De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe om de Kamer voor het zomerreces schriftelijk nader te informeren over de uitzonderingsgronden van deze wet.
Nummer | T03379 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 15 maart 2022 |
Deadline | 13 juli 2022 |
Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | uitzonderingsgronden |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Van Ginneken en Van Wijngaarden over het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning (34.605) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 21, item 11 - blz. 3
De heer Dittrich (D66):
(…)
Over de voorlichting is al heel veel gezegd in de schriftelijke behandeling. Ik heb een vraag aan de minister voor Rechtsbescherming. Als het voorstel kracht van wet krijgt, hoe gaat de minister er dan voor zorgen dat de ambtenaren van de burgerlijke stand weten wat hen te doen staat met betrekking tot het toetsen van de uitzonderingen die nu in de wettekst zijn opgesomd, dus de uitzonderingen op de hoofdregel van dat gezamenlijk gezag van rechtswege. Hoe gaat de voorlichting aan de burgers eruitzien? Kan de minister daar iets over vertellen?
Handelingen I 2021-2022, nr. 21, item 11 - blz. 14-15
Mevrouw Van Ginneken:
(…)
Ik vervolg mijn betoog. De heer Dittrich stelde de vraag of de initiatiefnemers nog heikele punten zien die ze niet hebben kunnen regelen. Wij zien geen punten die dusdanig heikel zijn dat ze aan de invoering van het onderhavige wetsvoorstel in de weg staan. Ik kan wel een punt noemen dat niet onvermeld mag blijven. In het oorspronkelijke voorstel kreeg de ambtenaar van de burgerlijke stand een toetsende rol toebedeeld. Die zou dan moeten vaststellen of er sprake is van een uitzonderingsgrond. Dat zou een ingrijpende wijziging van de rol van de ambtenaar van de burgerlijke stand inhouden. Daarom is er uiteindelijk voor gekozen dat er eenvoudigweg van rechtswege gezag is, tenzij er een uitzonderingsgrond aan de orde is. Dat vereenvoudigt de regeling en maakt de regeling veel beter uitvoerbaar dan het geval zou zijn geweest bij aanneming van het oorspronkelijke voorstel, zoals we dat in november 2016 bij de Tweede Kamer aanhangig hebben gemaakt.
Als er een uitzonderingsgrond aan de orde is — er is bijvoorbeeld al een voogd aangewezen — dan regelt het voorstel niet dat de erkenner op de hoogte gesteld wordt van het feit dat hij met de erkenning het gezag niet heeft verkregen. Dat is overigens niet anders dan in andere situaties waarin van rechtswege het gezag zou kunnen ontstaan. Veel van de uitzonderingsgronden voor het van rechtswege ontstaan van gezag, zoals het aanwezig zijn van een voogd, zijn terug te vinden in het gezagsregister, maar niet alle gezagsinformatie volgt uit de systemen. Wij zouden graag zien dat de ambtenaar van de burgerlijke stand bij de erkenning de ouders informeert over de mogelijke uitzonderingsgronden. De minister voor Rechtsbescherming heeft aangegeven dat ambtenaren van de burgerlijke stand geïnstrueerd worden over de nieuwe regels, zodat zij burgers nadrukkelijker kunnen informeren over hun rechten en de nieuwe gewijzigde situatie ten aanzien van gezag.
De heer Dittrich (D66):
Mijn vraag aan de initiatiefnemers is: wat wordt er van de ouders verwacht als het gaat om de uitzonderingsgronden? Moeten zij aangeven: wij denken dat er een uitzonderingsgrond is? Of ligt de bal bij de ambtenaar van de burgerlijke stand?
Mevrouw Van Ginneken:
Dat is een terechte vraag. De ambtenaar van de burgerlijke stand is niet in staat om specifiek in die ene situatie aan te geven hoe het zit met het verkrijgen van gezag, juist omdat hij geen inzage heeft in het gezagsregister. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan alleen in algemene zin informeren dat er uitzonderingsgronden zijn en dat ouders bij zichzelf en bij elkaar te rade moeten gaan of die hier aan de orde zijn. Overigens kan altijd via de daartoe geautoriseerde beroepsgroepen inzage worden gekregen in het gezagsregister. Ouders kunnen zich daarover dus actief laten informeren, maar misschien kan de minister meer zeggen over hoe die uitvoering precies in zijn werk gaat. Maar het wetsvoorstel regelt dat dus niet.
De heer Dittrich (D66):
Even hardop denkend: stel dat de ambtenaar dat allemaal niet terug kan vinden in het register en de ouders het niet aangeven, terwijl er de facto wel een uitzonderingsgrond aanwezig zou zijn, wat is dan de situatie als er gezamenlijk gezag wordt toegekend, maar eigenlijk blijkt dat er een uitzonderingsgrond is, die dat gezamenlijk gezag juridisch gezien onmogelijk maakt? Hoe gaat dat dan in de praktijk? Dat is misschien ook een vraag die de minister moet beantwoorden, maar wellicht hebt u daar ook gedachten over.
Mevrouw Van Ginneken:
In de praktijk ontstaat er dan dus geen gezamenlijk gezag, al zijn ouders dan wel in de veronderstelling dat dat zo is. Zoals ik net ook geprobeerd heb aan te geven, worden zij niet specifiek op hun situatie geïnformeerd over de situatie in het gezagsregister. Misschien is er sprake van een voogd. Misschien weet de moeder dat wel, maar vertelt ze dat niet aan de andere ouder. Dan is de andere ouder in de veronderstelling dat er gezamenlijk gezag is verkregen via de ambtenaar van de burgerlijke stand, maar dan is dat de facto niet zo. Vandaar dat het ook belangrijk is dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de ouders over die mogelijkheid informeert. Dat zou de andere ouder alert kunnen maken op de mogelijkheid om dat nog nader te gaan onderzoeken. Ik weet niet of de minister hier nog aanvullingen op heeft in zijn beantwoording.
(…)
Handelingen I 2021-2022, nr. 21, item 11 - blz. 20
Minister Weerwind:
(…)
De heer Dittrich vroeg vanuit het discours dat wij net met elkaar voerden: wat is de situatie als blijkt dat er een uitzonderingsgrond is, maar de ouders daar geen beroep op doen? Hoe zou dat werken in de praktijk? Het gezamenlijk gezag werkt van rechtswege. Op de uitzonderingen, zoals het reeds benoemd zijn van een voogd, wordt dus geen beroep gedaan in mijn voorbeeld. Als die voogd er is, dan is er geen gezamenlijk gezag. Daardoor kan de gezagssituatie van het kind in sommige gevallen voor ouders niet direct duidelijk zijn. Dat is niet anders dan andere situaties waarin gezamenlijk gezag ontstaat, zoals binnen het huwelijk. Dat is mijn antwoord op de vraag.
(…)
Handelingen I 2021-2022, nr. 21, item 11 - blz. 26
Minister Weerwind:
Voorzitter, dank u wel. Senator Dittrich heeft mij een vraag gesteld over de uitzonderingsgronden. Dat is meer dan terecht, want het is een zeer essentieel en belangrijk onderdeel. Omdat ik het een dermate belangrijke vraag vind, wil ik uw Kamer voor het zomerreces schriftelijk nader informeren over de uitzonderingsgronden, over hoe dat precies in elkaar zit en over hoe we deze toepassen. Dat is één.
(…)
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2021/2022, nr. 21, item 11
-
5 april 2022
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
21 maart 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 maart 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 maart 2022
toezegging gedaan