De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent (PvdA), toe dat de NPO geen causaal verband aan hoeft te tonen tussen de inzet van amusement en de kerntaken informatie, cultuur en educatie, maar slechts het verband aannemelijk moet maken door een sterke correlatie te laten zien.
Nummer | T02227 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 2 februari 2016 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Staatssecretaris Cultuur en Media |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
Kamerleden | Prof.dr. E.M. Sent (PvdA) |
Commissie | commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | amusement causaal verband kerntaken |
Kamerstukken | Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264) |
Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 10
Mevrouw Sent (PvdA): Dan kom ik bij de taakopdracht van de publieke omroep en de rol die amusement daarbij speelt. In de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel schrijft de regering: "Wel kan amusement worden ingezet als middel om een informatief, cultureel of educatief doel te bereiken of een breed en divers publiek te trekken en te binden, zodat deze doelen onder de aandacht worden gebracht." Dit steunt mijn fractie. Echter, in de memorie van antwoord lezen wij dat de regering van de NPO verwacht dat de NPO per programma aantoont dat dit publiek zonder dat amusementsprogramma niet was bereikt. Naar de mening van de leden van mijn fractie is dit onmogelijk te bewijzen. Derhalve vroegen wij de regering om af te zien van de onmogelijke bewijslast ten aanzien van amusement. In de nadere memorie van antwoord erkent de regering dat de bewijslast niet onmogelijk en wel redelijk moet zijn. Toch wil de regering verder gaan dan hetgeen in de memorie van toelichting staat, blijkens het volgende zinnetje uit de nadere memorie van antwoord: "Dit is niet voldoende, omdat het niet duidelijk maakt of een amusementsprogramma ook daadwerkelijk nodig was voor het bereiken van de kerndoelen."
Naar de mening van mijn fractie is de staatssecretaris op zoek naar een causaliteit die niet uit de cijfers van de Stichting KijkOnderzoek valt te destilleren. Immers, uit regressieanalyse kan nooit een causaal verband blijken. Regressieanalyse veronderstelt causaliteit tussen de variabelen. Middels een experiment kan wel iets over causaliteit worden gezegd, maar het publieke omroepbestel leent zich naar de mening van mijn fractie niet voor dergelijke experimenten.
Mijn fractie heeft het volgende voor ogen. De NPO heeft een inspanningsverplichting om, binnen redelijkheidsgrenzen qua tijd, geld en benodigde menskracht, zo goed mogelijk aannemelijk te maken dat een amusementsprogramma bijdraagt aan de binding van een breed publiek en specifieke groepen aan de kanalen van de NPO en het overige aanbod van de NPO, en daarmee aan het bereik van informatie, educatie en cultuur. Daarmee is volgens mijn fractie voldaan aan de bepalingen in het voorliggende wetsvoorstel en de duiding in de memorie van toelichting. Daarom vragen wij de staatssecretaris om de harde toezegging dat hij deze interpretatie van de bewijslast respecteert.
(...)
Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 51
Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Sent vroeg: als je dat nou vraagt aan de publieke omroep — ik heb dat vrij stevig gedaan in mijn eerste brief aan de NPO — vraag je dan niet iets aan de publieke omroep wat men niet kan laten zien? Ik vond dat mevrouw Sent een punt had. Ik ben om de tafel gaan zitten met de NPO en heb gezegd: als je dat niet een-op-een in termen van causaliteit kunt bewijzen, hoe kun je dan wel iets meer aantonen dan alleen maar de doorloop van kijkers? Er zijn natuurlijk altijd kijkers die een beetje blijven hangen. Dan kun je zeggen dat ze naar beide programma's hebben gekeken. Als wij dat als toetsingskader gebruiken, dan verandert er helemaal niets. Er moet dus iets meer gebeuren dan alleen dat. Dat kan ook. Er wordt uitgebreid kiezers-, ik bedoel uitgebreid kijkersonderzoek gedaan; ik maak weer dezelfde fout. Daaruit valt heel veel af te leiden. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de NPO een uiterste inspanning gaat doen om het zeer aannemelijk te maken — dat is misschien niet causaal — en een stevig correlatieverband aan te brengen tussen de kerntaken van de publieke omroep, te weten informatie, cultuur en educatie, en de inzet van amusement. Mevrouw Sent vroeg daarover een toezegging langs de lijnen die zij zelf verwoordde. Volgens mij heb ik daar geen woord aan toe te voegen.
(...)
Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 4
Het wetsvoorstel wijzigt de publieke mediaopdracht. De publieke omroep krijgt de taak om een breed en divers publiek te voorzien van informatie, cultuur en educatie. Amusementsprogramma’s zijn niet langer een kerntaak, maar kunnen nog wel worden ingezet als middel om de kerndoelen te bereiken. De NPO ontwikkelt een toetsingskader waarmee hij achteraf laat zien dat hij aan de publieke mediaopdracht voldoet. Aan de leden van uw Kamer, en specifiek aan de fractie van de PvdA, heb ik toegezegd dat de NPO daarbij geen causaal verband aan hoeft te tonen tussen de inzet van amusement en de kerntaken informatie, cultuur en educatie. Het is voldoende als de NPO het verband aannemelijk maakt door een sterke correlatie te laten zien. Over de wijze waarop de NPO wel verantwoording kan afleggen, ben ik in goed overleg met de NPO. De NPO heeft mij gemeld dat hij zo goed mogelijk aannemelijk gaat maken dat een amusementsprogramma bijdraagt aan de binding van een breed publiek en specifieke groepen aan de kanalen van de NPO en het overige aanbod van de NPO, en daarmee aan het bereik van informatie, educatie en cultuur. In deze wijze van verantwoording kan ik mij vinden.
Brondocumenten
-
brief inzake toezeggingen bij de plenaire behandeling van het voorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 op 2 februari 2016 in de Eerste Kamer EK, H
voor kennisgeving aangenomen op 16 februari 2016 -
behandeling Verslag EK 2015/2016, nr. 18, item 8
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris Cultuur en Media -
10 januari 2022
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Cultuur en Media -
10 januari 2022
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
26 september 2017
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 september 2017
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 februari 2016
toezegging gedaan