Rappelabele toezeggingen minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (Vooruitblik september 2023)



Dit is het rappel vanaf 02-07-23 tot 02-01-24.

 




Toezegging Indien nodig bereidheid tot het nemen van extra maatregelen halveren kinderarmoede per 2025 (36.200) (T03508)

De minister-president zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe dat indien nodig, aanvullend op de maatregelen in het regeerakkoord, extra maatregelen worden genomen om de halvering van kinderarmoede per 2025 te verwezenlijken.


Kerngegevens

Nummer T03508
Status openstaand
Datum toezegging 18 oktober 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen aanvullende maatregelen
kinderarmoede
regeerakkoorden
Kamerstukken Miljoenennota 2023 (36.200)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 4 item 12 - blz. 58

De heer Janssen (SP):

“Ik had de indruk dat we al aan het eind waren van het blokje inkomen en energie. Dan ga ik even helemaal terug naar het begin van het blokje inkomen. De minister-president stond toen op het punt om mij een toezegging te doen over de halvering van de kinderarmoede. Toen mevrouw Vos naar voren liep voor een interruptie, heeft de minister-president dat briefje volgens mij per abuis terzijde gelegd. Dus hij deed een aanzet, maar er is geen antwoord gekomen.”

Minister Rutte:

“Klopt. Ik ga hem terugzoeken. Als de volgende vraag gesteld kan worden, kan ik intussen het antwoord over kinderarmoede terugzoeken. De kern van het antwoord gaat zijn dat die ambitie volledig staat, maar dat het een heel, heel zware inspanningsverplichting is en dat wij het resultaat niet voor 100% kunnen garanderen, omdat het van heel veel dingen afhankelijk is. Dat is eigenlijk de korte samenvatting. Maar de inspanningsverplichting voelen wij als een opdracht.”

De heer Janssen (SP):

“Als dat al het antwoord was, heb ik nog een vraag. Het dictum van de eventuele motie had ik al in mijn spreektekst verwerkt, namelijk: indien noodzakelijk, extra maatregelen te nemen om die halvering per 2025 te realiseren. Ik zei "whatever it takes", maar dat gaat meer om de houding dan dat ik mensen aan het onmogelijke wil houden. Het gaat mij erom dat er niet door het kabinet gezegd wordt: we hebben nu eenmaal maatregelen bedacht, die zetten we door en dat is het. Als het nodig is, wil ik dat er een extra inspanning wordt gedaan, omdat kinderarmoede en het halveren ervan een dusdanig belangrijk punt is, dat we zeggen: vanuit de houding moet het echt iets zijn als "whatever it takes".

Minister Rutte:

“Daar is die motie niet voor nodig. "Whatever it takes" vind ik altijd iets te spannend. We hebben een aantal zaken opgenomen in het regeerakkoord om kinderarmoede te bestrijden, maar je ziet bij de Miljoenennota al dat we verdere stappen zetten. Waar kinderarmoede heel erg leek te stijgen, zie je nu gelukkig dat die ook weer een dalende trend laat zien, althans in de prognose als gevolg van alle plannen in de Miljoenennota. Je ziet daar al in dat we bereid zijn om meer te doen als dat nodig is. Dat betekent nog niet dat je kunt garanderen dat je het helemaal onder controle hebt in 2025. Die garantie is er niet.”

De heer Janssen (SP):

“Nee, maar het waren eigenlijk streefcijfers. Wat dat betreft zijn garanties sowieso al niet te geven. Daarmee wil ik niet mijn eigen argumenten ontkrachten, maar ik zeg "whatever it takes" als houding. Gaan we echt ons uiterste best doen om ervoor te zorgen om die stappen vooruit te zetten, ook als daar extra maatregelen voor nodig zijn? We moeten niet te snel weer afschalen, want het kan ook weer tegenvallen. We moeten met elkaar afspreken, ook in de Kamer, dat we er echt alles aan gaan doen om datgene te doen wat nodig is om ervoor te zorgen dat we de halvering in 2025 gaan halen. Nogmaals, niemand wordt gehouden aan het onmogelijke, maar we moeten niet alleen maar doen wat we opgeschreven hebben, maar ook opschalen als dat nodig is.”

Minister Rutte:

“Ja, zo doen we het.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg sociale partners over gezond doorwerken tot het pensioen ook na 2025 (36.067) (T03629)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Crone (PvdA), toe dat zij de komende tijd met sociale partners gesprekken zal voeren over wat er ook na 2025 op het thema duurzame inzetbaarheid en doorwerken of niet-doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd gedaan kan worden. De uitkomsten daarvan worden voor Prinsjesdag 2023 gedeeld met de Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03629
Status deels voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden drs. F.J.M. Crone (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen doorwerken
Prinsjesdag
sociale partners
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 22.

De heer Crone (PvdA):

(…)

“Het pensioenakkoord ziet dus wel op een langere termijn dan alleen tijdelijk. Ik ben natuurlijk helemaal akkoord. Eigenlijk zouden mensen langer moeten kunnen doorwerken. Werkgevers en werknemers worden daarin geholpen. Er zijn talloze potjes bij werkgevers en werknemers. Zij moeten dat het liefst zelf betalen, want dan worden zij ook geprikkeld om voor goed werk te zorgen.

Maar er zullen toch in 2025 heel wat mensen zijn, zo vraag ik u, die toch nog niet zullen kunnen doorwerken, zoals stratenmakers, maar ook mensen in nachtdiensten, bijvoorbeeld verpleegkundigen, enzovoorts? Ik accepteer dus zeker dat u zegt nog heel veel dingen uit te gaan zoeken, zoals het anders gebruiken van de deelfactor en andere dingen. Maar er zal toch een gaatje open moeten blijven om de regeling door te laten gaan, misschien anders, beter, of slechter, en desnoods afgekapt voor hogere inkomens. Ik wil er toch wel op kunnen rekenen dat er dan op Prinsjesdag met sociale partners iets, desnoods een ruzie — we komen er niet uit — op tafel wordt gelegd. U heeft het toegezegd aan de Tweede Kamer en ik wil u en de sociale partners graag helpen om daar toch snel uit te komen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 23.

Minister Schouten:

“Ik ben zeker bereid om mijn best te doen om met de sociale partners te kijken wat we ook na 2025 op het thema van de duurzame inzetbaarheid kunnen gaan doen. Ik proef bij de heer Crone dat hij eigenlijk wil dat het eerder stoppen met werken daar ook op tafel ligt. Dat gesprek wordt nu ongeveer opgestart met de sociale partners. Ik heb daar, eerlijk gezegd, nog niet aan tafel gezeten, want zij zijn eerst zelf begonnen om die gesprekken vorm te geven. Ik wil wel benadrukken dat wij nu in een tijd van arbeidsmarktkrapte zitten en dat het juist ideaal is dat wij eigenlijk iedereen in staat stellen om door te werken. Dat is echt de bedoeling van deze aanpak. Daarbij zal dit thema, wat je na 2025 doet met eventueel doorwerken of niet-doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd, ook echt wel op tafel liggen, denk ik. Als dat aan de orde komt, is dat ook een onderdeel dat gewoon op tafel ligt. Maar ik ga niet vooruitlopen op wat daaruit komt, ook met het oog op de grote arbeidsmarktvraagstukken die we in deze tijd hebben.”

De heer Crone (PvdA):

“Nee, u hoeft ook niet vooruit te lopen op iets wat we nog niet eens kunnen beoordelen, maar ik ben blij dat u die inzet wilt plegen. Dus ik denk dat we er in tweede termijn even op terug kunnen komen en dat u de maximale steun krijgt om dat te doen, want ik denk dat het breed lag in het pensioenakkoord maar ook hier in de Kamer.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 33, item 8 - blz. 24.

Minister Schouten:

(…)

“Ik heb net aan de heer Crone toegezegd dat ik met de sociale partners ga bekijken wat er na 2025 zal zijn. Daarbij wil ik als disclaimer meegeven dat mijn primaire inzet duurzame inzetbaarheid is, maar dat ik mij kan voorstellen dat dan het vraagstuk op tafel komt wat je doet met eerder stoppen. Dat is een vraag die we daar moeten bespreken, met de werkgevers erbij, want die betalen daar nu ook voor. Over de uitkomst van die gesprekken zal ik de Kamer informeren. Ik geloof dat de heer Crone Prinsjesdag noemde. Maar ik ga niet op voorhand zeggen: dit wordt gelijk een uitgebreidere regeling, of wat dan ook. Maar binnen die kaders gaan we het gesprek met de sociale partners voeren.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toetsing aanwijzing geschilleninstantie (36.067) (T03631)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe dat bij de aanwijzing van de geschilleninstantie getoetst wordt of aansluiting bij de bestaande geschilleninstantie serieus is onderzocht door de aanvragers en of zij op de hoogte van de kosten zijn.


Kerngegevens

Nummer T03631
Status voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen geschilleninstantie
pensioen
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 70.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Voorzitter. Wat me zeer ongelukkig maakt — ik zeg niet "boos" — is dat mevrouw de minister, na navraag bij de Pensioenfederatie, in haar antwoorden aangeeft dat men gesprekken heeft gevoerd met alle in ons land aanwezige geschilleninstanties. Dat is niet correct. Zaterdag heeft de Pensioenfederatie in een gesprek met mij toegegeven dat deze informatie onjuist was. Er is geen gesprek gevoerd met De Geschillencommissie over de modaliteiten waarin de effectieve, laagdrempelige geschillenbeslechting ook uitgevoerd kan worden. Eigenlijk is het triest. De grootste geschilleninstantie is opzijgezet, ook nog eens met ondeugdelijke en onjuiste informatie. De Geschillencommissie, waar voor nu 80 commissies zijn ondergebracht, kent, zo zegt men, geen commissies met een wettelijke basis. Dat is onjuist; dat zijn er 25. Deze zijn allemaal — ik kan ze noemen — voor het gebied van zorg, energie en telecom. Ik heb mij namelijk ook geïnformeerd. Er wordt ook gezegd dat De Geschillencommissie geen wettelijke verplichting zou hebben voor deelname van ondernemers. Ook dat is onjuist. De Pensioenfederatie laat u bovendien weten dat de kosten vergelijkbaar zijn. Kifid heeft 3.000 klachten behandeld, waarvan de helft met mediation is beslist. Een geschilprocedure, lees ik in Pensioen Pro, zou €9.000 per geschil kosten.

Voorzitter. Als ik dat zo zie, voel ik me echt onaangenaam verrast. U ook, denk ik. Wat zit hierachter? Waarom wordt de minister, maar wordt ook de Kamer, op een verkeerd been gezet? En waarom zet men de gekozen structuur voor deze dure voorziening door? We hebben het hier immers over middelen die uit de premie van deelnemers moeten komen. Wie gaat voordrachten doen voor de namen van de op te richten stichting? Worden kandidaten openbaar opgeroepen? Er is een studiebijeenkomst gepland voor 30 mei 2023, georganiseerd door de federatie. Ik hoop dat de bonden in staat zijn om de federatie op andere gedachten te brengen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 22.

Minister Schouten:

“Dank u wel. Dan kom ik nu bij een aantal vragen over de juridische houdbaarheid, en specifiek bij de nadere vragen over de geschilleninstantie. Daar zijn door meerdere leden meerdere vragen over gesteld, met name door mevrouw Oomen. In het wetsvoorstel is geregeld dat pensioenuitvoerders zijn aangesloten bij een door de minister aangewezen geschilleninstantie. Er zijn verschillende vragen gesteld over de positionering van de geschilleninstantie, de kosten ervan, de bindendheid van de uitspraken en de onafhankelijkheid die de instantie heeft van de minister. Op dit moment is er geen geschilleninstantie voor pensioendeelnemers. Met de Wtp zal dat veranderen. Pensioendeelnemers, van actieven tot gepensioneerden, kunnen via een laagdrempelige, eenvoudige procedure een geschil aan een deskundigencommissie voorleggen. De pensioenuitvoerders moeten verplicht aangesloten zijn bij een door de minister aangewezen geschilleninstantie. Een instantie zal aan de voorwaarden moeten voldoen die zijn gesteld in de wet- en regelgeving om te kunnen worden aangewezen op grond van de Wtp. Dan gaat het bijvoorbeeld om eisen ten aanzien van deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid.

Verder zijn door mij gestelde criteria dat de geschilleninstantie per 1 januari 2024 operationeel is, dat de kosten beheerst blijven en dat het voor deelnemers volstrekt helder is waar zij met klachten en geschillen naartoe kunnen. Als er sprake is van twee geschilleninstanties, is rechtseenheid nog een belangrijk bijkomend criterium. Omdat er op dit moment nog geen geschilleninstantie voor de pensioensector is, hebben de beide koepels van pensioenuitvoerders, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wtp, de voorbereidingen ter hand genomen. Na inwerkingtreding van de Wtp zal de aanwijzingsprocedure in formele zin kunnen worden opgestart.

Zoals toegelicht in de Kamerstukken hebben de koepels vooralsnog de voorkeur uitgesproken voor het opzetten van een nieuwe instantie voor pensioenfondsen en het aanwijzen van Kifid voor verzekeraars en PPI's. De pensioenfondsen gaan dus niet bij Kifid. Het zijn twee verschillende instanties, zoals zij het nu voor ogen hebben. Vooropstaat dat er straks tijdig een geschilleninstantie voor alle pensioendeelnemers is en dat die voldoet aan de gestelde eisen en criteria die ik zojuist heb genoemd. Laat me helder zijn. Waar die geschilleninstantie gepositioneerd wordt, is mij om het even, zolang aan de criteria wordt voldaan. Bij de aanwijzing zal ik daar objectief op toetsen.

Met mevrouw Oomen vind ik een open procedure waarin bepaalde opties door de aanvragers niet bij voorbaat zijn uitgesloten, van belang. Ik vind het belangrijk dat pensioenkoepels hierbij een zorgvuldige procedure volgen. Bij de aanwijzing zal ik ook toetsen of aansluiting bij bestaande geschilleninstanties serieus is onderzocht door de aanvragers. Dat past bij die open procedure. Dat wil ik ook toezeggen aan mevrouw Oomen. De Pensioenfederatie heeft mij laten weten dat ze al met Kifid en SKGZ hebben gesproken. Het klopt dat zij eerder hadden gecommuniceerd dat zij ook met de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken hadden gesproken, en dat bleek niet het geval; dat betreur ik ook. Ze hebben dat rechtgezet, ook naar mevrouw Oomen toe, maar ik vind het wel heel vervelend dat ik dat hier heb moeten communiceren terwijl het niet zo was. Ik wil dat hierbij ook rechtzetten.”

Minister Schouten:

(…)

“Ik vind een open procedure ook van belang in het licht van de kosten. De kosten dienen beheerst te zijn, aangezien het de pensioenuitvoerders zijn — daarmee gaat het om deelnemersgeld — die verantwoordelijk zijn voor de oprichting en instandhouding van de geschilleninstantie. De beheersing van de kosten is ook een van de criteria waaraan getoetst zal worden bij de aanwijzing en de goedkeuring van de begroting en de jaarrekening. Bij de toetsing op de hoogte van de kosten zal ik onder meer kijken naar wat redelijk is in vergelijking met de kosten bij andere geschilleninstanties, zoals Kifid, SKGZ en SGC, en of aansluiting bij een bestaande instantie bijdraagt aan lagere kosten. Dat is in lijn met de eerdere toezegging die ik net aan mevrouw Oomen heb gedaan.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wijziging uiterste transitiedatum (36.067) (T03632)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Gurp (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Kox (SP), Moonen (D66), Schalk (SGP), Oomen-Ruijten (CDA), Crone (PvdA) en Prast (PvdD) toe om uiterlijk dit jaar (2023) de uiterste datum van de transitie uit de wet te halen en in een AMvB te brengen en tevens deze datum te wijzigen van 1 januari 2027 naar 1 januari 2028.


Kerngegevens

Nummer T03632
Status voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden drs. F.J.M. Crone (GroenLinks-PvdA)
drs. R. van Gurp (GroenLinks-PvdA)
J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
M.J.M. Kox (SP)
Ir. ing. C.P.M. Moonen (D66)
Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen pensioen
pensioentransitie
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 6.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Mijn vraag aan de minister is niet om nu de termijn die in de wet is opgenomen maar te veranderen. Dan zou ik namelijk om een wetswijziging vragen, en dat kan niet, want wij kunnen als Eerste Kamer geen wetten amenderen. Wel vragen wij de minister om een royale toezegging te doen. Mocht in het eerste jaar dat die transitie gestalte gaat krijgen, blijken dat die drieënhalf jaar zoveel te krap is als ik nu veronderstel dat die gaat zijn, er dan reparatiewetgeving komt om de transitietermijn te verlengen naar 1 januari 2029. Ik denk dat zij daarmee geen teken geeft van bestuurlijke zwakte – in de zin van: ik heb een fout gemaakt, het moet anders – maar een teken van bestuurlijke kracht. Als u denkt dat het kan, maar het in de uitvoering spaakt blijkt te gaan lopen, ben dan alstublieft zo wijs en verzet de bakens. Laat duidelijk zijn dat dit voor de fractie ook een belangrijk punt in onze weging is.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 17-18.

De heer Crone (PvdA):

(…)

“Maar dan de problemen met het invaren en de uitvoering. Om te beginnen heb ik al gezegd dat mensen geen potje krijgen maar een berekening. Geen potje, maar een berekening. Ook geen rekening. Dat lijkt heel erg op het UPO, zoals de minister in antwoord op onze schriftelijke vragen ook heeft bevestigd. Als je met pensioen gaat, maar ook daarvoor, krijg je nu al een overzicht. Mensen zijn nu al gewend om te zien: hé, dit is mijn verwachte uitkering, waar bij staat dat het kan mee- en tegenvallen. Dus mensen zijn nu ook al aan die onzekerheid aan het wennen. Ook waardeoverdracht is niks nieuws, want als je nu pensioen krijgt of naar een andere werkgever gaat, krijg je ook keurig netjes te zien hoe lang je gewerkt hebt, wat je eind- of middelloon is enzovoorts. Alleen, nu gaat het heel snel voor iedereen tegelijk. Niet iedereen gaat gelijk met pensioen, maar iedereen moet nu wel in drie jaar tijd overstappen Ik sluit me dus aan bij de opmerking van Van Gurp: ook wij denken dat die tijd te kort is. Er is meer tijd nodig om dat te doen. Ik sprak overigens een fondsbestuurder, die zei: het is goed dat we nu eens een keer de zolder opruimen, want we halen nu alle data boven water, en anders gebeurt dat successievelijk. Maar het kost dus wel tijd. Maar wat we gaan verdelen bij het invaren, is in principe niet het verdelen van armoede, want de pot blijft precies even vol. Het spaarvarken wordt niet leger door het invaren. Uit alle berekeningen blijkt ook dat gemiddeld genomen mensen erop vooruitgaan. Dat is ook logisch, want we gaan een stukje buffer afbouwen. Dat kan je dus ook maar één keer doen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 23.

Mevrouw Moonen (D66):

(…)

“Ik was gekomen bij de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. In 2019 is het akkoord gesloten; de heer Van Gurp gaf dat ook al aan. Wat ik daarbij wel belangrijk vind — ik noem het hier bewust — is dat de grotere pensioenuitvoerders, maar ook best veel kleinere pensioenuitvoerders, aangeven: "Eerste Kamer, kom nou tot een besluit, want we hebben een aantal jaren om de transitie zorgvuldig te kunnen doen. Hoe langer de besluitvorming op zich laat wachten, hoe meer dat van onze tijd af gaat om dat netjes en in de juiste cohorten goed in te kunnen regelen." Mevrouw Van Dierendonck van de APG was daar een uitgesproken voorbeeld van. Zij zei: "Alsjeblieft, Eerste Kamer, kom tot een besluit, want we hebben al min of meer de laatste jaren alles klaarstaan en dan kunnen we ook daadwerkelijk de transitie in de komende jaren keurig, ordentelijk en met heel veel zorgvuldigheid uitrollen. Bovendien hebben we dan ook meer tijd om onze deelnemers correct te informeren en om alles in één keer goed te doen." Ze zitten nu nog op dat schema, maar ze heeft een pleidooi gehouden om ook op dat schema te blijven. Mijn vraag aan de minister is dan ook of zij het ermee eens is dat, gelet op de pensioenuitvoerders, er nu nog genoeg tijd is om over te gaan vóór 1 januari 2027.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 61.

De heer Kox (SP):

(…)

Ook graag uitleg waarom de minister een optie van een CDA, en inmiddels ook van de Partij van de Arbeid en GroenLinks, om tot uitstellen van de uiterste ingangsdatum over te gaan, niet wil overwegen. Volgens de minister is de gekozen transitieperiode voldoende. Tegelijkertijd erkent ze dat in de toekomst omstandigheden kunnen wijzigen die heroverwegen noodzakelijk maken. Ze zegt dat ze daarom de vinger aan de pols zal houden, beide Kamers periodiek zal informeren en waar nodig aanvullende maatregelen zal treffen. Dat is goed. Maar op basis van welke bepalingen in dit wetsvoorstel denkt zij dit te kunnen doen, als de nood aan de man komt? Een bijstelling vooraf, via een novelle, zou die bijstelling in de toekomst wellicht wél juridisch mogelijk kunnen maken.

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 68.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

(…)

“Laat het toch helder zijn, ook hier, dat wij als CDA-fractie geen behoefte hebben aan een nieuwe affaire. Echt alles zal gedaan moeten worden om te voorkomen dat we over enkele jaren spijt hebben dat we ooit aan deze operatie zijn begonnen. Dat betekent voor ons dat er ook garanties moeten zijn dat de invoering behoedzaam is, dat er voldoende tijd is voor transitie, en dat voorkomen wordt dat de verkorte tijd voor uitvoering door de langere plenaire behandeling niet tot problemen leidt. We hebben als CDA-fractie zorgen op dat punt. We hebben in de schriftelijke voorbereiding van dit debat gevraagd om een verlenging van de termijn, naar onze inschatting tot 2030. Recent hoorden wij dat ALM-modellen, waarmee keuzes onderbouwd worden, nog niet stabiel zijn en soms zelfs resultaten geven die onvoldoende robuust en buiten twijfel zijn. Het zou dus zomaar kunnen dat — laat ik het zo uitdrukken — de first movers de overgang naar het nieuwe stelsel moeten uitstellen. Dat zal nog eens extra betekenen dat er richting januari 2026 en januari 2027 echt spitsuur ontstaat. Daarom doe ik nogmaals het verzoek tot opschuiven van de datum.

Dat verzoek tot opschuiven haal ik ook uit de rondetafel die georganiseerd is door DNB. Die heeft gepraat met interne toezichthouders. Die interne toezichthouders zien dat de druk op 2026 te groot is. Ze spreken dan over filevorming, gebrek aan menskracht, en onvoldoende IT-capaciteit. Dat staat letterlijk in het verslag. De minister gaat er vooralsnog niet echt op in. Men — eigenlijk de Pensioenfederatie, als ik het goed gezien heb — is bevreesd dat het geven van meer ruimte in de tijd aan de fondsen weleens niet meer echt in de tijd zou kunnen zijn. De minister zegt "ik moet de vinger aan de pols houden in de transitiefase", en probeert ons zo gerust te stellen. Maar artikel 150p, lid 3, schrijft de datum voor: uiterlijk 1 januari 2027. Dus de minister hééft geen instrument om daarvan af te wijken. De CDA-fractie — laat ik daar eerlijk over zijn — voelt geen comfort bij die geruststelling van de minister. Ik zou daarop een reactie willen hebben.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 76.

Mevrouw Prast (PvdD):

“Als Eerste Kamer moeten wij extra letten op de uitvoerbaarheid van wetgeving. De Wtp is een grote operatie en we hebben bij de Belastingdienst en het UWV gezien dat systemen daar niet altijd even goed voor toegerust zijn. Ook bij de Omgevingswet speelde het. Het gaat bij de stelselherziening pensioenen om grote aantallen mensen en hoge bedragen en ook om inkomens waarvan mensen elke maand weer afhankelijk zijn. We zijn met 1.500 miljard euro het land met de hoogste ratio van pensioenvermogen ten opzichte van het bbp ter wereld en de bedoeling is dat in te varen in rond 10 miljoen persoonlijke pensioenvermogens, en dat terwijl veel pensioenfondsen volgens onderzoek van EY hun data niet op orde hebben. Dat geeft ons een extra verantwoordelijkheid. In mijn fractie leven hierover grote zorgen. Zal deze grote operatie in de tijd die ervoor staat, probleemloos worden uitgevoerd? Wie staat garant voor de gevolgen bij onvoorziene problemen die van technische of juridische aard zijn? Waarom zou het bij de Wtp met de systemen wel goed gaan, gezien de missers elders?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 78.

De heer Schalk (SGP):

(…)

“Mijn zevende punt gaat over de invoeringstermijnen. Misschien kom ik nu wel op een springend punt voor mijn fractie. Deze regering heeft eerlijk gezegd geen gelukkige hand als het gaat om data in wetgeving. Ik verwijs even naar de stikstofwet met een misschien haalbare datum van 2035 en de drang en dwang van het huidige kabinet om daar 2030 van te maken. Ook in deze Wtp wordt een datum genoemd, namelijk 1 januari 2027 als harde invoeringsdatum. Dan moeten er zo'n 200 fondsen in dat nieuwe systeem zitten. Een groot aantal van die fondsen heeft nu al aangegeven 1 januari 2016 als invoeringsdatum te kiezen, zodat ze op tijd vellig binnen zouden zijn. Maar mijn gevoel zegt dat dit een enorm probleem kan worden. We hebben allerlei deskundigen hier in de hoorzittingen gehoord die de een na de ander moesten beamen dat de complexiteit enorm is. Maar de massaliteit komt daar straks nog eens bij als zo veel of misschien te veel fondsen tegelijk die overstap willen maken.

Voorzitter. Ik zeg het maar gewoon heel eerlijk: waarom een datum in de wet, terwijl we op andere dossiers juist merken dat jaartallen in de wet de samenleving op slot zetten? Wat gebeurt er als een pensioenfonds die datum onverhoopt niet haalt en wat als daarvoor aanwijsbare oorzaken zijn die buiten de invloedssfeer van het desbetreffende fonds liggen? Ik moet er niet aan denken wat er gebeurt als we hiermee in de knoop komen. Er moet een glasheldere uitweg te vinden zijn. Hoe kan de minister mij geruststellen op dit punt? Ik overweeg een motie op dit punt.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 87.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

“Het onderscheid tussen het pensioenfonds en de overheid zullen velen niet maken. Daarom is het zo belangrijk dat deze transitie goed gaat. We willen de minister daarom op het hart drukken om de invoering uit te stellen wanneer zij tot de slotsom moet komen dat invoering per 1 juli toch te snel is, en om meer tijd te nemen, mocht voor sommige pensioenfondsen de uiterste datum van 1 januari 2027 niet haalbaar zijn. Graag een reactie op dit punt.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 4.

Minister Schouten:

(…)

“Ik wil hierbij ook benoemen dat het na de wetgeving voor ons niet afgelopen zal zijn. Sterker nog, ik heb als minister de verantwoordelijkheid om de transitie te laten slagen. Die voel ik zwaar. Het ministerie heeft zich daarom de afgelopen maanden voorbereid op onze rol in de transitie. Een groot deel van uw Kamer heeft zorgen geuit over de transitietermijnen. Er is veelvuldig gevraagd of de transitietermijnen moeten worden opgeschoven. Mevrouw Oomen heeft hierbij ook specifiek gevraagd welke instrumenten er zijn om tijdig en snel in te grijpen. De heer Van Gurp heeft gevraagd om een toezegging om uiterlijk binnen een jaar te concluderen of de transitietermijnen voldoende zijn of dat deze verlengd zouden moeten worden. De heer Crone vroeg daar ook naar, net als de heer Schalk, mevrouw Moonen, de heer Kox en mevrouw Prast.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 5, 6 en 7.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Ik aarzel even of ik nu moet interrumperen. Mevrouw Oomen begon al over de termijn van invoering. Ik dacht: als het daarover gaat, wil ik daar ook wel wat over vragen. Maar nu zei de minister dat zij daar nog aan gaat toekomen. Als ze daar nog aan toekomt, dan wacht ik even met mijn interruptie. Als dit nu al het onderwerp is, dan wil ik nu graag iets vragen.”

Minister Schouten:

“Als u even blijft staan, dan kan ik u gelijk bedienen met alle onderwerpen die daarover gaan. Zoals ik al zei: ten aanzien van de termijnen zijn ook hier in het debat al veel vragen gesteld. Hoe gaan we nu precies om met de tijd die er is? De wet is natuurlijk wat later in uw Kamer gekomen dan beoogd. Dat had ook te maken met de langere termijn die we voor de behandeling in de Tweede Kamer hebben genomen. Dat is prima, hoor, want dat kwam de wet ook ten goede. De heer Van Gurp heeft gevraagd of we niet kunnen kijken hoe we nou precies met de datum moeten omgaan. Die datum staat nu hard in de wet, dus op het moment dat ik de datum verander, moet ik ook de wet aanpassen.

Ik zou eigenlijk het volgende aan u willen voorstellen. Juist omdat er een datum in de wet staat — ik meen dat het de heer Schalk was die zei dat al die data in onze wetgeving nooit zo'n gelukkige zijn — zou ik een wetswijziging willen voorstellen waarbij wij de datum uit de wet halen en een AMvB maken waarin wij de datum kunnen vastleggen. Dan staat die datum niet meer zo hard in de wet en kun je hem ook makkelijker aanpassen naargelang de situatie zich daartoe voordoet. Vervolgens kijken we ook naar welke termijn nu in de wet staat. Ik ben bereid om nu een stap te zetten om in die AMvB op te nemen dat de invoeringstermijn 1 januari 2028 gaat worden. Daar zet ik dus ook een stap vooruit. Vervolgens hebben we de verschillende weegmomenten met de regeringscommissaris, zoals ik net al heb gezegd, waarop we kunnen kijken of het nog goed loopt en wat dat betekent voor de datum die dan in de AMvB is opgenomen. Maar ik vind het nogal prematuur om daarop vooruit te lopen, want er zijn al heel veel fondsen en sociale partners bezig. Ik meen dat u vanochtend ook nog een brief heeft gekregen van de sociale partners, die hebben gezegd: we zijn op stoom en als we veel langer gaan wachten, haalt dat ook weer de vaart uit het proces.

Het tweede dat ik wil benoemen, is dat wij op dit moment de Commissie Parameters hebben gevraagd om een advies te geven voor deze vijf jaar. Op het moment dat we nu al zeggen dat het 1 januari 2029 wordt, weten we dat er gedurende 2028 een nieuwe Commissie Parameters moet komen. Dat kan ook weer effect hebben op alle keuzes die bepaalde fondsen hebben gemaakt. Ik denk dus dat 2028 juist een hele goede termijn is, waarmee het voor iedereen helder is met welke uitgangspunten er gewerkt moet gaan worden, zonder blind te zijn voor de realiteit, waarbij de datum dan ook niet gelijk bij wet hoeft te worden gewijzigd, maar bij AMvB. Ik ben bereid om een dergelijke wijziging van de wet — dus van wet naar AMvB met daarin opgenomen 1 januari 2028 — nog dit jaar aan uw Kamer te doen toekomen, zodat het voor iedereen helder is wat de nieuwe kaders zijn.”

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Op die manier heeft een debat in ieder geval waarde, want je wisselt met elkaar van gedachten en je probeert tot een betere oplossing te komen. De minister zegt dat een wetswijziging nodig zal zijn, want die datum staat in de wet. Daar zijn we ons allemaal ten volle van bewust. Daarom heb ik ook gevraagd om reparatiewetgeving of hoe je het ook wil noemen. Als u zegt "laten we die datum uit de wet nemen en in een AMvB zetten, en niet vasthouden aan 1-1-2027 maar er 1-1-2028 van maken", dan komt dat in ieder geval een heel eind tegemoet aan de richting van de vragen die wij gesteld hebben, zij het dat wij gevraagd hebben om 1-1-2029. U haalt met name de Commissie Parameters aan. Ik zou u willen vragen om nog wat nader te specificeren waarom dan toch liever 2028 dan 2029. Dat geeft ons ook de gelegenheid — er is namelijk breed draagvlak in deze Kamer voor 1-1-2029 — om uw woorden nog eens heel goed tot ons te laten doordringen en om te kijken of we persisteren, of dat 1-1-2028 een plausibel verhaal is.”

Minister Schouten:

“Het is tweeledig, zoals ik zojuist heb aangegeven. Aan de ene kant wordt er nu op onderdelen al best tempo gemaakt door fondsen en door sociale partners. Eerst moet namelijk de arbeidsvoorwaardelijke fase worden afgerond. Zij vragen — dat hoor ik ook breder — of het niet ingewikkeld is om het nog langer uit te gaan stellen, want je krijgt toch weer allerlei andere situaties waarin je toch weer gaat kijken, gaat wachten. Dat komt de duidelijkheid ook niet per se ten goede. Daarnaast hadden we in de oorspronkelijke wet natuurlijk vier jaar opgenomen als transitietermijn. Met 2028 doen we daar al een stukje bij, want dan komt er een halfjaar bij. Ik heb er nu gewoon geen inhoudelijke onderbouwing voor waarom 2029 dan wél passend zou zijn. Sterker nog, ik vind dat juist iets wat we met elkaar moeten zien gedurende de transitie. Je geeft ze nu al wat meer lucht ten opzichte van de oorspronkelijke transitietermijn die in de wet staat. Ik zou niet weten waarom 1 januari 2029 dan een passender datum is, ook gelet op de signalen die wij horen, namelijk dat er op veel plekken echt al doorgewerkt wordt.

Daarnaast noemde ik net het argument van de Commissie Parameters. Die heeft net haar advies opgeleverd. De fondsen weten nu met welke uitgangspunten ze moeten werken. Dan krijg je tijdens de transitie toch weer een knip tussen het huidige advies van de Commissie Parameters en wat zij daarna nog gaat opleveren. Ik weet niet wat daaruit komt, want het is een onafhankelijke commissie. Maar stel dat er weer met andere parameters moet worden gewerkt, krijg je ook weer heel veel vragen: wat betekent dat voor een fonds dat eerst is ingevaren ten opzichte van een fonds dat daarna is ingevaren? Dat lijkt mij aan de ene kant ruimte bieden om genoeg tijd te hebben voor de transitie en om ook niet blind te zijn voor wat er tussendoor gebeurt. Daar heeft de regeringscommissaris een belangrijke rol in. Daarnaast houden we ook het tempo in het proces en zorgen we dat we ook geen discussies krijgen over met welk advies van de Commissie Parameters gewerkt moet gaan worden.”

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Ik zal proberen het de laatste te laten zijn. Ik heb dan twee vragen in één. De ene is als volgt. Wij willen niet de vaart uit het proces halen. Wij weten ook dat allerlei partijen al bezig zijn. Als wij de wet steunen, dan willen we dat die met het nodige tempo wordt ingevoerd. Niemand heeft er behoefte aan om ertussenin te gaan hangen. Maar wij zien ook — dat is meer de professionele logica dan de bestuurlijke logica — dat er een ongelofelijke hoop werk na de arbeidsvoorwaardelijke fase, dus qua techniek, communicatie, rekenen et cetera, neerkomt op de fondsen en dat er maar een beperkte hoeveelheid competente technische ondersteuning is. Daar dreigt filevorming. Daar dreigt een tekort aan expertise. Daar dreigt dus ook een enorme prijsopdrijving van de weinige expertise die er is. Dan dreigt het sterkste en meest koopkrachtige fonds altijd aan het langste eind te trekken — zo gaat het dan in de praktijk — ook als accountants, IT-mensen en dergelijke moeten kiezen. Daarom vragen wij om niet terughoudend te zijn met het verlengen van de termijn. Nogmaals, wij zijn heel blij met de beweging, maar wij hebben een voorkeur voor 1-1-2029 boven 1-1-2028.

Het enige echte argument dat ik nog niet goed kan wegen, is dat van de Commissie Parameters. Die komt natuurlijk sowieso in 2028 met het nieuwe advies. Dat zal altijd een effect hebben. Als u nog kan toelichten waarom het goed is dat de invoering net daarvoor gebeurt in plaats van net daarna, dan kunnen wij straks onderling nog rustig uw woorden wegen en daar in onze tweede termijn verder op terugkomen.”

Minister Schouten:

“Laat ik helder zijn: ik sluit met deze weg niet uit dat het eventueel nog later kan zijn, dus ook 1-1-2029, als in de praktijk blijkt dat dat nodig is. Ik hoop dat de heer Van Gurp dat ook hoort. Tegelijkertijd heb ik nu ook geen goede argumenten om te zeggen: het moet per definitie allemaal op 1-1-2029. Dat komt ook door het signaal dat vanochtend is afgegeven door de sociale partners, die zeggen: kijk uit, want wij moeten op een gegeven moment duidelijkheid kunnen geven aan onze deelnemers en als dat heel lang gaat duren, kan dat tot meer onduidelijkheid leiden.

De Commissie Parameters moet gedurende 2028 weer met een nieuw advies komen. Dat is gewoon vastgesteld voor één keer in de vijf jaar. Als wij dus nu al zeggen "het gaat naar 1-1-2029", zonder dat we daar een inhoudelijke onderbouwing voor hebben, dan krijg je in 2028 de vraag met welke variabelen er dan weer gerekend moet worden. Natuurlijk is dat altijd het geval. Je moet die parameters altijd betrekken bij je besluitvorming over wat je gaat doen. Alleen kan het dan net zo zijn dat je in zo'n laatste periode verschillende parameters krijgt, waardoor je ook weer vragen krijgt over de besluitvorming: wanneer is er besloten? Hoe verhoudt het een zich tot het ander?

Dat vind ik nu de onderbouwing om te zeggen: we geven extra ruimte, naar analogie met wat er oorspronkelijk in de wet stond. We zorgen ook dat het in een AMvB komt te staan, zodat we niet elke keer heel de wet hoeven om te gooien indien dat onverhoopt toch nodig blijkt te zijn. We nemen de weegmomenten buitengewoon serieus. Dat doe ik ook met uw Kamer. U kunt zich daar dus ook over uitspreken als u dat wilt. En dan beslissen we of er nog meer ruimte nodig is, ja of nee.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanstellen regeringscommissaris pensioentransitie (36.067) (T03638)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Oomen-Ruijten (CDA) en Moonen (D66), toe een regeringscommissaris voor de pensioentransitie aan te stellen, die onafhankelijk advies uitbrengt over de voortgang van de transitie. De bevoegdheden van de commissaris worden nader omschreven.


Kerngegevens

Nummer T03638
Status voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden Ir. ing. C.P.M. Moonen (D66)
M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen pensioen
pensioentransitie
regeringscommissaris
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 70.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

(…)

“Wij vinden allen in dit huis dat dit een majeure operatie is. Ik zou me dus zelfs kunnen voorstellen dat de minister nog een ander instrument krijgt, in de wet of elders, waarmee mogelijk wordt gemaakt dat er niet alleen op toegezien wordt maar dat er ook daadwerkelijk sprake is van een adequate uitvoering van de wet. Dat kan misschien wel met een regeringscommissaris.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 4.

Minister Schouten:

(…)

“Mevrouw Oomen heeft daarbij wat mij betreft een hele goede suggestie gedaan. Zij heeft gevraagd of ik een regeringscommissaris kan aanstellen voor de pensioentransitie, die onafhankelijk advies uitbrengt aan mij over de voortgang van de transitie, die goede voorbeelden kan uitwisselen tussen partijen, zodat die breder gedeeld kunnen worden in de sector, en die waar nodig het goede gesprek tussen de verschillende organisaties kan bevorderen. Laat ik hier duidelijk zijn. Ik heb dit voorstel gewogen. Ik wil hier ruimhartig toezeggen dat ik die regeringscommissaris ga aanstellen. Op verzoek van mevrouw Oomen ga ik dus een regeringscommissaris aanstellen voor de transitie naar een nieuw pensioenstelsel. Ik wil dat zo doen dat die commissaris bijvoorbeeld ook kan adviseren over de vraag of een langere transitieperiode nodig is. Op deze manier brengen we echt alle informatie bij elkaar om met elkaar te kunnen besluiten over de benodigde duur van de transitie.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 7.

Mevrouw Moonen (D66):

“Allereerst: de toezegging van de minister aan mevrouw Oomen heeft iets sympathieks. Maar namens de fractie van D66 vraag ik aandacht voor het volgende. U heeft natuurlijk uw eigen ministeriële verantwoordelijkheid. Er liggen ook wettelijke verantwoordelijkheden bij de toezichthouder. Ik denk aan de AFM; die heeft een wettelijke taak om toe te zien op hoe bijvoorbeeld de communicatie naar deelnemers verloopt. Je hebt natuurlijk DNB, die een wettelijke taak heeft als het gaat om de hele financiële verantwoording en alle financiële aspecten van de transitie. Mijn vraag is wat dan het speelveld van die regeringscommissaris is. Moet ik daarbij denken aan een figuur à la de Deltacommissaris, die eigen wettelijke bevoegdheden heeft die vastliggen in een wet? De regeringscommissaris kent in Nederland verschillende uitwerkingen qua bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Het lijkt mij van belang dat de minister heel goed wikt en weegt wat exact het speelveld is van deze regeringscommissaris en zijn bevoegdheden, want alle andere bevoegdheden die reeds belegd zijn, moeten intact blijven. Ik denk dat het nog de nodige finesse zal vragen om dit goed te krijgen, zodat het daadwerkelijk gaat werken en niet gaat tegenwerken.”

Minister Schouten:

“Ik ben het met mevrouw Moonen eens dat we de bestaande verantwoordelijkheden moeten respecteren. Het is niet zo dat die persoon de bevoegdheid krijgt om door de toezichthouder heen te gaan of door de AFM, ook ten aanzien van communicatie. Wel kan die persoon het signaleren als in een bepaalde fase een aantal fondsen bijvoorbeeld achterblijven of als er moeilijkheden optreden. Dat doet die zonder zelf gelijk in te grijpen, want dat past niet bij de bevoegdheden zoals we die hebben. Maar hij kan wel een signaal afgeven dat iets bijvoorbeeld consequenties kan hebben — de discussie die we net hadden — voor de transitieperiode. Dat signaal kan zijn dat er aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zijn, of dat ik een indringend gesprek moet gaan voeren met een aantal partijen die daarin hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Het ziet dus echt daarop, maar ik kan u wel toezeggen dat wij nader zullen omschrijven wat precies de bevoegdheden van die commissaris moeten zijn zodat die zijn werk goed kan doen zoals wij beogen, met respect voor de bestaande bevoegdheden van de huidige toezichthouders.”

Mevrouw Moonen (D66):

“Dank aan de minister. Ik hoor dat het meer om een signalerende functie gaat en niet zozeer om een wettelijke. Ik zie uit naar de uitwerking van die bevoegdheden en verantwoordelijkheden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kabinetsreactie twee deelrapporten Commissie sociaal minimum (36.350 IX / 36.350 XV) (T03720)

De minister voor Armoedebestrijding, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Apeldoorn (SP), toe dat het kabinet op de twee deelrapporten van de Commissie sociaal minimum zal reageren, nadat het tweede deelrapport in september 2023 door de commissie is opgeleverd.


Kerngegevens

Nummer T03720
Status voldaan
Datum toezegging 11 juli 2023
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Kamerleden prof. dr. E.B. van Apeldoorn (SP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen armoede
begrotingen
Nationale ombudsman
sociaal minimum
Kamerstukken Wijziging begrotingsstaten Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2023 (Voorjaarsnota) (36.350 XV)
Wijziging begrotingsstaten Financiën en Nationale Schuld 2023 (Voorjaarsnota) (36.350 IX)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 9 - blz. 5:

De heer Van Apeldoorn (SP):

(…)

“Het onderliggende probleem is dat in dit land het sociale minimum te laag is en dat mensen hier niet van kunnen rondkomen en door het ijs zakken. Daardoor groeien ook kinderen in armoede op. We weten dat eigenlijk al heel lang, maar nu heeft een commissie van mensen die er verstand van hebben, het ook nog eens bevestigd en uitgebreid onderbouwd. De commissie heeft ook concrete aanbevelingen gedaan, zoals misschien wel in de eerste plaats het minimumloon fors verhogen en dus niet slechts een inflatiecorrectie toepassen, zoals het kabinet eerder heeft gedaan. We hopen dat het demissionaire kabinet in ieder geval met Prinsjesdag de juiste richting zal inslaan en zal erkennen dat het sociale minimum omhoog moet. Graag een reactie van de minister.

En ja, dat kost geld. Dat is dus een kwestie van de juiste politieke keuzes maken. De Nationale ombudsman, Reinier van Zutphen, was er in zijn reactie op het rapport van de Commissie sociaal minimum heel helder over: als je alle mensen in Nederland een menswaardig bestaan wilt geven, kost dat geld. Het kost geld, maar het levert ook iets op: een beter en socialer Nederland. Het voorkomt ook veel maatschappelijke problemen, die uiteindelijk ook weer geld kosten. Volgens mij kan het niet anders dan dat de minister voor Armoedebestrijding dat met mij en met de Ombudsman eens is. Ik hoor het graag.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 13 - blz. 14:

Minister Schouten:

(…)

“De Commissie sociaal minimum is eind juni met een rapport gekomen waarin is ingegaan op de hoogte van het sociaal minimum. Op dat eerste deelrapport hebben wij nog geen reactie gegeven. Ik heb in de Tweede Kamer ook gezegd dat ik dat pas zal doen als ook het tweede deelrapport is opgeleverd door de commissie. Dat komt in september. Zij hebben zelf gevraagd om het op te splitsen, omdat ze anders te laat klaar zouden zijn. Als allebei die rapporten er liggen, zal er een reactie komen. Uiteraard is de inhoudelijke reactie, vooral wat betreft de vraag wat je er als kabinet verder mee gaat doen, vervolgens aan een volgend kabinet, om het daarmee handen en voeten te geven. Maar ik denk dat het een waardevol rapport is, dat inzicht geeft in de zaken die van belang zijn. Wat is nou het sociaal minimum in Nederland? Waar leidt je dat uit af? Is het voldoende om ook mee rond te komen? Wie er ook minister wordt, hij of zij kan daar zeer zeker zijn of haar voordeel mee gaan doen.”


Brondocumenten


Historie