister. Ik heb twee vraagjes daarover. Ten eerste: is de minister misschien voornemens, wat zeer wenselijk zou zijn, om de goeie, ouwe raio-opleiding terug te brengen? Er is enige hilariteit nu, maar dat was een voortreffelijke opleiding.
Ten tweede. De Raad voor de rechtspraak zegt: 200 rechters. De NRC zegt: als ze niet meer overwerken, dan zijn het er 800. Weet de minister het? Of kan de minister in tweede termijn misschien antwoord geven op de vraag hoeveel rechters er nu te weinig zijn? Dat wil ik graag weten.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Daar kan ik niet op ingaan, want dat betreft de minister voor Rechtsbescherming en zijn team. Ik kan de vraag wel doorgeleiden. Maar hoe hij daarop kan terugkomen, moet ik even in het midden laten. Ik denk dat ik in tweede termijn kan terugkomen op de manier waarop. De Raad voor de rechtspraak geeft aan ons aan: als het gaat over zedenzaken in relatie tot deze wet, dan zijn er geen rechters te weinig. Dat is waar we op dit moment staan. Alle andere vragen zal ik doorgeleiden richting mijn collega.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
20 december 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister van J&V en de staatssecretaris van J&V ter aanbieding van de Voortgangsbrief aanpak seksuele misdrijven
Voor kennisgeving aangenomen op 14 januari 2025.
EK, I
-
-
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Uitsluiten "seksuele gerichtheid" bij gegevensverwerking RIEC (35.447) (T03904)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe om “gegevens over seksuele gerichtheid" te schrappen uit artikel 2.15 van het (ontwerp) Besluit gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden, alvorens dit ontwerpbesluit aan de Raad van State wordt gestuurd.
Nummer | T03904 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 11 juni 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | gegevensverwerking seksuele gerichtheid Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden |
Kamerstukken | Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (35.447) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 35, item 8 - blz. 12 en 33.
De heer Dittrich (D66):
“Artikel 9, lid 1 van de AVG bepaalt dat het verboden is persoonsgegevens te verwerken over iemands seksuele gerichtheid. Maar nu lees ik in de artikelen 2.21 en 2.22 van het wetsvoorstel dat er een grondslag wordt gecreëerd om persoonsgegevens met betrekking tot iemands seksuele gedrag of gerichtheid te verwerken. De minister legt uit dat het dan gaat om mensenhandel, illegale prostitutie en uitbuiting. Maar mijn vraag blijft nog steeds wat het doel om die vormen van criminaliteit te bestrijden te maken heeft met of iemand homo of hetero is. Ik begrijp dat gewoon niet.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“De heer Dittrich vroeg waarom het bij de RIEC's nodig is om iemands seksuele gerichtheid te kennen bij onderzoek. Het kan relevant zijn als het gaat om mensenhandel of illegale prostitutie — dat noemde hij zelf en dat zat ook in de beantwoording — maar bij bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit doet het er niet toe. Hij vroeg: hoe zit het nou precies? Volgens het wetsvoorstel mogen de RIEC's, de Regionale Informatie en Expertise Centra, gegevens over seksueel gedrag en seksuele gerichtheid verwerken met het oog op de bestrijding van mensenhandel en onderzoeken naar illegale prostitutie en uitbuiting. De zinsnede "gegevens over seksueel gedrag en seksuele gerichtheid" is overgenomen uit de Algemene verordening gegevensbescherming. Dat is artikel 9. Bij nadere afweging is de zinsnede "seksuele gerichtheid" echter niet noodzakelijk. Daarom zal ik die uitsluiten van de gegevensverwerking. Dat is mogelijk via een artikel in het ontwerpbesluit dat de gegevensverwerking in de Regionale Informatie en Expertise Centra nader afbakent. Dat is artikel 2.15. In dat artikel wordt het nu nog wel genoemd, maar ik zeg hierbij toe dat ik het zal schrappen in de versie die naar de Raad van State gaat.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 35, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
11 juni 2024
toezegging gedaan