Rappelabele toezeggingen Infrastructuur en Waterstaat (Rappel maart 2023)



Dit is het rappel tot 02-01-23.

 




Toezegging Het bekijken van mogelijkheden voor burgers om de objectiviteit en transparantie van overheidsinformatie te toetsen (34.287) (T02444)

De minister van Infrastructuur en Milieu zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Verheijen (PvdA), toe dat zij bij de verdere uitwerking van de Omgevingswet zal bekijken hoe ten gunste van de burger vorm gegeven kan worden aan het valideren van milieu-informatie die door de overheid wordt verstrekt.


Kerngegevens

Nummer T02444
Status openstaand
Datum toezegging 17 januari 2017
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Milieu
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden Drs. L.H.J. Verheijen (PvdA)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen digitale loketten
Informatiehuizen
milieu-informatie
Kamerstukken Implementatie herziening mer-richtlijn (34.287)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 14, item 3, blz. 7-16

Verheijen (PvdA):

(...)

(...) Ik constateer dat de minister het niet wil verplichten en in haar antwoord verwijst naar de mogelijkheid voor de burger om naar de rechter te gaan indien men ontevreden is en de milieu-informatie niet voldoende vindt.

Voor ons is het de vraag vanuit welk perspectief hier naar de burger wordt gekeken. Gebeurt dat slechts vanuit een belangenperspectief? Ziet men burgers als actoren die voor hun eigen belang moeten opkomen? En waar is dan de systeem- of stelselverantwoordelijkheid van het Rijk en welke ondersteuning kan een burger verwachten bij ontsluiting en duiding van de informatie waar overheden zelf in overgrote mate ook producent van zijn? Met andere woorden: biedt het antwoord van de minister niet te veel bescherming aan de overheden?

Bij veel discussies over fysieke en ruimtelijke projecten in dit land blijkt er behoefte aan neutrale informatie, aan een toetsing door derden, aan evaluatie- en reviewprocessen die standpunten kunnen overbruggen en bijdragen aan draagvlak voordat men naar de rechter gaat of moet. De vraag is waarom de regering in dit dossier zo sterk vasthoudt aan de eigen verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag en niet ruimhartiger de eerdergenoemde behoefte omarmt en daarvoor een faciliteit aanbiedt — wat ons betreft een flexibele faciliteit, ook aanvullend op de bestaande MER-procedures — waarop burgers een beroep zouden kunnen doen.

Ondanks de eerder gedane toezegging bij de behandeling van de Omgevingswet dat er een participatiehandreiking komt en er in het kader van de komende Omgevingswet al veel ervaring wordt opgedaan met een dialoog en brede participatieaanpak, blijft toch de vraag hangen waarom het Rijk niet een professionele informatie en toetsingsfaciliteit ten behoeve van de informatietegenmacht van burgers zou willen faciliteren, die gezag kan opbouwen in plaats van elk dossier zijn eigen informatie-"verelendungsfase" te laten ondergaan. Denk aan windmolens, denk aan gaswinning, denk aan mestverwerkers et cetera.

(...)

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

(...)

De heer Verheijen vroeg of je de toegang tot informatie niet in een professioneel of onafhankelijk instituut moet regelen. Eerlijk gezegd: ik zie informatiehuizen als onafhankelijke instituten. Weliswaar worden ze vormgegeven door Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk, maar we zullen de informatie nog wel moeten evalueren en toetsen. Verder zal moeten worden aangegeven tot wanneer de informatie geldig is en hoe openbaar ze is. Ik zou niet kunnen bedenken wie die rol anders zou kunnen vervullen, omdat je de informatie altijd via de genoemde partijen aangeleverd moet krijgen. Ik adviseer de heer Verheijen, voorstellen te doen om de informatiehuizen in zijn ogen onafhankelijker te maken, omdat je er anders nog een extra instituut bij krijgt.

De heer Verheijen (PvdA):

Hier zit wel een groot bestuurlijk paradigma-dilemma. Het is vanzelfsprekend dat de burgers de overheid mogen vertrouwen als het gaat om de informatie die de overheid genereert, want vaak is de overheid zelf de producent van die informatie. Waar kunnen burgers terecht voor een onafhankelijke toets? Daarvoor heb je vaak een wetenschappelijke autoriteit nodig. In het hele natuurdossier heeft men enige jaren gewerkt met een natuurautoriteit, die informatie aan overheden en burgers kon verschaffen over het voorkomen van allerlei dieren die problemen konden veroorzaken voor allerlei bouwprojecten. Toch was dat een interessant steun- en informatiepunt, dat als zodanig goed heeft gefunctioneerd. Bij de Laan van de Leefomgeving blijft het probleem dat dat een constructie van de overheden is. Het voordeel van de onafhankelijke Commissie m.e.r. is dat het een onafhankelijke stichting is, opgericht door de overheid met een bepaalde opdracht, maar vervat in procedures waarvan u zegt dat u ze niet voor 100% verplicht wilt stellen. Ik zoek naar een lichte faciliteit die de burgers helpt bij het toetsen van de informatie die ze van de overheden krijgen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik wil daar zeker over nadenken. Ik denk overigens dat dit veel meer gaat over de Omgevingswet en de digitalisering van de loketten. Sowieso wil ik al mijn informatie laten valideren door partijen als het RIVM en dergelijke. Ik zou het wel fijn vinden als de overheid als onafhankelijk gezien blijft worden. Wat je ook doet, iedere keer is er een nieuwe roep om onafhankelijkheid. Maar we worden vaak niet zo gezien, wat het heel lastig maakt. De heer Verheijen vraagt mij te bekijken of daar geen gat zit. Ik zeg graag toe dat ik dat zal doen. Daar moeten we dan maar eens over doorpraten, hoewel ik niet weet hoelang ik deze rol nog vervul.

Handelingen I 2016-2017, nr. 14, item 5, blz. 4-7

De heer Verheijen (PvdA):

(...)

Over mijn tweede punt hebben we wat uitgebreider gefilosofeerd in het kader van de Omgevingswet. Dat sluit aan bij de vraag van mevrouw Stienen wat er nog gaat komen in het kader van de handreiking inzake de Omgevingswet. Wij zouden het zeer op prijs stellen als we in een verder debat kunnen doorpakken in het kader van conclusies die ertoe leiden dat burgers een neutrale faciliteit kunnen gebruiken om overheidsinformatie te toetsen. De minister heeft terecht gezegd dat het bestuur volgens de Algemene wet bestuursrecht wordt geacht, zonder vooringenomenheid die informatie te verschaffen en de besluitvorming voor te bereiden. Maar juist uit het feit dat de Algemene wet bestuursrecht de overheid erop wijst dat zij dat zonder vooringenomenheid moet doen, blijkt dat daar een natuurlijke spanning in zit. Het bestuur is immers politiek-bestuurlijk gekozen op basis van een programma met projecten die men wil uitvoeren. Mijn vraag is hoe dit kan worden opgelost, zodat de informatie toetsbaar is op een goede, eventueel wetenschappelijk voorbereide wijze, zonder dat dit onmiddellijk leidt tot een verplichte procedure in het kader van de MER, juist in het kader van de participatiedialoog die daarbij hoort.

(...)

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

(...)

Tot slot heeft de heer Verheijen gevraagd om objectieve informatie voor de burger. De informatiehuizen dienen ertoe om aan iedereen, juist ook de burgers, alle relevante en onderliggende gegevens op objectieve wijze en transparant beschikbaar te stellen. Daar zullen ook heel veel instituten bij betrokken zijn, zoals het RIVM maar ook bijvoorbeeld de Commissie voor de m.e.r. Ik ben het met de heer Verheijen eens dat de informatiehuizen ook gevalideerd moeten kunnen worden. Ik zeg toe om bij de verdere uitwerking in de Omgevingswet eens goed te bekijken hoe we dat vorm kunnen geven, in commissievorm of op een andere manier, zodat mensen nog een keer kunnen vragen of dat wel op de juiste wijze verwerkt is.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gemeentes eraan herinneren MER’en op te stellen (34.986) (T02871)

De minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kluit (GroenLinks), toe samen met de minister van Infrastructuur en Waterstaat gemeentes eraan te herinneren dat het opstellen van milieueffectrapporten (MER’en) tot hun takenpakket hoort.


Kerngegevens

Nummer T02871
Status voldaan
Datum toezegging 28 januari 2020
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Invoeringswet Omgevingswet
milieueffectrapportage
Omgevingswet
Kamerstukken Invoeringswet Omgevingswet (34.986)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 18, item 6, blz. 51-58

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

(…)

Ik heb nog wel één vraag over de MER. Dank dat we dat gaan monitoren en jaarlijks gaan bijhouden, ook de projectbesluitbeoordelingen. Maar wilt u de gemeentes er misschien nog een keer aan herinneren dat het wel onderdeel is van hun taken om deze MER'en op te stellen? Want misschien gaat dat toch niet helemaal goed, gezien de signalen vanuit de Commissie voor de m.e.r.

(…)

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

Mevrouw Kluit vroeg: wilt u de gemeentes eraan herinneren dat het hun taak is MER's op te stellen? Ja, dat zal ik zeker met mijn collega van Infrastructuur en Waterstaat oppakken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij doorlichting milieurecht bewijslast BBT meenemen (34.986) (T02873)

De minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe bij de doorlichting van het milieurecht te bezien waar de bewijslast betreffende best beschikbare technieken (BBT) ligt bij het aanpassen van vergunningen.


Kerngegevens

Nummer T02873
Status openstaand
Datum toezegging 28 januari 2020
Deadline 1 januari 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen best beschikbare technieken
Invoeringswet Omgevingswet
Omgevingswet
revisievergunning
Kamerstukken Invoeringswet Omgevingswet (34.986)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 17, item 3, blz. 26

De heer Janssen (SP):

(…)

Mijn tweede concrete vraag gaat over de afdwingbare revisievergunning. De revisievergunning die nu is opgenomen, is niet meer dan een ambtshalve samenvoeging van bestaande vergunningen. Klopt het, zo vraag ik de minister, dat er bij deze ambtshalve opgelegde revisievergunning geen nadere gewijzigde eisen opgenomen mogen worden voor het gebruik van de best beschikbare technieken, bbt, bijvoorbeeld? Bij een revisievergunning met extra eisen zou namelijk het bedrijf moeten aantonen waarom het niet zou kunnen voldoen aan de opgelegde bbt-eisen. Het is een kwestie van bewijslast. Nu wordt, tenminste zoals ik het lees, in de Omgevingswet de situatie gecreëerd dat het bevoegde gezag moet argumenteren waarom en op welke punten een aangescherpte bbt door het bedrijf kan worden toegepast. Dat kost enorm veel kennis en enorm veel menskracht, maar bovenal stuit het vaak op onoverkomelijke problemen, omdat het bedrijf met een beroep op bedrijfsgeheimen niet alle benodigde informatie zal willen verstrekken, zo kan ik u uit ervaring vertellen. Dus, als het werkelijk zo is, is het een gemiste kans, ook gelet op de opgaven die er liggen voor de stikstofreductie en het schoneluchtakkoord. Mijn vraag aan de minister is of ik dit zo juist zie. Ik hoop overigens van niet. En zo ja, waarom is er dan toch voor gekozen? Waarom niet bbt de norm laten zijn? Maar als het anders blijkt te zijn, laat ik mij op dit punt heel graag corrigeren.

Handelingen I 2019-2020, nr. 18, item 6, blz. 21-60

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

De revisievergunning. Eigenlijk is de vraag van de heer Janssen: verschuift nou de bewijslast, voordat we op alle techniek ingaan? Nee, de bewijslast verschuift niet. De ambtshalve revisievergunning wordt onder de Omgevingswet gebruikt voor het opschonen van meerdere verleende vergunningen. Net als nu bekijkt het bevoegd gezag daarnaast onder de Omgevingswet regelmatig of de vergunning voldoet aan actuele technische vereisten en de geldende milieunormen. Als de vergunning niet meer actueel is, dan wijzigt het bevoegd gezag de vergunning. Dat wordt vaak gecombineerd met de revisievergunning, maar het is dan net als nu een aparte bevoegdheid. De beoordeling of onderbouwing of nieuwe technieken nodig zijn, wordt niet gewijzigd onder de Omgevingswet. Net als nu gebruikt het bevoegd gezag daarvoor de BBT-conclusies vanuit Europa en informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken. Voor de liefhebbers: aangeleverd in bijlage 18 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

De heer Janssen (SP):

Mijn vraag is even heel concreet. Als we het nu hebben over een revisievergunning, dan is die op het huidige moment niet afdwingbaar. Je kunt een bedrijf vragen om een revisievergunning aan te vragen, maar je kunt het niet afdwingen. Mijn vraag was heel concreet: is de revisievergunning onder de Omgevingswet nu een ambtshalve samenvoeging van alles wat er is, het opschonen? Maar mag je daar dan ook nieuwe BBT-eisen bij stellen, of mag je alleen datgene samenvoegen wat er op dat moment is? Als je namelijk via de andere kant de vergunning moet aanpassen, dan kun je niet ambtshalve die eisen opleggen, tenzij het heel ver gaat. Je bent dan dus afhankelijk van een vergunningsaanvraag van een bedrijf. Dus mijn vraag is: kun je bij de revisievergunning die er nu is, als je alles wat er is gaat samenvoegen — het is houtje-touwtje geworden — nu ook nieuwe eisen stellen in het kader van BBT, of mag je alleen maar datgene samenvoegen wat er al is?

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

Ik kijk even of ik daar net nog iets nadere informatie over heb gekregen, want dit is een heel specifieke. Je actualiseert ook de vergunning, dat kan. Dus net als nu. Als de vergunning niet meer actueel is, dan kun je als bevoegd gezag ook de vergunning wijzigen. Maar volgens mij was uw vraag: voordat de vergunning is afgelopen en je wilt reviseren, kun je dan ook een actualisatie meenemen, zelfs als het bedrijf dat op dat moment nog niet heeft aangevraagd? Dat was eigenlijk de vraag. Ik zorg even dat ik daar in tweede termijn op terugkom, zodat ik zeker weet dat we dit precies tot in detail goed beantwoord hebben.

(…)

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

De heer Janssen had nog een vraag over de actualisering van de vergunning, die afdwingbaar is door het bevoegd gezag. Hij vroeg of dat niet afhankelijk is van de revisievergunning. Ik kan bevestigen dat actualisering van de vergunning ook echt door het bevoegd gezag afdwingbaar is. Als het bevoegd gezag van oordeel is dat de vergunning niet meer actueel is, dan wijzigt het bevoegd gezag ambtshalve de vergunning. In de gewijzigde vergunning worden dan de nieuwe technieken voorgeschreven. Met "ambtshalve" bedoel ik dat daar geen aanvraag van het bedrijf voor nodig is. Het bevoegd gezag besluit eigenstandig tot wijziging van de vergunning. Dat is geregeld in artikel 5.39 van de Omgevingswet. Het bevoegd gezag combineert het wijzigen van de vergunning vaak met de bevoegdheid om een stapel losse vergunningen te bundelen tot één overzichtelijke vergunning, de ambtshalve revisievergunning. Dat combineren mag, maar het hoeft niet.

(…)

De heer Janssen (SP):

Ik kom uiteraard nog even terug op het vorige punt, over de revisievergunning. Mijn punt is nou juist de bewijslast. Bij die ambtshalve oplegging van die vergunning ligt dan de bewijslast bij het bevoegd gezag. Dat moet bewijzen dat de best beschikbare technieken in het bedrijf ingevoerd kunnen worden. Dat is het probleem waar ik het ook in de eerste termijn al over had. Dat bewijzen, stuit namelijk vaak op problemen met bedrijfsgeheimen, waardoor het bedrijf niet alle informatie wil geven. En het is dan aan het bevoegd gezag om, diep in de bedrijfsprocessen van het bedrijf, aan te tonen dat die best beschikbare technieken toegepast kunnen worden. Maar we zoeken juist naar die omkering van de bewijslast, waarbij BBT de norm moet zijn. Dat is ook vanuit het oogpunt van milieu zeer wenselijk. Het bedrijf moet dan aantonen waarom BBT bij dat bedrijf niet toepasbaar is.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

Ik dacht uit uw vraagstelling te hebben begrepen dat u van mening was dat er bij de overgang naar de Omgevingswet een wijziging had plaatsgevonden in deze systematiek. Dat is niet zo. Die is hetzelfde gebleven, maar de problematiek van de bewijslast is dan nog niet opgelost. Er komt nog een doorlichting van het milieurecht aan om te kijken of dat nog helemaal in lijn is met de vraagstukken van deze tijd. Ik zeg graag aan de heer Janssen toe dat ik in het bijzonder naar dit punt zal kijken. Wanneer wij daarover rapporteren, zal ik dit punt daarin meenemen.

De heer Janssen (SP):

Nog even heel kort. Kan de minister een termijn aan die evaluatie geven, ergens een voorjaar, najaar of in enig jaar?

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

Nee, dat durf ik echt nog niet. Ik ben er nog maar enige tijd. Ik zou het graag nog binnen mijn termijn willen doen. Ik durf dat nog niet heel specifiek te zeggen. Dat vloeit ook weer voort uit de nieuwe milieuvisie, waar ik aan werk. Maar wij zullen zorgen dat dit een van de punten is dat daarin bekeken wordt. Laat ik geen dingen beloven die ik niet kan waarmaken. Laat ik daar voorzichtig mee zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitvoeringsagenda VTH aan Kamer aanbieden, inclusief informatie over financiële aspecten (34.986) (T02877)

De minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Nooren (PvdA), Kluit (GroenLinks), Janssen (SP), Klip-Martin (VVD) en Rietkerk (CDA), toe de uitvoeringsagenda VTH aan de Kamer aan te bieden vóór de zomer van 2020, waarbij tevens financiële aspecten aan de orde komen.


Kerngegevens

Nummer T02877
Status openstaand
Datum toezegging 11 februari 2020
Deadline 1 juli 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
drs. T. Klip-Martin (VVD)
drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
drs. Th.W. Rietkerk (CDA)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Invoeringswet Omgevingswet
Omgevingswet
Vergunningverlening Toezicht en Handhaving
Kamerstukken Invoeringswet Omgevingswet (34.986)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 20, item 12, blz. 2-15

Mevrouw Nooren (PvdA):

(…)

De minister geeft in haar brief aan dat er stappen zijn gezet wat betreft de samenwerking tussen omgevingsdiensten en de meer onafhankelijke vergunningsverlening, toezicht en handhaving; afgekort weleens de "vth-taken" genoemd. Kan de minister, vooruitlopend op de schriftelijke informatie, aangeven waar het daarbij over gaat, en wat ertoe leidt dat de tekortkomingen die in het rapport aan de orde komen, niet meer aan de orde zijn? (…).

(…)

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

(…)

De minister vervolgt: naast het wettelijk stelsel zijn de uitvoering van toezicht en handhaving van groot belang. Het toezicht bestaat uit interbestuurlijk toezicht op de uitvoering van taken door medeoverheden en de werking van het stelsel van VTH. Dit rapport maakt daar natuurlijk wel onderdeel van uit. Hoe ziet de minister dit nu voor zich? Hier zien wij toch een concreet voorbeeld van een rapport dat door ambtelijke organisaties wordt gemaakt ter informatie van de minister en de Kamers, maar dat ons niet heeft bereikt op een tijdstip dat het hier wel had moeten liggen. Hoe werkt dat interbestuurlijk toezicht dan? En werkt dat ook goed? (…).

(…)

De heer Janssen (SP):

(…)

De minister schrijft ook nog dat zij inzet op een meer onafhankelijke uitvoering van VTH. Dat is mijn laatste vraag. Kan zij duiden waar in haar ogen die uitvoering van de VTH-taken op dit moment dan niet onafhankelijk is en waar zij verbetering ziet en met welke maatregelen?

(…)

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

(…)

(…) Daarnaast heeft de minister duidelijk actie ondernomen naar aanleiding van de gesignaleerde problemen, met name bij de uitvoering van de VTH-taken: een strategische agenda met medeoverheden, een onafhankelijke commissie ter verbetering van het VTH-stelsel en een steviger kennisstructuur. Dat is allemaal heel procesmatig. Wij hebben er wel vertrouwen in, maar ik hoor graag nog een keer uit de mond van de minister dat dit leidt tot daadwerkelijk doen. Gemeenten kunnen veel aan, maar ze kunnen het in eerste instantie niet alleen. Met name de ondersteuning met kennis, naast de twee andere punten, is essentieel. Ik heb dat al veel vaker gezegd wanneer wij over dit onderwerp praten. Wij roepen de minister op expliciet royaler aandacht aan en inzet voor het totale kennistraject te organiseren, zeker ook bij de VTH-taken. (…).

(…)

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

Mevrouw Nooren vroeg naar de handhaving onder de Omgevingswet. Er wordt aangesloten bij het instrumentarium van het interbestuurlijk toezicht. Dat stelsel is in goed overleg gebouwd. We moeten dat natuurlijk blijven volgen. De Omgevingswet zorgt voor duidelijke regelgeving. Dat bevordert de naleving, maar we gaan natuurlijk wel kijken of dit rapport nog aanleiding geeft tot een verdere aanscherping. Elke twee jaar onderzoek ik de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken. Ik heb in het debat al gezegd wat ik daarmee wil doen. Op 29 november is dat onderzoek aan de Tweede Kamer aangeboden. Ik heb daarin ook specifieke casussen laten onderzoeken. Een aantal van die casussen hadden gewoon te maken met dingen die de afgelopen jaren in de media zijn geweest. Hoe is het daar nou gelopen? Er waren daarover echt vragen bij de Kamer. We hebben daarbij dus echt specifieke casussen aan de hand gehad.

De conclusie van het onderzoek is dat het stelsel zich heeft ontwikkeld en dat het eigenlijk staat, maar dat er wel ruimte is voor verbetering. Acties ter verbetering komen in een concrete uitvoeringsagenda VTH. Ik informeer de Tweede Kamer hier voor de zomer van 2020 over. Ik zal uw Kamer die informatie ook graag toesturen. Dan kunt u daar ook kennis van nemen. (…).

(…)

De heer Rietkerk (CDA):

De vraag over het uitvoeringsprogramma vergunningverlening, toezicht en handhaving heeft u qua proces beantwoord, maar mijn vraag was: kan de minister tijdig, voordat we de KB-voorhang behandelen, ingaan op de investering die nodig is voor vergunningverlening, toezicht en handhaving? Daar zou ik eigenlijk antwoord op willen hebben. Ik wil zicht hebben op de investeringen die de rijksoverheid daarin doet.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

De uitvoeringsagenda komt voor 2020. Het is niet alleen een kwestie van extra middelen, naast het geld dat al beschikbaar is voor de invoeringsondersteuning. Het gaat ook om afspraken die gemaakt worden. Maar de uitvoeringsagenda komt voor de zomer. Indien uit de gesprekken blijkt dat daar iets voor nodig is, zullen we dat dan ook in die brief meenemen.

De heer Rietkerk (CDA):

De CDA-fractie heeft het nodig om inzicht te hebben in de noodzaak dat handhaving, vergunningverlening en toezicht geen sluitpost wordt, maar echt een sluitstuk, waarin ook rijksinvesteringen worden gedaan.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

Laat ik dat punt gewoon meenemen in de brief die voor de zomer komt, want de conclusie kan ook zijn dat de middelen voldoende zijn en dat het om samenwerking gaat. Ik kom in de brief in ieder geval terug op het financiële aspect en op de vraag of we met elkaar het gevoel hebben dat daar voldoende middelen voor beschikbaar zijn, want zo interpreteer ik uw vraag.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kamer informeren over bestuurlijke afspraken koepels inzake Uitvoeringsprogramma Convenant Bodem en Ondergrond (34.864) (T02884)

De minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Klip-Martin (VVD), Rietkerk (CDA) en Janssen (SP), toe de Kamer te informeren over de resultaten van de gesprekken met de koepels inzake het Uitvoeringsprogramma Convenant Bodem en Ondergrond betreffende de periode vanaf 2021, in het kader van het nemen van maatregelen om locaties aan te pakken met zeer zorgwekkende stoffen zoals PFAS.


Kerngegevens

Nummer T02884
Status voldaan
Datum toezegging 11 februari 2020
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
drs. T. Klip-Martin (VVD)
drs. Th.W. Rietkerk (CDA)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Aanvullingswet bodem Omgevingswet
Uitvoeringsprogramma Convenant Bodem en Ondergrond
Kamerstukken Aanvullingswet bodem Omgevingswet (34.864)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 20, item 4, blz. 2-5

Mevrouw Klip-Martin:

(…)

Voorzitter. Ervan uitgaande dat de historische verontreinigingen, die zogenoemde spoedlocaties, zijn gesaneerd of beheerst — hier wordt al sinds 1980 aan gewerkt — zouden saneringsmaatregelen alleen noodzakelijk zijn bij nieuwbouw of functiewijziging. Voor onverwachte, niet eerder gesignaleerde, risicovolle bodemverontreiniging is de toevalsvondst geïntroduceerd vanuit de gedachte dat dit niet zo vaak voorkomt. Maar nieuwe inzichten laten zien dat er nog wel wat meer ongewenste stoffen in onze bodem zitten, zoals lood en een aantal andere opkomende zeer zorgwekkende stoffen. En dan kom je natuurlijk uit bij de actuele pfas-problematiek. De regering constateert correct dat deze in beginsel geen consequenties heeft voor de Aanvullingswet bodem, die zich voornamelijk richt op de sanering van historische bodemverontreinigingen. Ik citeer de regering: "Indien naar aanleiding van de pfas-problematiek aanpassing van de regelgeving in de toekomst aan de orde is, zal dit te zijner tijd in de regelgeving worden verwerkt conform de reguliere procedure." Er treedt volgens de regering in feite geen verschuiving op in de verdeling van verantwoordelijkheden. "De vervuiler betaalt" blijft gehandhaafd.

Voorzitter. Technisch-juridisch is dat volkomen juist, maar in de praktijk maken de gemeenten zich begrijpelijkerwijs toch zorgen over de financiële gevolgen. Gaan deze vervuilde locaties straks onder de zorgplicht vallen, onder het mom van nieuwe gevallen? Dan zijn de gemeenten aan zet. Maar het Rijk heeft deze stoffen nooit verboden en er in het verleden ook niet voor gewaarschuwd. Kan de minister hier misschien iets dieper op ingaan? Zij geeft aan in gesprek te zijn met de medeoverheden over de hele breedte van dit type vervolgafspraken en onze vraag is hoever die gesprekken gevorderd zijn.

(…)

De heer Rietkerk (CDA):

(…)

Dan het tweede punt, PFAS. Gelet op de recente ontwikkelingen op het gebied van PFAS vraagt het CDA of het kabinet onze mening deelt dat wellicht veel mogelijke spoedlocaties nog niet aangepakt zijn. Ook mevrouw Klip-Martin ging daarop in. Kan de minister antwoord geven op de vraag hoeveel spoedlocaties PFAS zij verwacht? Wat is de indicatie van de noodzakelijke kosten? Kan de minister overigens toezeggen dat deze kosten door het stellen van nieuwe rijksnormen ook door het Rijk betaald gaan worden en niet worden afgewenteld op provincies, gemeenten of waterschappen?

Met de decentrale overheden zijn in het Bodemconvenant in algemene zin afspraken gemaakt over de aanpak van die spoedeisende locaties. De bestaande saneringsoperaties "verlopen volgens verwachting; aan het eind van 2020 zijn de meeste onder het overgangsrecht afgerond", aldus de minister. Maar op welke wijze worden dan de PFAS-spoedlocaties of de mogelijke PFAS-spoedlocaties in beeld gebracht?

(…)

De heer Janssen (SP):

(…)

In de nadere memorie van antwoord geeft de minister aan dat er geen openstaande punten meer zijn tussen de koepels en het Rijk. Mijn vraag is: gaat het dan alleen over geluid of ook over bodem? Zegt de minister daarmee dan dat er geen onduidelijkheden meer zijn over wie welke taken en bevoegdheden vanaf welk moment uitvoert en hoe dat gebeurt? En zegt zij dat er ook geen geschilpunten meer zijn over de financiering daarvan? Graag op dat punt een verduidelijking van de minister.

Als de minister dit zo stellig zegt in haar antwoorden, betekent dit dan ook dat we geen brieven van individuele koepels meer zullen ontvangen met "er is te weinig geld", "we hebben te veel taken" en "de taken zijn onduidelijk"? Is dat nu opgelost? Collega's verwezen daar ook al naar. We hebben de saneringen. De heer Rietkerk had het over lood en zelf ik heb nog diffuus lood in de bodem meegemaakt. Dat is op dit moment ook nog een punt dat speelt. We hebben asbest, we hebben PFAS en we hebben zeer zorgwekkende stoffen in het algemeen. Er is nogal wat! Wordt dat vooruitgeschoven of is daar nu echt helderheid over?

Handelingen I 2019-2020, nr. 20, item 17, blz. 5-13

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

Hoe worden de pfas-locaties in beeld gebracht? Dat was een vraag van zowel het CDA als de SP. Puntlocaties met verhoogde gehalten aan de meest voorkomende ZZS'en zoals pfas worden nu in beeld gebracht. Dat is een project van de VNG samen met het Uitvoeringsprogramma Bodemconvenant. De eerste resultaten verwachten we dit voorjaar. De resultaten van het onderzoek verwachten we na de zomer. Daarna hangt het natuurlijk van de locatie en van wat iemand met die locatie wil af of er maatregelen nodig zijn. De resultaten van het onderzoek bespreek ik met de andere overheden. We hebben heel regelmatig bestuurlijk overleg met elkaar. Dat kan resulteren in de bestuurlijke afspraken die ik voor de zomer met de koepels hoop te maken over de periode vanaf 2021. Ik zal het parlement ook voor de zomer over de resultaten informeren. We hebben hiervoor wat middelen op de begroting van IenW gereserveerd. We realiseren ons namelijk dat er sprake kan zijn van een nieuwe categorie puntbronnen.

(…)

Mevrouw Klip-Martin:

(…)

Ik heb één punt, dat gedeeltelijk aansluit bij het laatste punt van de heer Rietkerk. Ik heb in de totale beantwoording van de minister over onder andere dit kopje bodem of deze Aanvullingswet bodem, haar meerdere keren horen zeggen dat ze in overleg is met de decentrale overheden. En het lijkt iedere keer alsof dat een nieuw gesprek is, maar ze zijn allemaal klaar aan het eind van dit jaar, dus ik ga ervan uit dat het uiteindelijk één totaalgesprek is. Dat gaat onder andere over kennisontwikkeling. U heeft gezegd dat dat een levend programma is. Daar zijn wij blij mee. Aan de andere kant gaat het over samenwerking, maar ook over geld. De heer Rietkerk had het daar ook over. U gaf als antwoord op de vraag die de VVD daarover heeft gesteld — met name met betrekking tot pfas maar het is misschien niet helemaal ondenkbeeldig dat we nog meer vervelende stoffen tegenkomen — dat daarover ook discussie zal plaatsvinden, waarbij het ook gaat over kennis, nieuwe samenwerkingsvormen en geld. Mijn vraag aan de minister is of zij de uitkomst van die gesprekken met de decentrale overheden over al die verschillende aspecten ook naar deze Kamer toe zou willen sturen. Dat was het, voorzitter.

(…)

De heer Rietkerk (CDA):

(…) Allereerst steunt de CDA-fractie de minister in de aanpak met betrekking tot de bodemsanering met de medeoverheden voor de langere termijn, het nieuwe programma. Dat vraagt ook inzet van rijksmiddelen — ik sluit daarvoor aan bij de VVD-fractie — bijvoorbeeld bij pfas. Als er rijksnormeringen zijn, vanuit rijksbelang, dan betekent dat ook dat voor een doelmatige uitvoering van taken het Rijk de handreiking in financiële zin moet doen. Want daar gaat het uiteindelijk om.

(…)

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

Het CDA en de VVD maakten een punt over taak en geld. Het is misschien goed om even te verduidelijken dat artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet stelt dat altijd moet worden onderzocht of er extra geld mee gemoeid is als er nieuwe taken worden overgedragen. Dat doen wij dus altijd. Dat geldt ook voor nieuwe taken in deze context die zouden worden overgedragen. Dan vindt dat onderzoek altijd plaats. Ik herhaal dat wij in de context van het Uitvoeringsprogramma Convenant Bodem en Ondergrond momenteel afspraken maken met de koepels over de periode vanaf 2021, mede gelet op de nieuwe problematiek die zich heeft aangediend. Eerst dachten we dat we rond 2020 wel klaar zouden zijn met de spoedlocatie en dat alles zou zijn afgefinancierd, maar inmiddels is er weer een problematiek ontstaan. Ik heb aangegeven dat ik zal proberen om het parlement voor de zomer te informeren over de bestuurlijke afspraken met de koepels. Ik heb ook al middelen op de begroting van IenW gereserveerd voor die afspraken. De gezamenlijke conclusie kan zijn dat een deel van die middelen misschien moet worden besteed aan het ontwikkelen van kennis die voor iedereen vervolgens beschikbaar is. Een deel van de middelen die het Rijk inzet, kan van belang zijn om te voorkomen dat iedereen het wiel apart uitvindt. Het gaat om een versterking van de kennisbasis en de kennisdeling. We hebben voor deze problematiek dus middelen op de begroting van IenW beschikbaar. Dat waren volgens mij de vragen. Uiteraard zal ik de Kamer informeren over de uitkomst van de gesprekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Effecten van piekgeluiden overdag op de gezondheid betrekken bij de brief inzake het rapport over de WHO-normen (35.054) (T02892)

De Minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Moonen (D66), toe de effecten van piekgeluiden overdag op de gezondheid te betrekken bij de brief over het rapport over de WHO-normen die wordt gestuurd ter uitvoering van de motie-Schonis.


Kerngegevens

Nummer T02892
Status voldaan
Datum toezegging 11 februari 2020
Deadline 1 juli 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden Ir. ing. C.P.M. Moonen (D66)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen piekgeluiden
wereldgezondheidsorganisatie
Kamerstukken Aanvullingswet geluid Omgevingswet (35.054)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 3, blz. 6.

Mevrouw Moonen (D66):

(…)Deze mensen werken 's nachts en willen overdag dus graag uitrusten en slapen. Maar nu zijn de geluidsnormen overdag eigenlijk vogelvrij verklaard, waardoor ze er in mijn optiek als bewoner van een woning — dat zijn de mensen met nachtdiensten meestal; zij hebben een dak boven het hoofd — dus erg op achteruitgaan zonder dat ze de mogelijkheden hebben om hier iets aan te doen. Mijn fractie en ik maken ons dus zorgen over die piekgeluiden overdag en het verdwijnen van normen daarvoor. Mijn vraag aan de minister is dan ook: waarom is er eigenlijk voor piekgeluiden niet expliciet iets geregeld in deze aanvullingswet, zeker gelet op het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie?

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 11, blz. 4-5.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

Mevrouw Moonen vroeg specifiek aandacht voor mensen die overdag slapen. In het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat het geluid van activiteiten aanvaardbaar moet zijn. Dat geldt ook voor piekgeluiden overdag. Over het algemeen leiden piekgeluiden overdag niet tot hinder of slaapverstoring. Maar goed, mevrouw Moonen vroeg specifiek aandacht voor mensen die overdag slapen. Gemeenten kunnen op een bijzondere locatie maatwerkvoorschriften opstellen. De regels staan dat niet in de weg. We komen naar aanleiding van de motie-Schonis (35000 A, nr. 60) met een brief over het rapport over de WHO-normen. Ik zal kijken of ik in die brief dan ook nog nader iets kan zeggen over die pieknormen in relatie tot slaapverstoring, voor mensen die overdag daarvan afhankelijk zijn. Ik heb daar nu geen nadere dingen over te zeggen dan dat de gemeente het kan doen, maar het is misschien wel aardig om toch nog eens wat nader te bestuderen of er reden is om er nog nader naar te kijken.

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 16, blz. 3.

Mevrouw Moonen (D66):

Dank, minister, voor de beantwoording van alle vragen. Voor D66 zijn in het bijzonder de volgende antwoorden en toezeggingen van belang. Alle geluidniveaus die bevoegde gezagen vaststellen, passen binnen kaders die gebaseerd zijn op gezondheidseffecten. De effecten van piekgeluiden overdag op de gezondheid worden meegenomen bij de uitvoering van de motie-Kröger/Smeulders (35054, nr. 16), zo begreep ik de minister. Dat is een motie waarin juist het onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie wordt betrokken. Dat is voor ons een belangrijke toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Handhaving geluidproductie brommers onder aandacht van de VNG brengen (35.054) (T02898)

De Minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Crone (PvdA), toe het punt van handhaving van geluidproductie van brommers en andere lawaai makende mobiliteit in gesprekken met VNG onder de aandacht te brengen.


Kerngegevens

Nummer T02898
Status voldaan
Datum toezegging 11 februari 2020
Deadline 1 juli 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. F.J.M. Crone (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen geluid
Omgevingswet
Kamerstukken Aanvullingswet geluid Omgevingswet (35.054)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 11, blz. 4.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

De heer Crone had een vraag over de brommers. We kennen allemaal wel de situatie dat je een knetterende brommer of motor voorbij hoort komen die even flink optrekt terwijl je echt lekker ligt te slapen. Ik woon ook in zo'n straat. Het zou mooi zijn als we al dat soort dingen met deze wet konden uitbannen, maar ik ben bang dat ik dat niet kan beloven. Handhaving gebeurt wel op klachten of geconstateerde hoge geluidsniveaus. Wat opvoeren betreft: als je door de politie gepakt wordt, krijg je natuurlijk een fikse boete. Dat is daarbij zeker van belang. Ik ben dus bang dat we toch daarvan afhankelijk zijn.

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 16, blz. 4-5.

De heer Crone (PvdA):

(…)

Ik ben met de heer Verkerk blij over de toezeggingen over het blije autorijden, dat veel stiller zal zijn. Maar ik ben teleurgesteld dat er nog niets is toegezegd over het handhaven op alles waar mensen zich zo aan ergeren: de brommers, de motorfietsen en de andere lawaaimobiliteit, overigens ook het andere bronbeleid. Ik hoop dat u nog wilt toezeggen om samen met uw collega's Handhaving daar harder op te gaan letten, want ik denk dat u daar een quick win mee heeft voor de burgers en voor het geluidsbeleid.

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 16, blz. 6.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

Dan vroeg de heer Crone naar een toezegging om harder te handhaven op brommers. Als brommers zich niet aan de regels houden, kan de politie ingrijpen. De prioriteiten van de politie worden in de regio natuurlijk in de driehoek bepaald, dat weet de heer Crone zelfs nog veel beter dan ik. Ik ben graag bereid om in de context van alle gesprekken die we met VNG hebben ook dit punt onder de aandacht te brengen. Want als we het hebben over piekgeluid, hebben we er hier een mee te pakken, denk ik.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijke versnelling traject Eindhoven-Aken (35.788) (T03432)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Raven (OSF), toe om in de voortgangsrapportages te reflecteren op de mogelijkheid tot versnelling van de realisering van het traject Eindhoven-Aken.


Kerngegevens

Nummer T03432
Status voldaan
Datum toezegging 15 februari 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden A.C.M. Raven (OSF)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen infrastructuur
spoorwegen
treinen
Kamerstukken Kabinetsformatie 2021 (35.788)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 7 - blz. 20

De heer Raven (OSF):

Waarom moet Nederland nog jaren wachten op de aansluiting op de hogesnelheidslijnen richting de rest van Europa via Aken en Luik? Het betreft twee aansluitingen van hemelsbreed slechts 30 kilometer spoorlijn, die een enorme boost kunnen geven aan met name de Zuid-Nederlandse economie. Ook zouden deze lijnen het korte Europese vliegverkeer aanmerkelijk kunnen terugdringen. Pak dit met voorrang aan. Daarbij zou ook de minister van Klimaat betrokken moeten worden. Er wordt voor deze relatief kleinschalige ov-projecten met een zeer grote positieve impact op het klimaat nu al meer dan drie decennia geen geld uitgetrokken, terwijl er wel miljarden uit het Groeifonds worden toebedeeld aan een lokale treinverbinding bij Rotterdam zonder meetbare economische effecten. Waarom moeten infrastructurele projecten in Noord-Nederland, onder meer de Lelylijn en de doorsteek van het treinnetwerk via Enschede naar Duitsland, al jaren op uitvoering wachten?

Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 7 - blz. 48

Minister Rutte:

Dan was er ook nog een vraag over de hogesnelheidslijn via Aken en Luik. En waarom krijgt de Lelylijn geen voorrang op lijnen in de Randstad? Op korte termijn verbeteren we de verbinding van Aken naar Heerlen en Maastricht door deze trein door te laten rijden naar Luik en, kort daarna, door een tweede sneltrein per uur te laten rijden op dit traject. Voor de lange termijn is de ambitie om een intercitytrein van Eindhoven naar Aken te laten rijden. Daarvoor zijn nog aanpassingen aan het spoor nodig. Het coalitieakkoord is daar op zichzelf — ja, "wij van wc-eend" — wel helder over, namelijk dat we wat betreft de Lelylijn met de regio aan de slag gaan. We hebben daar een grote pot geld voor vrijgemaakt, maar dat is nog niet genoeg. Daarover gaan we met de regio in gesprek.

Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 7 - blz. 50

De heer Raven (OSF):

Dank voor de antwoorden over de infrastructuurprojecten. U had het met name over een tweetal trajecten, een in de richting van het zuiden, zeg maar Aken en Luik. Het is nu 2022 en u noemt jaartallen die vaak buiten deze regeerperiode liggen. Ik verzoek u op dat punt wel om een echte versnelling, omdat we daar toch al minstens 30 jaar over praten. Het gaat over twee keer 25 kilometer. Op een andere plek in Nederland zou het sowieso binnen een paar jaar opgelost zijn en hier, om de een of andere reden, duurt het en duurt het en duurt het. Dat is één, dus graag die versnelling

Minister Rutte:

Ik kan niet helemaal inschatten hoeveel sneller dat kan, maar ik snap dat het vraagstuk daar op zich beperkt is. Daar heeft de heer Raven gewoon gelijk in. Als je praat over die verbinding Eindhoven-Aken, dan is dat een beperkte infrastructurele ingreep. Ik heb niet precies paraat waar dat nu in de plannen zit en hoe snel dat kan. Maar ik herinner mij mijn bezoek aan Emile Roemer, toen nog als burgemeester van Heerlen, dat we op dat prachtig verbouwde station stonden en het daar ook over hadden, en over hoe belangrijk het is dat dat gaat plaatsvinden. Ik kan nu niet veel meer doen dan toezeggen dat ik daarop reflecteer en dat we in voortgangsrapportages gaan bekijken hoezeer we dat kunnen versnellen.

[…]

De heer Raven (OSF):

Dank voor het uitgebreide antwoord. Ik begrijp daaruit dat er wel aandacht is, met name het verhaal van doortrekken naar Zuid-Europa. Het ligt zó voor de hand dat we die hogesnelheidslijnen in zowel Frankrijk als Duitsland aansluiten op ons Nederlands netwerk, en daar ligt gewoon een hele simpele aansluitingsmogelijkheid op twee internationale treinstations. Ik denk dat de Lelylijn in combinatie met de eigen betaling door de regio's een heel moeilijke opgave wordt. Ik zou dat probleem heel nadrukkelijk nog een keer op tafel willen leggen.

Minister Rutte: Zeer wel verstaan. Daar komen we op terug met elkaar.

Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 7 - blz. 73

Minister Rutte:

Dan de vraag: waarom moet Nederland nog jaren wachten op een hogesnelheidslijn via Aken en Luik? Het kabinet zet zich in voor betere bereikbaarheid en grensoverschrijdende verbindingen. Op korte termijn verbeteren we de verbinding van Aken naar Heerlen en Maastricht door deze trein door te laten rijden naar Luik en, kort daarna, een tweede sneltrein per uur te laten rijden op dit traject. Voor de lange termijn is de ambitie een intercitytrein van Eindhoven naar Aken te laten rijden. Hiervoor zijn nog wel aanpassingen op het spoor noodzakelijk. Voor de lijn Zwolle-Enschede en de verbinding met Duitsland wordt nader onderzoek uitgevoerd als onderdeel van de verdere uitwerking van het Toekomstbeeld OV. Dit nog even in aanvulling op wat ik in de eerste termijn zei.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Actuele omstandigheden Schiphol (36.108) (T03445)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe om, naast de Tweede Kamer, ook de Eerste Kamer te informeren over onder meer de actuele arbeidsomstandigheden op Schiphol.


Kerngegevens

Nummer T03445
Status voldaan
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen arbeidsvoorwaarden
doorstroming
Kamerstukken Derde incidentele suppletoire begroting Financiën 2022 inzake aandelenemissie Air France-KLM (36.108)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 12 – blz. 52

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dank voor dit antwoord. Morgen zullen we de details kennen. Een aanzienlijk betere beloning zal helpen, maar bij een grote schaarste los je een groot tekort in het aanbod natuurlijk niet op door alleen maar betere beloningen in het vooruitzicht te stellen. De arbeidsomstandigheden — u noemde dat — spelen ook een grote rol. De piek van de zomer komt eraan. Dat was ook een reden waarom ik het punt aan het slot aan u voorlegde. Ik lees vanavond dat er in juli wellicht twee landingsbanen in onderhoud moeten. Misschien kan de minister daar in tweede termijn iets over zeggen, want dat had toch beter in het stillere eerste kwartaal gedaan kunnen worden. Had dat ook met personeelsschaarste te maken of met verkeerde of geen goede uitbesteding? Ik ben daar toch tamelijk upset over, maar daar kan de minister dadelijk wel iets op zeggen. Ik weet niet wat de president-directeur van Schiphol vanavond allemaal in de Tweede Kamer gezegd heeft. We kunnen niet alles tegelijk volgen; dat geldt ook voor u. Maar kan de minister toezeggen dat hij er de komende week alles aan doet om ervoor te zorgen dat, los van wat er morgen duidelijk wordt over de beloningen, aan die arbeidsomstandigheden hard gewerkt wordt? Maar ook dat er ten aanzien van het grote probleem van het lange wachten en alles wat daarbij hoort, ook voor de mensen die daar werken en de passagiers uiteraard, heel snel grote stappen gezet worden en dat we niet denken: nou ja, de lonen worden nu hoger, de vakbond is stil, er komt geen staking de komende weken, we zien wel weer?

De voorzitter:

Dank u wel. Ik roep de minister wel op om binnen de context van het wetsvoorstel te blijven dat vandaag geagendeerd staat, want anders gaan we uitdijen naar allerlei aanpalende onderwerpen.

Minister Harbers:

Kort hierover: ja, de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden noemde ik een zeer broodnodige maar ook minimale voorwaarde om uit deze ellende te komen. Maar het is niet het enige. Dit is de allerbelangrijkste eerste stap, maar daarna moet er nog heel veel gebeuren. We hebben er de afgelopen weken voortdurend overleg over gehad met Schiphol om ons over alle acties te laten informeren die te maken hebben met het beteugelen van de wachtrijen en het verbeteren van de doorstroming op Schiphol. We hebben dat in zekere zin ook geformaliseerd in de afgelopen week. We vragen nu wekelijks om een gedetailleerd rapport op schrift om te zien wat daar nu precies aan gedaan wordt, zodat we meer doen dan alleen de vinger aan de pols houden en we ook een titel hebben om zo nodig door te vragen als wij denken: hé, goh, maar volgens mij moet er nog een tandje bij.

De voorzitter:

Kort, meneer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Kunt u ons toezeggen dat u daar de maximale druk op zet en u ons er wellicht na een maand over informeert of er voldoende stappen zijn gezet? Voorzitter, ik had wat moeite met uw opmerking dat het buiten de orde zou zijn. Ik stel Schiphol aan de orde omdat het de KLM midscheeps raakt als de chaos voortduurt.

Minister Harbers:

Dat begrijp ik…

De voorzitter:

Nee, nee, ik heb niet gezegd dat het buiten de orde was, maar ik heb de minister opgeroepen om binnen de context van het wetsvoorstel te antwoorden. Dat heeft hij ook gedaan. Gaat uw gang.

Minister Harbers:

Tegelijkertijd heb ik de Tweede Kamer toegezegd om haar frequent van informatie te voorzien, dus wellicht is het een mogelijkheid om, als ik de Tweede Kamer informeer, dezelfde informatie ook aan de Eerste Kamer toe te sturen.

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 12 – blz. 58

De heer van Rooijen (50PLUS):

Ik dank minister Harbers voor zijn beantwoording van onze vragen over de beschaafde arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Aan het eerste is redelijk voldaan wellicht. Dat zullen we morgen weten. De arbeidsomstandigheden vergen een langere aanpak. Begrijp ik van de minister dat hij nu toezegt dat niet alleen de Tweede Kamer, maar ook de Eerste Kamer wordt geïnformeerd? Wij zouden als Eerste Kamer — dat geldt ook voor de Tweede Kamer, denk ik — met name informatie willen hebben over welke grote stappen naar een oplossing zijn gezet binnen een maand. Als het dan namelijk niet gebeurd is, dan gaan we een heel vervelende zomer in voor passagiers, personeel en voor het hele bedrijf, KLM en Schiphol. Dan komt ook de reputatie van ons als een open land van kwaliteit in gevaar.


Brondocumenten


Historie