Verslag van de vergadering van 21 februari 2017 (2016/2017 nr. 19)
Aanvang: 13.38 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Implementatie van richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PbEU 2012, L 315) (34236).
De voorzitter:
Ik heb de minister van Veiligheid en Justitie reeds welkom geheten in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Voorzitter. Vandaag staan we kort stil bij de implementatie van de Slachtofferrichtlijn. Deze richtlijn draagt bij aan de harmonisatie van de rechtspositie en bescherming van slachtoffers van misdrijven binnen de Europese Unie, en in een substantieel aantal lidstaten ook aan de verbetering van die rechtspositie. Mijn fractie juicht die verbetering toe en ziet deze harmonisatie ook als een logisch gevolg van de harmonisatie van het strafrecht zelf die we binnen de Unie zien.
Graag wil ik de minister bedanken voor zijn beantwoording in de schriftelijke ronden. Mijn fractie blijft op één onderdeel nog vragen houden, en dat betreft de toegang tot opvang voor ongedocumenteerde slachtoffers. De richtlijn is helder: in artikel 9 bepaalt de richtlijn dat gespecialiseerde hulporganisaties een toevluchtsoord of andere passende tussentijdse opvang regelen voor slachtoffers die een veilige schuilplaats nodig hebben.
De lidstaten dienen de toegang tot een dergelijke opvang te waarborgen en mogen daarbij geen onderscheid maken naar verblijfsstatus. De minister geeft dat ook zonder meer toe, dus dat is winst. Mijn fractie kan de minister echter niet volgen waar het gaat om de uitvoering van deze verplichting. Volgens de regering hoeft dit recht op opvang namelijk niet te worden vastgelegd in de wet, om drie redenen: omdat de richtlijn daartoe niet verplicht, omdat in Nederland het recht op gelijke behandeling al is vastgelegd en omdat niet-rechtmatig verblijf in principe geen obstakel vormt voor opvang.
De Wmo zelf, die uitvoering moet geven aan de toegang voor ongedocumenteerden, sluit niet-rechtmatig verblijvenden wel degelijk uit. Het blijft ons daarom verwonderen waarom de wet niet wordt aangepast als gevolg van de richtlijn. Een verbod in de wet terwijl er een gebod staat in de richtlijn, is vragen om problemen in de uitvoering, kan het doel van de richtlijn ondermijnen en bedreigt daarom de effectiviteit van de richtlijn. De financiering en de organisaties zelf zijn tenslotte ingericht op het uitsluiten van ongedocumenteerden. Hoe valt dat te rijmen met de positieve verplichting van de Staat om ervoor zorg te dragen dat geen enkel slachtoffer wordt uitgesloten? Waarom regelt de regering deze uitzondering op de Koppelingswet niet in de betreffende wet- en regelgeving?
Wat betreft de toegang tot de opvang zelf: in de praktijk is er volgens de minister geen obstakel, maar tegelijkertijd zal hij de problemen met de toegang gaan inventariseren en op zoek gaan naar oplossingen om het recht op opvang te garanderen voor ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld. Dat juichen wij uiteraard toe. Bij de inventarisatie zal de minister ook degenen die een aanvraag hebben ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, bekijken. Wij verzoeken de minister om de Eerste Kamer op de hoogte te brengen van de gevonden oplossingen naar aanleiding van zijn verkenning.
In de nadere memorie van antwoord schrijft de minister dat het hem niet bekend is hoe vaak ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld toegang tot de opvang wordt geweigerd vanwege hun verblijfsstatus. Dat lijkt onze fractie reden te meer om ervoor te zorgen dat er in de toekomst voldoende geregistreerd en gemonitord zal worden, zodat er tijdig kan worden ingegrepen als de uitsluitingspraktijk te hardnekkig blijft doorwerken en zodat Nederland kan aantonen dat de richtlijn wordt nageleefd. Tot zover de opvang van slachtoffers van huiselijk geweld.
Wat betreft andersoortige opvang van ongedocumenteerde slachtoffers, lijkt de minister te doelen op opvang in de terugkeerlocaties, de vrijheidsbeperkende locaties. Dit punt kwam plotseling op in de nadere memorie van antwoord. Mijn fractie heeft daarover nog enkele vragen. Dit lijkt ons volstrekt onvoldoende in het kader van gespecialiseerde zorg en bovendien in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat in de richtlijn is vastgelegd. Het moet naar onze opvatting gaan om Wmo-opvang, zoals ook Nederlandse slachtoffers die kunnen krijgen. In de bed-bad-brooduitspraken is bepaald dat de vrijheidsbeperkende locatie geen Wmo-opvang is. Deelt de minister deze mening? En zo ja, is hij dan bereid om deze wet in overeenstemming te brengen met de richtlijn om ervoor te zorgen dat de geboden zorg wel degelijk het niveau van de Wmo-opvang haalt? Als de minister niet van mening is dat Wmo-opvang geïndiceerd is voor ongedocumenteerde slachtoffers van misdrijven, hoe brengt hij die differentiatie dan in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel waar in de richtlijn om wordt gevraagd? Hoe waarborgt hij dat in de vrijheidsbeperkende locatie de noodzakelijke gespecialiseerde zorg wordt aangeboden?
Ik stel hierover nog een algemene vraag, maar die raakt voor een deel ook de slachtoffers. Hoe waarborgt de minister dat de vrijheidsbeperkende locatie toegankelijk is? In de praktijk is de toegankelijkheid een groot probleem en wij denken dat dat voor slachtoffers niet anders zal zijn. De voorwaarde voor deze opvang is immers dat de betrokkene meewerkt aan terugkeer. Dat bewijs blijkt in de praktijk al voorafgaand aan de opvang geleverd te moeten worden door het slachtoffer. Dat bewijs is in de praktijk heel moeilijk te leveren en al helemaal voor slachtoffers die wellicht getraumatiseerd zijn of in elk geval in beslag worden genomen door hun problematische situatie. Is de minister van dit praktische obstakel op de hoogte? Moeten slachtoffers voldoen aan het meewerkcriterium? En zo ja, hoe valt dat te rijmen met de richtlijn, die juist onvoorwaardelijke opvang vereist?
Voor zover het meewerkcriterium geldt, zou de regel dan niet op zijn minst moeten luiden: u hebt recht op opvang en tijdens deze opvang dient u mee te werken aan terugkeer en dient u zich aan de regels te houden? Met andere woorden: hoort de bewijslast voor de vaststelling dat de betrokkene niet meewerkt aan vertrek niet bij de overheid te liggen? Mijn fractie leest dit in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de Raad van State, maar krijgt signalen uit de praktijk waaruit blijkt dat de ongedocumenteerde in een onmogelijke bewijspositie wordt geplaatst. Laat helder zijn dat deze regels en voorwaarden volgens mijn fractie niet voor slachtoffers zouden moeten gelden. Wij horen daarop graag het antwoord van de minister.
Ook ten aanzien van het slachtofferschap zelf is het van belang te weten waar de bewijslast ligt en hoe slachtoffers als zodanig geïdentificeerd worden. Ook hier zou niet moeten gelden dat een slachtoffer dat zijn slachtofferschap niet met feiten kan onderbouwen, geen toegang heeft tot de opvang. Die persoon zal daar misschien helemaal niet toe in staat zijn. Daar zal een professionele toets aan ten grondslag moeten liggen. Als het slachtoffer al onder professionele behandeling is, zal de arts de overdracht moeten verzorgen naar een arts op de locatie. Het moet niet zo zijn dat het slachtoffer zijn eigen dossier moet meenemen om binnen te komen, zoals wij uit de praktijk begrijpen.
Tot slot horen wij over een ander obstakel, namelijk de voorwaarde dat er binnen twaalf weken daadwerkelijk zicht moet zijn op vertrek. Klopt dat? En zo ja, waarop is deze bijkomende voorwaarde gebaseerd? Toch niet op de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten en evenmin op de uitleg daarvan door de Centrale Raad van Beroep en de Raad van State? Ik stel nogmaals de vraag of deze bijkomende voorwaarden ook op slachtoffers worden toegepast.
Mijn fractie is zich ervan bewust dat het technische en praktische vragen betreft, maar zij komen voort uit het antwoord van de minister dat het met de opvang van slachtoffers wel goed zit omdat we de vrijheidsbeperkende locatie hebben. De signalen uit de praktijk zaaien grote twijfels. Is de onvoorwaardelijke opvang van ongedocumenteerde slachtoffers van misdrijven wel geborgd? Ik hoop natuurlijk antwoord te krijgen, maar ik hoop de minister er ook van te doordringen dat hij zijn verkenning, die hij in eerste instantie al heeft aangegeven, zal moeten uitbreiden op deze punten en dat hij niet kan volstaan met een simpele verwijzing naar de vrijheidsbeperkende locatie.
De heer Ruers i (SP):
Voorzitter. De SP-fractie stelt tot haar tevredenheid vast dat de regering in het voorliggende wetsvoorstel, op basis van de Europese richtlijn, de positie van slachtoffers op verschillende terreinen wil uitbreiden en verbeteren. Wij steunen de intenties van het wetsvoorstel van ganser harte, omdat het zonder meer nodig is dat de positie van slachtoffers wordt verbeterd. Toch heb ik nog enkele vragen en opmerkingen.
Mijn eerste vraag is hoe het staat met de naleving en de handhaving van de rechten van slachtoffers in ons land. Het is weliswaar te prijzen dat de rechten van slachtoffers nu worden uitgebreid en verbeterd, maar daarmee is nog niet gegeven dat deze rechten, nadat zij op grond van de richtlijn en het wetsvoorstel zijn verbeterd, ook daadwerkelijk worden gegarandeerd zoals het hoort.
Ik moet helaas vaststellen dat veel slachtoffers in de huidige strafrechtelijke praktijk in de kou blijven staan omdat hun rechten niet of onvoldoende worden gehonoreerd, met name de handhaving en de naleving ervan. Hoe komt dat?
De minister zal bekend zijn met het debat dat ik met zijn voorganger in december jongstleden in dit huis heb gevoerd naar aanleiding van de begroting van het ministerie van V en J voor 2017. Bij die gelegenheid heb ik de minister gewezen op de vele onheilspellende berichten over de tekortkomingen bij de politie en het OM. Ik stelde vast dat de minister kort daarvoor bij de behandeling van de begroting in de Tweede Kamer erkend had dat er grote problemen waren bij de politie, dat het ziekteverzuim nog steeds veel te hoog was en dat de efficiencymaatregelen niet gehaald waren. Aan de hand van een reeks praktijkvoorbeelden heb ik laten zien hoe precair de situatie bij de politie was en helaas nog steeds is.
Na dat debat van december jongstleden zijn er helaas weer enkele ernstige incidenten bij de politie naar buiten gekomen. Uit een enquête van de ACP onder zijn leden bleek onder andere dat de politie te maken heeft met een voortdurend tekort aan middelen, bevoegdheden en mensen. In het recente rapport van de regioburgemeesters en het OM, met als titel "Een robuuste en toekomstgerichte politie!", wordt openlijk gesproken over een opsporingstekort en een handhavingstekort. Jensma schreef in de NRC over een rapport waarin de misère van het OM, de politie en het lokaal bestuur op elkaar wordt gelegd. Ik zal mij hierna beperken tot de onderdelen van het rapport die de positie van slachtoffers aangaan.
Het rapport laat zien dat er ingrijpende maatregelen nodig zijn om de politie kwalitatief en kwantitatief te versterken. Volgens het rapport moet de opsporing naar een hoger niveau worden gebracht en moet er worden geïnvesteerd in mensen. De reeds in gang gezette daling van politiemedewerkers moet worden stopgezet en er zijn dringend 4.500 extra medewerkers nodig. Daarnaast betogen de auteurs van het rapport dat de kwaliteit van de politie omhoog moet en dat er geïnvesteerd moet worden in middelen. Een en ander leidt ertoe dat er een extra structurele investering nodig is van 927 miljoen euro. Ik hoor graag het commentaar van de minister daarop. In de bijlage van het rapport wordt gemotiveerd toegelicht dat er ook sprake is van een ernstig opsporingstekort, waardoor met name de positie van de slachtoffers wordt aangetast. Ik citeer: "In de praktijk komt het echter steeds vaker voor dat noodzakelijke keuzes onder druk staan of niet gemaakt kunnen worden vanwege een tekort aan capaciteit in kwantitatieve of in kwalitatieve zin." Ook wordt erop gewezen dat er een grote kloof bestaat tussen het gemeten slachtofferschap en de geregistreerde criminaliteit. Ik citeer: "In 2015 rapporteerde 18% van de bevolking ouder dan 15 jaar slachtoffer te zijn geworden van een misdrijf. Per 100 inwoners werden 34 misdrijven gerapporteerd. Extrapolatie van dat aantal naar de totale bevolking (...) leidt tot ongeveer 4,5 miljoen ondervonden misdrijven in 2015. De door de politie geregistreerde criminaliteit is echter substantieel lager. De politie registreerde in 2015 960.00 misdrijven, het grootste deel naar aanleiding van een aangifte. Dat is een verschil van 3,5 miljoen met het aantal delicten dat door slachtoffers werd gerapporteerd."
Mijn eerste vraag hierbij aan de minister luidt: herkent en erkent de minister deze cijfers? Mijn tweede vraag luidt: deelt de minister onze conclusie op grond van deze cijfers dat door deze gang van zaken de belangen van heel veel slachtoffers worden geschaad? De derde vraag is natuurlijk: welke maatregelen is de minister op korte en op middellange termijn bereid te nemen om aan deze aantasting van de positie van de slachtoffers een einde te maken?
Voorts blijkt uit genoemd rapport dat van de 960.000 delicten die bij de politie ter kennis kwamen, 57% niet in behandeling werd genomen door wat genoemd wordt "keuzes in de beoordelingsstappen aan het begin van het opsporingsproces". Van de 422.000 zaken die wel in behandeling werden genomen, werden 177.000 dossiers afgerond zonder dat er een verdachte in beeld is gekomen. In totaal werden er 225.000 dossiers afgerond en ingezonden aan het OM of op een andere wijze afgedaan. Van de aan het OM ingezonden dossiers werden er 37.000 direct beoordeeld met een sepot. De overige dossiers werden in het vervolgingsproces ingebracht. Van de totaal geregistreerde criminaliteit over 2015 leidde dus uiteindelijk 18% tot instroom in het vervolgingsproces of werd alternatief afgedaan. Dit verschijnsel wordt ook wel aangeduid als trechterwerking, aldus het rapport.
Mijn vraag hierbij aan de minister luidt: deelt de minister mijn mening dat het in een goed functionerende rechtsstaat niet acceptabel is dat, per saldo, in meer dan 80% van de ter kennis van de politie gebrachte delicten, de slachtoffers met lege handen achterblijven? Zo nee, waarom niet? Maar nog belangrijker, zo ja, welke maatregelen gaat hij nemen om ervoor te zorgen dat de rechten van deze slachtoffers wel worden geëffectueerd?
Een ander voor slachtoffers schadelijk effect van de afbraak bij de politie zien wij bij de lange doorlooptijden in de vervolgingsfase. Het gebeurt regelmatig dat er veel tijd verstrijkt tussen het aanleveren van het onderzoekdossier bij het OM en het moment dat de zaak ter zitting wordt behandeld. En ook daarna duurt de behandeling soms erg lang, met als gevolg dat het meermalen voorkomt dat verdachten strafvermindering krijgen of zelfs worden ontslagen van rechtsververvolging wegens het overschrijden van een redelijke termijn. Hoe denkt de minister in die situatie voor het recht van het slachtoffer op te komen? Of laat de minister ondanks de Europese richtlijn en het wetsvoorstel deze slachtoffers in de kou staan?
Het moge duidelijk zijn dat de SP-fractie zich wil aansluiten bij de volgende conclusie van het genoemde rapport: "Willen wij het maatschappelijk vertrouwen in het strafrecht behouden en in staat blijven de omvang en ontwikkelingen van criminaliteit het hoofd te bieden, dan is het nodig om te investeren in meer en beter gekwalificeerde medewerkers". Graag hoor ik van de minister of hij in het kader van de bescherming van de slachtoffers van criminaliteit daartoe bereid is.
Mijn tweede opmerking betreft de afdwingbaarheid en naleving van slachtofferrechten. De SP-fractie heeft met interesse en waardering kennisgenomen van de antwoorden van de minister op vragen van de SP-fractie hierover. De minister merkte op dat er in de reeks van handelingen in het proces van opsporing en vervolging soms dingen misgaan en dat elke ketenpartner daarin zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. Ook geeft de minister aan dat er bepaalde rechten van slachtoffers zijn waarbij het slachtoffer rechtsmiddelen ter beschikking staan, maar dat er ook rechten zijn waarbij niet is voorzien in een rechtsmiddel of een andere vorm van rechterlijke toetsing. Aan de hand van voorbeelden maakt de minister duidelijk waarom hij van mening is dat het introduceren van rechtsmiddelen geen algemene effectieve oplossing kan bieden voor alle gevallen waarin rechten en voorzieningen niet worden nageleefd. Ook merkt de minister op dat het belangrijk is dat de rechten van slachtoffers deel uitmaken van de dagelijkse praktijk van de organisaties in de justitieketen. Dat belang onderschrijven wij, maar wij zijn ook van mening dat als de rechten van de slachtoffers desondanks niet voldoende gewaarborgd worden, het in een rechtsstaat redelijk en passend is dat die rechten zo nodig kunnen worden geëffectueerd door middel van een rechtsmiddel. Deelt de minister die opvatting? Zo nee, waarom niet? En zo ja, welke maatregelen wil de minister daarvoor nemen?
Ik kom bij het slot. Wij stellen vast dat als het gaat om een slachtoffer dat onterecht niet wordt uitgenodigd voor een zitting, de vordering benadeelde partij niet op zitting wordt behandeld, de verdachte wordt veroordeeld en het OM en de verdachte niet in hoger beroep gaan — even afgezien van de mogelijkheid van het slachtoffer om een vordering tot schadevergoeding tegen het OM in te dienen — de regering heeft onderkend dat het slachtoffer er belang bij heeft niet afhankelijk te zijn van het instellen van hoger beroep door de verdachte of het OM. Daaraan voegt de regering toe dat zij een dergelijk voorstel opgenomen heeft in de Contourennota bij de voorgenomen modernisering van het Wetboek van Strafvordering. De SP-fractie onderschrijft dat voornemen van de regering, maar is tegelijkertijd van oordeel dat een dergelijke oplossing ten gunste van het slachtoffer niet langer op zich moet laten wachten en reeds geëffectueerd dient te worden. Graag verneemt de SP-fractie of de minister bereid is het wetsvoorstel nu, of althans op korte termijn, in die richting aan te passen respectievelijk aan te vullen. Ik zie met belangstelling uit naar de reactie van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Ruers. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
De vergadering wordt van 13.58 uur tot 14.00 uur geschorst.
Minister Blok i:
Voorzitter. Ik dank mevrouw Strik en de heer Ruers voor de steun in algemene zin die zij uitspraken voor de implementatie van de richtlijn. Ik neem aan dat hetzelfde geldt voor de leden die hebben afgezien van het woord. Ik zal eerst de vragen van mevrouw Strik beantwoorden en daarna die van de heer Ruers.
Mevrouw Strik vroeg waarom we de wet niet zo aanpassen dat het koppelingsbeginsel niet van toepassing is op slachtoffers en hun toegang tot voorzieningen. De reden daarvoor is allereerst dat dit naar onze overtuiging niet nodig is, omdat ook zonder aanvullende regelgeving deze taak kan worden vormgegeven door afspraken te maken over de opvang en de financiering die uiteindelijk ook vastgelegd kunnen worden. De richtlijn geeft ons bovendien geen instructie om hiervoor aparte wetgeving te maken. Wel doen we aanvullend onderzoek — mevrouw Strik wees daarop — in samenwerking met de collega van VWS om na te gaan of zich in de praktijk knelpunten voordoen bij slachtoffers.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Even over dat eerste punt. De minister zegt dat we de wet niet hoeven aan te passen omdat we het kunnen regelen in lagere regelgeving. Maar dan ontstaat toch de onwenselijke situatie dat lagere regelgeving strijdig is met de wet in formele zin?
Minister Blok:
Dat kan regelgeving zijn die ingaat op de financiering of de geboden opvang. Dat hoeft niet strijdig te zijn met elkaar.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
De Wmo geeft aan dat de toegang is uitgesloten voor ongedocumenteerden. Als je vervolgens in nadere regelgeving regelt dat zij wel toegang hebben, is dat toch geen logische opbouw meer van ons stelsel van wet- en regelgeving? Dan zou daarin toch moeten zijn voorzien in de Wet maatschappelijke ondersteuning?
Minister Blok:
Het expliciet regelen van de toegang in de Wet maatschappelijke ondersteuning zou een andere tegenstelling creëren, namelijk met de koppelingswet. Het betreft een lastig terrein. Ik zal zo ingaan op de twee verschillende categorieën, omdat er voor slachtoffers van huiselijk geweld een bijzondere voorziening is. Maar als we tegelijk zeggen dat iemand geen recht heeft op verblijf en in een andere wet zeggen dat we zo iemand toch voorzieningen bieden, creëren we sowieso een ingewikkelde situatie.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
We hebben dat bij een aantal andere regels ook gedaan. We hebben dat bijvoorbeeld gedaan in de Jeugdwet, bij medisch noodzakelijke zorg en bij het onderwijs. Waar we zelf vinden dat we het verplicht zijn om dat aan ongedocumenteerden te verstrekken, omdat het basisvoorzieningen zijn, of waar wij dat verplicht zijn op grond van internationale en Europese regels, hebben wij dat geregeld in de wet. De koppelingswet is een hoofdregel, maar de uitzonderingen daarop zijn steeds in de betreffende wetten te vinden.
Minister Blok:
Zeker, maar in dit geval ziet het kabinet geen aanleiding daartoe omdat het van mening is dat de opvang, waar die terecht is, kan worden geboden. Daarbij gaat het om twee verschillende groepen. Enerzijds gaat het om vreemdelingen die zijn uitgeprocedeerd en niet rechtmatig in Nederland verblijven. Zij kunnen onderdak verkrijgen in een vrijheidsbeperkende locatie. Als er tijdens het verblijf daar behoefte is aan zorg, in welke vorm dan ook, dan is het Centraal Orgaan opvang asielzoekers verantwoordelijk voor de toegang tot die zorg. Dit betekent ook dat bewoners van zo'n vrijheidsbeperkende locatie een beroep kunnen doen op Slachtofferhulp Nederland. Anderzijds gaat het om een andere groep slachtoffers, namelijk degenen die een aanvraag verblijf hebben gedaan op humanitaire gronden in verband met huiselijk geweld of eergerelateerd geweld. Zij verblijven wel rechtmatig in Nederland gedurende de looptijd van hun aanvraag. In de praktijk wordt die groep wel door de vrouwenopvang en gemeenten opgevangen. Dat is de groep waarop het onderzoek zich richt. Mevrouw Strik vroeg of ik de Kamer wil informeren over de uitkomst van dat onderzoek en eventuele maatregelen. Dat zal ik natuurlijk graag doen.
Mevrouw Strik vroeg of een slachtoffer dat onder de eerste categorie valt, expliciet moet meewerken aan uitzetting om voor de opvang in aanmerking te komen. Daarover is een uitspraak gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2015. Daarin is geconcludeerd dat de mogelijkheid tot onderdak in zo'n vrijheidsbeperkende locatie in overeenstemming is met de in de procedure voor vreemdelingen ingeroepen verdragsrechtelijke bescherming. Daarbij heeft de Centrale Raad van Beroep ook de uitspraak van de Raad van State betrokken over de situatie waarin de vreemdelingenrechter gelijktijdig uitspraak heeft gedaan over meewerkverplichtingen aan vertrek bij een verblijf in de vrijheidsbeperkende locatie. Uit die uitspraak van de Raad van State volgt dat het in beginsel voor risico van de vreemdeling kan zijn als hij niet meewerkt aan zijn vertrek. Tegelijk moet de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie er rekening mee houden dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waarbij hij niet van de vreemdeling mag verlangen dat hij meewerkt aan zijn vertrek. Zulke bijzondere omstandigheden kunnen zich voordoen zolang blijkt dat de vreemdeling vanwege zijn geestelijke gesteldheid niet kan overzien dat hij geen onderdak krijgt van de staatssecretaris als hij niet daaraan meewerkt.
Mevrouw Strik vroeg hoe wordt gewaarborgd dat in de vreemdelingenketen en in de vrijheidsbeperkende locaties adequate zorg wordt gegarandeerd. Zoals ik net aangaf is het Centraal Orgaan opvang asielzoekers verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van de zorg, die eigenlijk iedere vorm van zorg omvat, dus ook slachtofferzorg. Daarmee wordt voldaan aan het gelijkheidsbeginsel. Het moet gewoon kwalitatief goede zorg zijn.
Mevrouw Strik vroeg of dat zou betekenen dat betrokkene met een dossier onder de arm zelf verantwoordelijk zou moeten zijn voor het verstrekken van gegevens. Als het gaat om medische gegevens die bij een andere behandelend arts vandaan komen, hoeft dat niet omdat de zorg dan nog door dezelfde instantie wordt verleend. Dat wordt ook ingegeven door het feit dat het delen van medische gegevens tussen verschillende partijen juridische belemmeringen kent. Om te voorkomen dat een arts in de vrijheidsbeperkende locatie niet weet van de medische historie van betrokkene, wordt aan betrokkene gevraagd om zelf die medische gegevens te overhandigen.
Mevrouw Strik vroeg of de toegang tot de vrijheidsbeperkende locatie bemoeilijkt wordt omdat de uitgeprocedeerde moet aantonen dat hij wil meewerken aan vertrek en, zo ja, of de bewijslast dan bij hem ligt. De bewijslast ligt niet per se bij de uitgeprocedeerde asielzoeker. Het is niet nodig om vooraf stukken over te leggen om aan te tonen dat men aan vertrek wil meewerken. Het mee willen werken aan vertrek wordt afgeleid uit historische gegevens uit het dossier en vooral uit een gesprek dat met betrokkene gevoerd wordt.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
De minister geeft aan dat we geen andere regeling hoeven te treffen in de Wmo omdat er voldoende toegang is voor slachtoffers tot de vrijheidsbeperkende locatie. Ik hoor nu toch eigenlijk dat er voor de slachtoffers dezelfde regels gelden wat betreft de toegang tot de vrijheidsbeperkende locatie als voor andere ongedocumenteerden. Dat roept bij mij toch de vraag op of de voorwaarden om toegang te krijgen tot die vrijheidsbeperkende locatie in overeenstemming zijn met de Slachtofferrichtlijn. Dergelijke voorwaarden, zoals dat er moet worden meegewerkt aan de terugkeer en dat er uitzicht moet zijn op terugkeer, staan daar niet in. Het gaat er juist om dat lidstaten verplicht zijn te borgen dat slachtoffers toegang hebben tot opvang. Hoe kan de minister dat in overeenstemming brengen met de voorwaarden die gaan gelden, of al gelden, voor deze slachtoffers?
Minister Blok:
Het een hoeft niet in strijd te zijn met het ander. Het kan zo zijn dat iemand in de ongelukkige omstandigheid verkeert dat hij tegelijkertijd slachtoffer is van een misdrijf, daarvan aangifte doet en ook beroep doet op slachtofferhulp, en wij moeten constateren dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Beide feiten zijn dan toch waar?
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ja, dat kan beide waar zijn. Daarom hebben we het over ongedocumenteerde slachtoffers. Maar dat neemt niet weg dat ongedocumenteerde slachtoffers in alle gevallen hetzelfde behandeld kunnen worden door de overheid als ongedocumenteerden die geen slachtoffer zijn. De Slachtofferrichtlijn geeft nu juist expliciete regels voor de toegang tot hulp. De minister verbindt de toegang tot hulp aan extra voorwaarden die niet in de richtlijn staan.
Minister Blok:
Die voorwaarden volgen uit het feit dat die persoon onrechtmatig in Nederland verblijft. Dat feit kun je toch niet opeens ontkennen door het ongelukkige feit dat iemand ook slachtoffer is? We garanderen dat die persoon wel degelijk toegang heeft tot de slachtofferhulp waartoe deze richtlijn ons verplicht, maar het brengt niet met zich mee dat we opeens niet meer ingaan op het feit dat die persoon onrechtmatig in Nederland verblijft.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik kan deze redenering echt niet volgen. De richtlijn biedt geen ruimte aan lidstaten om bijkomende voorwaarden te stellen aan de opvang die men verplicht is te verlenen. De minister doet dat feitelijk wel. Is de minister toch niet bereid, gelet op de praktijksignalen die ik naar voren heb gebracht, om in de verkenning die hij gaat uitvoeren, ook de problemen te betrekken die er zijn met de toegang tot de vrijheidsbeperkende locatie, zodat we kunnen beoordelen of de richtlijn voldoende wordt uitgevoerd en nageleefd in Nederland?
Minister Blok:
Ik wil niet de indruk wekken dat er opeens een quasi rechtmatig verblijf ontstaat als iemand in de ongelukkige omstandigheid verkeert dat hij ook slachtoffer van een misdrijf is. Nogmaals, beide rechtsfeiten worden naast elkaar beoordeeld, maar het is niet zo dat het een van invloed moet zijn op het ander.
De heer Ruers begon met een uitgebreid betoog over cijfers omtrent criminaliteit, aantallen slachtoffers, en de mogelijk gewenste investeringen in politie en vervolging. Hij ging allereerst in op een aantal cijfers. Om het kort samen te vatten: zowel het aantal geregistreerde slachtoffers als het aantal geregistreerde delicten daalt. Dat blijkt uit monitors die wij daarover, onder meer door het Centraal Bureau voor de Statistiek, laten maken en die kortgeleden naar buiten zijn gebracht. Het blijkt bijvoorbeeld ook uit slachtofferenquêtes en de cijfers van verzekeraars, die het aantal inbraken moeten bijhouden. Dat is goed nieuws, maar dat neemt niet weg dat we mogelijk een deel van de criminaliteit niet goed in beeld hebben. Daar vroeg de heer Ruers ook naar.
De heer Ruers i (SP):
De minister zegt dat het cijfer daalt. Zou hij dan een onderscheid kunnen maken tussen enerzijds de cijfers die ter kennis komen van de politie en anderzijds de cijfers die niet ter kennis komen van de politie? Dat maakt immers een enorm verschil. Ik heb zowel over de eerste als over de tweede situatie iets opgemerkt. Waar zit die daling in, naar de mening van de minister?
Minister Blok:
Ik wilde daar net verder op ingaan. De dalende cijfers waarop ik wees, komen uit verschillende bronnen. Zo ook uit de vraag aan het publiek: was u slachtoffer van criminaliteit? Dat heeft dus nog niet te maken met de vraag: hebt u dat gemeld? Dat zijn immers de politiecijfers die een daling laten zien. De vraag was dus: was u slachtoffer van criminaliteit? Op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit, zoals inbraken en overvallen, is een daling zichtbaar. Tegelijkertijd realiseer ik me dat we mogelijk de criminaliteit niet helder in beeld hebben.
De heer Ruers (SP):
Ik heb de minister geciteerd uit het, naar mijn mening, meest recente rapport. Het gaat dan over de cijfers over 2015: 34 misdrijven per 100 inwoners. In totaal waren er in het jaar 2015 4,5 miljoen misdrijven. Ik hoor de minister zeggen dat dit cijfer gedaald zou zijn. Kan hij mij vertellen ten opzichte van welk jaar en welke cijfers dat het geval is? Ik heb die gegevens niet; die blijken althans niet uit dit rapport. Waarin zit die daling dan volgens de minister?
Minister Blok:
Vorige week heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek de dalende criminaliteitscijfers bekendgemaakt. Daar baseer ik mij op. Dat heeft betrekking op een aantal jaren. Verschillende bronnen geven die daling aan. Nogmaals, die daling geldt voor een aantal belangrijke categorieën van criminaliteit, met name de veelvoorkomende criminaliteit. Dat sluit echter niet uit dat er mogelijk sprake is van niet-gerapporteerde of ondergerapporteerde criminaliteit, bijvoorbeeld als het gaat om cybercriminaliteit of georganiseerde criminaliteit. Om die reden laat ik door het WODC een onderzoek doen naar de omvang van dat dark number. De vraag van de heer Ruers of de cijfers de hele werkelijkheid laten zien, is dan ook een terechte vraag. Ik wil daar het antwoord ook op weten. Het goede nieuws is dat op een aantal terreinen waarop al aantal jaren wordt gemeten, een daling is te zien.
De heer Ruers vroeg voorts naar de benodigde investering in opsporing en vervolging. Zoals hij weet, is er bij de begroting voor 2017 450 miljoen extra aan Veiligheid en Justitie toegekend. Daarnaast weten wij sinds kort welke bedragen de verschillende politieke partijen aan de verschillende onderwerpen hopen toe te kennen wanneer zij aan de onderhandelingstafel zitten voor een nieuw regeerakkoord. Op zich prijs ik mij gelukkig dat bijna alle partijen daar extra geld aan willen toekennen. Ik ben echter weer wat bezorgder als ik zie dat sommige partijen geld willen toekennen dat ze eigenlijk niet hebben. Maar dat lijkt mij een discussie die eerst met de kiezer moet worden gevoerd, en in het kader van een nieuw regeerakkoord, nadat de kiezer daarover heeft geoordeeld. Ik prijs mij gelukkig met extra geld voor de begroting voor 2017. Mijn inzet is om dat zo verstandig en effectief mogelijk in te zetten.
Dan vroeg de heer Ruers of er geen verdere stappen gezet moeten worden bij de afdwingbaarheid van rechten van slachtoffers. Hij ging daarbij ook in op de aangekondigde modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Bij die modernisering is het uitgangspunt dat recent gerealiseerde wetgeving niet nog een keer wordt gewijzigd. Dat geldt in beginsel ook voor de rechten van slachtoffers. Slachtoffers hebben de afgelopen jaren gelukkig al een sterkere positie gekregen in het strafprocesrecht. Wel worden de rechten van slachtoffers op een beperkt aantal punten aangevuld in het moderniseringstraject. Die aanvullingen zijn opgenomen in de Contourennota Modernisering. Dan gaat het bijvoorbeeld over de regeling van het beklag over het niet verder vervolgen. Daarvoor wordt een beklagtermijn ingevoerd, waardoor de procedure wordt versneld. Daarnaast vindt de heer Ruers het belangrijk dat het slachtoffer, indien hij zich als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, de mogelijkheid krijgt om zelfstandig hoger beroep in te stellen tegen beslissingen over zijn vordering bij de Strafkamer van het Hof of, als dat aan de orde is, in cassatie kan gaan. Nogmaals, dat is het traject Modernisering Wetboek van Strafvordering.
De heer Ruers vroeg ook of dat dan niet nu al, bij de invoering van deze wet, moet gebeuren en of we ook niet verder zouden moeten gaan. Gevallen waarin het slachtoffer niet goed of te laat werd geïnformeerd, zijn zeer betreurenswaardig. Ik geloof echter niet dat een nieuw rechtsmiddel daarbij gaat helpen. Dat gaat dan bijvoorbeeld om gevallen waarin iemand niet geïnformeerd is dat er een zitting is geweest. Het is inderdaad zeer betreurenswaardig als iemand het achteraf hoort. Op dat moment heeft iemand er echter niets meer aan om dan nog naar de rechter te stappen, want die zitting is al geweest. Mijn inzet is erop gericht om te voorkomen dat dergelijke vergissingen worden begaan. Het blijft altijd mensenwerk, dus we moeten accepteren dat er weleens zaken misgaan. Mede als gevolg van de implementatie van deze richtlijn, waarvoor we voorbereidingsstappen hebben gezet, zijn de politie en het Openbaar Ministerie uitgebreid bezig om ervoor te zorgen dat de waarborgen ook in de praktijk vorm krijgen.
De heer Ruers (SP):
Ik dank de minister voor zijn toelichting op dit punt. Het ging mij echter om het volgende. U, althans uw voorganger, hebt zelf erkend dat hierbij sprake is van een probleem voor het slachtoffer, omdat die achter het net vist in de situatie zoals de minister die heeft beschreven in de stukken waaruit ik geciteerd heb. De regering erkent dat probleem en zegt dat zij dat wil oplossen. Zij wil dat doen bij de Contourennota modernisering Wetboek van Strafvordering. Mijn probleem is dat het dan vijf of misschien wel tien jaar kan duren voordat dit geëffectueerd is. Als de minister het met ons eens is dat dit een lacune is in de wet — die lacune is op te lossen, want het concept ligt er al — wat let de regering dan om gewoon dat gebaar te maken en het punt naar voren te halen? Waarom kan de regering daar niet op korte termijn voor zorgen? Dat kan toch? Het is bijna klaar. We zijn het erover eens dat het moet gebeuren en dat dit een goede zaak is voor de slachtoffers. Waar maakt de minister zich dan zorgen over? Waarom zou hij het niet eerder invoeren dan over vijf of tien jaar?
Minister Blok:
Ik ben vorige week nog te gast geweest bij de Eerste Kamer in een overleg over de implementatie van het Wetboek van Strafvordering. Ik heb toen gezegd dat het zorgvuldig en met de vereiste spoed gebeurt. Ik heb ook gezegd dat ik hoop dat we in 2018 een implementatiewet kunnen indienen, maar dat de feitelijke implementatie, vanwege de grote gevolgen voor alle betrokken partijen, daarna waarschijnlijk een paar jaar vraagt. Ik heb niet gesproken over tien jaar, maar wel over een paar jaar. Het gaat om een heel groot wetgevingstraject. Daarom lijkt het mij juist onzorgvuldig om een soort tussensprintje te maken. Het is inderdaad een belangrijk onderwerp, daar geef ik de heer Ruers gelijk in. Als we echter één belangrijk onderwerp trekken uit een grote hoeveelheid belangrijke onderwerpen — daar bestaat dat Wetboek van Strafvordering namelijk uit — verliezen we de samenhang. Mijn insteek is om de zegeningen te tellen van het nu voorliggende wetsvoorstel. Dit houdt een aantal concrete verbeteringen in voor de positie van slachtoffers en gaat gepaard met veranderingen in de werkwijze van politie en Openbaar Ministerie. Dit wordt nu in gang gezet. Laten we dit niet vertragen of bemoeilijken door erbovenop extra stappen te zetten.
Voorzitter, ik hoop hiermee de vragen in eerste termijn beantwoord te hebben.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Strik.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Voorzitter. In artikel 9 van de richtlijn die we nu bespreken, wordt een verplichting opgelegd aan lidstaten om een toevluchtsoord te borgen voor slachtoffers die wegens een dreigend risico van victimisatie een veilige schuilplaats nodig hebben. Ik heb met de minister van gedachten gewisseld over de vraag of in de Wmo hiervoor een wettelijk vastgelegde toegang moet worden geregeld. De minister meent van niet. Hij zegt dat het ook niet nodig is en dat we dit wel regelen bij AMvB. Daarover blijven we van mening verschillen. Het is alsnog des te belangrijker om te bekijken of een en ander daadwerkelijk wordt gewaarborgd. Ik denk dat we op dat punt ook niet dichter bij elkaar zullen komen.
De minister maakt een heel duidelijk onderscheid tussen slachtoffers van huiselijk geweld en andere slachtoffers. Slachtoffers van huiselijk geweld hebben volgens hem toegang tot maatschappelijke opvang. Hij gaat onderzoeken waar de knelpunten zitten en vervolgens gaat hij oplossingen bedenken voor die knelpunten, zodat een en ander geborgd is. Daar zijn we natuurlijk heel blij mee. Mijn fractie kan echter niet begrijpen dat de minister zo laconiek is over de andere slachtoffers van misdrijven. In de richtlijn wordt geen onderscheid gemaakt tussen slachtoffers, als het maar om slachtoffers van misdrijven gaat.
In de richtlijn staat duidelijk dat het gelijkheidsbeginsel in acht moet worden genomen. Rechtmatig verblijvenden moeten dus hetzelfde behandeld worden als onrechtmatig verblijvenden. Daarin gaat de minister niet mee. De minister voert het niet op die manier uit. Hij zegt namelijk dat er nadere voorwaarden mogen worden gesteld aan ongedocumenteerde slachtoffers. Hij zegt namelijk: tenslotte blijven ze ook ongedocumenteerd. Hoe kan hij dit in overeenstemming brengen met het gelijkheidsbeginsel? Er mag geen onderscheid gemaakt worden naar verblijfsstatus, maar de minister doet dat wel. Hoe moet ik dit anders interpreteren?
Daarnaast blijft mijn fractie er bezorgd over of het nuttige effect van de richtlijn niet wordt aangetast. Het zou namelijk zomaar kunnen dat het slachtoffer niet kan voldoen aan de voorwaarden, of onvoldoende kan duidelijk maken dat hij niet kan voldoen aan de voorwaarden. Ook op dit punt behandelt de minister de slachtoffers niet op een andere manier dan andere ongedocumenteerden. Wij zijn dus bang dat de naleving van de richtlijn hiermee in gevaar komt. Daarom vraag ik de minister of hij bereid is om de mogelijke knelpunten in de praktijk in kaart te brengen en ons daarover in te lichten. De minister zegt dat we geen quasirechtmatig verblijf moeten creëren. Daar gaat het ook helemaal niet om. Het blijft onrechtmatig verblijf, maar het is heel goed mogelijk dat niet duidelijk wordt of iemand niet meewerkt, of dat iemand vanwege trauma's of de situatie niet meewerkt. Dan is er echter op grond van de richtlijn nog altijd de plicht om voldoende opvang en hulpverlening te bieden.
Enerzijds heb ik dus een vraag over het gelijkheidsbeginsel. Anderzijds vraag ik in hoeverre de vrijheidsbeperkende locatie voldoende sensibel is om rekening te houden met slachtoffers. Volgens mij is die daar helemaal niet voor ingericht. Ik vraag de minister ook nadrukkelijk op welke wijze hij denkt te waarborgen dat alle zorg die de slachtoffers nodig hebben, daadwerkelijk wordt geboden in de vrijheidsbeperkende locatie, op hetzelfde niveau als de zorg die Nederlanders, rechtmatig verblijvenden, krijgen. Dat heb ik de minister nog niet horen zeggen. Is de minister bereid om deze zorgen mee te nemen en om te onderzoeken in hoeverre wij gaan voldoen aan deze richtlijn?
De heer Ruers i (SP):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording en zijn uitleg, ook bij de interrupties die ik heb geplaatst. Ik heb toch nog een paar opmerkingen voor de minister. Ik heb verwezen naar het rapport van de regioburgemeesters en het OM, Naar een robuuste en toekomstgerichte Politie!. Aan het slot van het rapport staat dat er een structurele investering nodig is van 927 miljoen euro. Onderkent de minister dat bedrag? Vindt hij het juist, of niet? Wat vindt hij van die vraag van OM en burgemeesters? Is dat bedrag naar zijn mening voldoende, of niet? De minister verwijst naar de begroting, maar dit bedrag staat zeker niet in de begroting. Dat bedrag is veel lager. Ik hoor graag hoe de minister daartegen aankijkt.
Dan kom ik op de cijfers over de gerapporteerde en niet-gerapporteerde criminaliteit. Ik heb uit het rapport geciteerd. Het zijn nogal indrukwekkende cijfers. Het verbaasde mij in ieder geval dat er zo weinig wordt gerapporteerd over de daadwerkelijk gepleegde misdrijven. De minister heeft gezegd dat die cijfers dalen. Ik heb daarop doorgevraagd en de minister heeft gezegd dat hij zich beroept op het CBS. Ik stel het op prijs als de minister ons een brief wil sturen over zijn visie op die cijfers en met name over de onderbouwing waarop hij zich baseert, zoals die van het CBS. Als die cijfers uit het rapport dat ik net noemde, niet kloppen, hoor ik graag waar naar de mening van de minister de fout zit. Het is een veelzeggend rapport en het zou mooi als wij zeker weten of de cijfers wel of niet kloppen.
De minister heeft gezegd dat hij onderzoek gaat doen naar, zoals hij het noemt, dark numbers. Dat vind ik prima, maar ik zou wel graag van hem vernemen wie het onderzoek gaat doen en op welke termijn wij er resultaat van kunnen verwachten. Wordt datgene wat in dit rapport staat, dan ook meegenomen? Dat zou natuurlijk ook heel belangrijk zijn, want dan hebben wij twee vliegen in één klap geslagen.
Ik heb het voorstel gedaan om de rechten van slachtoffers alvast uit te breiden op het punt waarover de minister en onze fractie het eens zijn. De minister zegt daarop dat hij dat lastig vindt, waarbij hij verwijst naar de contourennota. Dat was bekend. De minister zei dat hij het lastig vond om hiervoor een tussensprintje te trekken. Als de minister het belang onderkent, dan moet het volgens mij mogelijk zijn om dat kleine tussensprintje te trekken. De minister en wij zijn het eens; wij weten ongeveer wat eruit moet gaan komen. Ik vind het dan eigenlijk onbegrijpelijk dat dat op de lange of in ieder geval de middellange termijn wordt geschoven. Ik pleit ervoor om het echt op korte termijn te doen. Daarvoor dien ik de volgende motie in.
De voorzitter:
Door de leden Ruers, Don, Strik, Köhler, Meijer en Overbeek wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering onderkent dat het slachtoffer er belang bij kan hebben niet afhankelijk te zijn van het instellen van hoger beroep door de verdachte of het OM;
overwegende dat het gewenst is dat in die situatie het slachtoffer van het delict de mogelijkheid wordt geboden om zelfstandig hoger beroep in te stellen bij de strafkamer van het hof dan wel bij de Hoge Raad;
verzoekt de regering, hiervoor op korte termijn zorg te dragen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter H (34236).
De heer Ruers (SP):
Daarmee sluit ik mijn inbreng af, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Zodra de minister de motie heeft ontvangen, zal hij met zijn antwoord beginnen.
Minister Blok i:
Mevrouw de voorzitter. Mevrouw Strik vroeg mij nog eens in te gaan op de positie van slachtoffers die niet rechtmatig in Nederland verblijven. Zij wees daarbij onder meer op artikel 9 van de richtlijn. Maar artikel 9 wordt, niet geheel verrassend, gevolgd door artikel 10, dat zegt dat de aangifte van een strafbaar feit en de deelname aan een strafproces geen rechten scheppen met betrekking tot de verblijfsstatus van het slachtoffer. Dat was nou juist precies de zorg die ik aangaf richting mevrouw Strik: ik wil geen vermenging van twee zelfstandige juridische feiten. De richtlijn verbindt rechten aan het zijn van slachtoffer. Die willen wij volledig implementeren. Dat betekent dat iemand die onrechtmatig in Nederland verblijft en zich meldt bij of al verblijft in een gesloten opvang, alle slachtofferrechten krijgt, net als alle medische voorzieningen. Maar ik wil dat niet vermengen met het verblijfsrecht. Ik meen dat de richtlijn daar gronden voor biedt.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Volgens mij is hier echt sprake van een misverstand. Ik heb helemaal niet gevraagd om vermenging van de verblijfsstatus. De richtlijn verbiedt het nadrukkelijk om onderscheid te maken naar verblijfsstatus. De richtlijn legt dus nieuwe verplichtingen op aan lidstaten om slachtoffers voldoende zorg en toegang tot opvang te bieden. Daarmee krijgen zij geen andere verblijfsstatus, maar ze mogen niet anders, slechter behandeld worden dan mensen die wel rechtmatig hier zijn. De minister blijft verwijzen naar locaties voor ongedocumenteerden waar extra voorwaarden worden gesteld. Mogen die voorwaarden wel op grond van deze richtlijn? Dat is iets anders dan nieuwe verblijfsrechten in het leven roepen. Het is een kwestie van onvoorwaardelijke opvang borgen.
Minister Blok:
Deze voorwaarden kunnen binnen deze richtlijn. De voorwaarde van het melden bij een gesloten verblijfsinstelling voor ongedocumenteerden volgt uit het feit dat iemand hier onrechtmatig verblijft. Tegelijkertijd is het recht op slachtofferhulp en andere hulpverlening volledig beschikbaar. Daar verplicht deze richtlijn ons toe. Het is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het is ook niet in strijd met de richtlijn.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik denk dat wij op dit punt niet nader tot elkaar komen. Ik kan mij voorstellen dat er een keer een rechter aan te pas zal komen om hier voldoende uitsluitsel over te geven.
Ik heb nog wel een andere vraag. De minister gaf daarnet duidelijk aan dat in de opvang het slachtoffer dezelfde rechten krijgt. Betekent dat dat dezelfde zorg, alle gespecialiseerde zorg, beschikbaar is voor het ongedocumenteerde slachtoffer, net als die beschikbaar is voor andere slachtoffers?
Minister Blok:
Of het precies op dezelfde wijze zal zijn, kan ik niet helemaal overzien, maar er is toegang tot dezelfde slachtofferzorg.
Mevrouw Strik vroeg verder of ik bereid ben om nader onderzoek te doen naar knelpunten bij deze groep slachtoffers, dus niet de slachtoffers van huiselijk geweld, maar de groep slachtoffers die onrechtmatig in Nederland zijn. Ik zie geen aanleiding om daar ook onderzoek naar te doen. Ik heb toegezegd onderzoek te zullen doen naar slachtoffers van huiselijk geweld. Ik wil nog scherper in beeld krijgen of daar geen knelpunten ontstaan. Omdat hier het recht op slachtofferhulp geborgd is, zie ik geen reden om het nog eens extra te onderzoeken.
De heer Ruers vroeg mij om een reactie op het rapport van de regioburgemeesters en het bedrag van structureel 970 miljoen euro. In eerste termijn heb ik al gewezen op het moment waarop wij ons bevinden in het politieke seizoen: drie weken voor de verkiezingen. Wij kunnen beoordelen hoeveel iedere partij graag aan veiligheid wil uitgeven. Ik prijs mij gelukkig dat vrijwel alle partijen daar meer geld aan willen uitgeven, ook de partij van de heer Ruers. Het baart mij enige zorg dat de totale lijst wensen van de partij van de heer Ruers onderaan de streep niet sluit. Ik weet dus niet waar het geld vandaan moet komen, maar dit is de discussie die wij eerst met de kiezer moeten voeren en, nadat de kiezer gesproken heeft, aan de onderhandelingstafel. Ik heb de taak om de begroting van dit jaar uit te voeren. Gelukkig levert die extra geld op. Dat geld moet verstandig worden besteed.
De heer Ruers vroeg ook om een brief waarin ik inga op de ontwikkeling van de criminaliteitscijfers. Dat zal ik graag doen. Ik denk dat het een afschrift kan zijn van de brief die ik hierover recent aan de Tweede Kamer heb gestuurd, maar ik zal er in ieder geval voor zorgen dat de heer Ruers de verschillende cijfers waar ik naar verwees, ook krijgt.
De heer Ruers heeft een motie ingediend waarin hij erom vraagt dat een slachtoffer van een delict zelfstandig hoger beroep kan instellen bij de strafkamer van het hof dan wel bij de Hoge Raad. De regering moet daar op korte termijn zorg voor dragen. Ik gaf al aan dat wij met een grote, ingewikkelde operatie van de herziening van het Wetboek van Strafvordering bezig zijn. Dat moeten wij zorgvuldig implementeren. Het idee van zorgvuldige implementatie werd mij vorige week nog nadrukkelijk meegegeven in het overleg met de vaste Kamercommissie. Ik deel het ook. Hoe belangrijk de zorg voor slachtoffers ook is — dat blijkt ook uit het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen — per saldo vind ik het niet verstandig om op één onderdeel een nieuwe procedure te starten. Wij schuiven het op een zorgvuldige manier niet op de lange baan; wij regelen het als onderdeel van de totale herziening van het Wetboek van Strafvordering. Daarom moet ik deze motie dus ontraden.
Ik hoop hiermee ook de vragen in tweede termijn beantwoord te hebben.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Ik stel voor, dinsdag 7 maart over het wetsvoorstel en over de motie te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor een enkele minuut, in afwachting van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De vergadering wordt van 14.59 uur tot 15.01 uur geschorst.