De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nooren (PvdA), toe dat de professionals in de betrokken sectoren nooit verantwoordelijk zijn voor de handhaving van het gedeeltelijk verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding.
Nummer | T02617 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 12 juni 2018 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
Kamerleden | Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA) |
Commissie | commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | boerka's gezichtsbedekkende kleding nikab |
Kamerstukken | Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding (34.349) |
Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 34
Minister Ollongren: De handhaving. Daar heb ik al iets over gezegd. Ik zei het al in antwoord op de vraag van de heer Lintmeijer: het geldt voor scholen, maar het geldt natuurlijk voor de hele breedte van de vier sectoren. In eerste instantie is het aan de instellingen zelf. Zij moeten daarvoor goede instructies opstellen, zodat mensen weten welk handelingsperspectief zij hebben. Ze moeten mensen de gelegenheid geven om zich aan te passen, dan wel het gebouw of het voertuig te verlaten, dan wel het betreffende kledingstuk af te doen. Pas bij een escalatie stellen wij ons voor dat de politie ingezet zou kunnen worden.
Mevrouw Nooren (PvdA): Excuses, voorzitter, maar dit antwoord wijkt af van het antwoord in de memorie van antwoord, waarin de regering zegt: Instellingen of organisaties die het betreft hoeven niet actief te handelen. De minister heeft het nu echter over het werken met instructies voor mensen die in deze sectoren werken. Daarmee breng je medewerkers, die vaak in een kwetsbare positie zitten, in een rol die hen niet past, want zij moeten handhavend optreden. Daar zijn ze niet toe bevoegd. Misschien vinden ze het niet eens nodig, maar dat terzijde. Hoe ziet de minister dat? Geldt dat wat in de memorie van antwoord staat, dat het aan de instellingen zelf is wat ze doen, of zegt de minister: Er komen instructies voor alle betrokken instellingen en voor al die medewerkers, meer dan een miljoen in de zorg, over hoe ze moeten handelen als er zo iets gebeurt?
Minister Ollongren: Ik heb zojuist al gezegd in antwoord op de vraag van de PVV dat ik de ingangsdatum wil laten afhangen van hoe het overleg met de instellingen gaat. Ik vind het goed en niet meer dan normaal dat instellingen helder willen hebben wat voor handelingsperspectief ze hebben. We kunnen instellingen en professionals in de zorg, in het onderwijs of in het openbaar vervoer niet verantwoordelijk maken voor de handhaving. Dat zou vreemd zijn. Vandaar dat ik schetste, net als bij het rookverbod, dat het logisch is dat instellingen zelf een soort handleiding hebben over hoe hiermee om te gaan, hoe te handelen als zich datgene voordoet wat vanaf de inwerkingtreding van de wet niet meer is toegestaan. Het eerste wat je doet, net als wij dat allemaal in onze dagelijkse praktijk doen, is toch iemand erop aanspreken. Als je weet dat er een verbod geldt en iemand overtreedt dat, dan is het eerste wat je doet de persoon aanspreken. Dat is iets anders dan wat mevrouw Nooren schetst, alsof de medewerkers opeens verantwoordelijk worden voor de handhaving. Dat is niet het geval, want als het aanspreken niet leidt tot een aanpassing van het gedrag, zei ik zojuist, dan ligt het voor de hand dat de instelling de politie inschakelt. Ik verwacht niet dat dit in grote aantallen zal gebeuren omdat het ook niet over grote aantallen gaat.
De voorzitter: Ten slotte op dit punt, mevrouw Nooren.
Mevrouw Nooren (PvdA): Ik begrijp dat de minister in afwijking van de antwoorden tot nog toe van de regering nu stelt dat er wel een actieve rol van de betrokken organisaties wordt verwacht.
Minister Ollongren: Ik wijk zeker niet af van de memorie van antwoord. Ik zal in de dinerpauze nog even heel precies naar die formulering kijken, maar zoals ik het nu schets, is mijn verwachting dat instellingen met dit verbod in de hand willen weten wat voor handelingsperspectief ze hebben. Ik doel dan op de chauffeur, de zorgverlener en de onderwijzer. Dan is het logisch dat de instellingen zelf een handleiding opstellen, maar nogmaals, de handhaving ligt natuurlijk nooit bij de professionals die ik zojuist heb genoemd.
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2017/2018, nr. 33, item 4
-
13 juni 2023
nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA) -
13 juni 2023
commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) -
9 april 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
1 april 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de stand van zaken van de implementatie van de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding
Op 9 april 2019 voor kennisgeving aangenomen door de Commissie BiZa/AZ.
EK, J
-
-
12 juni 2018
toezegging gedaan