De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Vlietstra (PvdA) en Bikker (ChristenUnie) toe, een tussentijdse evaluatie vijf jaar na inwerkingtreding van het onderhavig wetsvoorstel uit te voeren. Tevens zegt de minister de Kamer toe in de tussentijdse evaluatie in te gaan op de aspecten; economische zelfstandigheid, financiële consequenties, alimentatiegerechtigden met de zorg voor jonge kinderen, het gebruik van de hardheidsclausule en de grensgevallen in de uitzonderingsbepaling.
Nummer | T02760 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 mei 2019 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) J.G. Vlietstra (PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | boek 1 Burgerlijk Wetboek partneralimentatie |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Van Wijngaarden, Kuiken en Groothuizen Wet herziening partneralimentatie (34.231) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 4-5
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Voor de groep van 50 jaar en ouder is gekozen voor een tijdelijke maatregel, vanuit de verwachting dat volgende generaties 50-plussers economisch zelfstandiger zullen zijn. Maar geldt hetzelfde ook niet voor de groep alimentatiegerechtigden met jonge kinderen? Had het dan niet voor de hand gelegen om ook voor deze groep te kiezen voor een tijdelijke regeling? Graag een antwoord van de indieners. Ook de regering straalt in haar schriftelijke beantwoording weinig ambitie uit met betrekking tot deze groep en ziet geen aanleiding tot specifieke acties. Onze fracties zien die noodzaak wel. Het gaat hier om een grote groep die nog een arbeidsleven voor zich heeft en vaak zijn het vrouwen. Hoe eerder zij in staat zijn om in het eigen levensonderhoud te voorzien, hoe beter dat is voor henzelf en voor de samenleving. Is de minister dat met ons eens? Welke maatregelen zijn dan nodig om te voorkomen dat juist deze groep vrouwen te lang buiten het arbeidsproces blijft? Wil de minister onze fracties toezeggen dat hij de effecten van de wet op deze groep alimentatiegerechtigden nadrukkelijk meeneemt in de evaluatie en daarbij tevens beoordeelt of er aanleiding is om het wetsvoorstel op dit punt aan te passen?
Ook een ander punt zien wij graag terugkomen in de evaluatie. Het wetsvoorstel kent een hardheidsclausule voor schrijnende gevallen. Wil de minister toezeggen dat hij bij de evaluatie expliciet nagaat of, en in welke situaties, gebruik is gemaakt van deze hardheidsclausule?
Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 16
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
"Elke grens kent grensgevallen": die kan op een tegeltje. Maar hier wordt gekozen voor de grens van vijftien jaar, waarvan het CBS heel duidelijk aangeeft dat uit de cijfers duidelijk wordt dat huwelijken tussen de veertien en vijftien jaar eindigen. Er wordt dus gekozen voor een grens die juist zit op een moment waarop mensen er juist wel of juist niet aan voldoen. Dan ligt het toch voor de hand dat je daar iets vanaf gaat zitten, net afhankelijk van je visie of vrouwen eerder economisch zelfstandig moeten zijn — dan leg je hem wat lager — of juist wat hoger? Maar dan gaat u precies op het punt zitten waar het merendeel van de huwelijken stokt. Wat vindt de minister daarvan? Ik snap dat de wet hier niet geamendeerd kan worden. Maar ik kan me wel voorstellen dat dit nou typisch zo'n punt is waarvan de minister zegt daar heel goed de vinger aan de pols te willen houden en daar tussentijds naar te willen kijken. Op dat punt verwacht ik van het kabinet wel wat zorgvuldigheid.
Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 20
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
(…)
Het wetsvoorstel steunt dan op het streven van de indieners dat mensen economisch zelfstandig zijn. Maar als we het hebben over de uitzonderingsgevallen, mis ik de onderbouwing waarom het met dit wetsvoorstel vervolgens beter zal lukken en of mensen inderdaad economisch zelfstandiger worden. Ik hoop dat we na acht jaar in de evaluatie in ieder geval iets van die onderbouwing gaan zien. Zijn de indieners voornemens om dat op te nemen in de evaluatie? Dat vraag ik ook aan de minister. Ik weet niet hoelang de minister of zijn ambtsopvolger er zit, misschien is dat wel 30 jaar, maar ik hoop dat die economische zelfstandigheid in de evaluatie aan de orde zal komen. Daar staat of valt het slagen van dit wetsvoorstel mee.
Ten aanzien van de uitzonderingen heb ik een aantal vragen gesteld. Eerlijk gezegd heb ik daar geen antwoord op gekregen, maar wel opnieuw op wat ik eerder schriftelijk heb gewisseld. Ik loop ze even snel een voor een af. Allereerst de zeven jaar voor een extra maatregel voor alimentatiegerechtigden boven de 50. Dan krijgt men meer dan tien jaar alimentatie. Na acht jaar is de evaluatie. Ik vind dat dat wringt, want stel dat het minder lukt om 50-plussers aan de slag te krijgen, dan is die uitzondering al geschrapt voordat de evaluatie daar is. Vinden de indieners het niet raadzaam om op dit punt tussentijds, bijvoorbeeld na vijf of zes jaar — ik weet dat grenzen nieuwe discussies oproepen — de vinger aan de pols te hebben in de zin van: gaat dit lukken of was dit al te wenselijk gedacht? Ik hoor daar graag een nader antwoord op, ook van de minister, omdat het anders gewoon een verschuiving van de privélast naar de collectieve lasten betekent, namelijk een extra beroep op de bijstand.
Dan de huwelijken die langer dan vijftien jaar duren. Dat is ook een grens voor uitzonderingen. Ik heb als enige argument daarvoor gehoord dat je ergens een grens moet trekken. Dat snap ik, want dat moet ook. Tegelijkertijd is vijftien jaar volgens de statistieken nu wel de gemiddelde huwelijksduur. Ik vind het jammer dat de indieners op dat punt niet meer hebben onderbouwd. Ik heb nog even de CBS-statistieken erop nageslagen. Je kan daar natuurlijk een duiding aan geven, maar de trend is wel dat huwelijken langer duren. Dat betekent dat deze uitzondering steeds vaker gelicht zal worden. Ik vind dat niet zo erg vanuit mijn perspectief, maar ik ben wel benieuwd naar het perspectief van de indieners en hoe ze hier over acht jaar op willen terugkijken. Welke invulling geven ze daaraan in de evaluatie?
Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 22
Minister Dekker:
Nou, de spanning stijgt, voorzitter. Ik heb twee punten en begin met de evaluatie. Ik kan me heel goed iets voorstellen bij een tussenevaluatie na vijf jaar. Dan wordt het punt van mevrouw Bikker ondervangen. Er waren wat verzoeken om bepaalde onderdelen daarin mee te nemen. Beide punten van mevrouw Vlietstra kan ik daarin kwijt. Dat geldt ook voor beide punten van mevrouw Bikker. Zojuist werd al gerefereerd aan de economische zelfstandigheid, maar ook de financiële consequenties krijgen daar natuurlijk een plek in.
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 28, item 6
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
14 mei 2019
toezegging gedaan