Rappelabele toezeggingen Infrastructuur en Waterstaat (Rappel september 2023 (deadline 1 juli 2023))



Dit is het rappel tot 02-07-23.

 




Toezegging Scheepvaart en luchtvaart betrekken bij evaluatie in 2023 (35.626) (T03203)

De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kluit (GroenLinks), toe dat zij bij de evaluatie in 2023 nog eens expliciet kan besluiten of dat alleen het wegvervoer in BKE’s mag handelen of dat het ook voor de scheepvaart en voor de luchtvaart mogelijk moet blijven om van de mogelijkheden gebruik te maken, waarbij over de luchtvaart een expliciete afspraak is gemaakt inhoudende dat de luchtvaart dan niet meer als inboeker op mag treden.


Kerngegevens

Nummer T03203
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2021
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen hernieuwbare energie
klimaat
luchtvaart
scheepvaart
Kamerstukken Implementatie Richtlijn ter bevordering gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en ter uitvoering van het Klimaatakkoord (35.626)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 43, item 3, P. 2-3

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Tot slot de meest wezenlijke juridische vraag ten aanzien van dit onderwerp. De reden waarom lucht- en zeevaart in BKE's mogen handelen heeft, aldus de beantwoording, te maken met de wens om de gebruikte inzet van hernieuwbare brandstoffen in die twee sectoren te laten groeien, vooruitlopend op een internationale verplichte bijmenging. Gezien de groeiambities in deze sectoren lijkt het ons zeer onwenselijk om verduurzaming daar vooral via dat hernieuwbare brandstoffenspoor te laten plaatsvinden, omdat de schaal waarop er gevlogen en gevaren wordt zo groot is dat biobrandstoffen vanwege de schaal alleen al vrijwel onmogelijk duurzaam zullen zijn.

Echter, wanneer we meegaan in de wenselijkheid van deze ontwikkeling is het de vraag of het kabinet de kosten daarvan kan laten financieren door mensen en partijen die verder helemaal geen relatie hebben met de zeevaart of de luchtvaart. Wanneer de inzet van hernieuwbare brandstoffen in het lucht- en zeevaartdomein commercieel niet kan en we het als samenleving wenselijk vinden om dat toch te doen, moet het Rijk deze ontwikkeling gewoon via de algemene middelen mogelijk maken. Wanneer het kabinet dat niet via subsidies maar via marktontwikkeling wil doen, zijn daar andere geëigende instrumenten voor, zoals via normeringen en positieve prijsprikkels binnen de betrokken sectoren.

Nu wordt de inzet van hernieuwbare brandstoffen in de lucht- en zeevaart gefinancierd door een selecte groep eindgebruikers uit andere sectoren: de automobilisten en de transportsector, die deels ook nog eens direct concurreren met de lucht- en zeevaart. Het zal de staatssecretaris wellicht verbazen, maar ons ontgaat enigszins de redenatie waarom fietsers niet zouden hoeven meebetalen aan de verduurzaming van de luchtvaart en de automobilist wel. Waarom heeft de staatssecretaris niet gekozen voor een generiek instrumentarium? Graag een reactie op deze visie. Ik hoor graag waarom ze dit toch een te bewandelen route vindt.

Voor de fracties van GroenLinks en de PvdA is — dat moge duidelijk zijn — die inboekmogelijkheid voor de lucht- en zeevaart een onwenselijke ontwikkeling die zo snel mogelijk beëindigd moet worden, zodat het level playing field gelijk blijft. Wat is de uiterste einddatum voor deze toegang? We begrijpen dat de staatssecretaris per 1 januari 2024 via het Besluit energie vervoer een einde wil maken aan die ongeclausuleerde toegang van de lucht- en zeevaart in het inboekingssysteem. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de luchtvaartsector en de zeevaartsector na deze datum alleen nog toegang krijgen tot het inboeken waarvoor zij zelf ook een verplichting hebben om bij te mengen, zodat het oneigenlijke financiële voordeel al op korte termijn kan vervallen? Kan de staatssecretaris tevens aangeven hoe zij in de tussentijd dat oneerlijke concurrentievoordeel dat zij aan die lucht- en zeevaart schenkt voor andere sectoren wil rechtzetten? Ik benadruk dat we dat belangrijke punten vinden en dat deze ook bepalend zijn voor het eindoordeel van onze fracties. We wachten de reactie van de staatssecretaris met belangstelling af.

Handelingen I 2020/21, nr. 43, item 3, P. 9-12

Staatssecretaris Van Veldhoven:

Mevrouw Kluit vroeg: zou het niet logischer zijn om die twee dingen nadrukkelijker aan elkaar te koppelen, zodat alleen spelers in hetzelfde veld die mogelijkheid hebben? Ik zeg mevrouw Kluit graag toe dat we dit punt bij de evaluatie die binnen drie jaar is voorzien, nadrukkelijk zullen bekijken. Dan hebben we een beetje ervaring opgedaan met zeevaart en luchtvaart en zullen we dit punt nadrukkelijk meenemen in de evaluatie, als een apart beslispunt, om te zien of er toch een reden is om het tot die partijen te beperken. Dan hebben we ook beter zicht op de specifieke systemen voor de luchtvaart en de scheepvaart, want daar zou tegen die tijd ook een duidelijke ontwikkeling zichtbaar moeten zijn.

[…]

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Dank voor de antwoorden. Wij hebben nog wat nadere vragen over de luchtvaart in het systeem. Er waren twee momenten waarop dat aan de orde kwam. Op 1 januari 2025 kunnen ze volgens de wet niet meer als inboeker optreden. Aan de andere kant wordt hiernaar in het kader van de evaluatie gekeken. Ik snap dat niet helemaal.

Staatssecretaris Van Veldhoven:

In deze wet ligt nu vast dat het tot 2025 duurt. Dan stopt het. Wij hebben namelijk gezegd: we willen best een aanzetje geven, maar de luchtvaart is van zo'n omvang dat het een eigen systeem nodig heeft. Toch vind ik het ook belangrijk om in de tussentijd de vinger goed aan de pols te houden. Net zoals bij de scheepvaart kunnen we jaarlijks de vinger aan de pols houden. Naast de luchtvaart is ook de scheepvaart onderdeel van deze hele systematiek. Daarom wil ik u toezeggen dat we bij de evaluatie in 2023 nog eens expliciet kunnen besluiten of we het alleen moeten doen voor het wegvervoer of dat we ook voor de scheepvaart en voor de luchtvaart van de mogelijkheden gebruik blijven maken, waarbij we over de luchtvaart een expliciete afspraak hebben gemaakt.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Dus als ik het goed begrijp komt er in 2023 een evaluatie en kijken we hoe dit nou werkt: stoppen we ermee of gaan we er eventueel mee door als we het nuttig vinden? Als we geen besluit nemen, eindigt het in ieder geval in 2025.

Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:

Ja.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijkse mer-monitoring na inwerkingtreding Omgevingswet (34.287 / 29.383) (T03276)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Kluit (GroenLinks), toe om in beginsel vanaf het moment dat de Omgevingswet ingaat, jaarlijks de verplichte en niet verplichte milieueffectrapportages op de omgevingsvisies te zullen monitoren om in een later stadium terug te schakelen naar een tweejaarlijkse frequentie. Mogelijkerwijs zal deze monitoring op een eerder moment starten, waarover de minister van I&W de Kamer nog bij brief zal informeren.


Kerngegevens

Nummer T03276
Status openstaand
Datum toezegging 12 oktober 2021
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Commissie Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie evaluatie
Onderwerpen milieueffectrapportage
monitoring
Omgevingswet
Kamerstukken Implementatie herziening mer-richtlijn (34.287)
Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu (29.383)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2021-2012, nr. 34287/29383, R, blz. 6

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

[…]

Het tweede punt is dat we keer op keer niet goed meer weten welke overheden milieueffectrapportages maken en voor welke projecten ze dat doen. En worden complexe projecten goed opgepakt middels een MER of een MER-beoordeling? Dit punt werd een beetje aanschouwelijk bij het debat over de Omgevingswet. Daarin bleek dat slechts een handjevol van de verplichte omgevingsvisies, waarvan milieueffectrapportages moeten worden gemaakt, al binnen was, terwijl de verwachting was dat de meeste gemeentes al wel ver op dreef zouden zijn met hun omgevingsvisie. Het zou dus helpen als in beeld werd gebracht, bijvoorbeeld middels een melding, waar milieueffectrapportages worden gemaakt en dat daar ook monitoring op plaatsvindt om te kijken of alle onderdelen die er een plek in moeten vinden, ook goed die plek krijgen.

Er zijn verschillende toezeggingen op gedaan, onder andere specifiek bij de verplichte MER's in de Omgevingswet, plannen en visies. Maar als je doorvraagt wat ermee is gebeurd, krijg je als antwoord: we hebben de informatie op Aan de slag met de Omgevingswet uitgebreid. Maar dat was niet waar het om te doen was. Het was erom te doen dat we echt aan de gemeentes bestuurlijk vragen om voor al deze plannen een milieueffectrapportage te maken.

Mijn vraag is of de minister beter in beeld wil brengen, monitoren, hoe het gaat met die milieueffectrapportages. Worden die gemaakt? Hoe zien ze er dan uit? Wat kunnen we daaruit leren en misschien ook ontwikkelen?

Kamerstukken I 2021-2012, nr. 34287/29383, R, blz. 10

Minister Visser:

[…]

Mede naar aanleiding van het Arcadis-rapport zijn we de afgelopen periode om de tafel gaan zitten met de verschillende partijen, zowel de Commissie m.e.r. als het ministerie van Binnenlandse Zaken, maar ook de MER-deskundigen bij de provincie, de MER-coördinatoren, om te kijken hoe we op een aantal vlakken die te maken hebben met de kwaliteit, in afwachting van de Omgevingswet de registratie kunnen borgen van zowel MER-plichtig als niet-MER-plichtig. Daarvoor geldt dat er een paar variabelen zijn. Ik zal ze niet allemaal opnoemen. Maar wij denken dat wij daarmee de registratie op een goede manier kunnen uitvoeren en dat we daardoor ook kunnen monitoren. Want monitoring is relevant om vervolgens een oordeel te kunnen vellen.

Ik wil u hierin meenemen, want ik heb dezelfde zorgen als u heeft: je wil dat de kwaliteit geborgd is om niet tweejaarlijks maar vanaf het begin, als de Omgevingswet ingaat, gewoon jaarlijks die monitoring te kunnen doen. Zo kun je de vinger aan de pols houden. Niet tweejaarlijks, want ik denk dat juist omdat de Omgevingswet volgend jaar ingaat, het goed is om vanaf het begin te monitoren, dus al het eerste jaar.

Mevrouw Klip, mevrouw Moonen en de heer Van Pareren vroegen hoe je ervoor zorgt dat partijen van elkaar leren en dat gemeenten en provincies, bevoegd gezagen, niet opnieuw het wiel uitvinden. Ik denk dat als we de monitoring in het begin jaarlijks doen, we een instrument in handen hebben om het gesprek aan te gaan. Op een gegeven moment moeten we dan kijken of het terug kan naar tweejaarlijks.

Kamerstukken I 2021-2012, nr. 34287/29383, blz. 15

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

[…]

Dank ook voor de toezegging om een jaarlijkse registratiemonitor op te zetten. Ik vraag me daar nog wel iets bij af. U koppelt het heel expliciet aan de start van de Omgevingswet. Het zou zomaar kunnen dat het nog wel wat later wordt dan juli volgend jaar-- dat denkt deze commissie deels ook -- terwijl we wel zo ongeveer elke week MER's opleveren. Mijn vraag is dus of er ook mee gestart kan worden vooruitlopend op de start van de Omgevingswet.

Kamerstukken I 2021-2012, nr. 34287/29383, R, blz. 21

[…]

De voorzitter:

U had al toegezegd schriftelijk terug te komen op allerlei punten. Misschien kan dit onderdeel daar dan worden bijgevoegd.

Minister Visser:

Ja. Dan zullen we bekijken waar de omgevingsvisie geregistreerd wordt evenals de beoordeling ervan, de aantallen en de kwaliteit. Want dat is eigenlijk uw vraag om ook de monitoring te kunnen doen. We zullen dit allemaal meenemen in de brief.

[…]


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief diverse onderwerpen (34.287) (T03277)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Kluit (GroenLinks), toe de Kamer bij brief te informeren met een overzicht van de verschillende bestuurlijke overleggen waarin de kwaliteit van de verschillende milieueffectrapportages (mer’s) (periodiek) kan worden geagendeerd en terug te komen op een aantal onderwerpen samenhangend met de Omgevingswet, (o.a. de monitoring van de mer’s, het effect van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van juni 2021 over de MER-plicht in algemene zin en de stand van zaken rondom IT bij de mer), welke brief op zijn vroegst eind november 2021 verstuurd zal worden.


Kerngegevens

Nummer T03277
Status voldaan
Datum toezegging 12 oktober 2021
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
J. van Pareren (Fractie-Nanninga)
drs. Th.W. Rietkerk (CDA)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen bestuurlijke overleggen
brief
informatietechnologie
milieueffectrapportage
monitoring
Kamerstukken Implementatie herziening mer-richtlijn (34.287)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2021-2022, nr. 34287/29383, R, blz. 5-6

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Dank, voorzitter. De vragenronde is ooit gestart rondom toezeggingen en debatten over de Omgevingswet, de richtlijnen voor de MER en de omzetting daarvan. Er zijn toen een aantal toezeggingen gedaan waarop is doorgevraagd.

Mijn eerste vraag luidt als volgt. U bent nieuw op deze portefeuille, hoewel het niet een geheel nieuw domein voor u is. Hoe kijkt u zelf naar de rol en de functie van de MER? Wat zou er met de MER bereikt kunnen worden? Ik vraag dit omdat hoe je kijkt naar de milieueffectrapportage en hoe je die waardeert, erg bepaalt hoeveel aandacht, zorg en liefde die krijgt. De vragenronde leidde in toenemende mate tot zorgen of de milieueffectrapportage nu goed belegd is, terwijl het zo'n waardevol instrument is om rechtszaken te voorkomen, kwetsbare belangen te beschermen, maar ook om bijvoorbeeld ondernemers te beschermen tegen nat gaan bij de rechter.

Die dingen komen eigenlijk in drie punten samen. Het verplichte advies van de Commissie m.e.r. bij complexe projecten is aangepast in de laatste omzetting van regelgeving. Daarvan is toen gezegd: wij gaan er via het interbestuurlijk toezicht voor zorgen dat de kwaliteit en de kwantiteit van de milieueffectrapportages op peil blijven. Er is nu een eerste onderzoek gedaan door Arcadis waaruit blijkt dat een aanzienlijk deel, 70%, in de eerste aanleg ernstige gebreken vertoont. In de tweede aanleg wordt een deel daarvan hersteld maar zijn er nog steeds meer dan ongeveer 40% tekortkomingen. Of we weten het niet, dat kan ook.

We hebben een aantal keer doorgevraagd op dat interbestuurlijk toezicht. In de laatste vragenronde kwam toen het antwoord: het gebeurt eigenlijk niet op structurele wijze, er is niet een vast overleg over kwaliteit en kwantiteit van de MER en ook niet om te bekijken welke onderdelen goed gaan en welke niet. Is de minister bereid om daar concreet wel wat mee te doen? Wil zij regelmatig, een- of tweemaal per jaar, in overleg gaan met de decentrale overheden over die milieueffectrapportages, om te zorgen dat de kwaliteit in zicht blijft en ook kan verbeteren?

Kamerstukken I 2021-2022, nr. 34287/29383, R, blz. 8

De heer Rietkerk (CDA):

Een van de recente uitspraken, in juni, van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ging ook over de MER-plicht in algemene zin. Als ik de uitspraak van de bestuursrechter op mij laat inwerken, betekent die dat bepaalde normering dus MER-plichtig wordt en dat er waarschijnlijk meer MER's nodig zijn in de toekomst dan we hadden verwacht. De vraag met het oog op de Omgevingswetgeving, waarin daar vragen over zijn gesteld, is of dat beeld klopt. Wat is daar de reactie op, hoe zouden we daarmee omgaan? Wat verwachten we dan, gelet op de uitspraak van de gemeentelijke overheden, waar die op was geënt?

Kamerstukken I 2021-2022, nr. 34287/29383, R, blz. 10-14

Minister Visser:

[…]

Ik wil u hierin meenemen, want ik heb dezelfde zorgen als u heeft: je wil dat de kwaliteit geborgd is om niet tweejaarlijks maar vanaf het begin, als de Omgevingswet ingaat, gewoon jaarlijks die monitoring te kunnen doen. Zo kun je de vinger aan de pols houden. Niet tweejaarlijks, want ik denk dat juist omdat de Omgevingswet volgend jaar ingaat, het goed is om vanaf het begin te monitoren, dus al het eerste jaar.

Mevrouw Klip, mevrouw Moonen en de heer Van Pareren vroegen hoe je ervoor zorgt dat partijen van elkaar leren en dat gemeenten en provincies, bevoegd gezagen, niet opnieuw het wiel uitvinden. Ik denk dat als we de monitoring in het begin jaarlijks doen, we een instrument in handen hebben om het gesprek aan te gaan. Op een gegeven moment moeten we dan kijken of het terug kan naar tweejaarlijks.

Uw andere vraag was in hoeverre, waar en op welk niveau dat bestuurlijke gesprek plaatsvindt. De gesprekken hebben plaatsgevonden, maar niet zoals we dat bijvoorbeeld in een Bestuurlijk Overleg MIRT doen. Daarbij heb je alle bestuurders aan tafel om het gesprek mee te voeren. Mevrouw Klip kent dat vanuit de waterschappen, waar ook allerlei stuurgroepen zijn waarin je elkaar spreekt. Mijn voorstel zou zijn om het bestuurlijk gesprek een vast agendapunt te laten zijn. Ik weet niet of het bij een BO MIRT een agendapunt zou kunnen zijn. Dan heb je namelijk ook het ministerie van Binnenlandse Zaken aan tafel evenals het ministerie van IenW, alle provincies, de grote gemeentes en de gemeentes die een rol spelen in het MIRT-traject. Zoiets doen we bijvoorbeeld ook voor instandhouding bij de Bestuurlijke Overleggen MIRT tegenwoordig. Daar is het gewoon een vast agendapunt, zodat je zeker weet dat je dat gesprek voert. Dan hoef je dus niet iets nieuws te organiseren, maar heb je alle partijen al aan tafel. Zo heb je een goed gremium om het gesprek erover te voeren. In combinatie met de monitoring die je jaarlijks kunt doen, kun je het dan echt met elkaar bespreken. Dan is het niet een gevoel dat je uitspreekt, maar kun je op basis van de resultaten die zichtbaar zijn gemaakt een goed bestuurlijk gesprek erover voeren.

Daarmee heb ik ook een paar vragen over het interbestuurlijk toezicht beantwoord. Hoe kun je het gesprek organiseren? Hoe zorg je ervoor dat de kwaliteit geborgd wordt? Welke rol speelt het Rijk hierin? Zo heb ik uw vragen in het schriftelijk overleg gelezen. Ik zie het als mijn rol, nog even los van de rol die het Rijk zelf heeft, om partijen bij elkaar te brengen in zo'n overleg en om op basis van de feiten die er dan liggen, het gesprek aan te gaan en te kijken of er bijsturing nodig is, maar ook om het gesprek te voeren over welke instrumenten men nog mist. Want we hebben weliswaar al heel veel gedaan aan informatievoorziening. U noemde al de website. Er is heel veel op websites gezet en er zijn ook heel veel verwijzingen gemaakt. Ook zijn er de afgelopen periode webinars en andere activiteiten georganiseerd. Maar de vraag is natuurlijk ten eerste of het geland is bij de personen die het zouden moeten weten en ten tweede of het wel de instrumenten zijn waar daadwerkelijk behoefte aan is. Dat punt zou in het overleg ook aan de orde kunnen komen: waar zit nog een aanvullende behoefte aan kennisontwikkeling of aan informatie waaraan vanuit ons ministerie of vanuit Binnenlandse Zaken invulling kan worden gegeven?

Datzelfde geldt dan voor uw vragen over de omgevingsvisies. Ik denk dat het MIRT-overleg daarvoor juist een goed gremium zou kunnen zijn, omdat je daar de verbinding hebt hoe je de gebiedsontwikkeling doet en hoe je zowel de woningbouwopgave, de ruimtelijke ontwikkeling en de mobiliteitsontwikkeling bij elkaar brengt. Dan heb je dus een goed haakje om met gemeenten en provincies een gesprek te voeren over de omgevingsvisie en over de voortgang en het verloop van het proces.

U vroeg of ik bereid ben om een rol daarin te spelen, om dit met bestuurders te agenderen. Ja, dat ben ik. Mijn voorstel zou zijn om dat te doen in een Bestuurlijk Overleg MIRT. Ik weet niet wanneer dat zal zijn. Gelet op onze demissionaire status zal een BO MIRT op korte termijn waarschijnlijk niet zo handig zijn. Maar het is wel mijn toezegging om bij een volgend volwaardig Bestuurlijk Overleg MIRT het op die manier op de agenda te zetten. Wat mij betreft voeren we dan ook het gesprek met de bestuurders. Wellicht hebben zij nog andere invalshoeken over dit onderwerp.

[…]

Minister Visser:

[…]

Dan de heer Verkerk over de Omgevingswet. Ik heb net even aan mijn ondersteuning gevraagd of zijn stelling klopt dat er een toename wordt verwacht van de MER-plichtige plannen. Ik zou dit even willen checken.

Mevrouw Elsinghorst (ambtenaar):

Als we kijken naar een stukje geschiedenis, is dat natuurlijk altijd heel erg afhankelijk van de economie. Op een moment dat het economisch slecht gaat, zijn het er minder, zagen we in het verleden. Ik denk dat we nu verwachten dat er meer MER's uitgevoerd zullen worden, maar helemaal zeker weten we dat natuurlijk niet.

Minister Visser:

Volgens mij was het een hele specifieke vraag. Er is een uitspraak geweest van de Afdeling bestuursrechtspraak. De stelling van de heer Verkerk, maar ik kom er even op terug, zijn interpretatie is …

[…]

Minister Visser:

O, sorry. Excuus. Ik kom er even op terug. Uw vraag is of deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak consequenties heeft voor het aantal. Dat is uw concrete vraag. Ik wil niet gissen en ik vind het een terechte vraag.

[…]

Kamerstukken I 2021-2022, nr. 34287/29383, R, blz. 16

De heer Rietkerk (CDA):

Ik dank de minister voor de beloofde antwoorden op mijn vragen met betrekking tot de algemene milieunormen. Want én de regering én de Afdeling bestuursrechtspraak dachten er in het verleden anders over. Het antwoord mag ook schriftelijk. Ik wil best via de griffier mijn vraag, die ik wat meer tekst heb gegeven, aanreiken. Dan hoef ik niet nu antwoord te krijgen, maar krijg ik dat wel later. Het gaat mij er vooral om dat gemeenten weten dat dan het Activiteitenbesluit en de regelingen plan-MER-plichtig zullen worden. Dat is een veel grotere reikwijdte dan we tot 30 juni dachten.

[…]

Kamerstukken I 2021-2022, nr. 34287/29383, R, blz. 17

De heer Van Pareren (Fractie-Nanninga):

Het is weer een praktische vraag; de Omgevingswet zal daarmee te maken hebben. Mijn vraag gaat over de automatisering. Hoever kijkt u naar de MER als daar automatisering bij ter sprake komt? Hoeveel haalbaarheid zit daarin qua tijdspanne en ambities? Want dat kan nogal eens een struikelblokje zijn.

Kamerstukken I 2021-2022, nr. 34287/29383, R, blz. 18-19

Minister Visser:

Dan bent u in ieder geval gewaarschuwd als voorzitter die de orde moet bewaken.

Ik begin weer bij mevrouw Kluit. Ik snap haar vraag of het BO MIRT het gremium is waar je dit zou moeten doen. Laat ik het zo zeggen: ik ben bereid tot een andere manier. De heer Rietkerk -- ik zal de naam nu goed noemen -- gaf al een andere suggestie en ik denk ook een goede. Ik neem graag alle suggesties ter harte. De waterschappen bijvoorbeeld hebben we ook niet bij het BO MIRT aan tafel zitten, om maar een andere belangrijke sector te noemen die hier nadrukkelijk ook een rol in speelt.

Uw tweede punt was dat we niet moeten wachten op de Omgevingswet, waarbij zowel u als mevrouw Klip iets zei over de hoop dan wel het doel betreffende de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Ga nou niet zitten wachten, was uw oproep. Ik dacht: laten we maar heel praktisch zijn. Ik vroeg mij daarom af wat een overleg is waarvan ik weet dat het op termijn ingepland zal worden, waarvan ik weet dat er veel bestuurders aan tafel zullen zitten en waar er een koppeling is die woningbouw, mobiliteitsontwikkelingen en ruimtelijke ordening met elkaar verbindt als het gaat om de gebiedsagenda's. Toen leek het BO MIRT me een mooi middel om in ieder geval voor de eerste keer aandacht te vragen. Uiteraard geldt dat als er betere gremia zijn waar het een betere plek zou kunnen krijgen, ik daar altijd open voor sta. Maar dit was de meest praktische plek waarvan ik dacht: dan heb ik in ieder geval een grote groep bestuurders aan tafel zitten en kan ik in ieder geval het onderwerp op de agenda zetten. Maar wellicht komen zij ook zelf met suggesties, in de trant van: dit is helemaal niet het goede gremium om dit te doen, er is een bestuurlijk overleg bodem of een bestuurlijk overleg water waar het beter kan. Praktisch gezien wil ik aansluiten bij bestaande gremia. Dat is in ieder geval mijn insteek. Maar ik zie dat mevrouw Kluit wil reageren.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Misschien mag ik de suggestie doen dat het in ieder geval geagendeerd wordt voor het BO MIRT, omdat daar blijkbaar degenen zijn die er het dichtstbij staan, maar dat u voor eind november ons met een brief informeert welke overleggen er eigenlijk zijn, zodat het bij alle gemeentes en alle vergunningverlenende instanties bestuurlijk terechtkomt. Dan kunt u er in de tussentijd nog even naar kijken. Ik zou ook zeker het advies van de heer Rietkerk op dit punt serieus nemen.

Kamerstukken I 2021-2022, nr. 34287/29383, R, blz. 21-22

Minister Visser:

Ik zal het duiden. De aantallen plan-MER komen bij de Commissie m.e.r. langs, dus die informatie kun je daar ophalen. De MER-beoordelingen komen bij IenW langs, dus daar hebben we ook inzicht in. Voor de aantallen project-MER geldt dat we de informatie daarover uit het DSO moeten halen. Zoals ik al zei, is dat afhankelijk van welke informatie je wil; verschillende soorten kunnen ergens anders geregistreerd worden. Het aantal project-MER beoordelingen is hetzelfde als de project-MER zoals ik net aangaf en zal ook in het DSO worden geregistreerd. Voor de kwaliteit van MER zullen we de Commissie m.e.r. zelf als bron gebruiken. Die doet natuurlijk ook een beoordeling. Dat zijn de vijf variabelen betreffende de registratie, waarbij ik u aangeef dat een deel bij onszelf vandaan komt. Dat deel kunnen we dus zo op tafel leggen. Een ander deel komt bij de Commissie m.e.r. vandaan, dat deel kunnen we ook relatief makkelijk ophalen. De twee aspecten waar ik aandacht voor vraag en waar ik u geen harde toezegging over kan doen, zijn de aantallen project-MER en de aantallen project-MER beoordelingen, omdat die in het DSO zullen worden geregistreerd. Daar houd ik dus een slag om de arm in uw richting, want dat kan wellicht niet allemaal in één keer worden opgehoest. Maar het klopt inderdaad dat we het tweede rapport erin steken voor de Omgevingswet. Die daarna zullen dan inclusief de Omgevingswet zijn als die ingaat op de beoogde datum.

De voorzitter:

Laatste keer, mevrouw Kluit, want er zijn ook nog andere vragen.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Excuus. Lopen de omgevingsvisies en de omgevingsplannen ook via het DSO? Want die worden grotendeels opgeleverd voor die tijd.

Minister Visser:

Ik overleg even met de ondersteuning. Wij denken dat het via de Commissie m.e.r. zou kunnen lopen. Maar …

De voorzitter:

U had al toegezegd schriftelijk terug te komen op allerlei punten. Misschien kan dit onderdeel daar dan worden bijgevoegd.

Minister Visser:

Ja. Dan zullen we bekijken waar de omgevingsvisie geregistreerd wordt evenals de beoordeling ervan, de aantallen en de kwaliteit. Want dat is eigenlijk uw vraag om ook de monitoring te kunnen doen. We zullen dit allemaal meenemen in de brief.

Dan kijk ik even naar de andere vragen die gesteld zijn. Mevrouw Klip noemde Appelscha als voorbeeld. Volgens mij hebben meerdere sprekers een suggestie gedaan die ik erbij kan betrekken om ervoor te zorgen dat ook de gemeente goed geïnformeerd is. Ik zal de suggestie van de heer Rietkerk hierbij betrekken.

De heer Van Pareren vroeg naar de stand van zaken rondom IT bij de MER. Ik stel voor dat ik daarop terugkom in de brief, want ik moet eerlijk zeggen dat ik niet direct een antwoord kan formuleren op de vraag naar de concrete stand van zaken.

Ik had de heer Rietkerk al toegezegd dat we terugkomen op de uitspraak en wat die betekent.

[…]


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief gevolgen uitspraak Nevele op Omgevingswet (34.287/29.383) (T03581)

De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï (PvdD), toe dat zij – in afstemming met de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening – de Kamer voor de zomer een brief zal sturen met de stand van zaken en de consequenties van de uitspraak Nevele op de Omgevingswet in den brede.


Kerngegevens

Nummer T03581
Status deels voldaan
Datum toezegging 11 april 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen Nevele
Omgevingswet
uitspraak
MER-procedures
Kamerstukken Implementatie herziening mer-richtlijn (34.287)
Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu (29.383)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2022/23 34287/29383, X , p. 10

De heer Nicolaï (Partij voor de Dieren):

“Even een aanvullende vraag. Is de uitspraak van de Raad van State na Nevele bij het bestuurlijk overleg al op tafel gebracht? Is er al gewaarschuwd dat deze een enorme impact kan hebben voor de omgevings- en waterschapsverordeningen, enzovoorts? Wat is de stand van zaken?”

Staatssecretaris Heijnen:

“De uitspraak rondom Nevele is iets wat heel nadrukkelijk wordt besproken in de overleggen die mijn collega Hugo de Jonge heeft over de Omgevingswet. Daar is dat continu onderwerp van gesprek. Het is best complex. Ik kan de heer Nicolaï toezeggen om een brief te sturen met de stand van zaken, zodat beter inzichtelijk is wat er gebeurt vanuit het kabinet om aandacht te vragen voor de uitspraak en wat die vervolgens betekent voor de Omgevingswet maar ook voor MER-procedures.”

Kamerstukken I 2022/23 34287/29383, X , p. 14-15

De heer Nicolaï (Partij voor de Dieren):

“Toch nog even in aansluiting op wat de heer Janssen zegt:

in dat interbestuurlijk overleg moeten we de rijksoverheid ook niet vergeten. Wat MER-plichtig is en hoe dat loopt, is nu allemaal redelijk goed overzichtelijk. Dat is bij provincies en bij gemeentes, en af en toe bij het Rijk. De aardverschuiving die er nu plaatsvindt door de uitspraak na Nevele, is dat al die ministeries die AMvB's of ministeriële regelingen maken waarin milieunormen vervat zijn, in één keer onder de MER-plicht vallen. Dat zijn dus al die rijksregels, dus niet de regels bij de provincies en de gemeentes. Dat staat alleen nergens aangegeven in de wet. Dat was met die windturbines ook niet zo. We hebben daar ook nooit over nagedacht. Maar in één keer zegt de Raad van State nu: ja, op grond van de Europese richtlijn zijn dat allemaal regels waar een MER voor gemaakt moet worden. Dat staat niet in de wet, maar dat vloeit gewoon voort uit de Europese richtlijn. Is men zich dat op de ministeries wel bewust? Wat kan u als staatssecretaris eraan doen om dat bewustzijn te vergroten en om te voorkomen dat daar een enorme ravage ontstaat? Dat is

mijn vraag.”

Staatssecretaris Heijnen:

“Het is natuurlijk niet zo dat álle regels ineens een MER moeten gaan hebben, maar we zijn ons wel heel bewust van de impact van de uitspraak en wat die gaat betekenen. Dat gaat iets vragen, dat weten we. Maar we zijn ons er wel terdege van bewust, om antwoord te geven op die vraag.

De heer Nicolaï (Partij voor de Dieren):

“Voorzitter, als u het mij toestaat, toch nog even aanvullend. Ja, ik ben me dat ook bewust. Iedereen is zich dat bewust. Maar die uitspraak is natuurlijk al van ongeveer twee jaar geleden. Wat gebeurt er op dit moment om op dat punt ook de rijksoverheid in de start te zetten dat daar als de sodemieter aan gewerkt wordt? Kunnen we daar een overzicht van krijgen? Dat zijn mijn vragen. Ik ben daar heel angstig over.”

De voorzitter:

“Ik dacht dat de staatssecretaris daarop een toezegging had gedaan.”

Staatssecretaris Heijnen:

“Ik had inderdaad een toezegging gedaan, omdat het niet alleen mijn portefeuille betreft, maar ook de manier waarop collega's er bijvoorbeeld mee omgaan. Ik zeg graag toe dat ik daar een brief over stuur, ook omdat het vrij complex is en omdat het echt wel iets betekent. Dan denk ik dat een brief meer recht doet aan een zorgvuldige beantwoording dan dat ik nu in drie zinnen probeer uit te leggen hoe wij als totale rijksoverheid omgaan met de interpretatie van deze uitspraak.”

De heer Nicolaï (Partij voor de Dieren):

“Ik ben blij met die toezegging; die had ik al gehoord. Maar het gaat er een beetje om of deze staatssecretaris daar nou regie heeft of niet. Dat is de belangrijke vraag. Zo ja, hoe wordt die regie opgepakt?”

Staatssecretaris Heijnen:

“Regie? Waar het mij om gaat, is dat we uiteindelijk met z'n allen weten dat we tot goede besluitvorming moeten komen. Zo'n arrest betekent iets. Daar moet iedereen ook rekening mee houden vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb wel veel vertrouwen in mijn collega's dat ze dat op een gepaste manier doen. De heer Nicolaï vraagt mij: geef mij nou inzicht in alles wat iedereen doet. Daarvan heb ik toegezegd dat ik dit op een goede manier in kaart zal proberen te brengen, zodat hij hopelijk wat meer gerustgesteld is dan nu. Maar het is evident dat dit iets betekent. Er zijn vele uitspraken van de rechter op het gebied van milieueffecten, die wij allemaal op een eigen manier moeten interpreteren. De geuruitspraak van de rechter is daar ook een voorbeeld van. Dat betekent iets voor mijn ministerie, maar ook iets voor mijn collega's bij LNV, om maar eens een ministerie te noemen, maar ook bij EZK, want die hebben te maken met de industrie. We moeten met z'n allen zorgen dat we alles op een goede manier interpreteren. Wat wij kunnen doen vanuit mijn ministerie, is ervoor zorgen dat iedereen de goede kennis en kunde ter beschikking heeft. Daar willen we wel nog slagen in maken; zo eerlijk is het verhaal ook. Als je kijkt naar de reden waarom we Van Aartsen hebben gevraagd om aanbevelingen te doen om het VTH-stelsel te versterken, is die niet dat we vinden dat dit al optimaal functioneert. Dus die hele keten moet op een goede manier functioneren. We zien dat daar ook nog verbeteringen mogelijk zijn. Die willen we graag doorvoeren, maar daar hebben we wel tijd voor nodig. Dat is het voordeel als je spreekt met de Eerste Kamer; die kijkt vaak wat meer mee op de langere termijn. Dat is natuurlijk ook wel heel erg van belang, zeker als het aankomt op alles wat te maken heeft met dingen binnen mijn portefeuille. Of het nou gaat om milieu of om mobiliteit, dat zijn allemaal zaken die soms vragen om een lange adem, terwijl we eigenlijk het liefste willen dat ze gisteren geregeld waren.”

Kamerstukken I 2022/23 34287/29383, X p. 17

De voorzitter:

(…)

“Naar aanleiding van met name de interventie van de heer Nicolaï heeft u een brief toegezegd, waarvan ik wel even zou willen weten over welke termijn we dan praten. Op zich gaat het collectieve geheugen hier nooit verloren, want we hebben een geweldige toezeggingenregistratie, enzovoorts. Maar het zou wel mooi zijn als dit eventueel voor de Kamerwisseling zou kunnen.”

Staatssecretaris Heijnen:

“Ik kan 'm toezeggen voor de zomer. Eind mei is wel heel rap. Ik zal kijken wat ik kan doen, maar ik beloof sowieso dat die voor de zomer wordt verzonden.”


Brondocumenten


Historie