Toezegging Monitoring hoe de kanalisatie zich gaat ontwikkelen, hoe spelersaantallen zich gaan ontwikkelen, of er sprake is van werving, en het effect op probleemgevallen (33.996) (T02771)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Strik (GroenLinks) en Van Dijk (SGP), toe de ontwikkelingen inzake werving door middel van reclame en het effect hiervan op probleemgevallen in de gaten te houden.
Nummer | T02771 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 12 februari 2019 |
Deadline | 1 januari 2021 |
Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. D.J.H. van Dijk (SGP) A.M.V. Gerkens (SP) mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | kansspelen kansspelverslaving reclameverbod |
Kamerstukken | Organiseren van kansspelen op afstand (33.996) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 6 - blz. 15
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ook het aanbieden van gratis speeltegoed kan de SGP niet anders zien dan als een vorm van werving voor deelname. Op geen enkele wijze wordt hiermee aan gokpreventie gedaan. Reclame voor roken is vrijwel verboden, juist om verslaving tegen te gaan. Bij drugs geldt een volledig reclameverbod voor hasj en wiet. Waarom moet er dan wel reclame voor gokken kunnen worden gemaakt? Waarom stelt het kabinet ook geen verbod voor op reclame voor gokken, waaronder online gokken? Zou dat geen logische gedachte zijn als we serieus speelzucht willen tegengaan? Het kabinet geeft aan dat reclame voor gokken niet op jongvolwassenen gericht mag zijn. Is hiermee gegarandeerd dat reclameactiviteiten verboden zijn in de buurt van onderwijsinstellingen of andere plaatsen waar veel jongvolwassenen komen? Bij roken wordt een waarschuwende bijsluiter gevoegd. Is de minister bereid om dit in ieder geval ook te vereisen voor reclame voor gokken? Bijvoorbeeld: "Zet uw gezin niet op het spel". Of: "Gokken is spelen met vuur". Of: "Gokken: hét recept voor maatschappelijk isolement". Voorzitter. Ik wacht de antwoorden van de minister met interesse af, maar wedden dat ik niet tevreden ben?
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 6 - blz. 17
Mevrouw Gerkens (SP):
Voorzitter. Deze cijfers zijn schrikbarend. Kent de minister deze cijfers? België wil het gokbeleid nu gaan aanscherpen. Er zijn plannen om de reclame hiervoor op een ander platform dan het eigen platform te verbieden. Ook in Italië is er een algeheel verbod op reclame voor het gokken. Wat is de mening van de minister hierover? Is het voorgestelde beleid wel streng genoeg om de problemen waarin de Belgische collega's zijn beland, te voorkomen? En waarom heeft hij niet een reclameverbod ingesteld?
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 8 - blz. 6
Mevrouw Strik (GroenLinks):
De minister zei eerder al: we gaan het anders doen dan andere landen. We hebben geleerd van hoe het in andere landen is gegaan, dus we hebben een steviger beleid. Kan de minister dan uitleggen waarom hij niet tegelijkertijd ook voorstelt om een advertentieverbod in te voeren? Je ziet juist in België en Italië tot wat voor praktijken dat leidt, die vrijwel zeker een opstuwend effect in gebruik hebben. Waarom leren we die les dan ook niet en gaan wij het anders doen?
Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 19
Minister Dekker:
Wat ik zelf ingewikkelder vind, zijn de moties van de heer Van Dijk en van mevrouw Strik, omdat die eigenlijk een algeheel reclameverbod afkondigen. Ik denk echt, ook op basis van wat we elders in Europa zien, dat daarmee de kanalisatie ernstig in gevaar wordt gebracht. Als de kanalisatie ernstig in gevaar wordt gebracht, dan komt ons hele verhaal van het handhaven van het hopelijk kleinere restant illegalen ook op de helling te staan. Ik zou de Kamer willen meegeven, zowel de heer Van Dijk als mevrouw Strik en alle andere ondertekenaars van deze motie, dat ik er heel strak op zal zitten. Ik wil kijken hoe de kanalisatie zich gaat ontwikkelen, hoe ook spelersaantallen zich gaan ontwikkelen, of er inderdaad sprake is van werving, en zo ja, hoeveel. We willen toch vooral inzetten op het wegtrekken van mensen bij het illegale aanbod naar het legale aanbod toe. Ik wil ook een vinger aan de pols houden — dat kan straks ook, als we meer kunnen doen op het gebied van verslavingspreventie — wat dat betekent voor probleemgevallen. Dat betekent dan ook dat als we zeggen "dit gaat niet goed, reclame is toch netter werven dan we van tevoren hadden gedacht", je aan die knoppen kan draaien. Dat beloof ik de Kamer.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 18, item 7
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 17, item 8
-
behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 17, item 6
-
-
14 juni 2022
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 november 2019
nieuwe deadline: 1 januari 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 oktober 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 februari 2019
toezegging gedaan
Toezegging Verdragen en constitutionele toetsing (35.300 VI) (T03033)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker, toe om, zodra er een kabinetsvoorstel over constitutionele toetsing komt, expliciet in te gaan op de aanbevelingen van de commissie-Remkes over constitutionele toetsing en internationale verdragen.
Nummer | T03033 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 10 maart 2020 |
Deadline | 1 januari 2021 |
Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | constitutionele toetsing Staat van de rechtsstaat Staatscommissie parlementair stelsel verdragen |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2020 (35.300 VI) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 32.
Minister Dekker:
[…]
Mijn punt is dus: als wij ons eenmaal internationaal aan bepaalde afspraken committeren, moeten we er niet gek van opkijken dat we daar door nationale rechten aan worden gehouden. Mijn punt is dat het bij Urgenda niet alleen maar ging om een meer of minder extensieve uitleg van het EVRM. Er kwam iets heel wezenlijks bij. De rechter hield ons aan klimaatdoelstellingen waarop we onszelf in internationaal verband hadden vastgelegd. Dat is misschien ook een belangrijk verschil met heel veel andere uitspraken en arresten die er zijn geweest. De vraag is wat dit nu betekent voor heel veel andere zaken. Dat is nog maar zeer de vraag. Het kabinet kijkt daarnaar, maar het zou te voorbarig zijn om daar nu op vooruit te lopen. De Urgenda-uitspraak is weer een andere dan de stikstofuitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State of bijvoorbeeld de recente uitspraak van de rechter in de SyRI-zaak.
Voorzitter, ik rond dit onderdeel af. Een gesprek over de kernwaarden van onze democratische rechtsstaat is goed, maar wel op inhoud, zakelijk en respectvol.
Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 34.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Waardering richting de minister voor zijn heldere toon en ook de heldere stellingname die hij heeft ten aanzien van de rechtspraak en zijn verdediging daarvan, ook waar met allerlei kwalificaties wordt gesmeten die de rechtsstaat niet bouwen maar ondermijnen, om een linkje te maken naar de vorige afdeling. Maar de minister heeft wel een aantal dingen gezegd die tot nadenken stemmen. Die zien op rechterlijke toetsing van internationale verdragen. Tegelijkertijd is het kabinet aan het onderzoeken op welke wijze het gevolg zal geven aan de aanbevelingen van de commissie-Remkes, ook inzake constitutionele toetsing. Wil de minister toezeggen dat op de noties die hij hier maakt, specifiek zal worden ingegaan bij de afweging die het kabinet maakt rondom constitutionele toetsing en dat we die ook terugzien?
Minister Dekker:
Zeker, zonder op die uitkomst vooruit te lopen, want dit is een ingewikkeld debat en ik weet ook dat partijen hier verschillend in zitten. Ook voor mij persoonlijk is het wikken en wegen: waar doe je verstandig aan. Ik denk dat we dat debat ook hier uitvoerig zullen hebben zodra er een voorstel komt van het kabinet, want ik voorzie zomaar dat dat hierop grote belangstelling kan rekenen. Ik zal deze punten daarin meenemen en zorgen dat ze daarin aan de orde komen.
Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 46.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
[…]
De waarde van de grondbeginselen van onze rechtsstaat, en daarmee ook de trias, kan niet genoeg worden onderstreept. Mijn waardering voor de inzet van het kabinet in dezen en de heldere taal die daarin geklonken heeft, vanavond en ook eerder. Dank voor de toezegging om bij constitutionele toetsing, de bespreking daarvan in het licht van het rapport van de commissie-Remkes, expliciet in te gaan op de positie daarin van verdragen in de Grondwet en de effecten die constitutionele toetsing kan hebben. De minister heeft met bevlogenheid betoogd hoe kostbaar en kwetsbaar de rechtsstaat kan zijn en verwees naar Polen.
Brondocumenten
-
voortzetting beleidsdebat over de Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2019/2020, nr. 23, item 8
-
-
12 juli 2022
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) -
15 februari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
commissie vervallen: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 maart 2020
toezegging gedaan
Toezegging De Eerste kamer rond Prinsjesdag 2021 informeren over de gehaalde lessen uit de pilots en hoe deze structureel voort te zetten (35.122) (T03087)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij rond Prinsjesdag 2021 de Eerste kamer zal informeren over de gehaalde lessen uit de pilots en hoe deze structureel voor te zetten, en dat hij ervoor zorgt dat er geen gaten vallen in de pilots vanwege het wachten op nieuwe financiering om deze voort te zetten.
Nummer | T03087 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 september 2021 |
Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | financiën financiering personeel pilots |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 12
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
(…)
Voorzitter. Het gaat hier om een complexe realiteit, waarbij pas na intensieve en kundige begeleiding effect te verwachten valt. Hoe realiseert de minister dat, in een veld waar de personeelstekorten groot zijn en het ziekteverzuim helaas hoog is? Is de klassieke gevangenbewaarder opgeleid om hierin ook een bijdrage te leveren? Er zal nog het nodige geïnvesteerd moeten worden in opleiding, tijd en ook financiën. Daarom vraag ik de minister om in zijn beantwoording ook nadrukkelijk stil te staan bij de financiering. En heb ik het goed begrepen dat juist op dit punt — reclassering-, zorg en vrijwilligersorganisaties vanaf het begin betrekken in de gevangenis — op dit moment pilots draaien, maar dat structurele inbedding in beleid en financiën moet volgen na 2021?
Voorzitter. Geen lelijk woord van mijn kant over pilots. Nee, maar wel de opmerking dat die alleen nut hebben als ze goed opgevolgd kunnen worden. Hoe waarborgt de minister dat dit in alle penitentiaire inrichtingen voldoende op orde is? Dit is een zwaarwegend punt voor de fractie van de ChristenUnie. Ik overweeg op dit punt een motie, zodat vanaf Prinsjesdag volgend jaar duidelijk is hoe dit daadwerkelijk geborgd wordt. Maar u weet het, het is een goed gebruik: wij luisteren eerst graag naar wat deze minister te bieden heeft. Ik heb daarnaast de motie-Drost/Van der Staaij uit de Tweede Kamer gezien over het betrekken van vrijwilligersorganisaties die goede expertise hebben opgebouwd bij het begeleiden en motiveren van gevangenen. Ik vraag de minister hoe het staat met de uitvoering van deze motie, en ook om de garantie dat deze organisaties niet een vrijwilligersverlengde worden van de DJI, maar dat zij juist vanuit hun eigen kracht en inspiratie het goede werk dat die vrijwilligers doen, invulling kunnen geven. Zet de minister ook in op toegang van deze expertise tot alle p.i.'s, naast de reclasseringsorganisaties?
(…)
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 11-12
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik zou de minister toch nog willen vragen om wat specifieker in te gaan op die groep van licht verstandelijk beperkten, de laatste groep waar we het ook net over hadden. Er is heel duidelijk aangegeven wat ook uit onderzoeken blijkt, dat daar echt kwalitatief goede ondersteuning nodig is, willen we voorkomen dat ze uit onkunde niet in de meewerkende stand geraken. De zorgen zijn groot of dat weer op orde raakt qua personeel. Dan gaat het om genoeg personeel maar ook om de kwaliteit van het personeel, met voldoende reclassering en voldoende maatregelen. Er lopen meerdere pilots. Kan de minister laten zien hoe dit structureel beter op orde gaat raken en welke voornemens hij daartoe heeft? Ik heb hem ook gevraagd in mijn eerste termijn of hij daarbij wil ingaan op de financiën.
Minister Dekker:
(…)
Daarnaast lopen er een aantal pilots waar mevrouw Bikker aan refereert. Ik hoop en ik heb de verwachting dat er uit die pilots een aantal veelbelovende werkwijzen komen. Er zijn ook vanuit het regeerakkoord middelen om niet alleen nu tal van pilots te draaien, maar op een gegeven moment ook uit die pilots een aantal te kiezen die ons het meest veelbelovend lijken en waar we mee door willen. Dat is eigenlijk de bedoeling. Een pilot is een pilot en daar moet ook een keer een eind aan komen, maar je wilt daaruit voortkomende goede lessen uit gaan rollen. Die toezegging kan ik zeker doen. Wat zijn de doelen? We proberen dus op een aantal van die manieren te werken, bijvoorbeeld veel meer standaard een screening toepassen bij binnenkomst.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank aan de minister voor die toezegging. Ik zou hem wat willen preciseren en wat dieper willen maken. De precisering zit in wanneer de minister inzicht wil geven in wat hij uit die pilots haalt en hoe hij dat structureel gaat voortzetten. Ik kan mij voorstellen dat dat Prinsjesdag volgend jaar zal zijn, zoals in ieder geval in eerste termijn is gevraagd. Ik weet niet of deze minister er dan nog zit of zijn ambtsopvolger, maar allen zullen wij hier blijmoedig ontvangen. Dat ten aanzien van de timing. Ter precisering zou ik de minister ook willen vragen om dan ook echt grondig te laten zien wat ervoor nodig is om dat structureel voort te zetten, zodat wij zien wat er aan die pilots werkt en wat we wel of niet overnemen. Ik vraag hem ook om dat te beargumenteren.
Minister Dekker: Ik kan dat makkelijk toezeggen. Of het precies Prinsjesdag is of ergens … Die pilots hebben natuurlijk een looptijd. Ze zijn anderhalf of twee jaar geleden ingezet en de meeste lopen twee, drie jaar. Zodra dat klaar is, moet je het goed laten evalueren. Dus als dat volgend jaar in het najaar is of rond Prinsjesdag, dan kom ik graag bij u terug om te laten zien wat het heeft opgeleverd, wat wel werkt en wat niet werkt, en met de elementen die wel werken, willen we graag op zus en zo'n manier doorgaan. Ik denk of hoop dat dat tegemoetkomt aan wat mevrouw Bikker vraagt.
De voorzitter: Mevrouw Bikker, tot slot.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat komt tegemoet, dank daarvoor. Nog een klein punt dan. Ik zou het echt onverkwikkelijk vinden als de pilots stoppen en we dan een poosje moeten wachten tot er nieuwe financiering ligt om het voort te zetten. Als de minister dit kan toezeggen met daarbij dat er geen gat zal vallen, dan ben ik een tevreden mens.
Minister Dekker:
Dat zeg ik toe.
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 17-18
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik had de minister dit eigenlijk ook gevraagd in het licht van de motie-Drost/Van der Staaij, die juist op ditzelfde punt zag. Dus mooi dat wij elkaar hier vinden in deze Kamer.
Minister Dekker:
Dat zeg ik toe.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dus u zegt dat toe, dat is prachtig. Ik had daarbij een vraag gesteld. Je ziet dat vrijwilligersorganisaties vaak een bepaalde motivatie hebben waarom men het werk doet. Dat is weer een andere dan het werk dat DJI doet. Ik zou het vervelend vinden als vrijwilligers een soort gratis werknemers van DJI worden. Ik wil wel de eigenheid goed behouden van die vrijwilligersorganisaties, wat vrijwilligers ook motiveert om langdurig hun inzet te geven. Ik wil daar nog even een streep onder.
Minister Dekker:
Ik begrijp heel goed wat mevrouw Bikker bedoelt. Volgens mij moeten we zoeken naar een manier waarop die twee doelstellingen, of die twee drives, de motivaties, elkaar niet in de weg zitten. Met andere woorden, het een hoeft het ander in mijn ogen helemaal niet uit te sluiten. Voor mij kan het heel goed samengaan. Ik weet dat een aantal van deze instellingen dat ook doen vanuit een bepaalde levensovertuiging. Dat vind ik prima, daar is helemaal niks mis mee. Mevrouw Bikker zegt: dat is misschien zelfs heel erg goed. Ik heb daar geen oordeel over, laat ik het zo zeggen. Maar we willen natuurlijk ook wel dat ze een bijdrage leveren ... en eigenlijk doen ze dat ook al. Ik gaf net een voorbeeld vanuit Capelle, sorry, het is Krimpen, allebei wel aan den IJssel. Dat is zo'n initiatief, maar ze helpen ook gewoon mensen aan een baan. Dat is fantastisch mooi, want dan snijdt het mes aan twee kanten.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Zij doen dat inderdaad al en er is ook helemaal geen onwil om mee te bewegen met DJI, maar ik zou het heel zuur vinden als we een soort bureaucratisering krijgen en een soort slag vanuit het ministerie ... van "zo moeten we het doen" ...
Minister Dekker:
Dat moeten we niet doen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
…terwijl deze mensen met hart en ziel werken, deze ondernemers ook, en er goud van maken, wat nu nog soms een ingewikkelde klus is. Dus goed dat te horen van de minister, maar ik blijf er wel op letten omdat het gewoon een tendens is die je altijd ziet in subsidie-Nederland.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 31, item 3
-
15 februari 2022
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging De uitkomst van het overleg met de minister van BZK inzake ketensamenwerking en nazorg delen met de Eerste Kamer (35.122) (T03095)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker, toe dat hij de uitkomst van het overleg met de minister van BZK in het kader van ketensamenwerking en nazorg, en dan met name de problematiek van het gebrek aan geschikte woonruimte, zal delen met de Eerste Kamer.
Nummer | T03095 |
---|---|
Status | deels voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | ex-gedetineerden ketensamenwerking Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nazorg |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 18-19
De heer Rietkerk (CDA):
Kan de minister bij die voortgangsrapportage juist op dit element ingaan, dus de financiering van de keten, niet alleen omdat de programma's toch anders zijn. Dus de Dienst Justitiële Inrichtingen en de reclassering, maar ook gemeenten en woningbouwcorporaties, omdat die ook in een bepaalde financiële situatie zitten, anders dan toen het bestuursakkoord werd ondertekend. En kan de minister ook in het voortgangsbericht op de inverdieneffecten ingaan?
Minister Dekker:
Dat zal ik doen. Ik zal kijken tot op welk niveau. Er zitten heel veel raakvlakken, de wereld is inderdaad veranderd en ik ken de ingewikkelde financiële situatie van gemeenten. Daar staat natuurlijk wel tegenover dat we ook als kabinet extra hebben geïnvesteerd in schuldenproblematiek en dat we onlangs nog extra hebben geïnvesteerd in huisvesting, juist ook voor kwetsbare groepen, voor dak- en thuislozen. In principe ben je dat als je uit de gevangenis komt en je geen dak boven je hoofd hebt. Dus ik zal daarop ingaan, maar dan trek ik het even breder naar wat we, ook los van justitie, op verschillende terreinen doen, waar we juist een impuls hebben gegeven op dit soort zaken.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank aan de minister voor zijn uitleg ten aanzien van het bestuurlijk akkoord. De minister had schriftelijk al de toezegging gedaan om in overleg te treden met de minister van Binnenlandse Zaken en Wonen. Ik had de minister ook gevraagd om de uitkomst van dat overleg ook met deze Kamer te delen. Dat zou ik op prijs stellen omdat dat juist heel erg raakt aan wat de heer Rietkerk net zei en wat ik met hem deel.
Minister Dekker:
Dat zal ik doen. Voor een deel is dat de minister van BZK, maar ook de staatssecretaris van VWS, die natuurlijk vanuit de kwetsbare groepen betrokken is.
(…)
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
nadere memorie van antwoord EK, E Bevat bijlage
-
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Brief actualisering tweefasenmodel (35.349) (T03281)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP) en een - aangehouden – motie, toe om een ronde langs de uitvoeringsinstanties te maken en hierover een brief te sturen. De heer Janssen zou graag een actualisering willen van het WODC onderzoek uit 2013, aangezien vanaf 2016 het spreekrecht flink is uitgebreid. Hij wil weten of de conclusies over het tweefasenmodel dan ook anders zijn dan toentertijd gesteld werd.
Nummer | T03281 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 13 april 2021 |
Deadline | 1 juli 2022 |
Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. R.A. Janssen (SP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | actualisering onderzoek slachtofferrechten tweefasenmodel WODC |
Kamerstukken | Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349) |
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 4
De heer Janssen (SP):
(…)
‘De uitbreiding van het spreekrecht in 2016 is meer en meer gaan wringen in ons strafproces. Met iedere uitbreiding wordt dat wringen duidelijker. De minister verwijst dan naar het WODC-rapport uit 201. Maar het beperkte spreekrecht uit 2013 is sinds 2016 aanzienlijk uitgebreid. Mochten slachtoffers en nabestaanden het eerst bijna over niets hebben, sinds 2016 mogen ze het bijna over alles hebben. Dat wringt meer en meer. Ziet de minister dat ook? Want het gaat hier om een principieel punt. De minister antwoordt in de schriftelijke beantwoording dat uit het onderzoek bleek dat een tweefasenproces mogelijk een aantal voordelen heeft en dat hiertegenover nadelen staan, zoals mogelijk verlies van zittingscapaciteit en een negatief effect op de werklast en de doorlooptijden. De wetgever heeft toen – in 2013 – besloten om niet over te gaan tot de invoering van twee fasen en de regering ziet geen reden om dit besluit te heroverwegen. Ik schrik ervan dat de minister voor Rechtsbescherming, wiens bestaansrecht is gelegen in het bewaken en verdedigen van de principes van ons rechtssysteem, niet verder komt dan verwijzen naar zittingscapaciteit en werklast. Met die redenering kun je ieder rechtsprincipe onderuithalen. We staan voor onze principes. Tenminste, als ze passen binnen het budget. Dat mag toch geen argumentatie zijn?
Het verregaande uitbreiden van het spreekrecht in 2016, waardoor het spreekrecht in het strafproces is gaan wringen, en het ontbreken van een uitvoeringstoets op een mogelijk tweefasenproces in de praktijk, bijvoorbeeld alleen bij ernstige gewelds- en zedendelicten, maken voor mijn fractie een update van het WODC-onderzoek uit 2013 meer dan wenselijk, eker gelet op de aanstaande vernieuwing van het wetboek van Strafvordering. Mijn vraag aan de minister is dan ook: is hij hiertoe bereid? Het gaat er dan niet om het hele onderzoek opnieuw te doen, maar gelet op de wijzigingen in 2016, verdient het onderzoek uit 2013 nadrukkelijk een update.’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 29
Minister Dekker:
(…)
‘Een aantal leden, onder wie de heer Janssen en de heer Recourt, vroeg: zou je theoretisch niet uit moeten gaan van twee fasen in het strafproces? Dan is er een fase waarin je kijkt naar de bewezenverklaring van het misdrijf, van het delict. Dan zet je een punt, en dan praat je over de straf, waarbij je het slachtoffer meer een rol geeft. Ik heb dat in theorie of academisch altijd wel een interessant model gevonden, maar tegelijkertijd lijken rechters met de staande praktijk redelijk uit te voeten te kunnen. Eerder onderzoek heeft ook uitgewezen dat het er in theorie misschien goed uitziet, aar dat het in de praktijk wel tot enorme hobbels leidt. In een onderzoek uit 2013 wordt geconcludeerd dat er eigenlijk geen noemenswaardige voordelen zitten aan een tweefasenmodel, maar dat er wel belangrijke nadelen zijn, zoals dat het strafproces veel langer gaat duren, dat de structuur van het strafproces geheel op de schop moet worden genomen en dat dat uiteindelijk leidt tot een langere en zwaardere belasting van slachtoffers.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 29
De heer Janssen (SP):
‘Het gaat hier om een principiële discussie, gekoppeld aan de onschuldpresumptie. Voor de zuiverheid van het strafproces, om de onschuldpresumptie te bewaren zonder dat een rechter daarin moet schipperen, heb ik toch een vraag. De minister zegt dat het academisch een mooie discussie kan zijn, maar vandaar ook mijn vraag. Die academische discussie wordt namelijk steeds prangender als de slachtofferrechten steeds verder worden uitgebreid. Maar misschien komt de minister daar zo nog op.
De minister verwijst nu weer naar 2013; dat deed hij in de Tweede Kamer ook. Toen zat er een beperkt spreekrecht achter. Nu reikt dat verder. Het wordt verder en verder uitgebreid, in 2016 en nu weer. Zouden we, voordat we het hele Wetboek van Strafvordering gaan herzien en zonder dat we daar nu een keuze in maken, in ieder geval nog een keer een update, een actualisering kunnen krijgen van het WODC-onderzoek, gebaseerd op dat bredere spreekrecht, en een uitvoeringstoets voor wat het nou werkelijk zou betekenen, in plaats van ‘veel’, ‘meer’ of ‘aanzienlijk’? We willen weten wat het betekent, want het wordt als ‘mogelijk’ zittingstijdverlies gekwalificeerd door het WODC. Zouden we die actualisering kunnen krijgen, zodat we bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering – het gaat nog lang duren, zei de minister – een principiële discussie kunnen voeren en een afweging kunnen maken? Dan hebben we wat feiten op tafel, zonder dat we daar nu een keuze in maken. Excuus voor de lange vraag, voorzitter.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 29
Minister Dekker:
‘Ik aarzel daar wel over. Het is niet zo dat we daar nooit onderzoek naar hebben gedaan. Dat hebben we gedaan en daaruit bleek om allerlei redenen dat het onverstandig zou zijn. Als we nou in de praktijk zouden zien dat het enorm knelt, dan zou de heer Janssen wellicht een punt hebben, maar ik heb daar geen concrete aanwijzingen over. Ik zou wel wat anders kunnen doen, in de hoop daarmee een beetje in zijn richting te komen. Het uitgebreide spreekrecht wordt tegen het licht gehouden. Het wordt vanaf 1 juli 2021 geëvalueerd. Dan wordt er gekeken en geluisterd naar verschillende partijen: hoe pakt het nou uit in de praktijk? Tot welke problemen leidt het? Mochten daar knellende situaties uit naar voren komen, dan kan ik mij voorstellen dat je een concrete aanleiding hebt om hier nog eens een keer grondig naar te kijken. Daar ben ik dan best toe bereid. Maar om nu nog een keer een soort rerun te doen van een onderzoek waarvan we eigenlijk met z’n allen hebben gezegd ‘daar zien we weinig fiducie in’ en waarvan ook de procespartijen zeggen dat ze er niet om staan te springen … Een paar landen om ons heen – ik geloof dat dit soort discussies ook heeft plaatsgevonden in België en Duitsland – hebben er ook van afgezien. Ik ben dus heel terughoudend om nu opnieuw zo’n onderzoek te doen.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 30
De heer Janssen (SP):
‘Ik hoef mij niet te richten naar wat mijn buurman doet. Wij hebben onze eigen verantwoordelijkheid, ook hier in deze Kamer. Het gaat om een principiële discussie. De minister geeft praktische bezwaren aan. Toen mevrouw De Boer daarstraks vroeg hoe het zat met de verplichte verschijningsplicht en het vroeg ophalen van mensen, zei de minister: ja, maar dat is een praktisch probleem; dat lossen we op. Dit is ook een praktisch probleem dat je kan oplossen, maar daar hoort een fundamentele discussie bij. Wij gaan die herziening van het Wetboek van Strafvordering niet voor een paar jaar doen. Die gaat voor heel lang gelden. En de uitbreiding van de slachtofferrechten zou nog weleens veel verder kunnen gaan. Ik vraag de minister om niet nu een keuze te maken, maar ik wil meer dan woorden als ‘veel’ en ‘slecht’ et cetera. Ik wil de mogelijke praktische nadelen die volgens het WODC kleven aan het tweefasenproces via een uitvoeringstoets in beeld gebracht hebben, bijvoorbeeld alleen voor de ernstige gewelds- en zedendelicten waar we het nu over hebben. Je hoeft het niet voor alle zaken te doen. Je zou het kunnen beperken. Wat zou het in die zaken betekenen, ook gelet op de impact van het spreekrecht bij zulke zware delicten? Zou dat voordelen kunnen hebben? Ik vraag de minister om het WODC te vragen om dat nog eens tegen het licht te houden met alle veranderingen van de afgelopen acht jaar. Het gaat niet om het overdoen van het hele onderzoek, het gaat om een actualisering, gerelateerd aan de uitbreiding van de slachtofferrechten in de afgelopen acht jaar.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 30
Minister Dekker:
‘Ik ken de onderzoeksagenda van het WODC. Als je het WODC om een onderzoek vraagt, dan krijg je een heel grondig onderzoek, vaak een dik pak papier, waar een hoop tijd in zit. Dat zet ik echt graag in voor dingen waarvan we zeggen: daar zien we onmiddellijk de noodzaak toe, daar is sprake van een springend issue. Om de heer Janssen enigszins tegemoet te komen, zou ik wel een vingeroefening willen doen. Stel dat je naar zo’n tweefasenproces gaat. Wat zou dat dan precies betekenen in termen van uitvoeringsconsequenties? Een uitvoeringstoets lijkt mij heel erg ingewikkeld. Dan gaan we alle uitvoeringsorganisaties bevragen en dan zeggen die: ja, dat willen we wel voor u doorrekenen, maar dat hangt heel erg af van uw concrete voorstel. En dat ligt er niet, om allerlei redenen. Ik kan u wel een brief toezeggen waarin we met een aantal schetsen in kaart brengen waar je dan aan moet denken. Het opknippen van een tweefasenmodel betekent gewoon twee keer een ronde: één keer als het gaat om de bewezenverklaring en één keer als het gaat om de straf. Dan heb je twee keer een uitspraak. Daar gaat echt substantieel meer tijd in zitten. U weet net zo goed als ik dat snelheid voor verdachten en voor slachtoffers een heel belangrijk punt is. We zien dat die onschuldpresumptie op dit moment helemaal niet zo heel erg knelt in de praktijk. We zien dat rechters daar prima mee uit de voeten kunnen. Voor welk probleem zijn we dan een oplossing aan het zoeken?’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 30
De voorzitter:
‘De heer Janssen, een derde keer.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 30
De heer Janssen (SP):
‘‘De minister vermengt twee dingen. Het gaat mij puur om de afgekaderde delicten waar we het vandaag over hebben: de zware gewelds- en zedendelicten. Daarom deed een handreiking. We weten hoeveel van dat soort delicten er per jaar zijn. Wat zou dat bekeken? Dan hoef je niet een uitvoeringstoets te doen met een brede, open vraag. Als we nou gewoon eens zouden bekijken wat het zou betekenen als we de zaken die we nu op deze manier behandelen, in een tweefasenproces zouden doen, nogmaals beperkt tot dit soort zaken? Wat zou dat betekenen? Dan vind ik wat schetsen in een brief echt te weinig. Er is nog heel veel tijd. Ik begrijp dat de minister nu verwijst naar een capaciteitsprobleem bij het WODC. Misschien moet dan een ander het doen. Het gaat mij om het actualiseren van beperkt onderzoek op deze punten te opzichte van 2013 en een toets op wat het in de praktijk betekent als we deze categorie zaken op die manier zouden gaan behandelen. Daar hebben we nog tijd voor.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 30
De voorzitter:
‘Tot slot de minister.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 30
Minister Dekker:
‘Dit is eigenlijk voor een deel een feitelijke vraag. Ik vind het vervelend om dan met de hakken in het zand te gaan zitten. Ik heb er weinig fiducie in, maar ik wil best voor u in kaart brengen wat het ongeveer zou vergen als je dat zou doen. Mijn enige punt is dat voor een geheel nieuw onderzoek bij het WODC er een paar jaar overheen gaat. Dat kost vreselijk veel menskracht. Laat mij dan eens praten met wat uitvoeringsorganisaties op basis van een aantal aannames – u geeft er zelf een mee, bijvoorbeeld de beperking tot bepaalde …- om te horen wat dat dan precies zou vergen. Met die aannames maak ik een brief en op basis van die brief kunt u zeggen ‘ik ben overtuigd van het standpunt van de minister dat het er op papier misschien mooi uitzag, maar in de praktijk wat hobbels kent’ of ‘nou, ik vind dit toch interessant genoeg om nader op te studeren.’ Dat laatste kunnen we dan doen in een vervolgdiscussie. Die brief zeg ik u toe.
Er wordt nog niet vol enthousiast op gehapt, merk ik. In de richting van de voorzitter zeg ik dan maar dat ik alleen maar een brief toezeg als die ook welkom is.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 31
De voorzitter:
‘Al uw brieven zijn welkom, minister.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 31
Minister Dekker:
‘Als het een brief is die niet gewenst is, laat ik die achterwege.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 31
De voorzitter:
‘Ik verwijs naar uw tweede termijn, meneer Janssen, dan komen we een beetje op uw spreekrecht en tempo. U kunt ook nog een motie indienen als u niet tevreden bent of er in de tweede termijn op terugkomen. Ik vraag de minister nu toch om voort te gaan.’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz 40
De heer Janssen (SP):
(…)
‘Voorzitter. Het WODC. De minister maakt het heel groot. Maar ik heb niet gezegd dat het WODC het moet doen. Ik heb gezegd dat ik graag zou willen dat wij, voordat wij over een aantal jaren gaan praten over de herziening van het Wetboek van Strafvordering, af kunnen wegen of zo’n tweefasenproces, bijvoorbeeld bij ernstige gwelds- en zedendelicten, iets zou kunnen zijn. Daa ris in 2013 een onderzoek gedaan, maar dat was nog op basis van een beperkt spreekrecht. Mijn vraag aan de minister was dan ook of we nog een keer kunnen laten kijken naar een actualisering daarvan. Dan gaat het niet over een heel nieuw literatuuronderzoek of over een jarenlang onderzoek, maar over de vraag of er in de afgelopen acht jaar, met de uitbreiding van slachtofferrechten, dingen zijn opgestreden die mogelijk van invloed kunnen zijn op de afwegingen en de conclusies van het WODC destijds, dus een beperkte actualisering. De minister zegt dat hij de beperkte capaciteit van het WODC daarmee niet gaat belasten, maar ik vraag niet om dat door het WODC te laten doen. Een gezonde blik van buiten zou ook heel goed kunnen zijn Dat kan de omvang hebben van een briefadvies, wat heel normaal is. Dat zo niet meer beslaan dan minder dan de samenvatting van het WODC-rapport op zich. Over wie het moet doen, zou ik tegen de minister zeggen: doe een voorstel. Dat hoeft niet nu. De omvang hoeft niet meer te zijn dan een beperkt briefadvies, om te kijken of er nog ontwikkelingen zijn waarover we het moeten hebben. Maak de uitvoeringstoets niet te groot. Hou dat beperkt.
Daarom heb ik toch de volgende motie, vooruitlopend op de tweede termijn.’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz 45
Minister Dekker:
(…)
‘Voorzitter. Dan kom ik tot slot bij de motie van de heer Janssen.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz 45
De voorzitter:
‘De heer Janssen staat nu al op.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz 45
Minister Dekker:
‘De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik dit een ingewikkelde motie blijf vinden. De motie vraagt om een actualisering van een WODC-onderzoek en een uitvoeringstoets. Ik zie aan de ene kant dat de heer Janssen in de mondelinge toelichting van zijn motie probeert om het klein te maken door te zeggen dat het ook een briefadvies of een second opinion kan worden, maar dat is eigenlijk niet waar in de motie om gevraagd wordt. Ik neig er dus naar om de motie te ontraden, maar wellicht wil hij haar aanhouden. Dan zeg ik hem het volgende toe. Ik wil best nog wel een ronde maken langs de uitvoeringsinstanties, rechterlijke macht, OM, om op basis van het onderzoek uit 2013 te vragen of ze aanleiding zien om toch tot andere conclusies te komen over die discussie die we toen kort gevoerd hebben over dat tweefasenmodel. Ik wil ook vanuit mijn ministerie wat meer inkleuring geven met betrekking tot de vraag wat dat dan precies zou betekenen als je dat doet in termen van uitvoeringsconsequenties. Dan stuur ik u een brief. Ik denk dat we dan een heel eind op streek zijn, zonder dat we een heel onderzoek hoeven te actualiseren of een uitgebreide uitvoeringstoets hoeven te doen. U kunt dan alsnog zien of u de motie in stemming wilt brengen, maar wellicht komt dit al aardig tegemoet aan de richting die de heer Janssen vraagt.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz 46
De heer Janssen (SP):
‘Ik was niet zo enthousiast over de eerste toezegging van de minister voor de brief, omdat het onderdeel over of er nog iets is veranderd, het WODC-stukje, ontbrak. Het was een beetje alsof je tegen iemand waarmee je verkering wilt, zegt ‘zullen we een weekend naar Parijs gaan’ en dan de ander zegt ‘ik ga alleen en stuur je een ansichtkaart’, Dat was niet helemaal de bedoeling. Mag ik de minister als volgt begrijpen? Ik ben niet op zoek naar conclusies van het OM of van de rechterlijke macht et cetera. Ik ben op zoek naar de invloed van de uitbreiding van de slachtofferrechten op de conclusies die er lagen vanuit het WODC. Het gaat dus niet zozeer om de conclusies, zo van ‘willen we nu iets anders dan toen’, maar het gaat meer om he tin kaart brengen. Niet oordelend, laat ik het zo zeggen. Dat is iets anders dan ‘we willen het wel of we willen het niet’, want dat oordeel heb ik nu zelf ook niet.
Ik hoop dat de minister goed begrijpt dat ik niet op zoek ben naar definitieve oordelen van die organisaties, zo van: willen jullie het we of niet? Maar het gaat om de raag wat de betekenis is geweest van acht jaar uitbreiding van slachtofferrechten in relatie tot de principiële discussie over de plaats van het spreekrecht. Dat is eigenlijk de kern van het tweefasenproces. Doe je het binnen het onderzoek ter terechtzitting of doe je het apart in een strafmaatzitting? Is daar enige invloed op? Daarnaast kan de uitvoeringstoets beperkt zijn tot de door mij genoemde onderdelen.
Het hoeft voor mij allemaal niet in deze motie. Ik zeg de minister toe dat ik de motie sowieso zal aanhouden. Ik denk dat we er dan goed uitkomen en kunnen kijken naar wat ik nu precies bedoel. Dat hoeven we nu niet te doen, want dan moeten we allemaal die verklaringen gaan invullen om weer thuis te komen. Dat hoeven we nu dus niet te doen, maar ik denk dat we dan wel heel ver komen. Ik heb daar vertrouwen in. Ik denk dat we heel ver komen, dus dan zal ik nu de motie aanhouden.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz 46
De voorzitter:
‘Op verzoek van de heer Janssen stel ik voor zijn motie (35349, letter E) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz 46
Minister Dekker:
‘Ik ga een brief schrijven. Laten we buiten de uitzending om nog even sparren. Naar mijn idee willen we ook gewoon van de organisaties weten of ze tegen problemen aan lopen, want anders is het de vraag welk probleem we oplossen. Als er in de praktijk geen probleem wordt ervaren, dan wordt het allemaal heel academisch. Volgens mij kan de heer Janssen die zorg wellicht wegnemen. Ik ga een brief schrijven. Ik leg mijn oor nog even bij hem te luister om te bezien of er wensen of ingrediënten in zitten die ik kan meenemen, om ervoor te zorgen dat er een brief is die in ieder geval voldoende basis biedt voor discussie.’
(…)
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 34, item 7
-
-
Memorie van toelichting TK, 3 Bevat bijlagen
-
20 december 2022
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
13 december 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-brief van de minister voor Rechtsbescherming over een tweefasenproces in het strafrecht
Op 20 december 2022 voor kennisgeving aangenomen.
EK, H
-
-
14 juni 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 april 2021
toezegging gedaan
Toezegging Uitbreiding spreekgerechtigden (35.349) (T03282)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden de Boer (GroenLinks) en Recourt (PvdA), toe aan de slag te gaan met het uitbreiden van de limitatieve lijst betreffende de spreekgerechtigden. Deze woordvoerders bepleitten dat ook mensen uit de nauwe omgeving van het slachtoffer spreekrecht krijgen, zonder familieband.
Nummer | T03282 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 13 april 2021 |
Deadline | 1 januari 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | slachtofferrechten spreekgerechtigden uitbreiding |
Kamerstukken | Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349) |
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 1
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
‘Voorzitter. Na deze inleiding loop ik de verschillende onderdelen van de wet langs. De uitbreiding van spreekgerechtigden met pleeg- en stiefouders en andere gezinsleden zonder bloedband – zo vat ik het maar even samen – kan door mijn fractie worden onderschreven. Wij vragen ons wel af of de almaar uitdijende limitatieve opsomming in de wet de meest wenselijke vormgeving van het spreekrecht voor nabestaanden is. Het gegeven dat de lijst limitatief is, maakt dat rechters zich niet vrij voelen anderen dan de genoemden het spreekrecht te geven, ook niet als er overduidelijks sprake is van een nauwe, persoonlijke band. Heeft de regering overwogen om in plaats van een limitatieve opsomming een inhoudelijk criterium, zoals die nauwe persoonlijke band, te hanteren in combinatie met de mogelijkheid voor de rechtbank om het aantal spreekgerechtigden te limiteren?’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 11
De heer Recourt (PvdA):
(…)
‘Het toevoegen van de stiefbroers en -zussen aan de lijst van spreekgerechtigden is naar de mening van mijn fractie een begrijpelijke aanvulling op de limitatieve lijst van spreekgerechtigden. Is het echter niet tijd om het spreekrecht echt volwassen te laten worden? Collega De Boer noemde het ook al. Zou niet iedereen met een relevante band met het slachtoffer spreekrecht moeten toekomen als dit past binnen de orde van de zitting? Is het nu niet voor de hand liggend dat je kijkt naar de feitelijke relatie van de nabestaanden tot het slachtoffer, in plaats van de formele status van die relatie? Een stiefbroer kan een leven hebben geleid dat volledig losstond van het slachtoffer, daar waar een goeie vriend of vriendin zeer nabij kan zijn geweest. Waarom blijft de regering vasthouden aan dergelijke formele criteria die dan weer op basis van incidenten uit de praktijk moeten worden aangepast, in plaats van het bijvoorbeeld over te laten aan de naasten van het slachtoffer, waarbij de rechter beperkingen kan stellen in het kader van de orde van de zitting.’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 31
Minister Dekker:
(…)
‘Voorzitter. Dan waren er wat vragen over de uitbreiding van de kring. Ik geloof dat er veel steun is voor de uitbreiding naar stief-familieleden. Dat is fijn om te horen. Er was wel een wat fundamentere vraag van GroenLinks en de Partij van de Arbeid. Zou je niet in plaats van werken met een limitatieve lijst moeten nadenken over een wat algemener begrip dat uitgaat van een nauwe betrekking tot het slachtoffer? Ik vind dat op zich een interessante gedachte, maar dat vraagt natuurlijk wel weer om een extra inschatting en toets van de rechter. Het is ook de vraag in hoeverre de rechter daarmee wel goed uit de voeten kan. Ik kan me goed voorstellen dat dit wordt bezien in het kader van een nieuw Wetboek van Strafvordering of dat binnen de grenzen van de Europese regelgeving, want die geeft ook dwingend een aantal verplichtingen mee, zou kunnen worden toegewerkt naar een overkoepelend materieel criterium. Ik zeg u toe dat ik daarmee aan de slag zal gaan.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 31
De voorzitter:
‘Mevrouw de Boer.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 31
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
‘De toezegging is welkom.’
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 34, item 7
-
30 mei 2023
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 juni 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 april 2021
toezegging gedaan
Toezegging Kopie aangifte bij zedendelicten (35.349) (T03285)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van de vragen van de leden De Boer (GroenLinks) en Dittrich (D66), toe om met de politie en het OM te praten betreffende het meegeven van een kopie van de aangifte bij zedendelicten. Hij zal erop toezien dat dit – bij het niet verstrekken van een kopie - niet leidt tot een standaardafdoening in een nieuw jasje.
Nummer | T03285 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 13 april 2021 |
Deadline | 1 januari 2022 |
Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | Kopie aangifte slachtofferrechten zedendelicten |
Kamerstukken | Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349) |
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 1
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
‘Ik komt bij het volgende onderdeel van de wet. Als een aangever geen kopie van de aangifte ontvangt, zal in de bevestiging van de aangifte worden vermeld waarom niet. In de memorie van toelichting staat dat deze motivering op de zaak moet zijn toegesneden. In antwoord op onze schriftelijke vragen, antwoordde de regering echter dat de toelichting niet helemaal op de feiten van de zaak hoeft worden toegesneden, maar dat bijvoorbeeld volstaan kan worden met een toelichting dat in de betreffende zaak het slachtoffer ook getuige is en dat omwille van het opsporingsbelang een kopie van de aangifte niet verstrekt kan worden. Met dit antwoord maakt de regering deze bepaling bij voorbaat tot een dode letter, want slachtoffers zijn vrijwel altijd getuige. En als het opsporingsbelang niet nader gemotiveerd hoeft te worden, is het een dooddoener die altijd gebruikt kan worden; ik zie de standaardbrieven alweer tegemoet. Ik ga ervan uit dat deze minister geen dode letters wil produceren, maar betekenisvolle wetgeving. Daarom probeer ik het nog een keer. Mogen we ervan uitgaan dat deze wet iets beoogt te veranderen, dat in beginsel ook slachtoffers van zedenzaken een kopie van hun aangifte – hun eigen verhaal immers – ontvangen en dat daar slechts bij uitzondering en gemotiveerd van wordt afgeweken?’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 7
De heer Dittrich (D66):
(…)
‘In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij zedenzaken, geeft de politie aan de aangever van het misdrijf geen kopie van de aangifte mee naar huis. De redengeving is volgens de minister, zo staat in de stukken, als volgt. Het kan de aangever die vaak ook getuige is, beïnvloeden bij de verdere behandeling van de strafzaak. Het wetsvoorstel regelt dat de afwijzing om zo’n kopie mee te geven inhoudelijk gemotiveerd moet zijn. Op zichzelf is die inhoudelijke motivering een verbetering, als het een echt inhoudelijke, concreet op de zaak toeziende motivering betreft. Maar ik blijf het eigenlijk wel vreemd vinden dat de aangever niet gewoon een kopie van zijn of haar aangifte mee kan krijgen. De aangifte zelf, het verhaal dat de aangever bij de politie doet, is natuurlijk al een bepaalde inkleuring van dat verhaal. Dat geldt bovendien voor de manier waarop de opsporingsambtenaar het opschrijft. Het lijkt alsof wij als overheid de aangever, het slachtoffer, niet helemaal vertrouwen en we daarom de aangifte niet willen meegeven. Kan de minister in dit debat nog eens gedetailleerd uitleggen waarom mensen geen kopie van hun eigen aangifte, van het misdrijf dat hen is overkomen, kunnen meekrijgen?’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 34
Minister Dekker:
(…)
‘Voorzitter. Dan heb ik nog een slotblok met een aantal overige thema’s. Er waren een aantal vragen over het meegeven van aangiften, met name in zedenzaken. Er zijn uitzonderingen waarbij de aangifte niet wordt meegegeven. Mevrouw De Boer, en ik geloof ook de heer Dittrich, vroegen daar heel nadrukkelijk naar. Dat gebeurt in bepaalde gevallen in het belang van de opsporing en de vervolging. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als het bewijs vrijwel volledig afhankelijk is van de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte, bijvoorbeeld las dingen zich met name in de privésfeer hebben afgespeeld. De instanties, de politie en het Openbaar Ministerie, zeggen dan: we willen bij een verhoor vermijden dat het slachtoffer zijn ervaring en herinneringen baseert op het proces-verbaal in plaats van op zijn of haar eigen herinnering aan het feit. Dat gebeurt niet zozeer o het extra ingewikkeld te maken voor het slachtoffer, maar omdat het belangrijk is voor de bewijsvoering en de waarheidsvinding. Ik kan me voorstellen dat de verdediging van de beklaagde er grif gebruik van zal maken als een pv wordt meegegeven en daar flink uit wordt geput bij het verhoor, omdat daarmee ook de betrouwbaarheid van het verhoor op het spel staat. De reden dat zo’n aangifte niet wordt meegegeven is in het opsporingsbelang en in het belang van de waarheidsvinding. Het enige punt is dat dat nu heel vaak gebeurt, en ook zonder redenen omkleed, zonder verdere motivatie. In dit wetsvoorstel hebben wij opgenomen dat het in alle gevallen gemotiveerd moet worden en schriftelijk aan het slachtoffer moet worden meegegeven.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 34
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
‘Het is nu niet in heel veel gevallen; het is in álle zedenzaken zo. Volgens mij staat het nu ook gewoon in de aanwijzing, daar wil ik af zijn, of in de interne regelgeving van het OM. Ik blijf het heel vreemd vinden. Bij een verhoor, of bij de rechter-commissaris, is het eerste wat de rechter-commissaris vraagt: heeft u uw aangifte gelezen? Nee, want die heb ik niet. Soms heb je die wel, namelijk als je het strafdossier van tevoren hebt gehad. Dan heb je die dus wel. Ik hoor al jaren het bezwaar dat een zaak hierop stuk zou kunnen gaan. Ik heb nog nooit gehoord van een zaak die daadwerkelijk hierop stuk is gegaan. Volgens mij is het dus ok een soort angst voor de situatie dat een slachtoffer zou gaan voorlezen wat er in de verklaring staat. Dat is natuurlijk niet aan de orde.
Aan de andere kant worden slachtoffers tijdens een verhoor heel vaak geconfronteerd met ‘ja maar bij de politie heeft u dit gezegd’, Dan helpt het juist wel als je weet wat je bij de politie hebt gezegd, zodat je kunt uitleggen wat er wordt gevraagd. Eerlijk gezegd begrijp ik de algemeenheid dat het nu in zedenzaken niet wordt meegegeven echt niet. Ik begrijp het ook niet vanuit een opsporingsbelang. Als ik uw antwoord zo hoor, dan denk ik nog steeds dat het in plaats van in de aanwijzing, nu in een standaardbrief komt te staan. Bij de aangifte weet je nog niet of er aanvullend bewijs is, omdat het bij zedenzaken vaak om een een-op-een verklaring gaat. Je gaat mogelijk nog gehoord worden en vanuit het opsporingsbelang krijg je het niet. Per saldo verandert er dan dus niets. Ik neem toch aan dat het de bedoeling is dat er iets verandert.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 34
Minister Dekker:
‘Zeker. Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat wat nu een standaardpraktijk is, straks leidt tot een standaardpraktijk met een standaardbrief. Het idee is dat het specifieker wordt, dat de politie en het Openbaar Ministerie kijken in welke gevallen het kan en in welke gevallen niet, en dat dat tot een individuele afweging leidt. Dat is de bedoeling van het wetsvoorstel. U heeft een terecht punt dat als we over een paar jaar het wetsvoorstel gaan evalueren en het niet op die manier uitpakt, we daar echt opnieuw grondig naar moeten kijken. Maar ik heb er nog wel vertrouwen in dat we met deze aanscherping, die ik ook wel terecht vind, in de praktijk wat veranderen. Ik zeg u toe dat ik daar werk van ga maken en erop zal toezien dat dit niet leidt tot een standaardafdoening in een nieuw jasje.
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 34
De heer Dittrich (D66):
‘Ik dacht dat de minister doorging op de zedenzaken, maar dit is toch weer een ander punt. Ik kom dus toch even terug op het vorige punt. Waarom draaien we het niet om? Waarom wordt niet in zijn algemeenheid in zedenzaken de aangifte meegegeven, tenzij er specifieke, op de zaak betrekking hebbende redenen zijn om dat niet te doen? Dat maakt het in de praktijk veel moeilijker om te weigeren dat de aangiften worden meegenomen. Ik ben eigenlijk wel met mevrouw De Boer eens dat er niet zo veel gaat veranderen in de praktijk als we deze regeling volgen die u nu hebt voorgesteld.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35
Minister Dekker:
‘Ik denk dat ik daar iets optimistischer over ben. Ik heb zojuist al aangegeven dat ik er echt wel op wil toezien. Ik wil best het gesprek aangaan met de politie en OM om te kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat het niet een soort nieuw automatisme wordt. Kijk, het voorstel is nu het voorstel. Ik kan me voorstellen dat we na de evaluatie van de wet weer een stap verder moeten zetten als dit in de praktijk onvoldoende soelaas biedt. We kunnen de wet nu ook niet meer veranderen en de vraag is ook of het nodig is. De praktijk moet dit gewoon uitwijzen.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35
De heer Dittrich (D66):
‘Misschien kunt u toch wat concreter toezeggen wat u nu precies gaat doen, zodat wij weten dat er in de praktijk een vinger aan de pols wordt gehouden en dat er ook daadwerkelijk veranderingen worden doorgevoerd. Want dat is mij nog niet helemaal duidelijk.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35
Minister Dekker:
‘De wet schrijft nu voor dat je het straks specifiek moet motiveren wanneer je een aangifte niet meegeeft. Bij u leeft de zorg, althans dat hoor ik, dat het leidt tot een soort standaardbrief, waarbij er feitelijk niets verandert aan de situatie. Ik ga het gesprek aan met politie en OM om te zeggen dat dat niet de bedoeling is van deze wet en om te kijken hoe we dat ook meer specifiek kunnen doen. Er zullen dan zaken zijn waarbij er toch gezegd wordt dat het vanuit opsporingsbelang en voor de waarheidsvinding belangrijk is om het niet mee te geven, omdat er anders te veel wordt geput uit het proces-verbaal bij een verhoor. Maar dat moet dan wel om specifieke zaken gaan, en het moet leiden tot een schifting van zedenzaken waarbij de aangifte wel wordt meegegeven en zedenzaken waarbij dat niet het geval is.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35
De voorzitter:
‘De heer Dittrich, de derde interruptie.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35
De heer Dittrich (D66):
‘Ja, maar het principiële punt is natuurlijk dat iemand een misdrijf is overkomen. Diegene gaat naar de politie en doet daar aangifte van. Dat is het verhaal van de aangever. Dat wordt allemaal opgetikt in een proces- verbaal, en vervolgens krijg je het niet mee naar huis, want er is een opsporingsbelang. Maar het is als slachtoffer-aangever jouw eigen verhaal. Dus principieel vind ik het heel raar dat die kopieën van aangiftes niet meegegeven worden. Daarom denk ik dat het veel handiger en beter is om een algemene regel te hebben die goed omschrijft: ja, dat doen we, tenzij in een heel specifiek geval. Dat is toch net iets anders dan wat de minister met de uitvoeringsorganisaties gaat bespreken.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35
Minister Dekker:
‘‘Ja, dat klopt, maar dat komt doordat het nu niet in de wet zit. Dan zou ik terug moeten naar de Tweede Kamer en daarop de wet moeten aanpassen. Dan zou ik ook eerst in gesprek willen gaan met het Openbaar Ministerie en de politie om te weten waar we wijs aan doen. Ik heb niet de indruk dat politie en OM nu zeggen "we geven dat niet mee, omdat we het slachtoffer niet geloven" of anderszins. Dat zijn toch instanties die uiteindelijk ook willen dat mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan een zedendelict, de straf krijgen die ze hebben verdiend. Maar er is kennelijk een opsporingsbelang en een risico dat als je aangifte hebt gedaan, daar een proces-verbaal van wordt opgemaakt en je dat meegeeft, uiteindelijk bij een ondervraging een slachtoffer meer gaat putten uit het proces-verbaal zelf dan uit zijn eigen herinneringen, wat uiteindelijk niet leidt tot goede waarheidsvinding. Sterker nog, daarmee zou je een zaak ook kwetsbaar kunnen maken. De verdediging zal namelijk zeggen: nou goed, dat is een soort verhaal; dat heeft iemand toen in emotie op het kantoor aangegeven en nu krijgen we datzelfde verhaal opnieuw. Dat kan zo'n zaak kwetsbaar maken. Dat is volgens mij de redenering achter dat vraagstuk van het onderzoeksbelang.
Als u mij vraagt om dat aan te scherpen, dan ga ik eerst terug om met politie en OM te praten over de vraag wat dat zou betekenen voor de uitvoeringspraktijk en hoe we die hele trits opzetten et cetera. Ik weet niet of dat nu nodig is. Volgens mij kunnen we ook vooruitkijken. Deze wet bevat een aanscherping die om een specifieke motivering vraagt. Het vraagt om een verandering van de praktijk. Daarover ga ik graag in gesprek. Dat zeg ik u ook toe. Het moet niet een soort tweede automatisme worden. Ik heb de hoop dat dat echt tot verbetering leidt.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
‘Ik kom toch even terug op het punt dat de heer Dittrich maakte. Het antwoord van de minister verbaast mij een beetje, want volgens mij staat er nou juist wel in de wet dat het uitgangspunt is, ook op basis van de Europese slachtofferrichtlijnen, dat die aangifte wordt meegegeven. De uitzondering is dat die aangifte niét wordt meegegeven. De heer Dittrich vraagt daarnaar en u zegt eigenlijk: dan zouden we de wet moeten veranderen. Dat is volgens mij niet zo, want het uitgangspunt is: het komt mee, en als het niet gebeurt, wordt er gemotiveerd aangegeven waarom niet. Dus volgens mij had de vraag van de heer Dittrich volmondig beantwoord moeten worden met: ja, dat is het geval; dat gebeurt in principe wel en als niet, dan volgt er een toelichting.
Nog even op het punt van de waarheidsvinding. Ik denk dat ook de waarheidsvinding erbij gebaat is als slachtoffers wel een kopie van hun aangifte krijgen. Met name in zedenzaken duurt een aangifte over het algemeen een uur of vijf. Na afloop van die vijf uur wordt iemand gevraagd: wil je het nog even doorlezen en je handtekening zetten? Niemand leest dat dan van a tot z door, kan ik u vertellen. Na vijf uur heb je daar de puf niet meer voor. Dus het kan heel nuttig zijn dat het slachtoffer het meekrijgt en het thuis nog even kan doorlezen. Dan kan hij zeggen "hé, dit is opgeschreven, maar dit is niet wat ik bedoelde", in plaats van dat er vijf maanden of een halfjaar later bij een verhoor van de rechter-commissaris wordt gezegd: u heeft bij de aangifte dit gezegd; wat bedoelde u daarmee? Dan denkt diegene: heb ik dat gezegd? Dus ook vanuit het belang van die waarheidsvinding denk ik dat we in zijn algemeenheid ja zouden moeten zeggen en dat er echt wat aan de hand moet zijn om nee te zeggen.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35/36
Minister Dekker:
‘Het idee is: laat hier nou het gesprek over ontstaan. Want volgens mij zijn we het dan ook niet zo vreselijk oneens met elkaar. Of het dan al zo scherp in de wet staat of dat we dat dan verder kunnen aanscherpen: de praktijk is nu dat de aangifte standaard niet wordt meegegeven, of in ieder geval heel vaak niet wordt meegegeven. We hebben met z'n allen gezegd dat de aanpassing in dit wetsvoorstel er is om dat nader te motiveren. Dus dan moet er echt wat aan de hand zijn en moeten er aanvullende redenen zijn om dat niet te willen meegeven. Dat zou in de praktijk dan toch moeten leiden tot een verandering. Althans, dat is beoogd met dit wetsvoorstel.’
(…)
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 34, item 7
-
14 juni 2022
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
23 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-brief van de minister voor Rechtsbescherming ter aanbieding van de herijkte meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022-2025
Op 28 juni 2022 voor kennisgeving aangenomen.
EK, G
-
-
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 april 2021
toezegging gedaan
Toezegging Wetstraject politieke partijen behandelen in nieuw kabinet (35.366) (T03289)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een oproep van het lid Otten (Fractie-Otten) om haast te maken met de voorgenomen wet op de politieke partijen, die oproep mee te nemen en over te brengen aan zijn collega.
Nummer | T03289 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 15 juni 2021 |
Deadline | 1 januari 2022 |
Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. H. Otten (Fractie-Otten) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | Verruiming verbieden rechtspersonen |
Kamerstukken | Verruiming mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen (35.366) |
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 12
De heer Otten (Fractie-Otten):
(…)
‘Het wetsvoorstel vormt voor politieke partijen nu in feite een vacuüm, in afwachting van de wet op de politieke partijen en hun neveninstellingen, dat wil zeggen jeugdorganisaties en wetenschappelijke instituten van politieke partijen. De minister doet over dit punt in de schriftelijke beantwoording ietwat vaag en schermt met de nieuwe wet op de politieke partijen. Onze fractie begrijpt in het licht van het voorgaande niet helemaal waarom politieke partijen hier nu buiten zouden moeten vallen, in afwachting van die wet op de politieke partijen. Wanneer komt die wet op de politieke partijen er dan en hoe pakt de minister dan via die wet dit snel radicaliserende dreigingsbeeld aan?’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19
Minister Dekker:
(…)
‘Voorzitter. Dan stelde de heer Recourt de vraag of ik kan toelichten welke elementen van de wet nu codificatie betreffen en welke elementen nieuw zijn. Bij de inkleuring van de notie ‘strijd met de openbare orde’ is gebruikgemaakt van elementen die al eerder in de jurisprudentie van de Hoge Raad aan de orde kwamen. Zij hebben daar een nadrukkelijker rol in gespeeld. Het gaat met name om de elementen die samenhangen met dat weerlegbare bewijsvermoeden. Denk bijvoorbeeld aan de casuïstiek van de Vereniging Martijn over de aantasting van de menselijke waardigheid, veel van de motorbendes waar het om geweld ging, en het aanzetten tot discriminatie, wat een belangrijk fundament was bij de verbodenverklaring van de Centrumpartij en de Nederlandse Volksunie destijds. Het zwaartepunt van het wetsvoorstel ligt evenwel niet bij de codificatie van deze elementen, maar veel meer bij de aanvulling en de verduidelijking van de toepassing en de gevolgen van de verbodenverklaring. Met een verduidelijking wordt een balans gezocht tussen rechtszekerheid aan de ene kant en de ruimte voor de rechter aan de andere kant.’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19
De heer Otten (Fractie-Otten):
‘De minister begon zojuist over de casuïstiek van de Centrumpartij. Ik denk dat hij de CP’86 bedoelt. Dat was geloof ik een afsplitsing die toen door de Hoge Raad is verboden. U noemde verder ook de Volksunie. Dat waren wel degelijk zaken die bedreigend waren voor de democratische rechtsorde, waar dit wetsvoorstel op ziet. Waarom zijn politieke partijen en neveninstellingen daarvan uitgezonderd? Want dit wetsvoorstel gaat bij uitstek daarover, ook gebaseerd op het EVRM: aanzetten tot haat, discriminatie et cetera. Je kunt van motorbendes veel zeggen, maar volgens mij is dat een vrij divers gezelschap.’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19
De voorzitter:
‘De minister.’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19
De heer Otten (Fractie-Otten):
‘Ik heb daar nog niet veel discriminatieaspecten gezien. Graag een verduidelijking van de minister.’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19
Minister Dekker:
‘Ik zie dat punt. De heer vroeg ook nog naar het nieuwe artikel 2:20. De politieke partijen zijn daarin uitgezonderd. En wat gebeurt er dan in de tussentijd? We hebben er als kabinet bewust voor gekozen om met een aparte wet op de politieke partijen te komen, waarin dit element – wat zouden grondslagen zijn om eventueel politieke partijen in de toekomst te verbieden – maar ook een aantal andere kwesties aan de orde komt. Denk bijvoorbeeld aan de organisatie en financiering van politieke partijen.
Ik ben het met de heer Otten eens als hij zegt dat ook daar spanning op kan bestaan. Tegelijkertijd grijpt die spanning, waar het gaat om instrumenten om politieke partijen te kunnen verbieden, heel erg in op je democratie en op je democratische bestel. Daar zit een enorme spanning in en wij hebben gezegd dat we dat liever doen in een integraal en afgewogen wetsvoorstel op de politieke partijen. Ik vermoed overigens dat het zittende kabinet daar niet meer mee komt – dat zal aan een nieuw kabinet zijn – maar er wordt ondertussen wel aan gewerkt om dat mee te nemen in de aanpassing van artikel 2:20.’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19
De heer Otten (Fractie-Otten):
‘Ja, maar het beperktere artikel 2:20 is in het verleden we toegepast op politieke partijen. Wanneer komt die wet op de politieke partijen er dan? Want dat kan nog wel heel lang duren. Dan zitten we in een vacuüm. Die radicalisering staat niet stil en gaat daar niet op wachten. Hoe gaat de minister dat dan aanpakken?’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19
Minister Dekker:
‘Ik denk niet dat we onmiddellijk in een vacuüm zullen belanden, omdat het oude artikel 2:20 nog steeds van toepassing zal zijn op politieke partijen. Er ontstaat niet opeens een gat of een intertemporeel vacuüm. We passen nu artikel 2:20 aan en in de aangepaste vorm zijn politieke partijen uitgezonderd. Er komt een nieuwe wet op de politieke partijen en in de tussentijd is het niet zo dat er een soort free for all komt voor politieke partijen. Dat is niet zo. Het oude artikel 2:20 geldt nog steeds voor politieke partijen. We hebben het alleen als kabinet opportuun geacht om, als het gaat om de bredere discussie over de regulering van politieke partijen, te komen met een aparte wet. Dat is ook onderdeel geweest van de advisering van de commissie-Remkes destijds, namelijk om ook naar andere zaken te kijken. Ik geloof dat het collega Ollongren was die vanuit haar verantwoordelijkheid vanuit BZK dit wetstraject heeft aangekondigd. Dat zit nu in de voorbereidende fase. Vanwege de tijd – we weten niet hoe lang de formatie nog gaat duren – vermoed ik niet dat dit kabinet er nog mee gaat komen. Maar het staat wel op de rol voor een volgend kabinet.’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19
De voorzitter:
‘De heer Otten, tot slot.’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19
De heer Otten (Fractie-Otten):
‘Is de minister bereid om die uitzondering voor de politieke partijen en neveninstellingen in het overgangsartikel uit de wet te halen?’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19
Minister Dekker:
‘Nu niet, want dan moet ik weer terug naar de Tweede Kamer. We hebben er juist over nagedacht om die niet mee te nemen, wetende dat er een meer integraal wetstraject rond politieke partijen loopt.’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 20
De heer Otten (Fractie-Otten):
‘Ik concludeer dat dit nog wel heel lang kan gaan duren. Wij zouden er de voorkeur aan geven om deze overgangsbepaling te schrappen, eventueel via een novelle.’
Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 20
Minister Dekker:
‘Ja, maar dan weet ik niet hoelang dat gaat duren. Ik ben het met u eens. Ik wil hier graag tempo mee maken en ik hoop dat wij dit snel in deze vorm in stemming kunnen brengen. U maant het kabinet eigenlijk om door te gaan met het wetstraject rond de politieke partijen en om het bij wijze van spreken klaar te leggen voor een komend kabinet. Ik zal die oproep meenemen en overbrengen aan mijn collega.’
(…)
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 41, item 8
-
14 juni 2022
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 juni 2021
toezegging gedaan