Rappelabele toezeggingen minister voor Rechtsbescherming (Rappel september 2023 (deadline 1 juli 2023))



Dit is het rappel tot 02-07-23.

 




Toezegging In de wetsevaluatie het aspect internetblokkades expliciet meenemen (33.996) (T02766)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Bijsterveld (CDA), Postema (PvdA) en Bikker (ChristenUnie), toe bij de evaluatie zoals voorzien binnen drie jaren na inwerkingtreding van de Wet, het aspect internetblokkades expliciet mee te nemen om te bezien of de wet goed is hand te haven zonder DNS- en IP-blokkades


Kerngegevens

Nummer T02766
Status openstaand
Datum toezegging 5 februari 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen DNS-blokkades
IP-blokkades
kansspelautoriteit
Kamerstukken Organiseren van kansspelen op afstand (33.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 6 - blz. 8

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft het amendement- Swinkels c.s. ertoe geleid dat de bevoegdheid voor de Kansspelautoriteit om websites te blokkeren via een IP- of DNS-blokkade niet meer bestaat. Het veelgeroemde Denemarken, met de hoge kanalisatiegraad, geeft in de EU-rapportages waar de minister naar verwijst, aan dat vooral die internetblokkades effectief zijn in het weren van illegale aanbieders van gokspelen. Sorry, voorzitter, voor mijn gehoest. Het ontroert me bijna. In dit wetsvoorstel is dat juist onmogelijk gemaakt door het amendement. Hoe ziet de minister dat? Welke mogelijkheden heeft de Kansspelautoriteit nu nog wel om te blokkeren? Wat betekent het ontbreken van deze mogelijkheid voor het weren van illegale aanbieders? Hoe zal dat de kanalisatiegraad beïnvloeden? Graag een helder antwoord van de minister.

Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 6 - blz. 12

De heer Postema (PvdA):

In dit kader heeft het mijn fractie verbaasd dat met het amendement-Swinkels/Verhoeven de Ksa de bevoegdheid is ontnomen om DNS- en IP-blokkades uit te voeren bij illegale websites. Blijkbaar vinden de indieners, en naar aanleiding van de ontvangen reactie ook de minister, de bestrijding van het illegale aanbod ook weer niet zó belangrijk dat het blokkeren van deze schadelijke kansspelwebsites tot de mogelijkheden behoort, ook niet als laatste trede van een interventieladder. Dit geldt wel voor kinderporno, voor terroristisch propaganda- en voorlichtingsmateriaal, en dat geldt wat mijn fractie betreft ook voor illegale kansspelen zoals pokerwebsites.

Dit is ook in lijn met de Adviescommissie kansspelen via internet, op basis van een onderzoek dat in 2010 in opdracht van de minister van Justitie is uitgevoerd. De minister voor Rechtsbescherming verzuimt in zijn beantwoording van vragen van mijn fractie hiernaar te verwijzen, maar beperkt zich, net als de indieners van het amendement, tot het rapport van de WRR uit 2015, getiteld De publieke kern van het internet. Is de minister dan van oordeel dat de Nederlandse overheid nimmer mag en zal ingrijpen op de centrale protocollen en infrastructuur van het internet, zoals door de WRR bepleit? En als dit niet zo stellig geldt, bijvoorbeeld wanneer de staatsveiligheid in het geding dreigt te geraken, waar legt de minister dan de grens? En hoe verhoudt dit zich dan tot de feitelijke situatie, namelijk dat er wel degelijk met een dagelijks geactualiseerde blacklist voor internetproviders wordt gewerkt? Met welke maat meet de minister hier eigenlijk? Wij vragen de minister om een heldere uitspraak over de criteria die de Nederlandse overheid hanteert bij het al dan niet inzetten van DNS- en IP-blokkades, en andersoortige interventies gericht op de centrale protocollen en infrastructuur van het internet, alsook de toezegging dat hij de strekking van deze uitspraak zal betrekken bij de evaluatie van het voorliggende wetsvoorstel. Die evaluatie is over drie jaar voorzien.

Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 8 - blz. 13

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

In antwoord op de vragen van de CDA-fractie heeft de regering uitgelegd dat handhaving niet intrinsiek makkelijker wordt na legalisering, maar dat dit zo is vanwege de uitbreiding van de bevoegdheden van de Kansspelautoriteit. Maar die toekenning van extra bevoegdheden staat los van de legalisering en kan, zo beaamde de regering, ook plaatsvinden zonder online gokken te legaliseren. Ook het blokkeren van betalingen is natuurlijk zeer effectief. Het overgrote deel van de spelers in Nederland zal immers via een Nederlandse bankrekening betalen. Mijn fractie betreurt het dat de mogelijkheid van DNS- en IP-blokkade geschrapt is. Dat is een zeer effectieve manier om handhavend op te treden bij illegaliteit die zo ernstig is. Is de regering bereid om de introductie ervan te heroverwegen? Zijn er buiten dit terrein van kansspelen omstandigheden waarin DNS en IP-blokkade wel mogen plaatsvinden?

Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 8 - blz. 13

Minister Dekker:

Dan kom je eigenlijk bij de vragen rond internetblokkades. De heer Postema en mevrouw Van Bijsterveld vroegen of je dat niet ook nog nodig hebt als een soort ultieme stap. Uiteindelijk heeft de Tweede Kamer besloten om dat punt eruit te halen, want het zat wel in het oorspronkelijke voorstel. Dat was voor mij geen aanleiding om te zeggen dat daarmee een zo grote leemte zou ontstaan voor de Ksa dat ze niet effectief zou kunnen optreden. Juist omdat je dat hele netwerk eromheen wel goed kunt aanpakken en omdat het eventueel via het strafrecht, artikel 54a, en met een bevel van de ontoegankelijkheidsmaking voor een officier van justitie ook mogelijk is om met een bevel de meest verregaande en onmiskenbaar onrechtmatige inhoud uiteindelijk ontoegankelijk te maken. Dat is de zogenaamde notice-and-take-downprocedure. Ik zeg wel toe om dit punt expliciet mee te nemen in de evaluatie na drie jaar, om te bezien of we inderdaad goed kunnen handhaven zonder die IP-blokkades.

(…)

De heer Postema (PvdA): Ik hoorde de minister de toezegging doen dat als zodanig de mogelijkheid van internetblokkades wel degelijk in de evaluatie over drie jaar zal worden meegenomen. Maar wat wordt er dan precies meegenomen indachtig hetgeen u net zei, namelijk dat eigenlijk alleen die strafrechtelijke variant tot de mogelijkheden zou behoren?

Minister Dekker:

Wat ik wil meenemen, is het volgende. Er zat een aanvullend instrument in de wet. Dat is er met brede steun in de Tweede Kamer uit geamendeerd. Mijn inschatting is toen geweest dat er nog steeds voldoende handhavingsinstrumenten in het gereedschapskistje van de Ksa overblijven om effectief op te kunnen treden en handhaven. In die evaluatie wil ik bezien of dat inderdaad zo is of dat je toch zegt: misschien heb je weer een aanpassing van de wet nodig om er nog iets extra's aan toe te voegen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Binnen een jaar na inwerkingtreding in gesprek met de Raad voor de rechtspraak en de Eerste Kamer voorzien van een rapportage inzake al dan niet verandering strafmaat (35.122) (T03083)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Dittrich (D66) en Bezaan (PVV), toe dat hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet in gesprek gaat met de Raad voor de Rechtspraak en de Eerste Kamer voorziet van een rapportage inzake de al dan niet verandering van de strafmaat.


Kerngegevens

Nummer T03083
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. I.A. Bezaan (PVV)
mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen hogere straffen
inwerkingtreding
lagere straffen
Raad voor de rechtspraak
rapportage
strafmaat
strafoplegging
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 11

Mevrouw Bezaan (PVV):

Mijn laatste punt is dat ik van de minister graag een toezegging zou krijgen. Kan hij binnen een jaar na de eventuele inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage komen waaruit blijkt of deze wet al dan niet heeft geleid tot lagere straffen?

De heer Dittrich (D66):

(…)

Ik ben bijna aan de afronding toe. Er is veel gesproken over de vraag hoe rechters nu gaan straffen. Ik weet uit eigen ervaring dat er rechters zijn die zeggen: we kijken wel degelijk naar wat er effectief uitkomt. Daar baseren ze dan de straf op die ze opleggen. Maar er zijn ook rechters die zeggen: "Ik trek me helemaal niks aan van het wettelijk systeem: ik kijk of het feit dat ten laste wordt gelegd, bewezen is. Is de verdachte strafbaar en schuldig en welke straf vind ik passend?" Hij laat verder buiten beschouwing wat in het wettelijk systeem geregeld is. Ik denk dat we zullen moeten afwachten hoe rechters zich gaan opstellen, maar mijn vraag aan de minister is: wil hij in overleg met de Raad voor de rechtspraak de vinger aan de pols houden en dit aspect in de evaluatie van de wet betrekken?

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 3

De heer Dittrich (D66):

De heer Dittrich (D66): Gisteravond gaf ik aan dat ik weet dat er rechters zijn die wel degelijk ook kijken naar de daadwerkelijke uitkomst van de opgelegde straf. Dat zullen heus niet alle rechters zijn, maar het komt voor en dat is op zich ook logisch. Mijn vraag aan de minister is eigenlijk: hoe gaat hij monitoren wat het effect is van dit voorstel tot verandering van het stelsel? Wil hij bijvoorbeeld met de Raad voor de rechtspraak om de tafel gaan zitten om te kijken hoe het uitpakt en om eventueel bij de evaluatie van de wet te gaan kijken of er aanpassingen nodig zouden zijn?

Minister Dekker:

Ja. Het antwoord daarop is volmondig ja. Mevrouw Bezaan vroeg daar ook naar. Hou je daar vinger aan de pols, want als dat fenomeen zich voordoet, dan is het een ongewenst effect van deze wet. Dat zou betekenen dat we opnieuw zouden moeten kijken wat we moeten doen om dat te ondervangen.

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 8-9

Mevrouw Bezaan (PVV):

Ik heb een vraag in vervolg op de vraag die mevrouw De Blécourt net stelde. In mijn eerste termijn heb ik gevraagd of de minister toe zou kunnen zeggen dat hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage zou kunnen komen om te laten zien of deze wet al dan niet geleid heeft tot lagere straffen. U gaat ervan uit dat dit niet het geval is, maar ik zou toch graag willen dat u dat toezegt, omdat er dan ten minste bewijs is.

Minister Dekker:

Dat kan ik doen omdat we jaarlijks de strafmaat die wordt opgelegd in kaart brengen. We zien het ook als dat leidt tot veranderingen en dan kom ik daar uiteraard op terug. Nogmaals, ik denk niet dat het zich zal voordoen, maar we hebben dus steeds een instrument om de vinger aan de pols te houden als er iets gebeurt wat we eigenlijk niet hadden verwacht of niet hadden gehoopt. Dan moeten we dat opnieuw wegen en bezien. Dus die toezegging kan ik doen.

(…)

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 21

De heer Dittrich (D66):

Daar denken sommige strafrechtadvocaten anders over. Zij wegen dat anders. U heeft de indruk dat het niet zo is. Zij baseren hun mening op daadwerkelijke zaken. De strafrechtpraktijk denkt daar anders over. Op een iets eerder moment in dit debatje zegde de minister toe om met de Raad voor de rechtspraak om de tafel te gaan zitten om te kijken wat de effecten zijn van dit nieuwe overgangsrecht, ook de nadelige effecten wellicht. Kan de minister daar wat specifieker op ingaan? Op welke termijn zal dit gebeuren? We hebben het over langgestraften. Het probleem zal zich pas over een aantal jaren in volle omvang laten gelden. Kan de minister toezeggen dat hij de Kamer daarover zal rapporteren? Wanneer is dat overleg? Wat gaat hij specifiek met de Raad voor de rechtspraak aan de orde stellen?

Minister Dekker:

Ik wil kijken of ik de vinger aan de pols kan houden. Ik weet niet of je moet wachten op de formele wetsevaluatie over vijf jaar. Ik denk dat je hier wat korter op de bal moet zitten omdat het gaat over lopende zaken. Mijn voorstel is dat ik om de tafel ga met het Openbaar Ministerie, de Raad voor de rechtspraak en eventueel de NOvA om te kijken wat je kan verzinnen om er in die gevallen waarin het echt onredelijk uitpakt rekening mee te kunnen houden. Je moet ook uitkijken dat het niet tot ongewenste effecten aan de andere kant leidt. Als je er echt beleid op gaat maken, heb je kans dat mensen denken dat het extra loont om in hoger beroep te gaan. Dat willen we volgens mij ook niet. Het gaat om het vinden van een goed evenwicht. Je wilt de rechtsgang niet belemmeren. Vanuit een oogpunt van rechtsbescherming moeten veroordeelden, als ze echt het idee hebben dat er een verkeerd oordeel is gegeven in eerste aanleg, de mogelijkheid hebben om hoger beroep in te stellen. Dat is volgens mij de fijne lijn die we moeten zien te vinden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rapporteren aan de Eerste Kamer over het correct afschermen van gegevens van slachtoffers (35.122) (T03089)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat hij aan de Eerste Kamer zal rapporteren over het correct afschermen van de gegevens van slachtoffers.


Kerngegevens

Nummer T03089
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gegevens van slachtoffers
gegevensbescherming
slachtoffergegevens
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 15

De heer Dittrich (D66):

Mijn punt gister was dat er ook gegevens van het slachtoffer in het dossier terecht kunnen komen die beschikbaar kunnen zijn voor de veroordeelde, en andersom kan dat ook. Mijn vraag was hoe daarmee om te gaan. Kan dat goed afgeschermd worden? We zullen toch niet willen dat er een soort secundaire victimisatie kan ontstaan voor slachtoffers als blijkt dat persoonlijke gegevens, adresgegevens of wat dan ook, bekend worden bij de veroordeelde. Dus graag een reactie van de minister: hoe daarmee om te gaan?

Minister Dekker: Helemaal eens. Daar wordt hard aan gewerkt, maar het is wel een traject met vallen en opstaan. De strafrechtdossiers zijn dusdanig ingewikkeld en liggen op verschillende plekken. We zijn nu druk bezig om de adresgegevens, de slachtoffergegevens, eruit te filteren. Ik vind het ook pijnlijk om te zien dat deze gegevens soms landen op het bordje van de verdediging van de gedetineerde en dat een slachtoffer zich daardoor nog onveiliger voelt dan hij zich al voelde. Vanuit slachtofferzorg wordt hier heel hard aan gewerkt, maar dit is niet iets wat we van vandaag op morgen hebben geregeld.

De heer Dittrich (D66): Maar kan de minister dan specifiek en concreet aangeven dat in de evaluatie die is toegezegd, op dit punt de vinger aan de pols wordt gehouden en dat de Kamer daarover gerapporteerd wordt?

Minister Dekker:

Jazeker, maar dat doe ik al ver voor de evaluatie. Dit is een van de belangrijke onderdelen in het meerjarenplan slachtofferzorg. Ik denk dat wij al tegen het najaar een aantal oplossingen willen bieden die kunnen bijdragen aan het voorkomen van het delen van gegevens van slachtoffers.

De heer Dittrich (D66):

Ik dank de minister voor deze toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In de wet een structurele plek geven voor herstelactiviteiten (35.122) (T03097)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe dat hij in de uitvoering van de wet een structurele plek geeft voor herstelactiviteiten.


Kerngegevens

Nummer T03097
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Herstelactiviteiten
slachtofferbegeleiding
slachtoffers
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 9-10

De heer Recourt:

(…)

Voorzitter. Ook voor het betrekken van de slachtoffers bij de beslissing of iemand voor detentiefasering in aanmerking komt, bepaalt de praktijk het succes. Ik vraag de minister aan de hand van een voorbeeld nogmaals te schetsen hoe de mening van het slachtoffer wordt meegenomen in de beslissing. Welk gewicht wordt hieraan gegeven? Wordt de mening altijd gevraagd? Wordt er voorafgaande aan het vragen van de mening voorlichting aan het slachtoffer gegeven? Want als volstaan wordt met de enkele vraag aan het slachtoffer of deze het goed vindt dat de dader vervroegd vrijkomt, eindigt dit altijd in een teleurstelling, dan wel voor het slachtoffer, dan wel voor de dader.

Ook hier kan een goede kwalitatieve invulling veel goeds opleveren. Als de ruimte bestaat om het slachtoffer te begeleiden en als de ruimte bestaat om vrijwillig en professioneel begeleid een slachtoffer-dadergesprek te houden tegen het eind van de detentietijd, kan er juist veel worden gewonnen en hersteld voor alle partijen. Dit geldt altijd in het bijzonder als slachtoffer en dader na detentie elkaar weer gaan tegenkomen. In dit kader kun je het slachtoffer dan vragen wat er voor hem of haar nodig is om die dader weer gefaseerd vrij te laten. Zo wordt detentietijd hersteltijd, ook voor het slachtoffer. Kan de minister toezeggen dat er ruimte en geld zijn om bijvoorbeeld bureau Perspectief of strafrechtmediators structureel te betrekken bij dit onderdeel van de wet?

(…)

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 9, blz. 6

Minister Dekker:

(…)

Een vraag van de heer Recourt ging over de structurele plek van herstelactiviteiten. Die kan ik ronduit toezeggen. Die krijgen ze.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bescherming persoonsgegevens slachtoffers in processtukken (35.349) (T03284)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer (GroenLinks) en de heer Dittrich (D66), toe aandacht te geven aan de bescherming van persoonsgegevens van slachtoffers en beperking tot de opname van alleen noodzakelijke gegevens in het dossier, e.e.a. in het perspectief van de vorming van een nieuwe regering.


Kerngegevens

Nummer T03284
Status openstaand
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen dossiergegevens
slachtofferrechten
privacy
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 1

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

‘De bescherming van privacy van het slachtoffer in de processtukken vindt mijn fractie van belang. Wij roepen de minister dan ook op om haast te maken met de AMvB die uitvoering moet geven aan deze bepaling en een evenwicht moet vinden tussen een effectieve bescherming van het slachtoffer en de uitvoerbaarheid door het Openbaar Ministerie. Ik merk daarbij we op dat de afwezigheid van de mogelijkheid om die bescherming van de privacy daadwerkelijk af te dwingen ons zorgen baart. Veel slachtofferrechten zijn niet afdwingbaar en op het niet respecteren van die rechten staat geen sanctie.

(…)

Onderkent de minister dat het niet-afdwingbaar zijn van slachtofferrechten knelt? En ziet hij mogelijkheden om hier iets aan te doen?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 6

De heer Dittrich (D66):

(…)

‘Dan is er met algemene stemmen een amendement aangenomen dat regelt dat er bij beide Kamers een algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen, waarin wordt bepaald welke privacygevoelige gegevens van het slachtoffer uit het strafdossier worden gehaald. Het Openbaar Ministerie beslist welke gegevens dat zijn. Te denken valt aan het adres, telefoonnummer en burgerservicenummer van het slachtoffer dat aangifte van een misdrijf heeft gedaan. De minister moet nog aan de uitwerking van zo’n AMvB beginnen. We zijn benieuwd hoe deze op zichzelf gerechtvaardigde wens in de praktijk kan worden uitgevoerd zonder problemen, vertragingen en administratieve rompslomp oor de strafzaak. Slachtoffers hebben er ook belang bij dat er snel recht wordt gedaan in hun zaak. En dat kan weleens op gespannen voet staan met het opschonen van het strafdossier. Kan de minister aangeven hoe de adviesorganen hebben gereageerd op het aangenomen amendement? Lukt het om een verstandige aanpak te introduceren?

Ik heb nog meer vragen over dit onderdeel. Stel, de officier van justitie haalt bepaalde gegevens van het slachtoffer uit het dossier, omdat hij denkt dat de rechter deze gegevens redelijkerwijs niet nodig heeft om tot een beslissing te komen. Weet de verdediging dat deze gegevens uit het dossier zijn gehaald? Heeft het Openbaar Ministerie daar een informatieplicht over? Wat gebeurt er als ter zitting blijkt dat bijvoorbeeld het adres van het slachtoffer relevant is in verband met de plaats van het delict? Heeft de officier van justitie door het weghalen van de gegevens de verdediging dan misschien op achterstand gezet? Is dat in strijd met de beginselen omtrent de equality of arms en een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Is er een mogelijkheid voor de verdediging om de beslissing van de officier van justitie tot weglating van de gegevens aan te vechten? Wat gebeurt er als de rechter die gegevens wel relevant acht? Volgt daar dan een sanctie op, zoals de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar ministerie? Of, als dat te streng wordt geacht, welke mogelijkheden heeft de rechter dan om dit te redresseren? Kan de rechter dan de opname van de gegevens in het dossier gelasten? Zo, ja, op basis van welke wettelijke grondslag kan de rechter dit gelasten?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Minister Dekker:

(…)

‘Voorzitter. Dan kom ik bij het derde punt: de privacy van slachtoffers en een betere bescherming van de contactgegevens. Zoals u weet, is dat niet alleen maar in dit huis, maar ook aan de overkant al jarenlang een onderwerp dat heel veel politieke aandacht krijgt. Dat begrijp ik ook wel. Dat hoor ik ook in mijn gesprekken met slachtoffers. Het heeft soms grote impact als adresgegevens, telefoonnummers of dingen die niet per se in het strafdossier hoeven te zitten er toch in zitten. Dat raakt weer aan dat gevoel van veiligheid. […]. Ik maak het maar even heel concreet, want vaak gaat het om dit soort dingen en om gegevens in strafdossiers. Natuurlijk heb je soms gegevens nodig, bijvoorbeeld als het gaat om een plaats delict of iets dergelijks. Maar het is toch wel interessant dat het WODC-onderzoek – ik geloof dat het uit 2015 kwam- laat zien dat er soms onnodig gevoelige gegevens in strafdossiers zitten die niet per se nodig zijn voor een goede rechtsgang. Dat was de aanleiding voor de Tweede Kamer om het amendement in te dienen. Ook was dit voor Slachtofferhulp Nederland de aanleiding om hier een punt van te maken: ‘Kijk er nu eens een keer serieus naar. Kijk niet alleen naar de mooie intenties van alle betrokken organisaties, maar kijk ook eens of je er een wettelijke grondslag voor kunt vinden.’.

Ik heb daarbij ook onmiddellijk aangegeven dat dit echt een ingewikkeld proces is. Je kunt wel een haakje in deze wet slaan, maar daarmee hebben we het nog niet opgelost. Ik ben mij heel erg bewust van de complexiteit. Ik begrijp heel goed dat de implementatie van nader lagere regelgeving lange tijd in beslag zal nemen. Dit zal waarschijnlijk ook niet gratis zijn. Als je zoiets gaat doen, dan zijn daar ook kosten mee gemoeid. Ik heb tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik dit nu niet op de lopende begroting heb staan en dat het ook niet zo kan zijn dat we dat maar even de organisaties in duwen, want die zitten ook met beperkte capaciteit. Dat is dus echt nog wel een vraagstuk. We moeten kijken hoe we dat oplossen. We weten allemaal dat er straks weer een nieuw kabinet is. Wie weet, komt dit ook weer terug. Wellicht ontstaat er iets meer financiële ruimte. Onder dat gesternte zou ik willen kijken hoe we daar een nadere invulling aan kunnen geven.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Pilots afleidingsstelsel gezagssituatie (34.605) (T03377)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe om door middel van pilots van zes maanden te bezien hoe het afleidingsstelsel van de gezagssituatie in de praktijk werkt. Hij zal de Kamer over deze uitkomsten informeren.


Kerngegevens

Nummer T03377
Status voldaan
Datum toezegging 15 maart 2022
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gezag door erkenning
pilots
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Van Ginneken en Van Wijngaarden over het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning (34.605)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 21, item 11 - blz. 2

De heer Recourt (PvdA):

(…)

Aan de minister heb ik ook een vraag over het gezagsregister. Dit register wordt bijvoorbeeld geraadpleegd door artsen en therapeuten om te zien wie toestemming moet geven voor medische behandelingen. Ook wordt het geraadpleegd door de Koninklijke Marechaussee bij een alleenreizende ouder met kind. Het gezagsregister moet snel en duidelijk uitsluitsel geven over de vraag wie met het gezag over een kind is of zijn belast. Het raadplegen van het gezagsregister is heel eenvoudig, maar het trekken van een conclusie daaruit over het gezag is geen sinecure. Dit is ook onder de huidige wet al het geval. In het register wordt namelijk niet het gezag zoals dat van rechtswege geldt genoteerd, maar alleen gezagsbeslissingen. Zijn de ouders gehuwd en is er geen aantekening in het gezagsregister, dan is er gezamenlijk gezag. Zijn de ouders ongehuwd en is er geen aantekening, dan is er juist geen gezamenlijk gezag. Waar nu al kennis van het familierecht nodig is om het gezagsregister te kunnen lezen, wordt dat straks nog ingewikkelder. Bij een kind dat is geboren uit ongehuwde ouders voor de datum van inwerkingtreding van de wet betekent het ontbreken van een aantekening dat moeder alleen het gezag heeft. Maar is het kind geboren na inwerkingtreding, dan betekent geen aantekening juist wel gezamenlijk gezag. Tenminste, meestal, want het is weer anders als de moeder bijvoorbeeld minderjarig was. Dan is er juist weer geen gezamenlijk gezag, tenzij zij beschikte over een meerderjarigheidsverklaring, want dan is juist weer wel sprake van gezamenlijk gezag.

Dit is een juridische puzzel die voor de meeste artsen en therapeuten niet te doorgronden zal zijn, en ik zou zeggen voor de meeste juristen ook niet meer. Denk bijvoorbeeld aan de kindertherapeut die wil weten of ze met een noodzakelijke behandeling van een kind mag instemmen als de vader er niet mee instemt. Je kunt je ook afvragen of de marechaussee hiermee uit de voeten kan. Hier moet echt een oplossing voor worden gevonden. Graag vernemen wij van de minister of hij dit probleem onderkent en hoe hij ervoor gaat zorgen dat raadpleging van het gezagsregister daadwerkelijk snel duidelijkheid geeft over de vraag wie het gezag over een kind heeft. Ik zeg er nu alvast bij dat dit ook in een latere brief mag, maar dan wel graag binnen een gegeven termijn.

Handelingen I 2021-2022, nr. 21, item 11 - blz. 21

Minister Weerwind:

Meneer de voorzitter. Met de heer Recourt onderken en onderschrijf ik het belang van het goed kunnen afleiden van de gezagssituatie. Ik ben dan ook gestart met een project verbeteren ontsluiten gezagsinformatie. Daarin wordt verkend hoe het afleiden van het gezag kan worden verbeterd. We hebben op dit moment ook een paar pilots lopen. Als uw Kamer een positief besluit neemt over dit wetsvoorstel, zijn we voornemens die uit te gaan voeren. En anders ga ik dat bij zorg en veiligheid meten. Dan ga ik kijken hoe dat systeem van dat afleidingsstelsel in de praktijk werkt en of het functioneert. Dan ga ik niet vijf jaar wachten. Dan wil ik na een periode van zes maanden — want zolang wil ik de pilot laten lopen — weten of het werkt en of het functioneert, ja of nee, of dat er aanpassingen benodigd zijn. Dat is een kort tijdsbestek, maar ik verwacht dat ik dan genoeg praktijkinformatie heb opgedaan. Mijn verzoek is dus: geef mij de ruimte om die praktijktoets te kunnen verrichten.

De heer Recourt:

Goed om te horen dat dit al onder de aandacht is en dat die pilot gaat lopen. Kan de minister ons informeren over de afloop van de pilot, met name over zijn conclusie?

Minister Weerwind:

Uiteraard zal ik dat doen, met graagte.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hardheidsclausule (35.925 VI) (T03472)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe bij nieuwe wetten de vraag te stellen welk mechanisme bij die wet past (hardheidsclausule of iets anders) en dat op te nemen in de aanwijzing voor de regelgeving. Op die manier wordt het geborgd in het proces.


Kerngegevens

Nummer T03472
Status openstaand
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nieuwe wetten
regelgeving
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 31

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank voor de beantwoording van de vragen over de hardheidsclausule. Ik snap wel dat de minister zegt dat je het misschien niet altijd op die manier moet doen en dat er soms misschien andere vormen voor zijn. Maar tegelijkertijd heeft dat het risico in zich dat het bij nieuwe wetten die langskomen toch een beetje tussen wal en schip valt. Mijn vraag zou dus zijn of de minister zich in de gedachte kan vinden dat bij wetten in ieder geval de vraag gesteld moet worden welk mechanisme nou bij die wet past: is dat een hardheidsclausule of iets anders? Als de minister het ermee eens is dat die vraag op z'n minst gesteld zou moeten worden, kan hij zich dan ook vinden in de gedachte dat dat dan eigenlijk ook zou moeten worden opgenomen in de aanwijzing voor de regelgeving? Dan blijft het niet bij een mooie gedachte, maar vinden we echt een manier om het echt te borgen in het proces.

Minister Weerwind:

Ik zat net te denken: hoe borgen wij dat? Ik kan makkelijk ja antwoorden en u geeft het antwoord impliciet. Dus twee keer ja.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank voor de toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie voorlichtingstraject (34.605) (T03556)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden van de fracties GroenLinks en PvdA, toe een onafhankelijke evaluatie te laten doen naar het voorlichtingstraject betreffende de nieuwe regelgeving.


Kerngegevens

Nummer T03556
Status voldaan
Datum toezegging 13 april 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
H. Karakus (PvdA)
F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Drs. M.A.J. Krijnen (GroenLinks)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie evaluatie
Onderwerpen erkenning
gezamenlijk gezag
Voorlichtingstraject
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Van Ginneken en Van Wijngaarden over het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning (34.605)


Opmerking

Aanvullend op T03375

Uit de stukken

Kamerstukken I, 34605, K, p. 2

De leden van de fracties GroenLinks en PvdA:

“In de brief van 16 december 2022 geeft u aan dat voorlichting aan belanghebbenden over de nieuwe regelgeving met betrekking tot gezag van groot belang is. U geeft daarbij aan waaruit die voorlichting bestaat. In de eerste plaats wordt verwezen naar rijksoverheid.nl. Op de betreffende webpagina wordt met name gewezen op het belang van gezamenlijk gezag en op het voordeel dat dat nu niet meer apart hoeft te worden geregeld.6 Naar het oordeel van de leden van de fracties van GroenLinks en PvdA is deze informatie hiermee nogal eenzijdig, er zijn immers ook ouders (met name moeders) die wel willen dat hun kind erkend wordt door de vader of meemoeder, maar niet willen dat deze gezamenlijk gezag krijgt, of vaders of meemoeders die wel willen erkennen maar geen gezag willen. De redenen voor deze wens kunnen verschillend zijn, van verblijf in het buitenland, de keuze voor het zijn van ouder op afstand tot aanwezigheid van psychische problematiek of een verleden van huiselijk geweld. Waarom wordt op de betreffende pagina van rijksoverheid.nl geen informatie gegeven over wat je moet doen als je wel een erkenning wilt, maar geen gezamenlijk gezag? Kunt u toezeggen dat in ieder geval aan de veelgestelde vragen op de pagina de vraag wordt toegevoegd: “Wat moet ik doen als ik wil dat erkenning niet tot gezamenlijk gezag leidt?”.

Is de regering het met de aan het woord zijnde leden eens dat vermelding op rijksoverheid.nl onvoldoende is om alle Nederlanders voor wie de nieuwe regelgeving relevant is te bereiken? Welke andere kanalen zijn en worden hiervoor gebruikt? Welke free publicity is verkregen? Heeft u er zicht op hoe de bekendheid van de gewijzigde wetgeving op dit moment is, zowel onder de doelgroep van ouders als onder relevante professionals zoals advocaten, medewerkers burgerzaken, medewerkers van jeugdbescherming en Veilig Thuis, maatschappelijk werkers en medewerkers van instellingen voor vrouwenopvang?”

Kamerstukken I, 34605, K, p. 4

Minister Weerwind:

(…)

“Het gaat te ver om nu reeds in te gaan op alle kanalen, verkregen publiciteit en de mate van bekendheid onder zowel ouders als de betrokken ketenpartners. Ik interpreteer uw vragen daarom als een verzoek het voorlichtingstraject gedegen te evalueren om daaruit lessen te kunnen trekken voor toekomstige trajecten. Daarom zal ik een onafhankelijke evaluatie laten uitvoeren naar de voorlichting en uw vragen hierin meenemen. Ik streef ernaar uw Kamer de uitkomsten van deze evaluatie voor het zomerreces te doen toekomen. Voor alle duidelijkheid, de evaluatie van het voorlichtingstraject betreft niet de wetsevaluatie die is voorzien in 2027. Zoals eerder toegezegd aan het lid Dittrich zal bij de wetsevaluatie ook worden gekeken naar de uitvoerbaarheid en toegankelijkheid van de wet.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Afschrift brief representativiteitstoets WAMCA (35.334 / 33.576) (T03660)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schalk (SGP), toe dat hij een afschrift van de brief, aangaande het representativiteitsvereiste in de WAMCA, aan de Kamer zal toesturen. In de brief wordt ook gereflecteerd op dat belangenorganisaties nu een makkelijkere ingang bij het bestuursrecht hebben dan burgers.


Kerngegevens

Nummer T03660
Status deels voldaan
Datum toezegging 18 april 2023
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen rechters
representativiteit
Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie
Kamerstukken Problematiek rondom stikstof en PFAS (35.334)
Natuurbeleid (33.576)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 12.

De heer Schalk (SGP):

“Dank u wel, voorzitter. Ik wil even inzoomen op de rechtsbescherming en de rechtsstatelijkheid, en dan met name op de zorgen rondom rechtsbescherming en rechtszekerheid. Daar had minister Weerwind het ook over. Daar zit natuurlijk wel spanning op. Belanghebbenden zijn in eerste instantie burgers, maar steeds vaker zijn er ook allerlei belangenbehartigers, -groepen en -clubs. Maar hoe staat het dan met de toegang tot het recht? Moeten de vereisten voor belangenorganisaties dan niet hetzelfde zijn als voor burgers? Hoe staat het met de representativiteit van die belangenorganisaties en bij het bestuursrecht met de belanghebbendheid? Ik begrijp dat minister Weerwind het recht op toegang tot de rechter niet wil inperken, maar hoe ziet hij dan deze ongelijkheid? In het bestuursrecht hebben belangenorganisaties immers een makkelijkere ingang dan burgers. Kortom, hoe staat het met die rechtsgelijkheid/rechtsongelijkheid? Dank u wel.”

Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 21.

Minister Weerwind:

(…)

“Dan is mij een vraag gesteld door de heer Schalk over een stuk representativiteit. Ik heb recentelijk een motie behandeld in de Kamer. Ik denk dat ik de brief gister heb beantwoord. Daarbij heb ik aangegeven hoe belangrijk ik de representativiteitstoets in de WAMCA vind. Ik zal de afkorting even voluit uitspreken: de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie. Die is in 2020 in beide Kamers gewijzigd en aangenomen. Een van de punten daarin is het representativiteitsvereiste. Sommigen denken dat het te streng is als de rechter dat doet; anderen vinden het juist te ruim. Gelet op die discussie heb ik aangegeven dat ik met name dit punt meeneem in de evaluatie van de wet in 2025. Daarover heb ik al een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Als daar geen bezwaar tegen bestaat -- ik kan dat niet bedenken -- zou ik daarvan graag een afschrift aan de Eerste Kamer willen doen toekomen.”

De heer Schalk (SGP):

“Heel graag. Dat zie ik graag tegemoet.”

Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 22.

De heer Schalk (SGP):

“Dank voor de toezegging van minister Weerwind. Ik heb nog één vervolgvraag daarbij. Als ik hem goed begrijp, zegt hij: dat neem ik mee in de evaluatie in 2025. Maar het lijkt erop dat belangenorganisaties in de tussentijd een makkelijkere ingang bij het bestuursrecht hebben dan burgers. Kan de minister daar nog op reflecteren, of kan hij dat meenemen in die andere brief die hij ons gaat toesturen?”

Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 22-23.

Minister Weerwind:

“Ik zit ermee te worstelen of ik daar nu op zal reflecteren of dat ik het zal meenemen in de brief. In de brief ben ik er al op ingegaan. Dan krijgt u het antwoord ook; daar ga ik het duiden. Ik heb niet de indruk dat daar een groot verschil in zit, maar in de brief ga ik dat nog scherper formuleren.”

De heer Schalk (SGP):

“Dank u wel.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging vragen over diplomatieke inzet ten aanzien van erkenning van Nederlandse echtscheidingen in buitenland doorgeleiden naar minister BZ (35.348 / 36.123) (T03676)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe dat hij de vraag, naar de inzet op erkenning van Nederlandse echtscheidingen in het buitenland, aan de minister van Buitenlandse Zaken zal voorleggen.


Kerngegevens

Nummer T03676
Status openstaand
Datum toezegging 21 februari 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen echtscheidingen
erkenning
huwelijkse gevangenschap
Kamerstukken Novelle Tegengaan huwelijkse gevangenschap en andere onderwerpen (36.123)
Tegengaan huwelijkse gevangenschap en andere onderwerpen (35.348)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 9 - blz. 2.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

“Ik heb gelezen dat de minister bij vragen over de diplomatieke inzet op het gebied van huwelijkse gevangenschap vooral refereert aan situaties van gedwongen achterlating. Daarbij gaat hij naar mijn idee voorbij aan een probleem dat veel vaker voorkomt: het niet erkennen van Nederlandse echtscheidingen in landen van herkomst, met alle gevolgen van dien. Ik noem het risico beschuldigd te worden van overspel. Kan de minister aangeven wat Nederland op dit vlak doet, zowel op individueel niveau, dus als een vrouw — meestal zijn het vrouwen — te maken krijgt met het niet erkennen van een echtscheiding en de problemen daardoor, als op structureel niveau? Wat doet Nederland om te zorgen dat andere landen Nederlandse scheidingen erkennen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 9 - blz. 7.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

“Nog even over de erkenning. Ik had ook gevraagd naar de inzet om niet op het individuele niveau, maar in zijn algemeenheid te bevorderen dat Nederlandse echtscheidingen in het buitenland erkend worden. Ik weet niet of u daar antwoord op kunt geven, maar anders kunt u de vraag misschien doorgeleiden naar uw collega in het kabinet, zodat die deze vraag kan beantwoorden. Want op het individuele niveau gaat het via de ambassades en de consulaire bijstand, maar een gesprek op diplomatiek niveau over de erkenning van Nederlandse echtscheidingsbeschikkingen kan ook heel nuttig zijn.”

Minister Weerwind:

“De makkelijke weg is inderdaad om het door te geleiden naar mijn collega van BZ. Ik zal er ook wel degelijk aandacht voor vragen bij mijn collega. Ik denk niet alleen aan het voorlichtingsmateriaal, dat we ook in andere talen beschikbaar hebben. Tegelijkertijd moet je er ook voor zorgen dat het aan de juiste tafels op het juiste moment breed wordt besproken. Dat is eigenlijk de opmerking die ik hoor. Ik neem die heel nadrukkelijk mee richting mijn collega van BZ.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rapporteren hoe kwetsbare groep ondersteund kan worden voor wie hoogte eigen bijdrage belemmering vormt voor toegang tot het recht (35.348 / 36.123) (T03677)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe dat hij zal terugkoppelen hoe ondersteuning te bieden aan de kwetsbare groep waarbij de eigen bijdrage bij de gefinancierde rechtsbijstand in familiezaken te hoog is.


Kerngegevens

Nummer T03677
Status voldaan
Datum toezegging 21 februari 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen huwelijken
huwelijkse gevangenschap
rechtsbijstand
Kamerstukken Novelle Tegengaan huwelijkse gevangenschap en andere onderwerpen (36.123)
Tegengaan huwelijkse gevangenschap en andere onderwerpen (35.348)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 9 - blz. 2.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

“Tot slot een vraag over de toegang tot het recht. In familiezaken geldt een hogere eigen bijdrage dan in andere zaken. De laagste eigen bijdrage is €315 en daar komt dan nog griffierecht bovenop. Is ooit onderzocht of deze hoge eigen bijdrage een belemmering vormt voor de toegang tot het recht in familiezaken? Is de minister bereid om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren? Nu we het er toch over hebben: wat is eigenlijk de ratio achter die hogere eigen bijdrage in familierechtelijke zaken? Is het niet eens tijd om daar afstand van te doen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 9 - blz. 6.

Minister Weerwind:

(…)

“Ik kom bij de gefinancierde rechtsbijstand in familiezaken en de bijdrage die u noemt. U vroeg mij: is die bijdrage een belemmering voor de toegang tot het recht? U zei: zou je daar niet een onderzoek naar laten verrichten? U vroeg verder: wat is de ratio achter deze bijdrage? De Raad voor Rechtsbijstand monitort jaarlijks, onder andere ook de hoge eigen bijdragen die worden opgelegd voor gefinancierde rechtsbijstand in familiezaken. Sinds de invoering van de verhoging is een afname van rechtsbijstand te zien, maar tegelijkertijd zien we een toename van mediation. U vroeg mij naar de ratio van de verhoogde tarieven. De ratio is om rechtszoekenden bewust te maken van de hoge kosten die gemoeid zijn met rechtsbijstand om zo alternatieve geschiloplossingen te stimuleren. Dan de erkenning van echtscheidingen in het buitenland.”

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

“Ik begrijp dat in zijn algemeenheid, maar het mag duidelijk zijn dat juist in de situaties waarover we het hier hebben, situaties van huwelijkse gevangenschap, mediation niet direct voor de hand ligt. Mijn vraag is dus de volgende. Dit soort situaties, waarin sprake is van dwang, zijn vaak ook situaties waarin er financiële afhankelijkheid bestaat. Is duidelijk of in dit soort situaties de hogere eigen bijdrage een belemmering vormt? Want het betekent dat je voor een echtscheiding toch minimaal €400 bij elkaar zal moeten zien te krijgen. Dat is mijn vraag. Ik snap dat het inzetten van mediation de voorkeur heeft in situaties waarin geen sprake is van dwang of geweld, maar juist in situaties waarin wél sprake is van dwang of geweld, is dat geen oplossing.”

Minister Weerwind:

“Ik hoor wat u zegt. U kreeg van mij inderdaad een te algemeen antwoord. Dank dat u het zo verzachtend formuleert. Tegelijkertijd wijst u mij op deze kwetsbare groep, die in deze positie zit: hoe kan die wel de toegang tot het recht gegeven worden? Op verschillende dossiers ben ik bezig om te kijken hoe ik de kwetsbare Nederlanders hierin kan ondersteunen, hoe ik voor hen de toegang tot het recht kan versterken en vergroten. Ik heb nu nog geen adequaat operationeel antwoord op uw vraag, maar ik breek me er wel het hoofd over. Dat geldt niet alleen voor deze groep. Ook in bijvoorbeeld de jeugdbeschermingsketen kijk ik hoe ik daar beter invulling aan kan geven. Ook deze groep zal ik nadrukkelijk, expliciet, meenemen. Ik zal naar u terugkoppelen hoe ik daar invulling aan geef; dat zal ik u laten weten. Uiteraard staat het u vrij om hardop mee te denken.”


Brondocumenten


Historie