De staatssecretaris van Justitie zegt de heer Franken toe dat zij zal overgaan tot aanpassing van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, wanneer zou blijken dat het Hof van Justitie aan artikel 15c van richtlijn 2004/83/EG een ruimere interpretatie toekent en deze onvoldoende duidelijk zou blijken uit genoemd artikel 29.
Nummer | T00519 |
---|---|
Oorspronkelijke nummer | tz_JUST_2008_6 |
Status | voldaan |
Datum toezegging | 1 april 2008 |
Deadline | 1 januari 2009 |
Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie |
Kamerleden | prof. mr. H. Franken (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie (Just.) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | Vreemdelingenwet 2000 |
Kamerstukken | Implementatie van de richtlijn betreffende minimumnormen voor de erkenning en status van onderdanen derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft (30.925) |
Handelingen I 2007-2008, nr. 25 – blz. 1047
Franken (CDA):
Allereerst het wetgevingstechnische punt omtrent de implementatie van artikel 3, sub c uit de richtlijn in relatie tot de tekst van artikel 29, eerste lid onder b van de Vreemdelingenwet. De staatssecretaris verwijst voor de uitleg daarvan naar de parlementaire geschiedenis, namelijk de memorie van toelichting, en stelt dat aldus
uitgelegd artikel 29 al artikel 3, sub c van de richtlijn dekt. Het komt erop neer dat de enkele verwijzing in de memorie van toelichting naar artikel 3 EVRM en andere – let wel, dat is een ander artikel dan artikel 3 uit de richtlijn – afdoende zou zijn om ook de in artikel 3, sub c van de richtlijn bedoelde gevallen te dekken. De staatssecretaris is echter niet helemaal zeker van haar zaak en wil in het Vreemdelingenbesluit alsnog artikel 3,
sub c van de richtlijn implementeren. Dat gebeurt dan kennelijk via lid 2 van artikel 29. Het antwoord en de argumentatie in de memorie van antwoord zijn niets anders dan een compilatie van wat in het nader rapport bij het onderhavige wetsvoorstel en de memorie van toelichting op de Vreemdelingenwet 2000 valt te lezen en overtuigen derhalve niet. Voor de CDA-fractie gaat het hierbij om twee aspecten. In de eerste plaats kan niet bij latere parlementaire behandeling van een wijziging in de Vreemdelingenwet een niet in die wijziging betrokken artikel een uitleg meekrijgen die niet strookt met de tekst van de wet en waarvoor de oorspronkelijke parlementaire behandeling ook geen grondslag biedt. De enkele verwijzing in de memorie van toelichting op de oorspronkelijke Vreemdelingenwet 2000 naar artikel 3 EVRM is onvoldoende, omdat niet is gebleken dat regering en parlement toen ook het oog hadden op de gevallen genoemd in artikel 3, sub c van de richtlijn. Het lijkt mij dan ook dat de regering vandaag simpelweg zou kunnen erkennen dat het in de stukken verdedigde standpunt staatsrechtelijk niet houdt. Het tweede aspect betreft de status van de wet in formele zin en de kenbaarheid van de regelgeving. Het gevolg van de door de staatssecretaris beoogde oplossing, te weten niet artikel 29 van de Vreemdelingenwet aanpassen maar wel het Vreemdelingenbesluit, is dat het Vreemdelingenbesluit meer bescherming biedt dan de tekst van de wet alhoewel volgens de regering de wet hetzelfde beoogt. Dat klinkt toch niet zo mooi. Mijn verzoek aan de staatssecretaris is om dit bij de eerstvolgende gelegenheid te corrigeren.
Staatssecretaris Albayrak:
Dat is onder meer de reden dat er prejudiciële vragen zijn gesteld, de Europese Commissie vragen inmiddels een standpunt heeft ingenomen, en andere lidstaten vragen wat artikel 15c nu eigenlijk behelst. Is dit nu wel of niet ruimer dan de bestaande bescherming op basis van artikel 3 van het EVRM?
Het is nooit de bedoeling geweest van de lidstaten om een nieuwe toelatingsgrond in het leven te roepen. Uit de voorbereiding van de richtlijn bleek dat die erop is gericht om het bestaande beleid te harmoniseren, niet om een extra toelatingsgrond aan de nationale bescherming in de lidstaten toe te voegen. Daarom heb ik ervoor gekozen om te zeggen dat artikel 15c in principe al in onze Vreemdelingenwet is opgenomen, in artikel 29, lid b. Dit artikel biedt de bescherming die artikel 15c beoogt. Ik heb ook in de behandeling in de Tweede Kamer gemerkt dat er behoefte bestond aan een verdere verduidelijking en een onderbouwing van die stelling. Om die reden heb ik dit nog eens zwart op wit gezet. Naar mijn indruk is dit nu wel voldoende duidelijk. Ik voeg hieraan toe dat de prejudiciële vragen nog door het Hof moeten worden beantwoord. Als blijkt dat het Europese Hof een ruimere interpretatie geeft van artikel 15c dan Nederland en andere lidstaten tot nu toe doen – ik heb daar overigens geen enkele aanwijzing voor – is door de manier waarop wij deze richtlijn implementeren al gewaarborgd dat ook die ruimere interpretatie van artikel 15c onder de Vreemdelingenwet valt. Ik heb al een automatisme ingebouwd. Als artikel 15c ruimer wordt geïnterpreteerd, heb ik door te zeggen dat dit gelijk is aan artikel 29b, al geregeld dat ook die ruimere interpretatie past. Als het voor de duidelijkheid nodig mocht zijn dat artikel 29 wordt aangepast, dan zal ik daartoe overgaan.
Brondocumenten
-
behandeling en stemming (zonder stemming aangenomen) Handelingen EK 2007/2008, nr. 25, blz: 1042-1052
-
20 maart 2009
nieuwe status: voldaan
Opmerking: Brief inzake vrijstelling van het wettelijke mvv-vereiste is naar het Parlement gestuurd.
(29-10-2008)
-
1 april 2008
toezegging gedaan