T02351

Toezegging De Kamer informeren over advisering omtrent de invoering van de nieuwe procesvoering (34.059 / 34.138 / 34.212 / 34.237)



De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Backer (D66) en Strik (GroenLinks), toe dat hij de Kamer zal informeren over de advisering omtrent de invoering van de nieuwe procesvoering bij koninklijk besluit. 


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 37, item 3, blz. 5

De heer Backer (D66):

(...)

Dit alles brengt de fractie van D66 ertoe om met sterke nadruk aan de minister voor te leggen dat hij er verstandig aan doet om zijn kring van adviseurs te uit te breiden. Tijdens de schriftelijke voorbereiding heb ik gesuggereerd om een tijdelijke commissie KEI in te stellen, die extra procedurele waarborgen biedt bij de implementatie van "go/no go"-beslissingen. Deze commissie of dit gremium moet op voldoende draagvalk van de partners in de rechtsketen kunnen rekenen en moet op een verantwoorde wijze daar een vervolg aan geven. Dan wordt het betrekken van de andere partners in de rechtsketen ook werkelijk inhoud gegeven. Het lijkt mij voor de minister plezierig om niet een veelheid aan dissenting opinions te krijgen bij elke volgende stap. Dat forum ontbreekt nu. Onze rondetafelbijeenkomst fungeerde als zodanig, maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat dit huis daarmee doorgaat nadat de wetgeving is aanvaard. Ik acht dit uitvoeringsaspect dermate belangrijk dat ik overweeg om de Kamer te vragen om hierover een uitspraak te doen. Dat hangt natuurlijk af van het antwoord van de minister.

Handelingen I 2015-2016, nr. 37, item 12, blz. 6-7

Minister Van der Steur:

(...)

Met de Tweede Kamer is afgesproken dat er altijd zes maanden moeten liggen tussen de publicatie van de wetsvoorstellen in het Staatsblad en de eerste fase van inwerkingtreding van de wetgeving. Ik heb ook met de Tweede Kamer afgesproken dat de implementatie niet doorgaat als het technische systeem daar niet toe in staat is. De zesmaandentermijn is dus geen maximumtermijn, maar een minimumtermijn. De ketenpartners moeten altijd zes maanden de tijd hebben om zorgvuldig op het systeem te worden aangesloten. Als het nog niet gerechtvaardigd is dat de aansluiting op het systeem plaatsvindt, dan wordt er niet geïmplementeerd. Dat is een belangrijke notie, ook in de richting van de heer Backer, want op die manier nemen wij de zorg weg van de advocatuur en de deurwaarders. Zij hebben dan niet de verplichting om deel te nemen aan een systeem dat niet goed functioneert. Dat mag ook niet, want het gaat hier om de toegang tot de rechter en de toegang tot de rechtspraak. Daar kun je geen risico's mee nemen. De rechtspraak en alle ketenpartijen kunnen zich in dat halfjaar verder voorbereiden op de nieuwe procesvoering. De ervaring die dan al is opgedaan met de experimenteerbepaling helpt daarbij. Voor elke fase van de inwerkingtreding — het is niet een groot "go/no go"-moment aan het eind van die zes maanden, maar een gefaseerde procedure — wordt een apart "go/no go"-besluit genomen. Dat is geen goed Nederlands, maar we begrijpen allemaal waar we het dan over hebben. Voor dit besluit zal de rechtspraak de belangrijke ketenpartijen, advocaten en deurwaarders, ook om advies vragen, evenals de bestuursorganen. Elke nieuwe fase treedt pas in werking als de vorige pilot succesvol is verlopen. Daar kom ik ook nog op terug. Op die manier, door de inspraak van al die partijen, is een verantwoorde implementatie van de nieuwe procesvoering mogelijk in het digitale tijdperk.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Een advies vragen is toch wat anders dan er zeker van zijn dat iedereen ermee kan instemmen dat het moment van go is aangebroken. Stel dat de Raad voor de rechtspraak het idee heeft dat aan alles is voldaan, maar dat de NOvA op een aantal punten heel duidelijk aangeeft dat die nog onvoldoende ontwikkeld zijn om een en ander verantwoord te kunnen laten doorgaan. Wat gebeurt er dan? Kan de raad formeel gezien dan toch zeggen: wij hebben jullie advies gehoord, maar wij gaan door?

Minister Van der Steur:

De verantwoordelijkheid ligt bij de Raad voor de rechtspraak. Die zou in theorie kunnen zeggen: wij gaan door, want wij zien het probleem niet. Technisch gezien zou dat kunnen, maar ik denk niet dat dit verstandig is. Stel dat de Nederlandse orde van advocaten zegt — de heer Backer verwees er al naar —: dit is technisch niet voldragen, maar u verplicht ons om dit te doen. Ik voorzie dan onmiddellijk een probleem. Het Koninklijk Besluit waarmee het "go/no go"-besluit van de raad wordt omgezet in beleid, moet echter door mij worden genomen. De Kamer begrijpt dat, als die situatie zich zou voordoen — al ga ik daar niet van uit — de ketenpartijen mij weten te vinden en dan zullen zeggen: minister, de Raad voor de rechtspraak zegt dat het in orde is, maar wij zijn het daar niet mee eens. Ik zal dan zelfstandig actie moeten ondernemen, want ik heb uiteindelijk de verantwoordelijkheid voor het stelsel als zodanig.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Neemt dan zowel de raad als de minister een onderbouwd standpunt in als er verschillende meningen aan het besluit ten grondslag liggen?

Minister Van der Steur:

Ik denk van wel. De heer Backer stelde al dat er eigenlijk een soort commissie tussen zou moeten zitten. Dat lijkt mij geen goed idee, want dat is volgens mij niet nodig, maar het spreekt voor zich dat ik als minister, verantwoordelijk voor het stelsel, geen KB ga slaan op het moment dat ik niet de overtuiging heb dat het systeem functioneert en dat de functionaliteiten zijn zoals die zouden moeten zijn. Dan zal ik moeten vaststellen — daarbij kan ik mij door iedereen laten adviseren, want ik ben zelf geen ICT'er — wat de geschilpunten zijn en hoe zwaar die moeten wegen. Ik ben ook graag bereid, maar gelet op het belang van dit onderwerp spreekt dat vanzelf, beide Kamers daarover te informeren.

De heer Backer (D66):

Dit is een kernpunt dat veel zorg oproept. Ik dank mevrouw Strik voor het aansnijden van deze kwestie.

De minister verwoordt die zorg heel eloquent. Hij spreekt met iedereen en op die manier komt hij het te weten. Deze Kamer vond het wel vrij verrassend, na een voorbereiding van twee, drie jaar, dat de ketenpartners het in het rondetafelgesprek bij ons over een aantal zaken niet eens waren. Het gremium om elkaar te ontmoeten, is er dus niet, al zijn er wel bilaterale gesprekken, althans naar mijn waarneming. Ik wil de minister bij zijn verdere betoog de vraag meegeven, ook omdat hij niets in een commissie ziet, op welke wijze die waarborg er kan komen.

Minister Van der Steur:

In zekere zin heb ik dat al gezegd. Misschien kan ik de heer Backer wat dat betreft geruststellen. De minister is verantwoordelijk voor het stelsel. De Raad voor de rechtspraak heeft de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van het stelsel. De raad is daar onafhankelijk in. De raad heeft mij echter nodig om een en ander tot volle wasdom te laten komen. Ik zie dat ook als mijn taak. Ik heb het betoog van de heer Backer in eerste termijn als zodanig begrepen dat hij zegt: "Minister, let op. Als de partijen het niet met elkaar eens worden, dan zie ik voor u een taak weggelegd. U moet daar dan een actieve rol in spelen". Ik zie dat ook zo. Ik kan het mij niet permitteren, maar de Raad voor de rechtspraak ook niet, niemand niet, om risico's te nemen als het gaat om de toegang tot de rechter en de toegang tot de rechtspraak. Als de Raad voor de rechtspraak tegen mij zegt in zijn advies dat hij gereed is voor het systeem, dan zal ik mij door de raad laten informeren over de vraag of de ketenpartners dat met de raad eens zijn. Als dat niet het geval is, dan moet ik vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid met partijen gaan spreken, bezien wat de problematiek is, en beoordelen of het onder die omstandigheden verantwoord is om het advies van de raad toch te volgen.

De heer Backer (D66):

In de beantwoording in de nota sloot de minister uit dat hij nog advies vraagt over de technische staat. Hij zit daar niet op te wachten, maar bij een ICT-project is het toch niet zo merkwaardig om dat te doen? De minister sprak steeds over het systeem, maar dat systeem heeft een bepaalde ingang. Er is ook steeds sprake van bepaalde ontwikkelingen. Sommige zaken zijn klaar, terwijl andere nog niet klaar zijn. Uiteindelijk kan er mogelijk nog een ander advies worden gevraagd over het systeem en de techniek. De minister sloot dat uit in de schriftelijke beantwoording, maar als dat waar is, zou mij dat teleurstellen. Ik vind dat de minister de ruimte moet houden om dat toch te doen.

Minister Van der Steur:

Ik heb die ruimte ook. Als de situatie die wij nu schetsen zich zou voordoen, namelijk dat er onenigheid bestaat over de vraag of het systeem wel of niet kan worden ingevoerd, ondanks alle zorgvuldigheid, dan kan ik dat altijd doen, maar ik wil dat niet standaard doen. Ik vind dat wij de rechtspraak en de ketenpartners eerst de gelegenheid moeten bieden om er in goed overleg uit te komen, op basis van de ervaringen in het bestuursrecht die heel positief zijn. De mensen die daar vrijwillig aan meewerken, zijn er relatief enthousiast over. Gebleken is echter ook dat er nog verbeteringen mogelijk zijn. Daar was een en ander ook voor bedoeld. Hetzelfde geldt voor de experimenten bij het civiele recht. Ik verwacht dat ook daar nog verbeteringen uit voortvloeien, ondanks dat er nu al wordt getest. Dat gebeurt overigens niet in de echte omgeving. Als het nodig is en als ik mij daar niet comfortabel bij voel, zal ik mij daarover uiteraard laten adviseren, zo zeg ik tegen de heer Backer.


Brondocumenten


Historie