Rappelabele toezeggingen minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (Rappel september 2023 (deadline 1 juli 2023))



Dit is het rappel tot 02-07-23.

 




Toezegging Arbeidsparticipatie kwetsbare groepen (34.775) (T02495)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe het dictum van de gewijzigde motie Strik c.s. over te nemen en maximaal drie jaar na invoering een evaluatie te houden van de effecten van de maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren van mensen met een beperking, arbeidsongeschikten en Wajongers op de feitelijke inkomenspositie en de arbeidsparticipatie van deze groepen.


Kerngegevens

Nummer T02495
Status openstaand
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen arbeidsparticipatie
evaluaties
inkomenseffecten
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 24

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik zal het komende uurtje goed besteden. Ik wil toch graag iets zeggen voordat u overgaat naar het volgende kopje. Ons viel vooral op dat u vast meer flex gaat maken en dat u in die zin dus meer gelijkheid gaat creëren. Ik denk dat dit niet de juiste richting is, maar het kabinet gaat zich daar nog verder over buigen. Ik wil het nu over het volgende hebben. U heeft het over een uitgebalanceerd pakket met het streven om juist iedereen actief te kunnen maken op de arbeidsmarkt. Wat ons opvalt — ik heb daar in de eerste termijn ook aan gerefereerd — is dat juist de mensen die al moeite hebben om mee te komen, in hun inkomen worden geraakt. De ziektewetuitkering wordt gekort. De Wajonguitkering wordt verlaagd. De WIA-uitkering wordt aangescherpt. Mensen met een handicap komen onder het minimumloon terecht, omdat er loondispensatie wordt gegeven en het minimumloon niet meer geldt. De minister-president geeft aan dat dit participatiemaatregelen zijn. Omdat wij zorgen hebben over de wijze waarop dit hun inkomenspositie raakt en over de vraag of dat daadwerkelijk iets gaat opleveren voor hun participatie in positieve of negatieve zin, zou ik de premier willen vragen of hij bereid is om, zeg over twee jaar, met een soort effectrapportage te komen voor deze groepen. Dan kunnen wij zien wat het met hun inkomenspositie en met hun arbeidsparticipatie heeft gedaan. Ik zie dat de minister-president nu al van een deskundig advies wordt voorzien.

Minister Rutte: Ik fluisterde even met de heer Koolmees. Wij zeggen net tegen elkaar dat over twee jaar te snel is daarvoor. Laten we afspreken dat wij eens even kauwen op die gedachte, maar dat we daar in dit debat nog niet op terugkomen. We moeten eerst even zien wat dat toevoegt aan het beleid dat we al voornemens zijn te maken. Zoals de heer Koolmees nu ook zegt, vindt een deel van die grote hervormingen plaats in 2019 en vooral in 2020. Over twee jaar heb je dan nog geen effecten. Ik denk dat het dus goed zou zijn om hier eerst even naar te kijken. In de wetsvoorstellen die komen — voor zover dat nieuwe wetten zijn; de Wajongverlaging is al besloten, maar een aantal andere dingen komt er nog aan — zullen wij uw woorden laten meewegen bij de opstelling van de memorie van toelichting. Sowieso zitten er in de meeste van die wetten ook evaluatiebepalingen. We zullen het op de een of andere manier daarbij betrekken, maar ik voel niets voor een soort megaevaluatie op datum X. Ik denk dat dat weinig toevoegt.

De voorzitter: Mevrouw Strik, kort op dit punt.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik zou willen voorkomen dat het juist weer wordt gefragmenteerd in afzonderlijke maatregelen. Het gaat om een bepaalde groep, om de kwetsbaarste mensen op de arbeidsmarkt. Ik zou toch graag zien dat er in ieder geval over een jaar of drie, wanneer het al in werking is getreden, wordt gemonitord en gerapporteerd op welke wijze dat uitpakt voor hun inkomen en participatie.

Minister Rutte: Ik snap uw verzoek. U merkt enige terughoudendheid als het gaat om megaevaluaties, zeker als de invoeringstermijnen zo verschillend zijn. We kijken dadelijk tijdens de lunchpauze even of we hier nu al inhoudelijk op kunnen reageren en anders doen we het later. Zullen wat dat zo doen? De bewindspersoon van Sociale Zaken en ik zullen dan even op uw suggestie kauwen. Als het niet vandaag lukt, komen we daar later op terug. De onderliggende gedachte zullen we steeds voor ogen houden. Ik weet dat dit niet voldoende is voor u, mevrouw Strik, maar dat onderdeel nemen we in ieder geval mee. Bij het opstellen van wetsontwerpen zullen we rekening houden met evaluatiebepalingen et cetera. Maar u wilt meer en we gaan kijken of dat zou passen in onze aanpak.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7-8

Mevrouw Strik (GroenLinks): Onze zorg gaat het meest uit naar de meest kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. We hebben bedenkingen bij de effecten van de maatregelen van het kabinet. We zijn blij met de toezegging van de minister-president om daarop toe te zien. Hij zou dit nog nader vormgeven in zijn tweede termijn, maar voor de zekerheid dient mijn fractie hierover een motie in. Die kunnen we altijd nog intrekken als er alsnog langs deze lijnen een toezegging volgt.

De voorzitter: Door de leden Strik, Kox, Teunissen, Koffeman, Ten Hoeve en Nagel wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet zegt in te zetten op een inclusieve samenleving en dat onder meer vertaalt in maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren van mensen met een beperking, arbeidsongeschikten en Wajongers;

overwegende dat beoogde maatregelen in het regeerakkoord veelal neerkomen op minder financiële zekerheden voor mensen in een kwetsbare positie, zoals in elk geval door:

  • de aanscherping van het schattingsbesluit waardoor meer mensen hun WIA-uitkering verliezen;
  • de vervanging van de loonkostensubsidie door loondispensatie waardoor mensen met een arbeidsbeperking onder het wettelijk minimumloon betaald kunnen worden;
  • het schrappen van het recht op arbeidskorting en IACK voor mensen in de ziektewet;
  • het verlagen van de Wajong-uitkering;

verzoekt de regering om over maximaal drie jaar een evaluatie te houden naar de effecten van de maatregelen op de feitelijke inkomenspositie en de arbeidsparticipatie van de genoemde groepen, en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (34775).

Mevrouw Strik (GroenLinks): Voorzitter. Wij achten dit van belang, omdat een individuele wetsevaluatie nog steeds niet het totaaloverzicht geeft van de effecten voor kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 15-16

Minister Rutte: Dan de motie met letter G van mevrouw Strik over de evaluatie. Het gaat om de Wajong. Bij de invoering van de Participatiewet in 2015 is besloten 5% te korten. Het gaat om Wajongers van wie na herindeling blijkt dat zij arbeidsvermogen hebben. Wajongers voor wie dat geldt, kunnen wij stimuleren om aan de slag te gaan. Dan moet er wel kans zijn op werk en daarom is er extra ondersteuning van het UWV. Er is een banenafspraak gemaakt en begin volgend jaar komt er een beleidsdoorlichting Wajong, zodat wij kunnen zien welke verbetermogelijkheden er zijn om het werken vanuit de Wajong te stimuleren. In het regeerakkoord van dit kabinet spelen er twee dingen. Eén: meer prikkels in de arbeidsongeschiktheidsregelingen richting werk inbouwen en de kans op het vinden van een baan voor WIA-gerechtigden vergroten en daarmee het beroep op de WIA verminderen. Twee: de loonkostensubsidie in de Participatiewet vervangen voor een loondispensatie voor nieuwe gevallen en de middelen die dat oplevert inzetten om de al genoemde 20.000 extra plekken voor beschut werk te kunnen financieren.

Dat is de kern van dit regeerakkoord voor deze twee trajecten: de WIA en de loondispensatie, in combinatie met die plekken voor beschut werk. De timing is dat beide trajecten het grootste effect hebben vanaf 2020/2021. Voor de extra beschutte werkplekken is in 2019 15 miljoen beschikbaar, in 2020 42 miljoen en in 2021 69 miljoen. Dat bouwt op en dat kost tijd. Dat is ook logisch, want het moet zorgvuldig gebeuren. In beide gevallen betrekken wij in het wetgevingstraject uiteraard ook beide Kamers. Elk wetgevingstraject kent ook consultaties voor alle belanghebbenden, bijvoorbeeld ook voor Cedris, de koepel voor sociale diensten. Beide trajecten zullen evaluatiebepalingen bevatten. Daarmee komen wij denk ik al een heel eind. Ik zei het al in eerste termijn.

Dan kan ik mij nog steeds voorstellen dat het interessant zou kunnen zijn om de maatregelen in onderlinge samenhang te bezien. Dat is wellicht ook voor een komend kabinet nuttig. Maar dat zou dus pas kunnen over een aantal jaren, bijvoorbeeld in het jaar 2025, omdat je eerder simpelweg geen meetbare gegevens hebt. Het lijkt mij ook niet iets wat het kabinet zelf moet doen. Dat zal dan een externe partij moeten oppakken. Dat alles gezegd hebbend, zou ik de motie zoals die nu voorligt, willen ontraden.

Mevrouw Strik (GroenLinks): De motie vraagt om twee dingen: het monitoren van de inkomensontwikkeling en de participatieontwikkeling. De premier ging net alleen in op het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Eigenlijk wordt hier inkomensbeleid gevoerd als instrument om de arbeidsmarktparticipatie te bevorderen. Juist dat willen wij monitoren: wat betekent het voor het inkomen en wat betekent het voor de arbeidsparticipatie? De premier geeft aan dat de beschutte werkplekken pas na 2020 worden ingevoerd. Mijn vraag is hoe het dan zit met die loonkostensubsidie. Gaat die dan ook pas worden afgeschaft of wordt die wel meteen afgeschaft?

Minister Rutte: Dat schetste ik net; die bouwt op. Dat gaat ook in een geleidelijk traject. Het geldt alleen voor nieuwe gevallen.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Dus die inkomensgevolgen vinden niet meteen plaats?

Minister Rutte: Nee.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Dan zou ik aan de premier willen vragen of het een optie is dat in de motie komt te staan: drie jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Minister Rutte: Dat is wat ik net zei: dan zit je op 2025. Dat kunnen we toch doen? Dan is het nuttig. Ik kan mij voorstellen dat een volgend kabinet dat wil weten. Ik vind het helemaal niet verkeerd, ook die samenhang niet. Ik vind uw verzoek logisch, alleen de timing is een probleem.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Het gaat ons om het totaaloverzicht. Als de andere indieners het goedvinden dat er in de motie komt te staan "drie jaar na de invoering van de wetsvoorstellen", zie ik brede steun van het kabinet.

Minister Rutte: Dat wordt dan 2024/2025. Misschien is dan de beste formulering "drie jaar na invoering". Daarmee wordt het jaar nog even in het midden gelaten. Klopt dat? Bij de Tweede Kamer wordt de motie dan gewijzigd. Gaat dat hier mondeling? Ja? Het gaat hier veel praktischer, heel goed. Dan hoeft de motie ook niet opnieuw te worden rondgedeeld, mooi.

(...)

De voorzitter: Mag ik nog één ding vragen over de motie op letter G van het lid Strik over maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren? Is het nu: verzoekt de regering om over maximaal drie jaar na invoering een evaluatie te houden?

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ja.

De voorzitter: Drie jaar na invoering een evaluatie. En de minister-president laat de motie oordeel Kamer?

Mevrouw Strik (GroenLinks): Hij ondersteunt de motie.

Minister Rutte: Nee, wij kunnen er goed mee leven.

De voorzitter: U ondersteunt de motie.

Minister Rutte: Ja hoor, we nemen haar over, of hoe heet dat? Ik weet …

De voorzitter: Aha, u neemt haar over.

Minister Rutte: Aan de overzijde hebben ze het allemaal veranderd, voorzitter. Ik weet niet of u dat ook gedaan hebt.

De voorzitter: Nee, ik heb het nu even met de pen veranderd.

Minister Rutte: Nee, maar ook de advisering vanuit de regering is daar veranderd.

De voorzitter: O, nee, maar daar doen wij niet aan. Wij doen het heel simpel. U vindt de motie goed of niet goed.

Minister Rutte: Het punt is wel dat er één overweging in staat waar we niet blij mee zijn, maar het dictum zoals dat is aangepast, kunnen we overnemen. Het dictum is dus akkoord, maar ik zeg er even bij — want je interpreteert de motie ook samen — dat dit niet betekent dat de regering blij is met alle overwegingen. Maar ik denk dat mevrouw Strik dat prima vindt zolang het dictum maar tot overeenstemming leidt.

De voorzitter: Oké, het dictum is akkoord, met de woorden "drie jaar na invoering", en u neemt de motie dus over. Dat is duidelijk. Dank u wel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgangsrapportage sociaal minimum Caribisch Nederland (35.000 IV / CXIX, A) (T02659)

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer toe de voortgangsrapportages over de uitvoering van het pakket maatregelen inzake het ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland, die aan de Tweede Kamer zijn toegezegd, ook aan de Eerste Kamer toe te zenden, om te beginnen voor de zomer van 2019.


Kerngegevens

Nummer T02659
Status openstaand
Datum toezegging 16 oktober 2018
Deadline 1 juni 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie legisprudentie
Onderwerpen bestaanszekerheid
Caribisch Nederland
ijkpunt
sociaal minimum
Kamerstukken Werkbezoek Caribisch deel Koninkrijk april 2016 (CXIX)
Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2019 (35.000 IV)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 35000 IV / CXIX, A, p.12:

Staatssecretaris Van Ark:

Ik heb ook in de Tweede Kamer gezegd: ik aarzel omdat ik liever van de afdeling underpromise en overdeliver ben dan andersom. Ik aarzel om heel hard te juichen over het pakket dat we nu hebben samengesteld, maar het is wel degelijk een heel relevant pakket, zeker ook in combinatie met de werkgeversruimte die is vrijgevallen, met wat dat betekent voor het wml en de uitkeringen op dit moment. Tegelijkertijd zie ik ook dat het op dit moment nog niet mogelijk is óm dat te doen, maar ik vind het wel van belang dát we dat gaan doen. De Tweede Kamer heeft gezegd: oké, maar we willen niet wachten op de evaluatie in 2020; we willen al eerder geïnformeerd worden. Dat betekent dat ik voor het zomerreces van 2019 ga laten zien welke stappen ik heb gezet. U mag best weten dat ik in de overleggen met de organisatie vraag hoe die voortgangsrapportage er dan uitziet, want zo zit ik er ook persoonlijk in: kan ik straks de informatie leveren die de Tweede Kamer graag wil?

Ik herken de betrokkenheid in deze Kamer met het vraagstuk heel erg en ben dan ook van harte bereid om deze rapportage ook naar de Eerste Kamer te sturen. Maar omdat ik dezelfde vragen heb gehad als u, en mij inmiddels ook duidelijk is geworden dat alles met alles samenhangt, zou mijn waarschuwing zijn dat ik vanwege de fragiele situatie in de regio – dan heb ik het over de open economie daar – niet anders kan dan stapsgewijs handelen. Anders ben ik bang dat ik te veel dingen kapotmaak. Daarmee voeg ik me ook in de coördinatie van BZK, die ook op die kostenkant drukt. Ik kan u verzekeren dat collega Knops buitengewoon disciplinerend kijkt naar de collega’s, dus die coördinatie is er. Ik ga soms met liefde een stap verder, maar ik hecht eraan om het in samenspraak te bekijken.

Kamerstukken I 2018-2019, 35000 IV / CXIX, A, p.16:

Staatssecretaris Van Ark:

Ik ben het ook eens met de heer Van Kappen, die zegt: dat ijkpunt moet er zijn. Daar kun je politiek van alles van vinden, maar daar moet ik naartoe onderweg. Dus dat is ook mijn doelstelling, maar ik ga geen dingen beloven die niet kan waarmaken. Als ik zou kunnen, dan zou ik hier een planning geven. Dat kan ik niet. Ik heb altijd geleerd dat, als je niet kunt zeggen wanneer je iets weet, je moet zeggen wanneer je de volgende stap zet. De volgende stap is wat mij betreft de voortgangsrapportage voor de zomer. Die stuur ik heel graag aan uw Kamer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland en jaarlijks informeren gezamenlijke inzet verbetering situatie inwoners Caribisch Nederland (35.000 IV / CXIX, N) (T02784)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer in het verlengde van toezegging T02659 toe:

  • 1. 
    het in de voortgangsrapportage vastgestelde ijkpunt voor de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland jaarlijks te monitoren;
  • 2. 
    onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de ruimte om het wettelijk minimum loon op de BES in de toekomst verder te verhogen, daarover in gesprek te gaan met de werkgevers op de eilanden en daarover te rapporteren in de voortgangsrapportage die voor de zomer van 2020 aan de Kamer wordt toegezonden;
  • 3. 
    de eilandsbesturen de gelegenheid te geven om formeel te reageren op de voortgangsrapportage; en,
  • 4. 
    de Kamer jaarlijks te informeren over de voortgang van de gezamenlijke inzet, alsmede van het hierop gerichte overleg van het kabinet en van de openbare lichamen om de situatie van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.

Kerngegevens

Nummer T02784
Status openstaand
Datum toezegging 12 juli 2019
Deadline 1 juni 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen BES
bestaanszekerheid
Caribisch Nederland
ijkpunt
sociaal minimum
Kamerstukken Werkbezoek Caribisch deel Koninkrijk april 2016 (CXIX)
Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2019 (35.000 IV)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.4

Het ijkpunt voor het sociaal minimum monitor ik de komende vijf jaar jaarlijks. Dit omdat de kosten voor een aantal noodzakelijke kosten van levensonderhoud nog in beweging zijn.

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.5

Vanwege de mogelijke negatieve gevolgen voor de economie en de arbeidsmarkt moet het tempo en de mate van een verdere verhoging van het wettelijk minimumloon zorgvuldig afgewogen worden. Het kabinet zal daarom onafhankelijk onderzoek laten doen naar de ruimte om het wettelijk minimumloon in de toekomst verder te verhogen. Daarnaast is van belang dat verhogingen van het wettelijk minimum door de werkgevers op de eilanden worden opgebracht. Dit is vooral op Bonaire een punt van aandacht. De Staatssecretaris van BZK en ik zullen daarom met de partijen in de Centraal Dialoog in gesprek gaan over de uitkomsten van het onderzoek en de verdere ruimte om het wettelijk minimumloon in de toekomst te verhogen. De relatie met het verlagen van de kosten voor levensonderhoud zal hierbij ook betrokken worden. Het streven is om de uitkomsten van het onderzoek en de gesprekken mee te nemen in de voortgangsrapportage van 2020.

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.7

Een structurele verbetering van de situatie van inwoners in Caribisch Nederland vergt gezamenlijke inzet van het Rijk en de openbare lichamen. Samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik met de eilandbesturen constructieve gesprekken gevoerd over het ijkpunt sociaal minimum en de stappen die nog gezet moeten worden. Ik ben verheugd dat de eilandbesturen in eerste reactie positief hebben gereageerd op de gekozen aanpak en op de stappen die al zijn gezet. Ik geef de eilandbesturen graag de kans om ook nog formeel op de voortgangsrapportage te reageren.

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.8

Met het ijkpunt voor het sociaal minimum en de bijbehorende maatregelen zet het kabinet een volgende stap om bestaanszekerheid van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren. Het is een doelstelling waar we stap voor stap naar toe werken. Ik ben heel blij dat ik, samen met mijn collega’s in het kabinet en met de openbare lichamen, betekenisvolle stappen kan zetten om het leven op Bonaire, Saba en Sint Eustatius beter te maken. Ik ben doordrongen van de noodzaak om de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal ik u daarom jaarlijks informeren over de voortgang van de gezamenlijke inzet van het kabinet en de openbare lichamen om de situatie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren.

Toezegging T02659 (openstaand)

Toezegging T02383 (voldaan)


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer spoedig te informeren over het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen en de lagere regelgeving (35.925 XV / 32.043) (T03367)

De Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van in een commissiebrede brief gestelde vragen, toe de Kamer, met respect voor de staatsrechtelijke verhoudingen en de positie van de Tweede Kamer, zo goed en vroeg als mogelijk te informeren over het wetsvoorstel en de lagere regelgeving.


Kerngegevens

Nummer T03367
Status deels voldaan
Datum toezegging 11 maart 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen toekomst pensioenstelsel
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Begrotingsstaten Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022 (35.925 XV)
Toekomst pensioenstelsel (32.043)


Uit de stukken

Kamerstuk 35925 XV / 32043, H, pagina 3

Ik wil uw Kamer graag, met respect voor de staatsrechtelijke verhoudingen en de positie van de Tweede Kamer, zo goed en vroeg als mogelijk informeren over het wetsvoorstel en de lagere regelgeving. Zo zal ik uw Kamer direct informeren over de start van de internetconsultatie van de ontwerpbesluiten, zodat u daar tijdig kennis van kunt nemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kamer periodiek informeren over voortgang transitie (36.067) (T03630)

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Van Gurp (GroenLinks), toe de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van de transitie met als belangrijke weegmomenten medio 2024 (resultaten eerste voortgangsbeeld) en begin 2025 (tweede voortgangsrapportage, aan het eind van de arbeidsvoorwaardelijke fase).


Kerngegevens

Nummer T03630
Status deels voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden drs. R. van Gurp (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen evaluaties
monitoring
transities
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 3-4

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Een tweede vraag die wij hebben gaat over de witte vlek, zoals die genoemd wordt. Dat betreft werknemers zonder pensioenopbouw via de werkgever. Tot ons grote genoegen heeft de Stichting van de Arbeid in een aangescherpt aanvalsplan van vorig jaar oktober een harde doelstelling opgenomen om die witte vlek met 50% te reduceren binnen vijf jaar. Dat wil zeggen dat bijna een half miljoen mensen meer — er wordt gesproken over 450.000 — via hun werkgever pensioen gaan opbouwen. Die doelstelling klinkt als een goed begin. Het gaat er nu natuurlijk om dat die ook wordt waargemaakt. Onze vraag aan de minister is hoe zij met de sociale partners maximaal druk op de ketel gaat houden om die doelstelling van een reductie van 450.000 mensen zonder pensioenopbouw, en liever nog een grotere reductie, daadwerkelijk te realiseren. Hiertoe zullen vanaf het begin van de afgesproken periode van vijf jaar concrete stappen gezet moeten worden. Kan de minister stap voor stap uiteenzetten welke handelingen deze doelstelling dichterbij gaan brengen? Kan de minister ook vertellen hoe zij de door de Tweede Kamer in de wet geamendeerde zorgplicht op dit terrein wil invullen? Kan de minister ook toezeggen dat ze de beide Kamers jaarlijks zal informeren over de behaalde resultaten, zodat eventueel noodzakelijke aanscherping en bijsturing tijdig in het proces kunnen plaatsvinden? En is de minister tot slot met ons van mening dat we het hier niet bij moeten laten en al snel moeten doorstappen naar een verdergaande aanpak? Deelt de minister onze opvatting dat we op termijn — ik realiseer me dat ik dan spreek over een langere termijn dan vijf jaar — deze witte vlek naar nul zouden moeten terugbrengen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 4

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Voorzitter. Iets vergelijkbaars geldt voor het terugdringen van het aantal zzp'ers zonder pensioenopbouw. De fiscale ruimte voor de pensioenopbouw in de derde pijler wordt verruimd. Dat is goed nieuws. Maar de derde pijler blijft toch je eigen, persoonlijke kapitaal. Dat is fijn voor mensen die wat geld hebben, maar minder fijn voor de mensen die de mogelijkheid niet hebben om geld in de derde pijler op een of andere eigen kapitaalrekening of via beleggen te storten. Voor ons is belangrijk dat ook zzp'ers zo veel mogelijk worden verleid, uitgenodigd en uitgedaagd om in de tweede pijler pensioen te gaan opbouwen. Ook hier voorziet het aangescherpte aanvalsplan van de Stichting van de Arbeid in. Hierbij hebben we ongeveer dezelfde vragen als die ik net had over de witte vlek: zit erbovenop, monitor het, doe waar nodig extra dingen en houd de Kamers op de hoogte. Aan mooie woorden hebben we namelijk niet genoeg. Het moet de komende jaren daadwerkelijk tot betekenisvolle aantallen en daden leiden.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 5

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Het gaat mij er met name om hoe je er — ik zeg het een beetje plat — als een pitbull bovenop zit. Het kader is er. Het aanvalsplan is goed. De moties en amendementen die door de Kamer zijn aangenomen, zijn goed. In principe staat daarin wat we willen. Maar alles staat of valt natuurlijk met het daadwerkelijk waarmaken en de uitvoering. Wij vragen een zeer actieve houding van de minister hierin. Want je zou natuurlijk ook kunnen zeggen: het is verder aan de Stichting van de Arbeid — dat zijn sociale partners en daar zit de regering niet bij — en over drie jaar horen we wel een keer of ze opgeschoten zijn. Dat zou me te weinig zijn. Als je dan onvoldoende opgeschoten bent, heb je drie jaar laten lopen. Dus mijn rijtje vragen ging vooral daarover: zit erbovenop, help knelpunten op te lossen en help creatief te zijn in het verzinnen van nieuwe dingen waar het nog tegenzit, zodat we die doelstelling en liefst meer dan dat gaan waarmaken. Ik vraag niet om nieuw wettelijk instrumentarium. Ik vraag om een buitengewoon actieve houding van de minister in dezen.”

De heer Schalk (SGP):

“Dan denk ik dat ik de heer Van Gurp daarin kan bijvallen, want wij hebben daar ook schriftelijke vragen over gesteld. Toen was het antwoord: we zullen daarover overleggen met de sociale partners. Maar dat is dus ook voor de heer Van Gurp te weinig, begrijp ik.”

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Ja, ik vraag dat aan de minister. Formeel ligt de bal natuurlijk bij de sociale partners, maar voel je je de facto ook eigenaar van dit probleem? Dat is de essentie van mijn vragen, zowel over de witte vlekken rondom de werkenden in loondienst als over de zzp'ers.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 4

Minister Schouten:

“Ten eerste wil ik nogmaals benadrukken dat de transitie in feite al is begonnen. Op veel sectortafels wordt al enige tijd gesproken over de te maken keuzes. De sector is ook al flink aan de slag. Dat heb ik zelf ook gezien toen ik onlangs een werkbezoek aflegde bij een pensioenfonds. Dat merk ik ook in mijn gesprekken met de sector. Daarnaast geldt dat ik de vinger aan de pols zal houden. De transitie zal worden gemonitord. Dat is ook in de wet opgenomen. Ik zal ook in gesprek blijven met partijen, waaronder bestuurders en professionals, om signalen op te halen. Dit gebeurt om tijdig knelpunten te identificeren en zo nodig aanvullende maatregelen te nemen.

Ik zal uw Kamer periodiek informeren over de voortgang. Medio 2024 zal ik het eerste voortgangsbeeld met u delen, en begin 2025 de tweede voortgangsrapportage, aan het eind van de arbeidsvoorwaardelijke fase. Dat zijn voor mij twee logische momenten. Medio 2024 is het eerste moment om de transitietermijn te wegen. Hiervoor wordt de stand van de uitvoering opgemaakt bij de sociale partners, de pensioenuitvoerders, de toezichthouders en bijvoorbeeld ook bij de Belastingdienst en de Raad voor de rechtspraak. Op die manier weten we ook of de uitvoerende partijen inderdaad genoeg tijd hebben om uit te voeren wat van hen verwacht wordt en of ze daar genoeg mensen voor hebben.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 13

Minister Schouten:

Kortom, wij zullen op verschillende manieren — met een belangrijke rol voor de regeringscommissaris — de voortgang volgen van sociale partners tijdens de arbeidsvoorwaardelijke fase en van uitvoerders tijdens de implementatiefase. Voor een succesvolle transitie is het namelijk belangrijk dat de wet goed, zorgvuldig en evenwichtig kan worden uitgevoerd. Ook de informatie over de uitvoeringspraktijk zal ik, gezamenlijk met de monitoringsinformatie, delen met uw Kamer, ook in de periodieke voortgangsbrieven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitwerking vrijwillige voortzetting wezenpensioen (36.067) (T03633)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe dat de uitwerking van de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen zal meelopen in het wetsvoorstel over keuzemogelijkheden nabestaandenpensioen dat naar verwachting rond de zomer 2023 in internetconsultatie gaat. Als er mogelijkheden zijn om dit eerder te realiseren in een ander wetsvoorstel dan zal de minister dat doen.


Kerngegevens

Nummer T03633
Status deels voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nabestaandenpensioen
Wet toekomst pensioenen
wezenpensioen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 71.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

(…)

“Een ander punt: het nabestaanden- en wezenpensioen. De CDA-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding aangedrongen op reparatie van een hiaat in de nabestaandenen wezenpensioenuitkering bij overlijden voor de pensioendatum. Nabestaanden kunnen immers in de problemen komen wanneer zij niet eigenstandig gekozen hebben voor een vrijwillige voortzetting. De CDA heeft twijfels of de alertheid en het doenvermogen van deelnemers of ex-deelnemers ertoe leiden dat men zich vrijwillig gaat verzekeren. Doet men dat niet, dan is er bij overlijden een echt probleem. Onze suggestie was een keuze voor een vrijwillige voortzetting als default. De eerdere argumentatie ten aanzien van mogelijke oververzekering kon ons niet overtuigen. De minister ziet dat probleem ook, zie ik althans in de schriftelijke beantwoording. Zij geeft nu aan dat de door de CDA-fractie gesuggereerde modaliteit wel een onderzoek waard is en dat zij nog gaat kijken naar de uitvoering. Er is dus hoop gegeven. Maar de CDA-fractie wil meer en vraagt om invoering van de door ons gesuggereerde oplossing. Niets doen kan leiden tot een groter afbreukrisico, voor ons en voor de minister, omdat we iets niet gezien hebben. Een groep nabestaanden die geen uitkering zou krijgen, hoe klein die groep ook is, moeten we gewoon niet willen. Dat hiaat voor nabestaanden geldt ook voor wezen. Voor deze groep is er zelfs geen vrijwillige voortzetting. Uit de antwoorden begrijp ik dat volgens de Pensioenfederatie het betrekken van wezen in de vrijwillige voortzetting uitvoeringstechnisch tot grote problemen leidt. Maar ook hier is de CDA-fractie niet overtuigd. De herziening van het nabestaandenpensioen in de nieuwe wet gaat te lang duren. Onze oproep hier is dus: eerst invaren en na het goedkeuren van de wet is reparatie ook op dit punt mogelijk.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 12-14.

Minister Schouten:

“Ja. Mevrouw Oomen heeft ook een vraag gesteld over de voortzetting van het wezenpensioen. Het is correct dat met de Wtp de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen niet mogelijk is. Alleen een vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen is mogelijk. De pensioensector heeft mij verzekerd de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen wel mogelijk te willen maken. Zij zien op dit moment echter met name problemen in de premiestelling en de kindadministratie die gevoerd moet worden wanneer een deelnemer ervoor kiest het wezenpensioen vrijwillig voort te zetten. Eerder heb ik ook al toegezegd dat de uitwerking van de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen zal meelopen in het wetsvoorstel over keuzemogelijkheden bij het nabestaandenpensioen, dat denk ik ergens in de zomer in internetconsultatie zal gaan. Dat kan ik hier herhalen, maar als ik mogelijkheden zie om dit eerder te realiseren in een ander wetsvoorstel, zal ik dat ook doen. Dus die toezegging wil ik doen aan mevrouw Oomen.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ik zal proberen om heel kort te zijn, voorzitter. De CDA-fractie heeft zich echt zorgen gemaakt over het doenvermogen van mensen bij vrijwillige verzekering. Wij vinden dat dit niet opweegt tegen het risico van het voor een korte termijn oververzekerd zijn. Dat is de reden dat wij zeggen: ga nu akkoord met die default en doe dat zo spoedig mogelijk. Wat bedoel ik dan met "zo spoedig mogelijk"? Als je even terugkijkt, zie je dat de Wtp, als die aangenomen wordt, bij de eerste fondsen ingaat op 1 januari 2025. Op dat moment ontstaat dus ook het risico voor deze groepen nabestaanden, en ook voor de wezen. Dus als u mij zou kunnen toezeggen dat u voor half 2024 een reparatie hebt op dat punt, dan ben ik tevreden.”

Minister Schouten:

“Ik heb een wetsvoorstel aangekondigd ten aanzien van het nabestaandenpensioen dat rond de zomer in consultatie zal gaan. Ik kom zo meteen terug op het wezenpensioen. Ik ga ze even opknippen. Als we de wet voor het nabestaandenpensioen in consultatie laten gaan, zal die waarschijnlijk ergens in de loop van volgend jaar naar de Kamers toe kunnen gaan. Dan is het uiteindelijk aan de Kamers om dat snel te behandelen. Bij het nabestaandenpensioen hebben we wel al een aantal waarborgen in de wet opgenomen. Ik denk dat daar de mogelijkheid zit om de tijd daarin te gebruiken. Ik heb net bijvoorbeeld de uitloopperiode genoemd, die er nu standaard al in zit. Bij het wezenpensioen is dat anders. Er is nu niets geregeld in de wet voor het wezenpensioen. Daarvoor is op dit moment dus niets geregeld, ook geen uitloopperiode of wat dan ook. Die zal in mijn beleving meer spoed hebben dan het andere onderdeel van de wet, dat we gewoon in het wetsvoorstel Keuzebegeleiding nabestaandenpensioen kunnen opnemen. Dat zou dan kunnen, zeg ik met enige terughoudendheid. Dat is natuurlijk ook aan uw Kamer, want uw Kamer gaat altijd over de zwaarte van een veegwet, om het zo maar even te noemen, en over de vraag of het nog inhoudelijk geladen moet zijn of niet. Ik moet daar normaal terughoudend mee zijn, maar als uw Kamer zegt dat dit onderdeel daarin opgenomen kan worden, dan zou dat sneller kunnen.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ik zou niet willen verhelen dat een van de suggesties die ik namens de CDA-fractie heb gedaan, is om het probleem op te lossen in de veegwet die we eind van dit jaar krijgen. Dat is de meest snelle behandeling. Het risico van oververzekering zouden we moeten aangaan voor een jaar wanneer we kunnen voorkomen dat er één weduwe of één wees is die zonder geld achterblijft wanneer het ergste in zijn of haar persoonlijk leven gebeurt. Als dat de toezegging zou kunnen zijn, ben ik tevreden.”

Minister Schouten:

“Ik wil even heel specifiek zijn. Dat wil ik ook om helderheid te geven aan mevrouw Oomen. Zij heeft gelijk dat het wezenpensioen nu niet in de vrijwillige voortzetting in het wetsvoorstel zit. Dat is wat anders dan bij het nabestaandenpensioen. Dat zit er wel in. We hebben verschillende modaliteiten opgenomen waarin ten eerste voor de vrijwillige voortzetting kan worden gekozen, ook nog met een aantal standaard uitloopperiodes die gewoon doorlopen. Ik kan aan mevrouw Oomen toezeggen dat ik op dat punt nu al fondsen vraag om deelnemers actief te informeren over dat dat loopt. Ik wil dat onderzoek echt doen. Dat is ook onderdeel van mijn toezegging. Dat onderzoek is nodig om bijvoorbeeld te voorkomen dat ik straks een probleem krijg met leeftijdsdiscriminatie. Welke leeftijd kies je? Bij welke leeftijd ga je zeggen dat de vrijwillige voortzetting automatisch gaat lopen en bij welke leeftijd is het nog een keuze? Ik heb die stappen nodig om dit netjes en goed te kunnen doen. Nogmaals, dat is erop gericht om het op te nemen in het wetsvoorstel dat ik eind van de zomer in consultatie wil doen. Bij de nabestaanden hebben we meer mogelijkheden. Bij de wezen hebben we een kortere periode. Het is fijn als er dan een uitspraak van de Kamer onder ligt die zegt dat het rondom de wezen via een veegwet zou kunnen. Normaal mag ik die namelijk niet zo zwaar laden met inhoudelijke thema's.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ja, tot slot. Ik geloof niet zozeer in de belofte om het probleem te regelen in de nieuwe wetgeving, omdat de nieuwe wetgeving mijns inziens niet op tijd klaar zal zijn. Ik vind dat voor 1 januari 2025 in elk geval voorkomen moet worden dat welke overblijvende dan ook geen uitkering krijgt omdat men niet het doenvermogen had om de vrijwillige voortzetting te vragen. Als er een motie komt, zal er niet alleen op het punt van de wezen, maar ook op het punt van de overlevenden, de weduwen en weduwnaars, een uitspraak komen.”

Minister Schouten:

“Die zie ik dan tegemoet, maar ik ben gehouden aan prudente wetgeving. We moeten dit netjes vormgeven. Dat wil ik ook op dit punt doen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitzoeken reglement J&V rondom structuur/onafhankelijkheid geschillencommissie (36.067) (T03634)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe voor het instellen onafhankelijke geschillenbeslechting te bekijken hoe dat in andere reglementen is opgenomen en vormgegeven (structuur en voorwaarden), zoals van het ministerie van Justitie en Veiligheid, SKGZ en Kifid.


Kerngegevens

Nummer T03634
Status voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Klachteninstituut Financiële Dienstverlening
onafhankelijkheid
pensioen
Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 70.

Mevrouw Oomen-Ruijten:

(…)

“Daarom zegt de wetgever dan: we gaan nu een onafhankelijke geschillenbeslechting instellen. Dat is wat mij betreft oké. De Pensioenfederatie is bezig met het opzetten van die geschillenbeslechting, maar u, de minister, wijst de commissie aan. U hebt daarmee ook ervaring. Ik breng u vanuit uw LNV-verleden de oprichting van de commissie oneerlijke handelspraktijken in herinnering onder de geschillencommissie. Wanneer ik naar uw antwoorden op de CDA-vragen kijk, zie ik niet hoe de onafhankelijkheid echt is geborgd wanneer u als minister instemt met het reglement en de benoemingen. Ik ben van mening dat onafhankelijkheid juist geborgd is wanneer er geen inmenging is van de overheid. Vergelijk het maar eens met de rechtspraak. Ik begrijp helemaal dat u bevoegdheden in de wet wil hebben voor de oprichting van een instituut, maar wilt u alstublieft bevestigen dat de door u benoemde commissie zich totaal niet bemoeit met de inhoud van het geschil, noch qua vaststellen van het reglement, noch wat betreft de benoeming van personen?

Voorzitter. We hebben als CDA-fractie ook echt zorgen over de inrichting van de geschillenbeslechting, want wij zijn van mening — ik heb dat al vanaf het begin gezegd — dat de gekozen structuur te log en te duur is, en niet bijdraagt aan een adequate oplossing van de problemen van de deelnemer. We zijn het erover eens dat er een snelle, eenvoudige, laagdrempelige en zo goedkoop mogelijke voorziening moet komen. Maar wat doet de Pensioenfederatie? Men kiest voor aansluiting bij Kifid. Als eigenstandige commissie begrijp ik het goed, omdat ook verzekeraars en PPI's voor de geschillenbeslechting zijn aangesloten. Maar, vraag ik de minister, heeft de solidaire premieregeling niet een totaal ander karakter, en zullen die geschillen dan ook niet totaal anders zijn?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 22-23.

Minister Schouten:

(…)

“Ik zal hierna nog ingaan op een aantal specifieke vragen over de geschilleninstantie, waaronder de bindendheid van de uitspraken en de onafhankelijkheid.

Zo vraagt mevrouw Oomen naar de bevoegdheden die ik heb ten aanzien van de geschilleninstantie. De minister is verantwoordelijk voor de aanwijzing van een geschilleninstantie voor de pensioensector. Ook het aanwijzen van meerdere instanties is mogelijk. Voor de duidelijkheid: de minister is niet verantwoordelijk voor de oprichting daarvan. Er kunnen immers ook een of meer al langer bestaande instanties worden aangewezen. Een onafhankelijke geschilleninstantie dient straks te beschikken over statuten, een bestuur en een procesreglement. De instantie gaat daar zelf over. De minister kan vervolgens deze instantie aanwijzen op grond van de Wet toekomst pensioenen. Bij die aanwijzing geeft de minister goedkeuring voor het procesreglement, de samenstelling van het bestuur en de voorzitters van de organen die belast zijn met de geschillenbeslechting. De goedkeuring is ook nodig als hierin iets verandert. Het is nodig om te toetsen of de instantie aan de eisen voldoet die in de wet- en regelgeving zijn vastgelegd, bijvoorbeeld als het gaat om het waarborgen van deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Zo is het ook vastgesteld in het conceptbesluit toekomst pensioenen. We hebben daarmee aangesloten bij de structuur van andere bestaande geschilleninstanties, zoals Kifid en SKGZ. Zowel de minister als het bestuur van de geschilleninstantie zal zich niet bemoeien met de inhoud van geschillen. Dat is aan de organen die belast zijn met de geschillenbeslechting.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Met de minister betreur ik dat er heel veel werk verricht is door de Pensioenfederatie zonder te spreken met de belangrijkste geschillenbeslechtingsorganisatie die er is. We zijn op een aantal punten op het verkeerde been gezet, niet alleen over de contacten. Ik betreur dat zeer. Ik vind dat erg jammer. Het gaat mij erom dat er een onafhankelijke, gemakkelijk toegankelijke geschilbeslechting komt die ook goedkoop is. Ik verschil alsnog met de minister van mening over de aanwijzing van personen en het reglement. Als u zou kijken naar het ministerie van Justitie en Veiligheid, dan ziet u dat dat op dat punt weliswaar de geschilleninstantie onder zich heeft, maar niet de mensen aanwijst. Ik denk dat, om absoluut mogelijk te maken dat deze organisatie onafhankelijk is en vertrouwd wordt, u daar ver van weg moet blijven. Gaat u nu eens kijken hoe JenV het georganiseerd heeft. Bent u bereid om die regeling dan op u te nemen? Ik ga ervan uit dat de Pensioenfederatie op haar schreden terugkeert en het niet allemaal zelf wil doen, want dat gaat ten koste van de deelnemer, die het uiteindelijk allemaal moet betalen.”

Minister Schouten:

“Ik vind het prima om te kijken wat de minister van JenV in de reglementen heeft. Ik wil wel benadrukken dat wij ons ervan moeten vergewissen dat de instantie aan de eisen voldoet die in de wet- en regelgeving zijn opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Dat zijn zaken die in de wet staan. Die moeten wij ook kunnen vaststellen. Ik noem maar even wat. Als ik dat niet controleer en er zit bijvoorbeeld iemand in die ook een functie heeft in een pensioenfondsbestuur, dan wordt het een ingewikkeld verhaal rond de onpartijdigheid bij een geschil ten aanzien van pensioenen. Ik moet daar wel goed naar kunnen kijken, juist om te zorgen dat er geen partijdigheid of schijn van partijdigheid kan ontstaan.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Het enige wat ik van u vraag, is dat u kijkt naar de structuur en de voorwaarden die het ministerie van Justitie stelt aan de onafhankelijkheid van de geschillencommissie, en dat u zich er zelf niet mee bemoeit.”

Minister Schouten:

“Het is niet zo dat ik mij inhoudelijk bemoei met wie wel en wie niet, maar ik moet wel kunnen toetsen of wordt voldaan aan de criteria in de wet. Dat is de volgorde der dingen. Ik zal kijken hoe dat bij JenV geregeld is. Ik zal ook kijken hoe dat bijvoorbeeld bij Kifid en SKGZ is geregeld. Dat zijn allemaal diverse modellen die ik ook bij elkaar zal pakken, maar nogmaals, ik moet wel op basis van de wet- en regelgeving instaan voor de deskundigheid, de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid. Dan is het niet zo dat ik zeg: jij wel en jij niet. Maar omgekeerd, als er bestuursleden zijn die daar niet aan voldoen, moet ik ook de mogelijkheid hebben om dat te benoemen.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Voorzitter, tot slot. De minister schrijft de geschillencommissie voor. Justitie en Veiligheid doet toch aan rechtspraak, althans, het draagt zorg voor de rechtspraak, en heeft ook te maken met zelfregulering. Dit is ADR. Dit is zelfregulering. Zij zien daarop toe. Dat hoeft u dus niet te doen. Dat moet u niet willen.”

Minister Schouten:

“Maar in de wet staat wel dat ik een instantie aanwijs en dat die voorwaarden ook daaraan zijn verbonden. Nogmaals, we moeten dat wel kunnen vaststellen, maar ik heb al toegezegd dat ik ook ga kijken hoe dat in andere reglementen is opgenomen en vormgegeven. Dat wil ik toezeggen aan mevrouw Oomen, maar ik moet mij er wel van vergewissen dat er ook sprake is van deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Als je naar JenV kijkt, dan zou dat opgelost kunnen worden. Maar misschien is dat in de wet nog nodig en kunt u bij de toezeggingen die u doet toch nog eens naar dit punt kijken.”

Minister Schouten:

“Ik ga eerst vaststellen of dat nodig is.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Delen plan van aanpak evaluatie rol en positie verschillende belanghebbenden in de fondsen (36.067) (T03635)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe het plan van aanpak van het evaluatieonderzoek naar de rol en positie van verschillende belanghebbenden in de fondsen (waaronder het verantwoordingsorgaan), ook met de Eerste Kamer te delen.


Kerngegevens

Nummer T03635
Status voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen evaluaties
pensioen
Wet toekomst pensioenen
governance
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Opmerking

Het evaluatieonderzoek is toegezegd bij de behandeling van de Wet toekomst pensioenen in de Tweede Kamer.

Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 71.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

(…)

“Een ander thema is het uitzicht op een waardevast pensioen. Waardevastheid betekent dat op z'n minst de inflatie bijgehouden zal moeten worden. De CDA-fractie heeft de volgende vraag: zou het voor het compenseren van de inflatie niet prima passen als het rendement prioritair gebruikt zou kunnen worden voor het compenseren van de inflatie? De parameters die gehanteerd worden, gaan uit van een inflatie van 2%, waarbij de markt de verwachting heeft dat deze inflatie de komende jaren flink hoger zal zijn. De argumentatie van de minister om deze keuzemogelijkheid voor het collectief niet mogelijk te maken, is dat er een herverdelingsvraagstuk gaat ontstaan tussen oud en jong. Dat vinden wij bijzonder jammer, want ook in een solidair contract zou het collectief niet onderschikt moeten zijn aan het individu. De kracht van het solidaire contract van het pensioenfonds zou juist moeten zijn om binnen de langetermijnoriëntatie een dergelijke inflatiebescherming aan te bieden. Fondsen kunnen zelf kiezen in welke mate dat als evenwichtig wordt gezien. De interne governance is daartoe uitgerust. Dat zou toch uitstekend passen in de belofte van een koopkrachtig pensioen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 18.

Minister Schouten:

(…)

“Mevrouw Oomen vraagt naar de governance en de positie van de verantwoordingsorganen. Zij zegt: moet die eigenlijk niet versterkt worden en zijn de wettelijke taken niet te mager? Ik heb bekeken hoe de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel het best vormgegeven kan worden met de borging van belangen van alle belanghebbenden. Het verantwoordingsorgaan krijgt daarbij een adviesrecht op het invaarbesluit en de inzet van vermogen. Daarnaast ontstaat op het moment dat het nieuwe pensioenstelsel is ingevoerd een natuurlijk moment om de rol en de positie van de verschillende belanghebbenden in de fondsen, waaronder het verantwoordingsorgaan, te evalueren. Dit onderzoek heb ik toegezegd bij de behandeling van de Wet toekomst pensioenen in de Tweede Kamer. Wij zullen daarvoor dus nog een plan van aanpak opstellen. Als u dat wenst, zal ik dat ook naar deze Kamer sturen. Ik hoor een "ja", dus hierbij zeg ik toe dat dit ook naar deze Kamer wordt gestuurd.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek sociale partners beeld pensioenopbouw 18- en 19-jarigen in relatie tot franchise (36.067) (T03636)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Gurp (GroenLinks), toe met sociale partners in gesprek te gaan om te vragen naar het beeld ten aanzien van de pensioenopbouw van 18- en 19-jarigen in relatie tot de franchise. Als daar opvallende zaken uitkomen, wordt daar naar gekeken.


Kerngegevens

Nummer T03636
Status voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden drs. R. van Gurp (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen franchise
nulfranchise
pensioen
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 3.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Veel meer mensen pensioen laten opbouwen — daar gaat mijn verhaal over — is voor GroenLinks dus een belangrijke doelstelling bij het verbeteren van het pensioenstelsel. Het liefst zouden wij dat geregeld zien in een algemene pensioenplicht. Dat is politiek helaas nog een aantal bruggen te ver, maar wij blijven ons daarvoor inzetten. Maar dat wij ons blijven inzetten voor een verbetering, wil niet zeggen dat we een kleine verbetering nu niet ook wenselijk vinden. We gaan niet wachten op een pensioenplicht.

Dus wij willen dat er in de vormgeving van de nieuwe pensioenwet in de komende jaren concreet stappen worden gezet op een aantal terreinen. Eén stap is de verlaging van de leeftijd vanaf welke je pensioen gaat opbouwen. In de meeste gevallen is die nu nog 21 jaar, maar die zou naar 18 moeten. Wij willen dat de wachttijd voor pensioenopbouw voor uitzendkrachten geschrapt wordt. Wij willen een harde, meetbare, afrekenbare inzet op het verminderen van het aantal werkenden in loondienst die geen pensioen opbouwen. Ook willen wij dat veel actiever wordt gefaciliteerd dat zzp'ers pensioen in de tweede pijler opbouwen. Als we met deze ogen naar de voorliggende wetgeving kijken, dan zien we daarin veel van onze wensen terug. Dat maakt dus integraal onderdeel uit van de wet die we vandaag bespreken. Wij vinden dat grote winst. Soms komt dat doordat de minister en sociale partners de bal zelf goed hebben opgepakt, soms door interventie van onze fracties en andere fracties in de Tweede Kamer.

Dat wij zien dat die wensen ingewilligd worden, neemt niet weg dat onze fractie nog wel een aantal belangrijke vragen heeft. Een vraag gaat over de verlaging van de leeftijd waarop pensioen wordt opgebouwd, naar 18 jaar. Daar zijn wij blij om. Een risico dat wij daarin nog wel zien, betreft de lonen van de jonge mensen die aan het werk gaan. Dit betekent immers vooral een vooruitgang voor werkende jongeren tussen de 18 en 21, ofwel met een praktische opleiding ofwel werkende studenten. Zolang die lonen onder de AOW-leeftijd blijven, vallen ze in de meeste pensioenregelingen onder de franchise. Franchise is in feite een drempelbedrag waar je boven moet zitten om pensioen op te gaan bouwen. Daarmee loop je het risico dat voor de lagerbetaalden die verlaging van de pensioenleeftijd niet daadwerkelijk ook tot pensioenopbouw leidt. Dat is weer belangrijk, omdat in het nieuwe systeem het accent van de pensioenopbouw juist op jongere leeftijd ligt. Onze vraag aan de minister is dus of zij nog eens heel goed wil kijken of er met name voor de lagere inkomens niet een meer gedifferentieerde franchise of franchiselose regeling mogelijk is, waarmee het ook daadwerkelijk voor 18-jarigen, ook met een lager inkomen, mogelijk wordt om aan pensioenopbouw te doen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 29-30.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Een korte vraag over de pensioenopbouw van 18-jarigen. U weet dat wij daar een groot voorstander van zijn. Ik ben blij te horen dat u dat ook een positieve ontwikkeling vindt. Dat geldt zeker in een stelsel met een degressieve opbouw, waarbij het zwaartepunt van de opbouw op jonge leeftijd ligt. Ik heb u in mijn eerste termijn gevraagd om toch nog eens goed en creatief te kijken naar de mogelijkheden om wat te variëren met de franchise. Jongelui die weinig verdienen, hebben formeel dan wel pensioenopbouw, maar feitelijk niet. Die vraag lijkt mij temeer van belang daar, als ik het allemaal goed begrijp, jongeren tussen 18 en 21 jaar wel volledig zullen meebetalen aan een nabestaandenpensioen, veelal nog geen vaste partner hebbende, dan wel pensioengerechtigd zijn, terwijl zij onder de franchise vallen en geen pensioen opbouwen. Zij betalen wel voor het nabestaandenpensioen en gaan er dus netto op achteruit. Dat lijkt mij geen wenselijk effect. Het lijkt mij ook voor het draagvlak niet wenselijk. Ik vraag geen pasklare oplossing, maar meer om het agenderen van dat thema in de verdere uitwerking. Anders krijgt het toch iets van een paard achter de wagen.”

Minister Schouten:

“Laat ik helder zijn. Sociale partners hebben zowel in het huidige als in het nieuwe stelsel de mogelijkheid om een lagere franchise af te spreken, ook in combinatie met lagere opbouwpercentages. Het fonds mag zelfs met een nulfranchise werken. Daarbij moet wel worden aangetoond dat de pensioenopbouw van elke deelnemer binnen de fiscale ruimte blijft. Op macroniveau moet je dat dus goed kunnen berekenen. Als het loon lager is dan de AOW-franchise kent de eerste pijler een vervangingsratio van ten minste 75%. Een aanvulling in de tweede pijler is dan niet nodig voor de beoogde pensioenambitie. In dat geval is er ook geen fiscale ruimte om dat pensioen op te bouwen.

Los daarvan lijkt het niet in het voordeel van deze deelnemers om geen franchise te hanteren voor de lage inkomens. Is het bijvoorbeeld wenselijk dat een 18- of 19-jarige met een lager loon dan de AOW-franchise verplicht wordt om een pensioenpremie af te dragen? Dat is de wedervraag die hierbij kan worden gesteld. Voor een 18-jarige is het minimumloon zo'n € 1.000 per maand. Bij een werknemersbijdrage voor het pensioen van bijvoorbeeld 8% moet die 18-jarige € 80 per maand afdragen aan de pensioenuitvoerder als er geen franchise is, terwijl dat niet nodig is voor de beoogde pensioenambitie. Los van het feit dat dit fiscaal niet mogelijk is, lijkt me dat ook niet helemaal wenselijk. De fiscale wet- en regelgeving biedt mogelijkheden om te werken met verschillende regimes voor verschillende inkomenscategorieën, waardoor, indien dat wenselijk wordt geacht, ook voor 21-plussers gewerkt kan blijven worden met een nulfranchise. Het is dus een wat gevarieerd beeld, laat ik het zo zeggen. Het is natuurlijk ook altijd weer afhankelijk van het loon dat de 18-jarige op dat moment verdient.”

De voorzitter:

“Tot slot, meneer Van Gurp.”

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Ik begrijp dat en ik weet ongeveer hoe het technisch zit. Ik zeg "ongeveer", want ik heb het niet zo precies op een briefje als u. Ik denk wel dat ik het snap. Dat dit over de hele linie gaat gebeuren, is natuurlijk nieuw. Bij een nieuw ding moet je soms ook nieuwe oplossingen verzinnen en kom je ook nieuwe knelpunten tegen. Eigenlijk is mijn belangrijkste vraag of u of de mensen die hier namens u over spreken in de overleggen met sociale partners de maximale creativiteit aan de dag willen leggen om ervoor te zorgen dat de geest van de regeling — namelijk om jonge mensen die werken ook pensioen te laten opbouwen — zo veel mogelijk tot zijn recht komt, en dat de knelpunten die er hier en daar zullen zijn waar mogelijk uit de weg geruimd worden. Ik vraag geen blanco cheque. Ik vraag ook niet om het heel concreet zus of zo te gaan doen. Ik vraag er wel maximale aandacht voor, omdat dit voor iedereen nieuw is. Het moet zich allemaal nog een beetje uitkristalliseren.”

Minister Schouten:

“Ik kan toezeggen dat ik gewoon eens met de sociale partners in gesprek ga om te vragen wat hun beeld nou eigenlijk is ten aanzien van de opbouw van 18- en 19-jarigen in relatie tot de franchise. Als daar zaken uitkomen die heel opvallend zijn, gaan we daar eens naar kijken. Nogmaals, ik denk dat er op dit moment al ruimte is om een lagere franchise af te spreken. Tegelijkertijd moet je altijd kijken of dat in het belang van de deelnemers is. Dat is een weging die op fondsniveau wordt gemaakt. Ik zal eens het gesprek met de sociale partners aangaan om te vragen wat het beeld op dit punt is.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek met de pensioensector om telefonische ondersteuning in gedragslijn op te nemen (36.067) (T03637)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Huizinga-Heringa (ChristenUnie), toe dat zij met de sector in gesprek zal gaan om het beschikbaar maken van telefonische ondersteuning in een gedragslijn op te nemen.


Kerngegevens

Nummer T03637
Status voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen communicatie
pensioen
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 86-87.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

(…)

“De nieuwe pensioenwet geeft heel veel mogelijkheden en keuzes. Op de sociale partners rust een grote verantwoordelijkheid om de juiste keuzes te maken en de juiste doelen te stellen. Voor veel deelnemers en pensioengerechtigden zijn de regels voor het vullen van hun pensioenpot en van de daarop gebaseerde uitkering een black box. Zij zullen ook bij de overstap naar een andere werkgever en een ander pensioenfonds niet altijd begrijpen wat de effecten kunnen zijn op hun eigen pensioenvoorziening of die van hun nabestaanden. Voor mijn fractie maakt de wet de belofte van meer transparantie daarom niet waar. Het nieuwe stelsel vraagt veel vertrouwen van de deelnemers in de pensioenfondsen en in de sociale partners. Een goede monitoring door de minister van de transitie en heldere en begrijpelijke communicatie van het pensioenfonds zullen zeker behulpzaam zijn bij het versterken van dat vertrouwen.”

(…)

“Voorzitter. Wij maken ons zorgen over de implementatie van deze wet. Velen die betaald werk doen of dat ooit gedaan hebben, krijgen ermee te maken. Ondanks de belofte van meer transparantie zal het voor veel deelnemers ondoorzichtig zijn hoe hun persoonlijke pensioenpot is berekend, laat staan hoe na te gaan of die juist is berekend. Dat zal tot veel vragen leiden, vooral bij gepensioneerden en bijna-gepensioneerden. Het is niet helder of alle pensioenfondsen hun data op orde hebben en er zullen bij zo'n grote operatie natuurlijk altijd fouten worden gemaakt. Al deze zaken zullen naar de inschatting van onze fractie leiden tot veel vragen en onrust, en tot drukte door vragen en klachten bij de pensioenfondsen. Hoe kijkt de minister hiernaar? Ziet zij een rol voor zichzelf om afspraken te maken met de pensioenfondsen over bereikbaarheid voor het publiek en over voldoende capaciteit om vragen en klachten op tijd te beantwoorden? Uit de beantwoording van de vragen maakt onze fractie op dat de minister tot nu toe geen afspraken met de pensioenfondsen heeft gemaakt over hun bereikbaarheid voor het publiek tijdens de transitie. Wil de minister toezeggen dat zij dit op gaat pakken?”

Handelingen I 2009-2010, nr. 33, item 8 - blz. 26.

Minister Schouten:

(…)

“Voorzitter. Dan kom ik op het blokje communicatie. Daar hebben veel leden terecht aandacht voor gevraagd. Hoe zorgen we ervoor dat alles goed over het voetlicht komt? Er zijn een aantal suggesties gedaan. De heer Van Gurp en mevrouw Huizinga hebben bijvoorbeeld gevraagd of een persoonlijk pensioengesprek geen goed idee zou zijn. Zij vinden dat pensioenfondsen goed bereikbaar moeten zijn. Ik ben het met de heer Van Gurp en mevrouw Huizinga eens dat goede informatie aan deelnemers van cruciaal belang is. De wet biedt daar extra handvatten voor. De norm keuzebegeleiding of de norm dat informatie moet aanzetten tot relevante actie zijn daar voorbeelden van. Ik zie in de sector dat er goede initiatieven zijn voor het verbeteren van de communicatie en het bevestigen van het belang daarvan.

(…)

Voor de goede orde zeg ik het volgende aan mevrouw Huizinga toe. Bij veel pensioenfondsen is het al gebruikelijk dat deelnemers en pensioengerechtigden kunnen bellen met een medewerker. Ik heb zelf onlangs bij een callcenter gezeten en meegeluisterd. Ik kan mevrouw Huizinga toezeggen dat ik met de sector in gesprek zal gaan om het beschikbaar maken van telefonische ondersteuning in de gedragslijn op te nemen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 56.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

(…)

“De zorgen over de transitie en implementatie zijn breed gedeeld. Het zal een enorme operatie zijn. De minister erkent dat. Haar toezegging voor een regeringscommissaris en een flexibele einddatum voor de transitie waardeert onze fractie. Dat geldt ook voor haar toezegging aan onze fractie om de telefonische bereikbaarheid op te nemen in de gedragslijn. Het is een klein punt, maar wij denken dat het toch belangrijk kan zijn.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Nudging betrekken bij verbetermogelijkheden pensioen voor zelfstandigen (36.067) (T03639)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prast (PvdD), toe te bekijken of het element nudging meegenomen kan worden bij het verbeteren van het systeem waarbij het de zzp'er gemakkelijker wordt gemaakt om voor zijn pensioen te sparen, zonder dwang.


Kerngegevens

Nummer T03639
Status openstaand
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen pensioen
Wet toekomst pensioenen
zelfstandigen
ZZP'ers
nudging
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 74.

Mevrouw Prast (PvdD):

(…)

“Zzp'ers zeggen zelf dat ze eigenlijk meer zouden moeten sparen voor hun pensioen. Het zou mooi zijn als de overheid hen daarbij hielp. Ik kom hier nog op terug. Het handhaven van verplicht sparen in de tweede pijler is dus prima. De deelnemer niet de vrijheid geven om met zijn tweedepijlerpensioenvermogen naar de beurs of in bitcoins te gaan: idem. Maar is het niet een gemiste kans dat de Wtp niet op een andere manier is vormgegeven? Waarom niet werknemers verplichten om pensioenpremie af te dragen maar ze zelf te laten kiezen bij welk fonds ze dat doen? Dus: geen verplichte winkelnering bij het fonds van de eigen werkgever of bedrijfstak, maar verplicht sparen in een fonds naar keuze. Als een werknemer van baan verandert, kan hij of zij dan ook gewoon bij het pensioenfonds blijven. Geen overdracht, geen persoonlijke pensioenvermogens bij verschillende fondsen, minder administratieve lasten. De in aanmerking komende fondsen zouden natuurlijk aan allerlei eisen van de wetgever en toezichthouders moeten voldoen, maar het kan gewoon. Waarom moeilijk maken wat makkelijk kan? Graag een reactie van de minister.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 29.

Minister Schouten:

(…)

“De laatste vraag in dit blokje is van mevrouw Prast. Zij vraagt om een systeem te introduceren waarbij het de zzp'er gemakkelijk wordt gemaakt om voor zijn pensioen te sparen, zonder dwang, en het daarbij ook uitvoerbaar te maken. Ik denk juist dat we met de experimenteerwetgeving die we in het wetsvoorstel hebben opgenomen, bijvoorbeeld om de zelfstandige eerder bij het pensioenfonds te houden, als hij daarvoor als werknemer al heeft opgebouwd ... Ik denk dat dit zo'n nudge is waarnaar mevrouw Prast op zoek is. Ik heb ook al gerefereerd aan het advies van de sociale partners voor een pensioenfonds zelfstandigen. Daar ga ik ook goed naar kijken, zodra het er ligt.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar voorstel CDA opnemen vrijwillige voortzetting risicodekking als default (36.067) (T03640)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe het voorstel van de CDA (over default vrijwillige voortzetting) nader te onderzoeken op uitvoeringsaspecten, het risico op oververzekering en de effecten op het ouderdomspensioen. De uitkomst zal de minister beschouwen in relatie tot de reeds getroffen waarborgen in het wetsvoorstel en zij zal bij een positieve uitkomst zo snel mogelijk handelen.


Kerngegevens

Nummer T03640
Status openstaand
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nabestaandenpensioen
pensioen
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 71.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Een ander punt: het nabestaanden- en wezenpensioen. De CDA-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding aangedrongen op reparatie van een hiaat in de nabestaanden- en wezenpensioenuitkering bij overlijden voor de pensioendatum. Nabestaanden kunnen immers in de problemen komen wanneer zij niet eigenstandig gekozen hebben voor

een vrijwillige voortzetting. De CDA heeft twijfels of de alertheid en het doenvermogen van deelnemers of ex-deelnemers ertoe leiden dat men zich vrijwillig gaat verzekeren. Doet men dat niet, dan is er bij overlijden een echt probleem. Onze suggestie was een keuze voor een vrijwillige voortzetting als default.”

“De eerdere argumentatie ten aanzien van mogelijke oververzekering kon ons niet overtuigen. De minister ziet dat probleem ook, zie ik althans in de schriftelijke beantwoording. Zij geeft nu aan dat de door de CDA-fractie gesuggereerde modaliteit wel een onderzoek waard is en dat zij nog gaat kijken naar de uitvoering. Er is dus hoop gegeven. Maar de CDA-fractie wil meer en vraagt om invoering van de door ons gesuggereerde oplossing. Niets doen kan leiden tot een groter afbreukrisico, voor ons en voor de minister, omdat we iets niet gezien hebben. Een groep nabestaanden die geen uitkering zou krijgen, hoe klein die groep ook is, moeten we gewoon niet willen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 12.

Minister Schouten:

(…)

“Voorzitter. Dan heb ik nog een paar vragen over het nabestaandenpensioen, die ook nog in dit blokje zaten. Mevrouw Oomen vraagt of ik het mogelijk wil maken dat vanaf een bepaalde leeftijd de risicodekking voor het partnerpensioen standaard wordt voortgezet na afloop van de dienstbetrekking. Laat ik helder zijn: ik deel de opvatting van mevrouw Oomen dat zo veel als mogelijk voorkomen moet worden dat mensen onverzekerd komen te overlijden. Het wetsvoorstel biedt daarvoor ook al verschillende maatregelen. Een default voortzetting van de risicodekking vanaf een bepaalde leeftijd, zoals mevrouw Oomen voorstelt, zorgt ervoor dat deelnemers na afloop van hun dienstverband automatisch verzekerd blijven voor partnerpensioen. Hier staat iets tegenover, namelijk het risico op oververzekering en vermindering van het pensioenkapitaal door de uitruil van het pensioenvermogen in de risicopremie; die wordt dan daaruit betaald. Die is dus aanwezig wanneer de default wordt ingevoerd, die ervoor zorgt dat iedereen vanaf een bepaalde leeftijd gedekt is. Veel deelnemers zullen immers in een andere dienstbetrekking ook een dekking hebben voor het nabestaandenpensioen. Als zij die dan niet uitzetten — laat ik het zo zeggen — dan kan er overdekking, oververzekering, ontstaan. Het risico op die oververzekering kan in theorie beperkt worden door het introduceren van checkvragen of extra informatieverstrekking richting specifieke deelnemers.

Ik volg mevrouw Oomen dus echt op dit onderwerp, maar ik wil graag één stapje inbouwen, als u mij toestaat. Ik wil namelijk nog wel onderzoek doen naar de uitvoeringsaspecten hiervan, het risico op oververzekering en de effecten op het ouderdomspensioen. De uitkomst daarvan wil ik graag beschouwen in relatie tot de al getroffen waarborgen in het wetsvoorstel. Bij een positieve uitkomst wil ik toezeggen dat ik het dan ook zo snel als mogelijk wil regelen, maar ik moet wel nog net even iets meer informatie hebben, bijvoorbeeld op wat voor leeftijd je dat dan zou moeten zetten en of dat niet tot leeftijdsdiscriminatie zal leiden, omdat je er net voor of net na zit; er net na zitten is niet het probleem, maar als je er net voor zit, val je er weer buiten. Maar ik wil hier de zaken snel inzichtelijk maken, zodat ik ook met uw Kamer kan delen welke consequenties dit heeft, ook eventueel met betrekking tot het opnemen van een wetsvoorstel, dat ik dan zo snel mogelijk aanhangig maak als dat een positieve uitkomst heeft. Dus sta mij toe dat ik die stap wel nog inbouw.”


Brondocumenten


Historie