Verslag van de vergadering van 19 mei 2020 (2019/2020 nr. 27)
Aanvang: 10.03 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong (35213).
De voorzitter:
Thans is aan de orde de behandeling van het wetsvoorstel 35213, Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong.
Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in Eerste Kamer. Ik meld de leden dat ingeval u een motie indient, u de tekst zelf dient voor te lezen, en het papier daarna links van u op het tafeltje kunt neerleggen. De Kamerbewaarder zal de motie na uw inbreng ophalen en verspreiden.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Van Pareren.
De heer Van Pareren i (FvD):
Dank u, voorzitter, voor het woord. Graag zou ik een aantal vragen rond deze wet met de staatssecretaris en de andere Kamerleden willen bespreken. Ik bijt vandaag de spits af. Het is een heel lange en belangrijke dag die we vandaag met elkaar doormaken. Ik kan zeggen dat ik vanuit mijn voormalige werk erg betrokken was bij degenen die met de Wajong te maken hadden. Zij hadden daar plezier van of hadden daar ook wel eens wat moeite mee. Het is in ieder geval goed dat de wet Wajong er is.
Ik heb begrepen dat er veel kijkers zijn die het debat via de livestream volgen. Veel betrokkenen bij de wet Wajong zijn erg nieuwsgierig wat er vandaag allemaal door ons naar voren wordt gebracht. Ik heet hen ook welkom. Ik vind het fijn dat we deze mogelijkheid hebben om deze wetsbehandeling zo breed mogelijk te delen. Even voor de helderheid: het debat vindt nu plaats, maar de stemming is volgende week. Het is bij iedereen hier bekend, dus ik zeg het meer voor de kijkers dan voor onszelf, maar het is wel belangrijk. Ik zag in veel berichten dat men de indruk had gekregen dat er vandaag gestemd zou gaan worden.
De wet heeft als bedoeling een vereenvoudiging en een verbetering van de bestaande wet. Het is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Deze wet, Wajong, is een wet die gaat over heel veel Nederlanders, 250.000 afgerond. Die groep is niet alleen. Die groep heeft ook een hele grote groep mensen om zich heen. Zeg maar 1,5 miljoen mensen zijn direct of indirect betrokken bij het welzijn van deze jongeren.
Een gek punt om mee te beginnen is dat ik de wet, misschien door de verbetering en vereenvoudiging en de zaken die nu plaatsvinden, een andere naam zou willen toekennen. We praten tegenwoordig niet zozeer over gehandicapten, maar gewoon over mensen met een beperking. Dat vind ik vriendelijker klinken. Een voorstel is dan ook om het de Wet van empowerment van jongeren met een beperking, oftewel WEJB, te noemen. Daar spreekt meer de bedoeling van de wet uit.
Deze wet gaat over jongeren die buiten hun schuld en buiten hun toedoen met een handicap zitten. Waar anderen met gemak vijf dagen in de week kunnen werken, halen zij soms met moeite slechts drie dagen in de week. Die wet is er dus niet voor niets. Hij is in de Tweede Kamer geweest. Daar is hij aangenomen. Er is een mooie motie geweest van de Staatkundig Gereformeerde Partij, samen met Forum voor Democratie, om de garantietermijn te verlengen tot twaalf maanden. Nu is de wet in deze Kamer.
Als we luisteren naar mensen die zelf betrokken zijn of zelf te maken hebben met de wet, blijkt dat er nogal wat vragen blijven leven. Dat is belangrijk, want die vragen dienen een antwoord te krijgen. Het is ook zaak dat je naar de hele groep kijkt, maar dat er natuurlijk verschillende delen in de groep zijn. Het zijn niet allemaal dezelfde situaties waarmee je te maken hebt. Dat is van belang bij de beoordeling van deze wet.
Er zijn dus wat zorgen bij onderdelen van de wet. Het wettelijk minimumloon, de bijstand: wat is nu precies de zekerheid waar men op kan rekenen? Daar gaat het natuurlijk om: sociale zekerheid. Begint de studieregeling al wat later of wat vroeger? De re-integratiekansen en natuurlijk de rekensommen: rekensommen die bij de wet passen om vast te stellen waar iemand wel of geen recht op heeft. Het ministerie van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid heeft de W van werk in zijn naam. We spreken over een kwetsbare groep met soms een heel onzekere toekomst, in die zin dat hun ziektebeeld onvoorspelbaar kan zijn. Zekerheid is voor hen dus heel belangrijk. Maar werk is voor velen ook heel belangrijk. De samenstelling van deze wet is gemaakt in een tijd van hoogconjunctuur. Ik vergelijk het maar even met wat wij nu hebben. De coronacrisis heeft verstrekkende gevolgen voor iedereen, niet alleen voor de Wajongers, maar voor veel meer mensen. Juist omdat we vandaag over de Wajongers, praten, is het van belang om met elkaar goed na te denken of deze wet het balansonderdeel nog in zich heeft, waarmee we ook in de coronacrisis mee van doen kunnen hebben. Velen van die Wajongers vrezen extra voor hun toekomst. Zij maken zich zorgen of zij hun werk houden en in betere gevallen of zij nog makkelijk werk kunnen krijgen. Nogmaals, dat is niet alleen bij de Wajongers zo, maar bij heel veel mensen in Nederland. Zeker bij deze kwetsbare groep speelt het vandaag absoluut een rol. Het was goed nieuws om in de pers te vernemen dat de staatssecretaris dit weekend ook was uitgenodigd voor het crisisberaad van bewindslieden op het Catshuis. Ik vind het een heel goede ontwikkeling dat dat deel van de effecten van de crisis ook duidelijk aandacht krijgt. Er komt vandaag veel langs. In dat kader willen wij als Forum voor Democratie een aantal verduidelijkende vragen stellen aan de staatssecretaris, en daar waar nodig een oproep doen.
Een van de punten is de scholing. Er is sprake van dat die op een gegeven moment ingaat. Wij zouden het heel plezierig vinden om daar wat grotesker of ruimer in te zijn en om daarbij met wat terugwerkende kracht ondersteuning te kunnen geven. Daar hebben andere fracties ons ook over benaderd. Wij steunen deze gedachte zeer van harte.
Ik heb een beetje een bijvraag over de naam van de wet. Ik vind dat niet het belangrijkste vandaag. Bent u bereid om er eens over na te denken om een andere naam aan deze wet te geven, waar meer de inspiratie uit spreekt die daar voor de betrokkenen in moet zitten? Ik heb dat "empowerment" genoemd. Dat is dan zo'n mooi Engels woord. Het gaat om de kracht die uit de wet moet spreken en die moet worden gevoeld als de interpretatie en de uitvoering van de wet plaatsvindt.
Forum van Democratie heeft dan nog een wat algemene vraag. We hebben begrepen, en hopen dat dat begrip juist is, dat deze wet geen bezuiniging is en dat dat oogmerk ook absoluut niet in deze wet zit. Bij een bezuiniging kun je natuurlijk zeggen dat de een met min één omlaag gaat en de ander met plus twee omhoog. Het is dan geen bezuiniging. Bedoeld is dat de hele groep hier in onzekere tijden een goed gevoel bij kan hebben. De vraag is hoe dat zit in de beleving van de staatssecretaris.
Als er geen sprake is van bezuiniging, is de vraag meteen of de betrokkenen, nu nog Wajongers geheten, ervan mogen uitgaan dat hun individuele situatie alle aandacht blijft houden en dat goed gekeken wordt als er afwijkingen zijn in hun situatie. Kan er, zeker met het oog op corona, gekeken worden naar hun individuele situatie, welk effect een korting bij hen heeft en of daar eventueel wat aan gedaan kan worden? Dat vinden wij toch wel erg belangrijk. We praten over een sociale zekerheid. Dat woord "zekerheid" moet dus ook gevoeld kunnen worden.
Daarmee gelijk ook de vraag of u bereid bent om het beleid dat mogelijk wordt ingezet scherp te monitoren, zoals ik dat maar even noem. En als dat beleid ingezet wordt, om dan goed te monitoren wat ongewenste effecten in de praktijk zijn, welke signalen er komen en vooral wat daarin op te lossen is. We kijken ernaar uit dat juist dat deel van de inhoud van de wet alle aandacht krijgt en dat er ook echt gemonitord worden. En niet: de wet is er, hij wordt uitgevoerd en er kraakt van alles en er gaat van alles gebeuren. Dat is niet onze bedoeling.
Ik noem nogmaals de sociale zekerheid, vooral ook omdat de coronaeffecten ons inziens nog niet zo vol in deze wet zijn betrokken of verwerkt. Daarom ook de vraag of de staatssecretaris bereid is om deze effecten te monitoren en of op bepaalde momenten een herijking zou kunnen plaatsvinden. Die effecten zullen er ongetwijfeld zijn. Daar zit nog veel onvoorspelbaarheid in, maar een aantal zaken is daarbij al te verzinnen. Het gaat nog steeds om extra zekerheden voor de groep. Waar denkt u dan aan, in zo'n geval?
Een nieuwsgierige vraag, al stel ik die niet zozeer om de nieuwsgierigheid: is deze nieuwe Wajongwet ook in het crisisoverleg van afgelopen weekend ter sprake geweest? Zo ja, kunt u dan een indicatie geven van de uitkomst? Zo nee, bent u van plan de wet nog in een komend crisisoverleg ter sprake te brengen?
Ik heb al eerder gezegd dat in de afkorting SZW, het ministerie, de naam "Werkgelegenheid" zit. Is er ook een extra stimulans voor de jonggehandicapten, de WEJB'ers in mijn woorden, wat betreft werkgelegenheid? Is er nog wat inspiratie gekomen om te kijken of wij meer zekerheden en ook meer opvang kunnen geven in deze tijden? Stimulansen voor werkgevers, stimulansen voor andere vormen in de markt? Het hoeft niet alleen om werkgevers te gaan; het kunnen ook individuele initiatieven zijn van de betrokkenen.
In de reacties vanuit de betrokkenen komt ook veel naar voren vanuit het VN-verdrag voor de mensen met een handicap, met een functiebeperking. Heeft de staatssecretaris de indruk dat dit verdrag voldoende is neergedaald binnen de opzet van de Wajong zoals die er nu in vernieuwde vorm ligt?
Afgelopen tijd hebben de collegae van de staatssecretaris, Wiebes en Keijzer, die aan de meer economische kant van het spectrum zitten, gezegd: wij kunnen niet iedereen redden. Dat daalt natuurlijk neer bij de bevolking, die daardoor onzeker wordt. Men vraagt zich niet zozeer af of men gered wordt, maar meer: hoe gaat het met mij in de toekomst? Het is namelijk geen geruststellende gedacht als je zoiets te horen krijgt. Is er nog extra geruststelling te geven aan iedereen? "Iedereen" is natuurlijk een heel vol woord; het gaat om uitgebreide groepen, afgerond 250.000 betrokkenen, zoals ik al eerder heb genoemd. Is er nog wat geruststelling te geven aan deze groepen in het kader van deze wet? En vergt dat misschien nog kleine aanpassingen?
Voorzitter, ik ben ruim binnen de tijd gebleven, maar dat is niet zo belangrijk. Het gaat er meer om dat ik zeggen wil wat ik te zeggen heb in deze eerste termijn. Ik ben heel nieuwsgierig naar de inbreng van mijn collega-Kamerleden vandaag in dit traject. Ik zal met zeer grote belangstelling en energie dit debat verder vandaag volgen. Er is op dit moment in de eerste termijn geen aanleiding om een motie in te dienen. Dat zou eventueel kunnen in de tweede termijn.
Wel wil ik één ding nog even kwijt, een ding dat naar mijn mening soms vergeten wordt. Ik wil veel waardering uitspreken aan de staatssecretaris en haar staf voor de grote inspanningen die verricht zijn om ons goed op de hoogte te brengen en onze vragen te beantwoorden, om ons mee te nemen in wat hier allemaal speelt bij deze wet. Daarin is een heel grote zorgvuldigheid betracht. Mijn dank daarvoor, ook voor de bereidheid die er steeds was om, als er vragen waren van mijn kant, die te kunnen stellen en daarover uitleg te krijgen. Ziet u onze vragen en opmerkingen dan ook als enkele punten op de i voor deze wet.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Sent.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Ik wil de heer Van Pareren hartelijk danken voor zijn heel mooie inbreng. Een aantal malen noemt hij aanpassingen die gewenst zijn. Hij spreekt zorgen uit over het feit dat niet iedereen erop vooruitgaat en dat sommigen erop achteruitgaan als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel. Moet ik daaruit concluderen dat Forum voor Democratie geen steun uitspreekt voor het wetsvoorstel zoals het nu voor ons ligt en dat het aanpassingen wenst voordat het op instemming van de woordvoerder kan rekenen?
De heer Van Pareren (FvD):
Ik zou mevrouw Sent willen antwoorden dat Forum voor Democratie vandaag aan het begin van de dag spreekt. Wij hebben geprobeerd in deze spreektijd een aantal vragen naar voren te brengen die wij hebben aan de staatssecretaris. Die vragen hebben wij zeker. Het antwoord daarop zal ons beeld hierin verder vormen. Wij vinden dat deze wet best op een aantal punten wat aanpassingen kan gebruiken, maar ik vind het te veel gezegd om aan het begin van de dag al te gaan stellen: dat is hem niet of dat is hem wél. Het is juist het debat van vandaag dat daar een verdere toelichting op zal geven.
Mevrouw Sent (PvdA):
We hebben geen recht van amendement in de Eerste Kamer. Het is take it or leave it. Ik concludeer dan toch uit de woorden van de heer Van Pareren dat de zorgen groot zijn en dat het voorliggende wetsvoorstel aanpassing behoeft, zoals hij zelf zegt, om op steun te kunnen rekenen. Ik heb nog een aanvullende vraag. Die betreft de motie die in de Tweede Kamer is aanvaard, of het amendement. Die vat de verlenging van de termijn van het garantiebedrag. Hoe beoordeelt de heer Van Pareren de verlenging van twee naar twaalf maanden in de context van de crisis? Hij heeft daar zelf vragen over gesteld aan de staatssecretaris. Ik ben ook heel erg benieuwd wat zijn eigen inschatting is over de haalbaarheid voor een arbeidsgehandicapte om binnen twaalf maanden een nieuwe baan te vinden en gebruik te maken van de uitbreiding van de termijn.
De heer Van Pareren (FvD):
Ik vind het fijn dat mevrouw Sent dit deel ook nog even aan mij vraagt. Ik heb geprobeerd in mijn vraagstelling aan de staatssecretaris die zorg uit te spreken. Ik ben heel nieuwsgierig naar de termijn. Ik ben het met u eens dat twaalf maanden een korte termijn kan zijn voor sommigen, ook voor mensen die geen functiebeperking hebben. We praten hier vandaag over. Ik ben heel nieuwsgierig naar welke bandbreedte de staatssecretaris ons vandaag gaat bieden.
De voorzitter:
Mevrouw Sent, derde.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dus u bent het met mij eens dat die termijn van twaalf maanden te kort is. Zo lees ik uw woorden.
De heer Van Pareren (FvD):
Ja, maar ik wil daar even een kanttekening bij zetten. Het kan soms zijn dat drie maanden niet te kort is. Het kan soms zijn dat twaalf maanden te kort is. Het kan soms zijn dat achttien maanden te kort is. Ik ben het met u eens dat de bandbreedte best aandacht mag hebben. Maar nogmaals, ik ben erg nieuwsgierig wat op een gegeven moment de inbreng is van de staatssecretaris. Misschien komt zij met een idee op een ander vlak, zodat ik zeg: hé, dat geeft die ruimte op een andere manier dan letterlijk op dit punt.
De heer Kox i (SP):
Ik heb met interesse en voor een groot gedeelte met instemming geluisterd naar het verhaal van de woordvoerder van Forum voor Democratie in dit belangrijke dossier. Natuurlijk weten wij allen de beperkingen van deze Kamer. We hebben wetten te nemen zoals ze zijn. Maar deze Kamer, zeker in deze omgeving, is creatief genoeg om met goede hulp van de staatssecretaris te kijken of er wegen zijn om problemen op te lossen. Mijn vraag betreft het volgende. Collega Van Pareren geeft aan dat er toch heel veel mensen zijn die een beroep moeten doen op sociale zekerheid. Maar hij identificeert deze groep, volgens mij terecht, als een hele bijzondere groep. Het is geen groep van mensen die bijvoorbeeld "normaal" in de bijstand of zo zitten, maar een groep die iets overkomen is waar je totaal geen invloed op kan uitoefenen. Wil hij daar nog eens even op verder gaan? Want dat maakt dat deze groep ook bijzonder behandeld zou kunnen worden. Als deze groep hetzelfde zou zijn als de grote groep die een beroep doet op de sociale zekerheid, zou je moeten zeggen: gelijke monniken, gelijke kappen. Maar in dit geval zijn de monniken niet gelijk en kan de kap wellicht ook anders zijn. Heb ik dat zo goed begrepen van hem?
De voorzitter:
Van Pareren, een kort antwoord.
De heer Van Pareren (FvD):
Ik kan de heer Kox bevestigen dat hij goed begrepen heeft dat ik dit een hele bijzondere groep vind. Ik heb dat ook benoemd. Het is een groep mensen die buiten hun schuld en buiten hun eigen ingreep in deze situatie zitten.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Pareren. Dan is het woord aan de heer Ester namens de fractie van de ChristenUnie.
De heer Ester i (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil mijn bijdrage beginnen met een dubbele hartenkreet. Waarom lukt het ons in het sociale domein toch zo slecht om eenvoudige wetgeving te ontwerpen? En waarom lukt het ons vervolgens ook niet om een drastische versimpelingsslag te maken en de kluwen van regelingen terug te brengen tot een begrijpelijk, transparant en goed communiceerbaar stelsel? Ons hele systeem van socialezekerheidsregelingen is en blijft veel te complex. Het Wajong-dossier is daarvan een navrant voorbeeld. De huidige Wajong-wetgeving is een labyrint van drie verschillende regimes en de ChristenUniefractie onderschrijft de noodzaak van harmonisatie van de Wajong-regelingen. Maar de wetgeving die ervoor in de plaats komt, is en blijft ingewikkeld. Erg ingewikkeld zelfs. Het aantal rekenregels wordt weliswaar teruggebracht, maar de regels zelf blijven door de vele techniek moeilijk uitlegbaar. Ook het UWV maakt dit punt. Het is een opgave, ook voor ons, om kort en bondig uit te leggen waar de winst zit van de vereenvoudigingsslag in dit wetsvoorstel en wat dat voor Wajongers zelf betekent. Dat leidt tot onrust. Beseffen we wel voldoende dat we te maken hebben met een kwetsbare groep jongeren en hun ouders die juist behoefte hebben aan duidelijkheid en eenvoud? De ChristenUnie-fractie wil de staatssecretaris vragen hier eens serieus op te reflecteren. Is die ontstane onrust onder Wajongers en hun ouders ook niet een direct gevolg van de blijvende complexiteit in het nieuwe regime? Hoe heeft zij met de groep van direct betrokkenen overlegd in het wetgevingstraject? Kan zij Wajongers klip en klaar uitleggen wat er voor hen verandert?
Voorzitter. Deze hartenkreet laat onverlet dat de stapeling van drie afzonderlijke Wajong-regelingen — de oWajong, de Wajong 2010 en de Wajong 2015 — niet langer verdedigbaar is. Mijn fractie steunt die insteek en ook de Raad van State vindt harmonisatie een goede zaak. Het kan niet zo zijn dat je geboortejaar als Wajonger bepaalt voor welke regeling je in aanmerking komt en wat je rechten en plichten zijn.
Mijn fractie onderstreept daarbij dat dit wetsvoorstel geen bezuinigingsoogmerk heeft. Dat mag in de communicatie best meer benadrukt worden. Het gaat louter om het harmoniseren van gestapelde regelgeving en het meer lonend maken van werk. De ChristenUnie-fractie beklemtoont het belang van betaald werk voor Wajongers die dat aankunnen. Dat is goed voor hun zelfrespect en maatschappelijk functioneren. Uit onderzoek blijkt dat Wajongers die werk hebben, minder vaak een beroep doen op geestelijke gezondheidszorg en Wmo-ondersteuning. Hun positie is echter verre van rooskleurig. De evaluatie door het SCP van de Participatiewet die de derde en laatste regimewijzigingen in de Wajong introduceerde toont dat er nog een wereld te winnen is. Hun baankansen zijn weliswaar toegenomen, maar hun inkomenspositie is verslechterd.
Veel werkende jonggehandicapten hebben een deeltijdbaan en een flexcontract. Per saldo maakt dit dat de inkomenszekerheid van Wajongers onder druk staat. Op dit moment heeft ongeveer een kwart van de 250.000 Wajongers betaald werk. De helft van die totale groep heeft ook arbeidsvermogen. De coronacrisis zal de baanzekerheid van Wajongers verslechteren. Mijn fractie maakt zich daar grote zorgen over. Kan de staatssecretaris haar gedachten met ons delen over de impact van de coronacrisis op de baankansen van Wajongers? Is extra ondersteuning geboden? Kan zij de ChristenUnie-fractie, maar vooral uiteraard de Wajongers zelf, verzekeren dat zij hier bovenop zit?
Dan de harmonisering en het lonend maken van meer werken in iets meer detail. De geharmoniseerde regeling komt neer op een systematiek waarbij 30% van het extra inkomen niet verrekend wordt met de uitkering. Daarbij geldt een correctiefactor voor het werken met of zonder loondispensatie. De hoogte van de uitkering blijft 70% van het wml en er is ook geen vermogens- of partnerinkomenstoets. Mijn fractie is blij met de voorgestelde individuele inkomensgarantieregeling. Dat biedt Wajongers meer zekerheid en maakt hen meer weerbaar, bijvoorbeeld in het geval dat een Wajonger zijn baan verliest en niet binnen een jaar een nieuwe baan heeft gevonden. We weten uit onderzoek hoe moeilijk het is voor deze groep om weer een nieuwe baan te vinden.
Dat geldt natuurlijk zeker in deze coronacrisis. De Tweede Kamer heeft goed werk verricht door de oorspronkelijke garantietermijn van twee maanden op te rekken naar twaalf maanden. Deze termijn geldt voor alle werkende Wajongers waarvoor de nieuwe regels slechter uitpakken dan de oude uitkering. Maar het is natuurlijk cruciaal dat de garantieregeling goed uitvoerbaar is. Het UWV was in eerste instantie kritisch en dat leidde tot bijstelling. Mijn vraag is of ook de aangepaste regeling door het UWV getoetst is op uitvoerbaarheid. Zo ja, wat is dan de conclusie? Juist gezien de harde krimp van onze economie en de snel toenemende arbeidsmarktturbulentie, zal deze geïndexeerde garantieregeling haar nut moeten bewijzen. De vraag is wel — collega Van Pareren wees daar ook al op — hoe robuust de regeling is als de werkloosheid door de crisis heel sterk gaat oplopen. Is een jaar dan niet te krap? Ziet de staatsecretaris mogelijkheden om de garantieregeling meer crisisbestendig te maken?
De uitbreiding van de herlevingstermijn tot de AOW-leeftijd stemt ons tevreden. Mijn fractie is ook verheugd dat, na amendering, nu iedere werkende Wajongere altijd minimaal hetzelfde inkomen heeft als iemand zonder Wajong maar met hetzelfde functieloon en aantal uren werk.
Voorzitter. Het is belangrijk dat als Wajongers meer gaan werken, ze er ook meer van overhouden. De evaluatie van de Participatiewet heeft duidelijk laten zien dat ook heel veel Wajongers zelf met dat probleem zitten. Het "zaagtandeffect" laat zien dat het huidige regime weinig stimulerend is. De geharmoniseerde regeling zet in op 30%. Dat is ruwweg gelijk aan de systematiek van de WIA. De vraag die de ChristenUniefractie heeft, is welke verwachtingen de staatssecretaris op dit punt koestert. Veel Wajongers werken in deeltijd juist omdat dit past bij hun specifieke belemmeringen. Het is prachtig dat iedere Wajonger bruto 30% mag behouden van iedere extra verdiende euro, maar wat is de reële rek in de arbeidsomvang van Wajongers? Hoe lijnen we de wereld van de statistiek op met de werkelijke leefwereld van de Wajonger? Ik denk alleen al aan de medische urenbeperking. De ondersteuning van Wajongers die meer kunnen en willen werken is bij dit alles essentieel. We komen daar nog over te spreken bij het wetsvoorstel uitwerking breed offensief dat nu bij de Tweede Kamer ligt. Kan de staatssecretaris op hoofdlijnen de relatie verduidelijken tussen het breed offensief, dat Wajongers echt weerbaar moet maken op de arbeidsmarkt, en het huidige wetsvoorstel? Ik denk dat dit van belang is voor het debat van vandaag.
Mijn fractie is ook blij dat de Tweede Kamer heeft geregeld dat Wajongers zonder duurzaam arbeidsvermogen toch incidenteel mogen bijverdienen zonder dat dit gevolgen voor hun uitkering heeft. Dat haalt de scherpe, demotiverende randen weg. Is het in alle gevallen duidelijk wat de definitie is van "incidenteel"? Zijn daar voorwaarden aan verbonden? De verplichting om een passend werkaanbod te accepteren wordt geschrapt — ook dat is winst — maar blijft als voorwaarde gelden bij het re-integratieaanbod door UWV. Kan de staatssecretaris verhelderen welk verschil dit maakt vanuit het perspectief van de Wajonger?
Het lukt niet om de Wajong-maatregelen per 1 juli aanstaande in werking te laten treden. Dat wordt nu, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen uiteraard, 1 januari 2021. Dat heeft onder meer implicaties voor Wajongers die studeren, dan wel gaan studeren. Immers, de nieuwe harmonisatieregeling geeft aan dat het volgen van een opleiding — anders dan nu het geval is — niet langer gepaard gaat met een verlaging van de Wajong-uitkering. Dat is een belangrijke verbetering. Kan de staatssecretaris, zo vraagt mijn fractie met klem, enige creatieve welwillendheid c.q. welwillende creativiteit opbrengen om eens te kijken naar die datum van inwerkingtreding? Is zij bereid deze groep studerende Wajongers tegemoet te komen door de harmonisatieregel reeds vóór de start van het komende studiejaar te laten ingaan? Het betreft immers een groep Wajongers die — geheel in lijn met haar eigen activeringsbeleid — investeert in kennisonderhoud en in competentieontwikkeling. Ik hoor dat graag.
Van groot belang is dat de geharmoniseerde regelgeving ook werkgevers weet te bewegen tot het in dienst nemen van Wajongers. Is de staatssecretaris van mening dat de nieuwe systematiek in dit opzicht aantrekkelijker voor werkgevers is dan de bestaande regelingen? Wat is eigenlijk hun oordeel over de harmonisatiewet?
Dit wetsvoorstel, ik gaf het al aan, wordt niet ingegeven door bezuinigingsoverwegingen. Dat mag ook hier onderstreept worden. Micro-economisch moet het uitgangspunt zijn dat Wajongers er niet op achteruitgaan. De Wajong-uitkering is bepaald geen vetpot en voor velen is niet meer weggelegd dan een leven lang op en rond het minimumniveau. Het wegen van de inkomensgevolgen blijft echter moeilijk. Dat zou zomaar een beetje de angel in dit debat kunnen worden. De staatssecretaris hamert erop dat de financiële consequenties afhankelijk zijn van de persoonlijke situatie. En in de schriftelijke voorbereiding zijn de nodige voorbeelden gedeeld. Toch blijft dat een lastige benadering. Dit wetsvoorstel raakt de ziel van Wajongers en het belangrijkste wat zij willen weten is wat dit voorstel voor hen concreet betekent, voor hun financiële situatie en voor hun toekomstperspectief.
De ChristenUniefractie vraagt nogmaals met nadruk aan de staatssecretaris om een korte maar heldere beschouwing over groepen Wajongers die erop vooruitgaan, die geen verandering zullen ervaren en de groepen die erop achteruit gaan. Wat zijn aannemelijke effecten? Dat is een basale vraag die we in dit huis bij elk wetsvoorstel stellen. En wat is haar verwachting over de verdeling van deze drie groepen? Ik besef overigens terdege dat de staatssecretaris niet beschikt over geaggregeerde cijfers. De benodigde gegevens liggen besloten in individuele UWV-dossiers en gemeentelijke administraties. Dat moge zo zijn, maar we mogen van de staatssecretaris wel een soort van plausibiliteitsredenering vragen. En dat doe ik graag bij dezen.
Onze fracties, voorzitter, alle fracties hier in de Kamer, hebben veel reacties van Wajongers en hun ouders ontvangen over de voorgenomen harmonisatiewet. De zorgen zijn talrijk en leiden tot veel onzekerheid en stress. Men voelt zich niet gehoord, soms buitengesloten zelfs. Er is onbegrip en twijfel aan de overheid. Er blijken ook misverstanden. Die moeten we ook benoemen. En er zijn nijpende vragen over de gevolgen van het wetsvoorstel voor de financiële armslag van Wajongers. De ChristenUniefractie neemt, zoals alle fracties vandaag, deze zorgen zeer serieus. Mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen, dan vereist dit een intensief, geloofwaardig, en toegesneden communicatietraject. Wajongers willen uiteraard snel weten welke gevolgen dit wetsvoorstel voor hen persoonlijk heeft. Dat betreft vooral financiële consequenties, nu maar ook op wat langere termijn, die directe repercussies hebben voor hun onafhankelijkheid en maatschappelijke deelname, en daarmee bepalend zijn voor hun zelfbeeld en eigenwaarde.
Mijn fractie wil graag van de staatssecretaris horen hoe zij een dergelijk "empathisch" communicatietraject gaat borgen en hoe zij op dit gevoelige punt de uitvoeringsorganisaties zal aanspreken. De uitlegbaarheid van de nieuwe regels behoeft topprioriteit. Wij horen ook graag wanneer de rekentool en beslisboom beschikbaar zijn die Wajongers moeten helpen om de consequenties van de nieuwe wetgeving voor hun persoonlijke situatie in beeld te brengen. Tijdigheid is hier vereist.
Voorzitter. Begin vorige maand verscheen het lang verwachte brede advies van het College voor de Rechten van de Mens over mensen met een arbeidsbeperking. De raad geeft geen oordeel over het voorliggende wetsvoorstel "an sich", maar concludeert wel dat bestaande en voorgenomen wetgeving voor mensen met een beperking te complex is en blijft. Bovendien zou wetgeving voor deze kwetsbare groep getoetst moeten worden aan de hand van het VN-verdrag Handicap. De raad presenteert een handzame checklist die de regering kan toepassen bij de beoordeling van ontwerpwetgeving in het licht van dit VN-verdrag. Het gaat dan om de mate waarin wetgeving zelfstandigheid, keuzevrijheid, zelfregie en participatie van mensen met een arbeidsbeperking bevordert. De ChristenUniefractie vraagt de staatssecretaris om een ex-post weging van het voorliggende Wajongwetsvoorstel op basis van deze checklist. Mijn fractie vraagt eveneens om deze inhoudelijke beoordelingslijst een structurele plek te geven in het SZW-beleid voor mensen met een arbeidshandicap. Kan zij dit laatste toezeggen?
Juist omdat een aantal effecten van harmonisatie onzeker zijn, is een zware en tijdige evaluatie van deze wet geboden. De fractie van de ChristenUnie vraagt om een omvattende en tijdige evaluatie van de werking van de wet. Wij denken dan aan het monitoren en evalueren van inkomenseffecten, de garantieregeling, maar ook van de gevolgen voor activering, scholing en maatschappelijke deelname. Op deze manier kan snel worden ingegrepen, indien er sprake blijkt van aantoonbaar negatieve gevolgen voor Wajongers. Kan de staatssecretaris een dergelijke zware evaluatie toezeggen? De checklist van het College voor de Rechten van de Mens kan daarbij goede diensten bewijzen.
Voorzitter. Ik begon mijn bijdrage met een hartenkreet over de ingewikkeldheid en het technische karakter van onze Wajongwetgeving. Ik sluit af met de oproep van de ChristenUniefractie aan de staatssecretaris om Wajongers en hun ouders bij haar beleid te betrekken, meer dan nu het geval is. Dat is, zo denken wij, de juiste manier om met deze groep kwetsbare jongeren om te gaan. De coronacrisis verslechtert hun arbeidsmarktsituatie. Daarom moeten we Wajongers zekerheid en perspectief bieden. Een inclusieve samenleving betekent dat iedereen erbij hoort in goede en in slechte tijden. Ik zie uit naar de antwoorden van de staatssecretaris op onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ester. Mevrouw Sent.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Fijne bijdrage, meneer Ester, waarin u heel duidelijk de voor- en nadelen van het voorliggende wetsvoorstel aankaart. Ik ben het met u eens dat begrijpelijkheid enorm belangrijk is en dat die nu te wensen overlaat, terwijl een alternatief is aangedragen dat begrijpelijk is en er zorg voor draagt dat er geen groepen op achteruitgaan. Op dat punt wil ik de heer Ester bevragen. Hij vroeg speciale aandacht voor groepen die erop achteruitgaan. Het is duidelijk dat er drie groepen op achteruitgaan. Dat zijn groepen met een medische urenbeperking die deeltijdloon ontvangen en als aanvulling daarop een Wajong-uitkering, groepen die gebruik maken van de maatmanwissel en groepen die daar geen gebruik meer van kunnen maken. Vindt de heer Ester het wenselijk dat er een wetsvoorstel voorligt, waarmee deze groepen erop achteruitgaan?
De heer Ester (ChristenUnie):
De vraag is helder. De achterliggende assumptie niet helemaal. We weten op dit moment onvoldoende of die groepen er als groep op achteruitgaan. Dat is nog maar zeer de vraag, want het hangt af van hun persoonlijke situatie. Dat is uitvoerig gewisseld in de schriftelijke voorbereiding. Ik ben er zelf net ook op ingegaan. Afgezien daarvan moet de insteek zijn dat groepen er niet systematisch op achteruitgaan. Vandaar dat ik zeg dat die groepen heel nadrukkelijk gemonitord moeten worden. Als we zien dat het niet goed gaat, moet er ingegrepen worden. Aan dat principe wil ik heel graag vasthouden. In zijn algemeenheid kun je dat echter niet zeggen. Er zijn ook groepen die erop vooruitgaan en groepen die gelijk blijven. Het gaat om de balans in het verhaal.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik begrijp het antwoord van de heer Ester niet helemaal. Het is overduidelijk dat er groepen op achteruitgaan. Dat zijn de drie groepen die ik net heb genoemd. Kan hij zijn steun uitspreken voor een wetsvoorstel, waarmee er groepen op achteruitgaan?
De heer Ester (ChristenUnie):
Dat moet nog maar blijken uit de antwoorden. Ik heb zelf ook naar die drie groepen gevraagd: wat zijn de consequenties en hoe zijn die drie groepen verdeeld? Ik heb dat nadrukkelijk geadresseerd en ik ben heel benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op dat punt. Dat zullen wij zeker meenemen in onze overwegingen bij het wetsvoorstel.
Mevrouw Sent (PvdA):
Maar het is een feit. Ik begrijp het niet. Het is een feit en als dat feit er ligt, begrijp ik dat de heer Ester meent dat hij geen steun kan uitspreken voor dit wetsvoorstel.
De heer Ester (ChristenUnie):
Nee, het gaat ook om de mate van ongelijkheid. Bovendien moet u niet vergeten dat de huidige drie regelingen ook behoorlijk ongelijk zijn voor de groepen waarover u het heeft. Met die ongelijkheid hebben we dus al lang te maken. Ik vind dat eerlijk gezegd een beetje onderbelicht in ons hele debat. We doen alsof alle regelingen die we nu hebben op eenzelfde manier uitpakken voor alle groepen. Er zijn echter grote verschillen tussen de drie regelingen. Een aantal groepen noemde u zelf al. De vraag is dus niet alleen of groepen erop vooruit- of achteruitgaan, maar hoe zich dat verhoudt tot de huidige situatie. Zouden we de wet niet aannemen, dan zouden we ook te maken hebben met de sociale ongelijkheid tussen de groepen waarover u het heeft. Dat moeten wij afwegen, maar dat moet u ook afwegen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Als laatste, heel kort. Als er een alternatief ligt, waarbij het zo is dat niemand erop achteruitgaat, zou dat alternatief dan volgens de heer Ester te prefereren zijn boven een wetsvoorstel waarin er wel groepen op achteruitgaan?
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik denk dat mevrouw Sent mijn antwoord wel kan raden. Het hangt er natuurlijk vanaf hoe dat voorstel eruitziet. Dat zullen we graag bezien. Om nu zo maar ins blaue hinein te zeggen dat we daar dan voor zijn, dat gaat net even iets te ver.
Maar dank u voor uw vragen.
De heer Kox i (SP):
Ook bedankt voor het heldere betoog van collega Ester. Gedurende de dag zal blijken dat veel fracties veel raakvlakken hebben. Dat is interessant. Het is ook interessant om te zien hoe de staatssecretaris daarmee omgaat. Maar ook aan hem stel ik, net als aan collega Van Pareren, de vraag over gelijke monniken, gelijke kappen. Het is goed dat we in dit land gelijke normen hebben voor mensen die in gelijke situaties zitten. Is collega Ester het met mij eens dat we hier te maken hebben met een heel bijzondere groep, die het zou verdienen om op een bijzondere manier behandeld te worden? Het gaat namelijk om mensen die bij geboorte of kort daarna iets overkomt, waar ze geen enkele invloed op kunnen uitoefenen. Dat leidt ertoe dat de rest van hun leven in soberheid moet plaatsvinden. Je zult immers niet gaan behoren tot de mensen die het allemaal mooi getroffen hebben. Als dat zo is, is collega Ester het dan met mij eens dat het een bijzondere groep is en dat de overheid en wij als parlement daarom de verplichting hebben om een achteruitgang voor die groep te voorkomen? Ik zal niet zeggen tegen elke prijs, dat is overdreven, maar ik vind dat we er extra zorg voor moeten hebben, omdat het een bijzondere groep is.
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik voel die pijn. Ik ga daarin mee en ik herken zeer wat u zegt. Als u het heeft over gelijke monniken, gelijke kappen, dan verplicht dat u om ook naar de huidige situatie te kijken. Voor de drie regelingen doet datzelfde principe van gelijke monniken, gelijke kappen geen opgeld. Dat wil ik u nadrukkelijk meegeven. We moeten er echter voor zorgen — dat heb ik benadrukt — dat groepen er niet op achteruitgaan en dat we alles uit de kast trekken om ervoor te zorgen dat dat kan. Het kan misschien ook wel, want het voorstel heeft geen bezuinigingsoogmerk. Dat beklemtoon ik nogmaals. Voor groepen die buiten de boot vallen, heeft de staatssecretaris een garantieregeling bedacht. Dankzij de collega's van de SGP en Forum aan de overkant — aan de overkant is nu iets anders — is die regeling aanmerkelijk verbeterd. De vraag daarbij is hoe crisisbestendig dit is, maar dan herhaal ik mijzelf. Dat is denk ik de achtergrond van uw vraag. Wij horen zo van de staatssecretaris wat haar oordeel daarover is.
De heer Kox (SP):
Ik ben het erg met collega Ester eens dat we niet moeten verheerlijken wat we hebben. De bestaande regels zijn buitengewoon complex en ingewikkeld. De vraag is voor wie ze het meest complex zijn: voor degenen die er hun rechten aan ontlenen, of degenen die ermee moeten omgaan. Voor harmonisatie denk ik dat wij de staatssecretaris Kamerbreed steunen: wat er is, moet veranderd worden. De vraag is alleen of deze Kamer in staat zal zijn om creatief-welwillend of welwillend-creatief te zijn, om uw eigen woorden te gebruiken, om een uitweg te zoeken voor het geval er achteruitgang zou zijn en dit te corrigeren.
De heer Ester (ChristenUnie):
Ja, ik ben daar in mijn bijdrage op ingegaan. Ik heb gezegd wat de randvoorwaarden daarbij zijn. Ik hoor straks van de staatssecretaris wel hoe zij daarop reageert. Ik wil nogmaals benadrukken — ik proef dat onvoldoende in het debat en in de voorbereidingen — dat we nu verschillende maatregelen hebben voor verschillende groepen Wajongers. Dat gaat gepaard met verschillende rechten en plichten. Dat is niet fijn. De inzet van de harmonisatie is om ook daar iets intelligents op te bedenken. De vraag is of het goed genoeg is of niet.
De heer Kox (SP):
Ik ben blij met de handreiking die komt van een fractie die in de coalitie zit. Ik hoop dat we in de loop van het debat tot die welwillende creativiteit kunnen komen, om problemen, zo die zich mochten voordoen, op te lossen binnen de bevoegdheden van deze Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ester. Dan is het woord aan de heer Van Gurp.
De heer Van Gurp i (GroenLinks):
Voorzitter. Elke golf is de zee. In alles wat je doet en laat, hoe klein en nietig ook, is het geheel besloten. Deze wijsheid kreeg opnieuw betekenis voor mij in de voorbereiding op het debat van vandaag. Dat debat gaat over de positie op de arbeidsmarkt van mensen die al vanaf hun geboorte of al jong met een blijvende beperking te maken hebben gekregen. In dit debat gaat het niet over vele miljarden euro's, en ook niet over vele miljoenen mensen. Nee, het gaat over een op het geheel van onze bevolking kleine groep en op het geheel van onze rijksbegroting klein bedrag. Dit, terwijl de wereld om ons heen op zijn grondvesten schudt. Toch voeren wij dit debat hier vandaag met volle overgave. Dertien fracties nemen deel en er is een hele dag voor uitgetrokken. Ik vind het een teken van beschaving dat we het zo doen, omdat elke golf de zee is en elke druppel de oceaan.
Het debat dat we vandaag voeren, is een voorlopige afronding van een wetsvoorstel dat ongeveer een jaar geleden door de staatssecretaris bij de Tweede Kamer is ingediend. Sindsdien zijn er door allerlei belanghebbenden, adviesorganen, de beide Kamers, vele zittingen en door veel technische uitleg honderden e-mails, honderden brieven en vele pagina's aan vragen en antwoorden aan gewijd. Dat heeft twee oorzaken. De eerste is dat de materie in technische zin bijzonder ingewikkeld is. De tweede is dat het gaat over vitale belangen van mensen die op een Wajong-uitkering aangewezen zijn. In dit debat wil ik zo veel mogelijk kijken of al die technische ingewikkeldheid en de vereenvoudiging daarvan de belangen van die Wajongers dienen, of dat ze die vitale belangen juist in de weg zitten. Het gaat hier niet om de details. Het gaat erom uiteindelijk onder de streep tot een politieke eindafweging te komen.
Dat brengt me bij het wetsvoorstel zelf. Het voorstel behelst een huidige veelheid aan verschillende Wajong-regimes. Daar is ook eerder over gesproken. Er zijn er drie, maar eigenlijk wel tien. Kortom, daar mag weleens wat aan gebeuren. Het wetsvoorstel wil de harmonisatie zo vormgeven dat arbeidsparticipatie voor jonggehandicapten verder geactiveerd wordt. Tegen die doelstelling of doelstellingen bestaan vanuit de fractie van GroenLinks geen bezwaren. Dat woud aan regelingen mag best wat gefatsoeneerd worden en een extra steuntje in de rug voor mensen die graag willen werken, is alleen maar goed.
Om u een voorbeeld van dat laatste te geven: in het huidige regime zit de zogenaamde zaagtand. In de oorspronkelijke Wajong kan het op een gegeven moment zo zijn dat als je meer gaat werken, je minder gaat verdienen. Het is goed dat daar een einde aan komt. Ik dacht dat met name de heer Ester nog een paar andere voorbeelden gaf van verbeteringen die in dit voorstel zitten. Prima. Tot zover gaat GroenLinks dan ook graag mee met de gedachten van de staatssecretaris.
Dan komen we bij het springende punt van het debat. Zonder onrecht te willen doen aan andere problemen die er nog in zitten, is dat met name de positie van mensen met een medische urenbeperking. Dat zijn mensen die op medische gronden blijvend minder dan een volledige werkweek werken. Althans, voor hen is een volledige werkweek minder dan 40 uren. Hun positie verandert drastisch; niet in de actuele situatie, maar wel in het perspectief. Mochten deze mensen hun huidige baan verliezen of willen verlaten en niet meteen binnen een jaar weer aan de slag zijn, dan komen ze onder het nieuwe regime te vallen. Dat nieuwe regime zorgt ervoor dat ze in hun verdiensten niet meer boven het wettelijk minimumloon kunnen uitkomen. Dat is een aanzienlijke achteruitgang in perspectief. Ik ben het met mevrouw Sent eens dat we daar echt geen evaluatie voor nodig hebben. Het is helder dat die achteruitgang er is. Dat moeten we dan ook zo benoemen.
De regering en alle fracties van deze Kamer zijn in de afgelopen maanden bestookt met berichten en pleidooien van betrokkenen, belangenorganisaties en vakbonden om deze voorgenomen verslechtering ongedaan te maken. Daar hebben ze een concreet alternatief voor aangeboden in de vorm van de zogenaamde alternatieve formule. De voorgaande sprekers hebben daar al naar verwezen en de volgende sprekers zullen er ongetwijfeld allemaal naar verwijzen. Om te beginnen een welgemeend compliment aan al die mensen die druk hebben gezet. Het is ze gelukt om er echt een groot politiek thema van te maken. Maar met complimenten alleen zijn die mensen natuurlijk niet geholpen. Het gaat om het resultaat.
Om tot een politieke afweging te kunnen komen, heb ik heel goed gezocht naar de dragende grond voor die verslechtering — of die verslechtering in perspectief, voordat u gaat zeggen dat ze er in de huidige situatie niet op achteruitgaan. Ik heb goed moeten zoeken. Ik zocht dus naar het waarom: waarom gebeurt dat nou?
Eén reden die wordt gegeven is dat de huidige regeling voor Wajongers met een medische urenbeperking niet activerend werkt. Er zit geen prikkel in om meer uren te gaan werken. Dat is in de alternatieve formule ook niet zo. Dat zou in strijd zijn met de doelstelling van de wet. Daarover straks meer.
Een tweede onderbouwing zit in de kosten. Het is allemaal moeilijk aan te geven, maar op enig moment popt er in het geheel van de vraag toch een bedrag van ongeveer 100 miljoen op. Het zou duurder uitpakken. Dat is het tweede argument dat ik heb kunnen vinden. Andere heb ik niet kunnen vinden.
Voorzitter. Eerlijk gezegd vind ik beide redeneringen uiterst curieus. Om te beginnen het argument dat er geen prikkel in zit. Het essentiële kenmerk van de groep van mensen met een medische urenbeperking is dat zij op medische gronden niet meer uren kúnnen werken. Een financiële prikkel om dat wel te doen is in hun geval volstrekt niet aan de orde. Daarin onderscheidt deze groep zich van allerlei andere groepen waarvoor die prikkel nog wel een argument is. Daar wees Tiny Kox denk ik terecht op.
Voorzitter. Ik vond het interessant dat niet alleen wij dit betogen. Ook in de brede maatschappelijke heroverweging die ik met interesse heb doorgelezen — al wil ik niet zeggen dat ik alle pagina's gelezen heb — wordt hiernaar verwezen. Ik ga niet alles wat in de brede maatschappelijke heroverweging door uw beleidsambtenaren naar voren wordt gebracht tot het mijne maken. Er staat best wat in waar ik het helemaal niet mee eens ben. Toch is het aardig dat ook zij op dit punt zeggen: er is een groep die op medische gronden niet meer uren kan werken; daar zou je een apart regime voor moeten hebben dat boven het huidige minimum ligt. Ik vond dat een interessante stelling. Dat is geen stelling van GroenLinks en die is ook helemaal niet "GroenLinksig". Het is een stelling van de ambtelijke staf die dat document via internet aan ons ter beschikking heeft gesteld. Buitengewoon relevant.
We komen dan op het tweede punt: de meerkosten. Ook dat is een bijzonder geval. Er wordt niet gevraagd om een verbetering van de positie van mensen met een medische urenbeperking. Er wordt alleen gevraagd om daar geen verslechtering in aan te brengen. Omdat het geen verbetering is, wordt voor die groep als zodanig dus ook niet om meer kosten gevraagd. Het enige wat ik dan nog kan verzinnen, is dat het geheel van het systeem zoals dat nu gebakken wordt budgetneutraal is. Dat wil dus zeggen dat de verbetering aan de ene kant tot verslechtering aan de andere kant moet leiden om er met de centen uit te komen. Dat is natuurlijk heel merkwaardig. Dat klopt volgens de politieke en bureaucratische logica. Je moet het uit het vierkant halen, want anders gaan alle remmen los. Je moet je eigen dekking zoeken. Ik snap dat allemaal. Maar als je naar de maatschappelijke werkelijkheid kijkt, zeg je dus dat je de positie van de ene groep mensen met een blijvende handicap wilt verbeteren; dat kost wat geld en dat moet dan wel betaald worden door de positie van andere mensen met een blijvende handicap te verslechteren. Maatschappelijk kan dat toch werkelijk niet de bedoeling zijn? Graag wil ik een reactie van de staatssecretaris op deze reflectie.
Gezien die verslechtering in perspectief — ik zeg het toch nog maar even in een voetnoot; anderen hebben daar ook over gesproken — heb ik echt niet begrepen waarom de regering niet eigener beweging een toetsing aan het VN-verdrag over de positie van mensen met een handicap heeft willen doen. De terughoudende houding daarin snap ik niet. Dat moet je actief willen. Ik ben het volledig met de heer Ester eens. Hij zegt: hanteer in de toekomst nou voortaan die checklist. Ik zou er niet voor zijn om dat in dezen ex post te doen. Ik zeg: wacht nog maar even met besluiten; laten we dat ex ante doen. Dat lijkt mij beter.
Dan kom ik tot mijn conclusie en die is genuanceerd; u kent mij inmiddels een beetje. Op een aantal punten zorgt deze wet voor verbetering. Op ten minste één groot belangrijk punt — er zijn er wat meer, mevrouw Sent wees daar terecht op — leidt deze wet tot een aanzienlijke verslechtering in het perspectief van mensen in een zeer kwetsbare positie.
Van alle kanten is er in de afgelopen maanden geprobeerd om tot een oplossing te komen en die verslechtering van tafel te krijgen, want het is niet zo dat een harmonisatie per se winnaars en verliezers moet kennen. Die kan ook alleen maar winnaars opleveren. Daarop is er geen beweging gekomen en daarmee is de Eerste Kamer in grote verlegenheid gebracht. Dat geldt niet alleen voor de leden van de partijen die in de Tweede Kamer tot de oppositie behoren, maar evenzeer voor de leden van partijen die in de Tweede Kamer tot de coalitie behoren. Daar gaat het niet over. Het gaat ook niet over links of rechts. In die zin hebben wij, zou je kunnen zeggen, een punt dat niet over de traditionele politieke tegenstellingen gaat. Het gaat hier over een verbetering die wij allemaal willen en een verslechtering die zeer velen van ons niet willen. De een zal dat wat explicieter kunnen uitspreken, gezien de politieke positie; dat begrijp ik wel. Maar ik ben ervan overtuigd dat zeer velen die verslechtering niet willen. En doordat die twee in één voorstel onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, dreigt er straks een stemming die hoe dan ook alleen maar verliezers kent.
Ik doe daarom nog één keer vanaf deze plaats een klemmend beroep op de staatssecretaris om tot een heroverweging te komen.
Mevrouw Stienen i (D66):
Dank u wel, meneer Van Gurp. Ik herken ontzettend veel van wat u zegt. Dat zal straks ook uit de inbreng van D66 blijken, de dilemma's, de zorgen. Ik vermoed dat mevrouw Sent van de PvdA alle coalitiepartijen gaat bevragen op dat alternatief. Dus ik bevraag u nu op het alternatief van het alternatief. Ik ben bij de Landelijke Cliëntenraad geweest. Wij hebben daar uitgebreid gesproken over de alternatieve formule en hebben die doorgerekend. Ik had het gevoel dat in die alternatieve formule ook weer een oneerlijkheid ingebakken zit voor de mensen die daarbuiten vallen. Dus wij gaan vandaag met elkaar creatief zijn in deze heel mooie zaal.
Mijn vraag aan de heer Van Gurp is: wat is het alternatief als die alternatieve formule niet zou lukken? Heeft GroenLinks, misschien samen met andere oppositiepartijen, iets te bieden op basis waarvan wij aan het eind van de dag met elkaar uitkomen op iets waar wij de staatssecretaris mee kunnen inspireren om toch iets te verbeteren, mocht het zo zijn dat die ene groep erop achteruitgaat?
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Ik begrijp uw vraag. Geen enkele formule is zaligmakend. De alternatieve formule kent ook nog een paar open eindjes. Overigens zijn die in mijn ogen aanmerkelijk minder dan in het voorstel dat er nu ligt, dus het zou in ieder geval een stap in de goede richting zijn. Maar het is niet de positie van deze Kamer om hier vandaag iets te construeren in een aanpassing van de regeling waar wij ons allemaal in kunnen vinden. Dat kan niet, want dat kunnen wij niet.
Ik hou ook geen pleidooi om alleen maar te zeggen: staatssecretaris, neemt u alstublieft die alternatieve formule over. Het pleidooi is — dat zal ik in mijn afhandeling ook nog een keer zeggen, maar ik vertel het nu alvast — als volgt: durf nu nog één keer een stap terug te zetten en neem het voorstel nog even mee. Dat is geen teken van politieke zwakte, maar van politieke moed. De alternatieve formule is een goede gedachte, maar er zitten nog een aantal problemen in, ook tegen de achtergrond van de coronatijd, waar ik straks nog iets over zal zeggen. Ga nog eens met betrokkenen aan tafel zitten en doe dan een uiterste krachtsinspanning om met iets te komen waarvoor in ieder geval aanmerkelijk meer draagvlak is dan voor het huidige systeem. Dus meer een procesoplossing bedenken — dat is ook het enige wat wij kunnen, denk ik — en niet concreet een komma en een "1minX" in een formule fabrieken. Voor zover politici dat moeten doen, moet dat aan de overkant kunnen gebeuren.
Mevrouw Stienen (D66):
Dan zal ik het nog iets anders formuleren. Ik voel dat wij vandaag gaan praten over het volgende: als die alternatieve formule er niet doorheen kan komen, op welke manier dan ook, dan kunnen wij niet verder met deze wet. Dat zou voor ons een heel ingewikkelde conclusie zijn.
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Ik verstond het niet helemaal. Ik verstond wel dat het een ingewikkelde conclusie zou zijn, maar ik verstond niet precies wat een ingewikkelde conclusie zou zijn.
Mevrouw Stienen (D66):
Wij zitten gevangen in de alternatieve formule die door één partij berekend is voor één specifieke groep. Als die niet lukt, moeten wij alle voordelen van deze wet opzijzetten.
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Dat is het probleem. Dat is het probleem dat ik probeer te schetsen. Dat is het duivelse dilemma waarin wij gevangen worden door die twee op deze manier aan elkaar te verbinden. Nu hebben wij alleen maar verliezers. Want ofwel het wetsvoorstel haalt het net en dan bent u eigenlijk ook ongelukkig op een aantal punten, ofwel het wetsvoorstel haalt het net niet en dan zijn wij ook ongelukkig op een aantal punten, want dan zijn er verbeteringen die niet doorgaan. Daarom zeg ik: neem nu de tijd, gun je de tijd en de politieke ruimte om wat breder te kijken dan het vierkant waarop de hele discussie zich het laatste halfjaar heeft afgespeeld. Dat is ons pleidooi.
Mevrouw Stienen (D66):
Ik ben benieuwd naar de rest van het betoog van de heer Van Gurp. Wij zullen er de hele dag nog over spreken.
De voorzitter:
Hoeveel tijd heeft u nog nodig voor uw inbreng, meneer Van Gurp?
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Ik had nog 3 minuut 37 toen de interruptie begon.
De voorzitter:
En hoeveel tijd hebt u nog nodig?
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Ik heb nog 3 minuut 33 nodig. Misschien zelfs iets minder. Ik ben aan mijn laatste blaadje, dus ik dacht dat ik binnen mijn tijd zou blijven. Alleen liep het klokje door.
De voorzitter:
Dan stel ik voor dat u eerst afrondt en dat mevrouw De Bruijn dan haar interruptie pleegt. Is dat goed, mevrouw De Bruijn?
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Dat is wat mij betreft prima. Ik was bij de conclusie. Wij hebben daar al een voorschotje op genomen in het interruptiedebatje met mevrouw Stienen, wat ik erg waardeer, omdat dit het punt scherper maakt. Ik wil er nog het volgende aan toevoegen. Ik zou dit pleidooi drie maanden geleden ook hebben gehouden. Maar ik houd dit pleidooi in deze context met des te meer klem, omdat wij allemaal hebben gezien — ook andere sprekers hebben daarover gesproken — dat de huidige situatie de arbeidsmarkt volledig over de kop heeft gegooid. En als de arbeidsmarkt over de kop gaat, komt de positie van de mensen met een beperking, een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt, het eerst onder druk te staan. Daarmee is een nieuwe urgentie ontstaan die er bijvoorbeeld toe leidt dat de in de Kamer van twee naar twaalf maanden opgerekte garantietermijn voor veel mensen ongetwijfeld veel te kort zal zijn. Er is dus een nieuwe urgentie ontstaan om echt nog eens opnieuw te bekijken of wij dit nu wel willen laten gebeuren.
Voorzitter. Ik heb het gezegd: we kunnen niet zelf amenderen. Dat is ook onze bedoeling niet. Onze bedoeling is ook niet om te zeggen: pak nu die alternatieve formule en dan is alles opgelost.
Ik wil de staatssecretaris dringend vragen om, gehoord de Kamer, ongeacht tot welke eindconclusie het misschien bij stemming zal komen, het voorstel nu terug te nemen en op korte termijn met een novelle te komen waar een aanmerkelijk breder draagvlak voor is. Het gaat over weinig punten, dus het hoeft niet heel lang te duren. Het vraagt wel om uzelf de vrijheid van denken te gunnen. Ik roep u daar van harte toe op. Ik heb gezegd dat het een teken van grote sterkte zou zijn. Het zou een kleine beweging zijn met een grote betekenis. Elke golf is de zee, elke druppel de oceaan.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):
Dank aan meneer Van Gurp voor zijn inleiding en vooral ook voor zijn poging om een evenwichtige afweging te maken. In zijn slotsom laat hij zien welke kant hij het op laat kantelen. Ik probeer ook even bij hem af te tasten waar dat mee te maken heeft. Ik zie bij hem dat er ook een bepaald frame — sorry voor dit woord — omheen is ontstaan. Wij hebben dat de laatste tijd rond de wet gecommuniceerd zien worden, waardoor heel veel mensen, ik denk terecht, extra gevoelens van onzekerheid hebben gekregen. Ik wil daarom nu even een aantal punten met de heer Van Gurp doornemen.
Is er nog iets te doen aan de weging die hij maakt? Hij gaat uit van een aantal aannames, zoals: de groep die erop vooruitgaat, moet betalen voor de groep die erop achteruitgaat. Ik zie toch langskomen dat in de wet voldoende garanties zullen moeten worden geboden aan de groep die er inderdaad in inkomen op achteruitgaat, waardoor het wetsvoorstel veel meer geld zal gaan kosten dan als wij niets doen. Dus in die zin zie ik niet dat de ene groep voor de andere moet betalen.
Verder hoor ik ook de heer Van Gurp zeggen dat er met de nieuwe regeling niet meer de mogelijkheid is om meer dan het minimumloon te verdienen. Ik vraag hem waarop hij dat baseert en of dat wel klopt. Wordt de groep waarvoor de harmonisatie meer mogelijkheden biedt om de inkomenspositie te verbeteren niet ook groter? Dat moet haast wel, want ook naar die groep gaat meer geld. Kan hij binnen die context bekijken of zijn assumpties allemaal wel kloppen? Misschien kan de staatssecretaris nog eens uitleggen of die allemaal wel kloppen en of de heer Van Gurp daarmee tot de juiste afweging is gekomen.
De voorzitter:
Meneer Van Gurp, mag ik u vragen om een kort antwoord te geven? We lopen een beetje uit de tijd.
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Dat is wel lastig na zo'n interruptie, voorzitter.
De voorzitter:
Met ja of nee.
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Laat ik me tot de kern beperken. Of mijn aannames kloppen? Ik heb ze voor een gedeelte in vragen aan de staatssecretaris voorgelegd. Dat zal ik dus van haar horen. Als uw aanname klopt dat niet de ene groep voor de andere hoeft te betalen, zodat er geen budgettaire reden is om de positie van de mensen met een medische urenbeperking in perspectief te verslechteren, en er ook geen argument gelegen is in het prikkelkarakter, omdat ze nou eenmaal niet meer uren kúnnen werken, dan blijf het voor mij absoluut onbegrijpelijk waarom dat dan toch gebeurt. Want er is ook geen inhoudelijke grond. Het is niet vanwege een prikkel en het is niet vanwege het budget. Mijn vraag zou dan zijn: waarom dan wel?
De voorzitter:
De heer Schalk, een korte vraag nog?
De heer Schalk i (SGP):
Zeker, voorzitter. Ik heb heel goed geluisterd naar de heer Van Gurp. Hij heeft een aantal knelpunten en zorgen van hem benoemd. Overigens zei hij zojuist: drie maanden geleden zou ik misschien hetzelfde hebben gezegd. Maar ik had toch sterk de indruk dat hij een aantal dingen sterk relateerde aan de coronaperikelen. Zijn slotbetoog was dat de staatssecretaris wellicht zou kunnen overwegen om met een novelle te komen. Als je iets wil veranderen, dan zal dat zo moeten. Alleen, in het huidige tijdsgewricht met de coronamaatregelen, zien we natuurlijk dat er ook een aantal spoedwetten zijn, waarmee juist knelpunten worden opgelost die zich door de coronasituatie voordoen, in ieder geval voor the time being. Zou dat ook een optie kunnen zijn voor de heer Van Gurp?
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Ik vind het een interessante suggestie. Iedere oplossing die de staatssecretaris weet te vinden om niet in de knelsituatie te komen waarin je het slechte met het goede moet nemen of het goede met het slechte moet verwerpen — dat is het dilemma — zou mij welkom zijn. En mocht dat een oplossing zijn waarin de verslechtering in het perspectief van de mensen met een medische urenbeperking in ieder geval nog eens voor twee jaar wordt uitgesteld — omwille van corona of om welke reden dan ook — en die twee jaar wordt gebruikt om nog eens goed te kijken of het anders kan, dan zou mij dat ook heel welkom zijn. Als dat er dus uit te lichten valt, of als er een spoedmaatregel wordt toegezegd die wat we nu vandaag besluiten meteen weer ongedaan maakt ... Dat laatste zou natuurlijk ook kunnen, al is het een beetje curieus. Ik sta altijd open voor creativiteit. Ik heb gezegd: we zitten in het prisoner's dilemma. Daar voelen we ons geen van allen gelukkig bij, denk ik. Staatssecretaris, kunt u dit nou echt niet overstijgen? Ik denk dat u daar veel handen voor op elkaar zou krijgen. De vorm is niet aan mij.
De heer Schalk (SGP):
In vervolg daarop: op het moment dat er gekozen zou worden voor een novelle, dan komt er inderdaad in ieder geval een periode van uitstel en dergelijke, waarbij de goede kanten ook worden weggeschoven. Misschien komen we in de loop van de dag tot de conclusie dat er andere alternatieven zijn. Dan heb ik het niet over alternatieve rekenformules, maar over alternatieve oplossingen, in plaats van alleen een novelle.
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Als die er zijn en die bereiken hetzelfde doel, zodat het stukje verslechtering waar ik uitvoerig over gesproken heb buiten werking wordt geplaatst, al dan niet voor een bepaalde periode, dan zou dat in mijn ogen een grote vooruitgang zijn. Dat de winst, die ook in het wetsvoorstel zit, dan inderdaad wel door kan gaan, begrijp ik.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Gurp. Dan is het woord aan mevrouw Sent namens de fractie van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ook vooral dank aan de bode.
Nog nooit heb ik zo veel persoonlijke mails van verontruste mensen ontvangen als bij het voorliggende wetsvoorstel. Dat wil zeggen, het komt regelmatig voor dat ik een grote stroom "copy-paste"-berichten ontvang, maar hier betrof het een enorme verzameling persoonlijke verhalen. Van een moeder van een volwassen zoon met asperger, die zich afvraagt hoe haar zoon zich na haar dood moet redden. Van een rechtbankmedewerker, die vanwege zijn handicap geen volle werkweek kan maken en daardoor niet financieel op eigen benen kan staan. Van ouders van twee volwassen zonen met autisme, die vrezen levenslang gevangenen te blijven van hun kinderen met een beperking.
Een aantal van hen nam zelfs de moeite om ons te bezoeken. Zo vertelde Pim, die een progressieve spierziekte heeft, dat hij 23 uur per week werkt bij de NVWA en een kinderwens heeft. Met zijn salaris en aanvullende Wajong kan hij een woning kopen. Echter, als de Wajong als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel wegvalt, dan kan hij zijn kinderwens en zijn woning vergeten. En Jiska, die cerebrale parese heeft en notariaal recht studeert, vertelde dat ze als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel afhankelijk wordt van haar man en ouders. En dat terwijl haar man, vanwege de zware last die op zijn schouders rust, al twee keer een burn-out heeft gehad.
Voorzitter. De aanleiding voor het voorliggende wetsvoorstel is gelegen in de constatering dat het systeem van verschillende regelingen in de Wajong ingewikkeld is en dat er regels zijn die tot gevolg hebben dat mensen met een Wajong-uitkering juist níet mee doen, omdat ze bijvoorbeeld niet extra gaan verdienen als ze meer gaan werken, omdat ze gekort worden als ze gaan studeren of omdat ze niet durven te gaan werken uit angst niet terug te kunnen in de Wajong als ze hun baan verliezen. Daarom werkt de regering maatregelen uit die ervoor zouden moeten zorgen dat méér werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen.
De analyse van het probleem onderschrijft de PvdA. Wij waarderen de inspanningen om tot een verbetering te komen van de complexe wet- en regelgeving voor jonggehandicapten. Maar bij de oplossing die de regering aandraagt, plaatst mijn fractie een aantal vraagtekens.
Iedereen verdient de kans om aan het werk te komen. En mensen die wel wíllen werken, maar het niet kúnnen, hebben recht op een fatsoenlijk vangnet. Deze twee principes zijn voor de PvdA leidend bij de beoordeling van het voorliggende wetsvoorstel. Meedoen is van belang voor ons als samenleving, maar vooral voor mensen met een beperking zelf. Deze mensen willen, net als wij allemaal, met en door hun werk vooruitkomen in hun leven, maar hebben daar net even wat meer hulp bij nodig. Werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en een goede gezondheid en levert een bijdrage aan een sterke economie.
Voorzitter. Uitvoerbaarheid is een essentieel onderdeel van de beoordeling van wetgeving door de Eerste Kamer. Daarom is het goed om te lezen dat UWV alle onderdelen uitvoerbaar en handhaafbaar acht. Echter, voorwaarde voor de haalbaarheid van 1 januari 2021 is dat UWV vóór 1 maart 2019 de opdracht krijgt om te starten met de implementatie van dit voorstel. Wij gaan ervan uit UWV deze opdracht nog niet vooruitlopend op de behandeling in deze Kamer heeft ontvangen en we vernemen dan ook graag van de staatssecretaris wat dit betekent voor de ingangsdatum.
Uitvoerbaarheid vanuit het perspectief van de mensen die het betreft is een essentieel onderdeel van de beoordeling van wetgeving door de Eerste Kamerfractie van de PvdA. De heer Ester wees er ook al op. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid wijst er in haar rapport "Weten is nog geen doen" op dat we vaak wel wéten wat we zouden moeten doen, maar daar vervolgens vaak niet naar handelen. Het spijt me te moeten constateren dat het bij het voorliggende wetsvoorstel, dat gericht is op harmonisatie van de Wajongwetgeving, al bij het wéten misgaat. Er was een lange technische briefing van de ambtenaren van het ministerie voor nodig om de commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit te leggen hoe het zit met de oWajong, de nWajong, de Wajong 2010, de Wajong 2015, loonwaarde, garantiebedrag, loondispensatie, functieloon, Bremanregeling, maatmanloon et cetera.
UWV is dan ook van mening dat de regels niet uitlegbaar zijn. Het gevolg is dat de onzekerheid over de hoogte van het inkomen bij Wajongers die willen gaan werken, blijft. De drempel die Wajongers hierdoor ervaren, zullen met de voorliggende regels blijven bestaan. UWV plaatst dan ook grote vraagtekens bij de effectiviteit van de maatregelen en wordt daarin bijgevallen door de Klankbordgroep Banenafspraak en door organisaties als de Landelijke Cliëntenraad en Ieder(in). Waarom heeft de staatssecretaris niet gekozen voor uitlegbare regels? De staatssecretaris kiest er wél voor dat meer werk moet lonen. Sterker, het voorliggende wetsvoorstel bevat prikkels om meer uren te gaan werken. Echter, weer gaan werken loont niet voor mensen in de voortgezette werkregeling Wajong 2010. En wat valt er eigenlijk te prikkelen bij mensen met een medische urenbeperking of met een energieprobleem? Zij kunnen om medische redenen niet meer uren gaan werken.
Wajongers werken gemiddeld zo'n 50% van hun werkweek, want het leven met een handicap kost veel tijd en energie. Waarom meent de staatssecretaris deze groep te moeten prikkelen om meer uren te gaan werken?
Daar komt nog eens bij dat we uit het werk van Nobelprijswinnaars Abhijit Banerjee en Esther Duflo leren dat het effect van financiële prikkels stelselmatig wordt overschat. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de uitgangspunten van het voorliggende wetsvoorstel tegen die achtergrond?
Het wetsvoorstel bevat één onderdeel dat op de warme steun van de PvdA kan rekenen. Dat betreft het feit dat Wajongers die gaan studeren voortaan hun volledige uitkering behouden. Dit was al het geval onder de oude Wajong, maar met de komst van de Wajong 2010 was deze regeling geschrapt. Vanaf dat moment leidde het ontvangen van studiefinanciering tot een korting van 75% op de Wajong-uitkering bij de Wajong 2010, of tot het volledig stoppen van de uitkering bij de Wajong 2015. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt dit gerepareerd. Dat kan van harte op onze steun rekenen.
Voorzitter. De PvdA vindt het echter onverteerbaar dat een aantal groepen erop achteruitgaan als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel. Dit betreft drie groepen. Ten eerste, alle mensen met een urenbeperking waarbij het inkomen bestaat uit deeltijdloon plus Wajong-uitkering; ten tweede, jonggehandicapten die gebruikmaken van de maatmanwissel en ten derde, jonggehandicapten die geen gebruik meer kunnen maken van de maatmanwissel. Daarbij kan de tweede groep gebruikmaken van een overgangsregeling, met als gevolg dat zij een garantie-inkomen ontvangen zolang zij blijven werken. Maar om hoeveel mensen gaat dat dan? Na twee vergeefse verzoeken dit schriftelijk te krijgen, vraag ik de staatssecretaris om dit nu mondeling te onderbouwen.
Graag vraag ik specifieke aandacht voor Wajongers die hun baan verliezen. Als zij niet binnen een jaar een nieuwe baan vinden, vervalt het garantiebedrag om het huidige inkomen te waarborgen. Daardoor dreigt een grote groep negatieve gevolgen te ondervinden als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel. Immers, werkzame mensen met een arbeidsbeperking hebben minder vaak een vast dienstverband dan mensen zonder een arbeidsbeperking. Zij werken vaker als werknemer met een flexibel dienstverband of als zzp'er om toch een betaalde baan te kunnen hebben. Daar komt bij dat de uitvoering van de individuele verrekening in verband met de garantietermijn complex en foutgevoelig is.
De heer Van Pareren i (FvD):
Ik zou graag aan mevrouw Sent een toelichting willen vragen. Ik meen iets eerder in uw betoog gehoord te hebben dat u zei: een financiële prikkel is niet altijd uitdagend. Kunt u dat verder toelichten?
Mevrouw Sent (PvdA):
Lange tijd dachten economen dat we allemaal een koele calculerende homo economicus zijn en dat we als we meer verdienen, ook meer gaan werken. Heel veel beleid is daar ook op gericht, met boetes, sancties en subsidies. Maar meer en meer leren we uit wetenschappelijk onderzoek dat we maar beperkt beïnvloed worden door financiële prikkels; we laten ons leiden door angsten en emoties, en we laten ons leiden door de wijze waarop anderen zich gedragen. Daar hebben, zoals ik al zei, Abhijit Banerjee en Esther Duflo dit jaar de Nobelprijs voor gewonnen. Zij hebben bijvoorbeeld heel erg leuk experimenteel onderzoek gedaan naar hoe je scholing in Afrika kunt verbeteren. Je zou denken dat je dan moet zorgen dat er betere schoolboeken beschikbaar zijn, of je geeft wat meer geld. Toen bleek dat de oplossing om de scholing in Afrika te verbeteren erin lag om meer maandverband beschikbaar te stellen. Dat is een beetje een nadere inkleuring van de alternatieve wijze waarop wij beïnvloed worden en daarbij zijn financiële prikkels maar beperkt van invloed.
De heer Van Pareren (FvD):
Mevrouw Sent, ik vind het zeer sympathiek hoe u het uitlegt. Ik ben het er ook mee eens dat er meer intrinsieke zaken spelen in motivatie dan alleen geld. Ik haal toch uit de inbreng van veel Wajongers dat de mogelijkheid om meer te verdienen een uitdaging is. Versta ik het dan verkeerd dat u zegt: dat is niet zo belangrijk? Of is dat toch wel in lijn met uw gedachtegang?
Mevrouw Sent (PvdA):
Volgens mij zijn er twee assen waarlangs je het wetsvoorstel moet beoordelen. De ene as is inderdaad dat werken moet lonen en dat het ook als eerlijk moet worden ervaren. De andere as is wat mij betreft dat niemand erop achteruit mag gaan. Dat is wat economen het Pareto-criterium noemen. Sommige mensen mogen erop vooruitgaan zonder dat anderen erop achteruitgaan. Dat zijn wat mij betreft de twee assen. Op één as gaat het bij dit wetsvoorstel fout omdat sommige mensen er wel degelijk op achteruitgaan. Ik ben blij met de verlenging van de termijn van het garantiebedrag dat in de Tweede Kamer is bewerkstelligd, maar ik kom nog te spreken over zorgen rondom die termijn in relatie tot de huidige situatie.
De heer Van Pareren (FvD):
Dank u.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Mevrouw Sent (PvdA):
Voorts blijven mensen die als gevolg van hun beperking niet fulltime kunnen werken, in veel gevallen onder het wettelijk minimumloon verdienen. Zij vallen hierdoor nog steeds onder het bijstandsregime, mét de bijbehorende plichten en mogelijke sancties. De veronderstelde aansporing om meer te gaan werken is niet realistisch bij mensen die dat door hun beperking eenvoudigweg niet kúnnen. Onderkent de staatssecretaris de hiervoor geschetste, negatieve effecten van het wetsvoorstel? Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om deze groepen tegemoet te komen?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):
Ik heb een verduidelijkingsvraag aan mevrouw Sent. U geeft net aan dat degenen die wel bij mogen verdienen maar nog onder het minimumloon blijven, toch nog terugvallen op een aanvullende uitkering. Daarvan zegt u: met de daarbij behorende verantwoording. Het is juist zo dat voor degenen die in de Wajong zitten de verantwoordingsplicht veel minder is. Er is bijvoorbeeld geen vermogenstoets of geen partnertoets. Dus over welke verantwoording heeft u het dan?
Mevrouw Sent (PvdA):
Mijn voornaamste punt is dat sommige groepen erop achteruitgaan en dat dat wat ons betreft onverteerbaar is. Dat heeft te maken met mensen met een medische urenbeperking die simpelweg niet geprikkeld kunnen worden om meer te werken en die voorheen wel de mogelijkheden hadden om het wettelijk minimumloon te verdienen. Dat is nog steeds het geval als je meer uren werkt een hoog functieloon hebt, maar als je weinig uren werkt en een laag functieloon hebt, kun je niet meer in zeven jaar toegroeien naar het wettelijk minimumloon, zoals dat voorheen wel het geval was.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Dat is iets anders dan waar u het net over had. U zinspeelde er net op dat mensen die die uren niet halen, of dat minimumloon niet halen, allerlei verantwoordingsplichten krijgen om inderdaad vervolgens nog een beroep te kunnen doen op de Wajong-uitkering. Ik vroeg u waar u het dan over heeft. U zei dat namelijk, dus bij dezen is het dan gecorrigeerd. Dank u wel.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Sent (PvdA):
Mijn punt gaat over de groep die er wat mij betreft niet op achteruit mag gaan en er in dit geval wel op achteruitgaat. Dat gaat juist over een groep kwetsbaren. Dat is wat mij betreft onverteerbaar.
Voorzitter. De bijzondere situatie doet zich voor dat er een alternatieve formule beschikbaar is voor de berekening van de inkomensregeling. Deze formule kan op de brede steun rekenen van de Landelijke Cliëntenraad, Ieder(in), FNV, CNV en VCP. Deze is op de uitgangpunten van de bestaande Wajong-regelgeving gebaseerd. Deze maakt het ook voor mensen met een urenbeperking mogelijk om het voor hen geldende functieloon te verdienen. En deze alternatieve formule is door het UWV als uitvoerbaar beoordeeld. De enige kanttekening is dat een zeer klein aantal er mogelijkerwijs op achteruitgaat, maar daarvoor kan een hardheidsclausule worden opgenomen.
Ik kan daarom echt niet begrijpen waarom de staatssecretaris er niet voor kiest om dit brede draagvlak te omarmen. Wat weerhoudt haar hierin? De alternatieve formule wordt ook warm aanbevolen door de "minister van Gehandicaptenzaken", Rick Brink. Hij roept de Eerste Kamerleden dan ook op om steun uit te spreken voor het alternatief dat door voornoemde maatschappelijke organisaties is aangedragen. Dat verzoek heeft ons op vele manieren bereikt en dat geleid ik graag door naar de staatssecretaris. Is zij bereid deze alternatieve formule te implementeren?
De Inspectie SZW schrijft in het rapport "Aan het werk, voor hoe lang?" dat 50% van de jongeren met een Wajong-uitkering een jaar later nog langs de kant staat. En 40% van de Wajongers zit drie tot vier jaar later nog steeds thuis. De Inspectie merkt op dat — ik citeer — "zeker bij kwetsbare jongeren een negatieve ervaring lang kan doorwerken naar het vinden van volgend werk". Uit de evaluatie van de Participatiewet door het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat jonggehandicapten vaak in deeltijd werken en steeds vaker via een tijdelijk contract. Wat is de termijn van twaalf maanden voor het garantiebedrag dan waard, zo vraag ik de staatssecretaris.
De economische situatie van het bedrijf of het beleid om geen vaste contracten aan te gaan is regelmatig doorslaggevend om geen vast contract te bieden aan een jongere met arbeidsbeperking, ondanks goed functioneren. Dat beschrijft Regioplan in de rapportage "Jonggehandicapten duurzaam aan het werk". Wat gaat de staatssecretaris doen om hier verandering in te brengen?
Nu is de economische situatie ook nog eens dramatisch verslechterd als gevolg van de huidige coronacrisis. Het aantal vacatures is sinds het begin van de coronacrisis met een kwart gedaald, zo meldt het UWV. Het Centraal Planbureau merkt op dat het aantal gewerkte uren in Nederland "historisch sterk" is gedaald. Omdat de beperkende maatregelen om het coronavirus onder controle te krijgen nog lang van kracht zullen zijn, zal de economie niet snel herstellen. Het wordt geen zogenaamde V-vormige crisis, verwacht het CPB. En dus zal de werkloosheid hard gaan stijgen. En dus wordt het lastiger voor jonggehandicapten om binnen twaalf maanden een nieuwe baan te vinden en aldus in aanmerking te komen voor het garantiebedrag.
Daar komt nog eens bij dat een deel van de Wajongers bij het vinden van een nieuwe baan ook nog eens gehinderd wordt door het feit dat zij behoren tot de kwetsbaren, tot de groep die wegens gezondheidsredenen in meer of mindere mate zo veel mogelijk in isolatie moeten doorbrengen. Als zij hun baan kwijtraken, kunnen zij niet op zoek naar een andere baan. Is de staatssecretaris het met mij eens dat de coronacrisis en de verwachte recessie vragen om een aanpassing van de termijn voor het garantiebedrag?
Voorzitter. Mijn fractie heeft met grote zorg kennisgenomen van het brede advies van het College voor de Rechten van de Mens over de positie van mensen met een arbeidsbeperking van jongs af aan in het licht van het VN-verdrag Handicap. Daarin maakt het College een aantal opmerkingen over het voorliggende wetsvoorstel die geheel in lijn zijn met de punten die ik heb aangedragen. Uit de rondetafels die het College heeft georganiseerd komt naar voren dat deelnemers het toekomstperspectief als klemmend ervaren. Zij vrezen een leven lang inkomen van nabij het sociaal minimum tot mogelijk een maximum rond het minimumloon als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel. In aanvulling daarop ervaren zij onzekerheid vanwege de complexiteit van de berekeningen. Bovendien kunnen deze naar verluidt pas echt gemaakt worden wanneer de wet aangenomen en in werking getreden is.
Zo moet UWV bij het berekenen van de inkomensondersteuning twee formules toepassen: de "algemene" formule en de formule-Renkema/Van Dijk. De formule die de hoogste inkomensondersteuning oplevert moet worden toegepast. Dat is complex in de uitvoering en vraagt om fouten. Tevens is het slecht te controleren voor de betrokkenen. Wat gaat de staatssecretaris doen om mensen die te maken krijgen met dit wetsvoorstel te ondersteunen zodat zij in kunnen schatten wat de financiële gevolgen zijn van de keuzes die ze kunnen maken en zelf regie kunnen nemen?
Het College bekritiseert de regering dat het onvoldoende inzicht heeft geboden in de wijze waarop inhoudelijk-systematisch tot de gekozen argumenten is gekomen. En het College meent dat dit wel gewenst zou zijn, tegen de achtergrond van het VN-verdrag Handicap en vanwege de impact van het voorstel. Het College adviseert de regering — ik citeer — "om bij de totstandkoming van wetgeving die mensen met een arbeidsbeperking van jongs af aan raakt, anders dan bij recente ontwerpwetgeving tot dusverre het geval is geweest, uit eigen beweging een zichtbare beoordeling van ontwerpwetgeving in het licht van het VNverdrag te verrichten op een wijze die recht doet aan wat in het advies een nieuwe mindset wordt genoemd. Het gaat om de kern van het verdrag: denken over mensen met een beperking in de samenleving als dragers van mensenrechten en als participanten op het nationale en lokale niveau waarop deze rechten geëffectueerd worden."
Het College heeft daartoe een checklist opgesteld die behulpzaam kan zijn bij het uit eigen beweging verrichten van een zichtbare beoordeling in het licht van het VN-verdrag bij voorstellen die raken aan de positie van mensen die van jongs af aan een arbeidsbeperking hebben. Deze omvat een grondbeginselencheck, een rechten- en verplichtingencheck en een coördinatiecheck. Kan de staatssecretaris toezeggen deze checklist te zullen hanteren bij toekomstige wetgeving waarvoor deze relevant is?
Voorzitter! Ik rond af met de kern van de zorgen van de PvdA aangaande het voorliggende wetsvoorstel, en dat is dat het niet voldoet aan het Pareto-criterum. Er is sprake van een welvaartsverbetering volgens het Pareto-criterium indien de welvaart toeneemt voor ten minste één persoon, zonder dat daardoor de welvaart van enig ander persoon vermindert. Nu is dit een behoorlijk streng criterium, maar daardoor achten wij het júíst van toepassing op een kwetsbare groep als jonggehandicapten. Het is goed dat Wajongers die gaan studeren erop vooruitgaan, maar het mag niet zo zijn dat mensen met een medische urenbeperking uitkomen op minder dan het minimumloon. Door middel van een garantiebedrag gaan mensen er in ieder geval niet direct op achteruit. Echter, dat kan later wel het geval zijn.
Met de FNV, de Landelijke Cliëntenraad en anderen meent mijn fractie dat de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning schuurt met het VN-verdrag Handicap. Immers, werknemers met een arbeidsbeperking mogen niet worden gediscrimineerd in hoogte van het salaris vanwege een verminderde werkcapaciteit door hun handicap. Echter, veel mensen met een handicap kunnen niet voldoende uren maken om tot het wettelijk minimumloon te komen, maar werken wel naar vermogen. Het minimumloon zou dan van toepassing moeten worden verklaard.
Voor de PvdA is de oplossing eenvoudig: maak van de garantieregeling een echte garantie die altijd herleeft, behoud de voortgezette regeling voor mensen met een medische urenbeperking en gun volledig gehandicapte mensen een beetje inkomen als ze een baantje vinden. Alleen dan worden we een inclusieve maatschappij met compassie. Want ook Pim en Jiska hebben recht op gelijke kansen en gelijke beloning voor werk van gelijke waarde.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Sent
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ik wil graag terugkomen op de inleiding van mevrouw Sent. Ik hoopte dat zij daar tijdens haar betoog nog verder op in zou gaan en eventueel nog wat dingen zou rechtzetten. Overigens was ik het helemaal eens met uw gloedvolle betoog in uw inleiding over het belang van meedoen in de samenleving. Wat verder in uw inleiding refereerde u aan de vele brieven die wij gehad hebben. Zoals meneer Van Pareren vanmorgen al zei: er zullen veel mensen meekijken op dit moment. U citeerde uit een van de brieven. Die zorgen deel ik op zich. Eén van de moeders zei: ik ben bang dat het recht op Wajong wegvalt met de invoering van deze nieuwe regeling. Ik had eigenlijk gehoopt dat u deze zorg weg zou nemen en mijn vraag aan u is dan ook de volgende. Bent u inderdaad van mening dat er mensen zijn die hun recht op Wajong verliezen met deze voorliggende regeling? Of kunt u ze geruststellen en zeggen dat dit niet het geval is?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik kan helaas mensen niet geruststellen dat ze er niet op achteruitgaan. Ik geef graag een overzicht van groepen die erop achteruitgaan. Dat zijn Wajongers met een hogere loonwaarde, een hoog functieloon en meer uren. Daarbij treedt een inkomensachteruitgang op zonder de garantieregeling. Wajongers met een maatmanwissel gaan er zonder garantieregeling fors op achteruit. Wajongers met een Bremanregeling gaan er deels op vooruit behalve als zij meer richting fulltime werk gaan. Dat betreft allemaal de o-Wajong. Bij de Wajong 2010 zijn de Wajongers met een hogere loonwaarde en een hoger functieloon wat slechter af als ze meer uren werken. De grootste verslechtering voor deze groep die met loondispensatie en in deeltijd werkt, is het verdwijnen van de voortgezette regeling, waardoor men op termijn niet meer op het wettelijk minimumloon terechtkomt. Dat zijn feiten en dat zijn groepen die erop achteruitgaan als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ja, maar u maakt een heel algemene opmerking uit een citaat. Dat mag natuurlijk, maar dat ging in feite over de onrust dat men bang was dat men met deze nieuwe regeling hun Wajong-uitkering kwijtraakte. Maar er blijft natuurlijk gewoon een recht op een Wajong-uitkering. Bent u dat ook niet van mening?
Mevrouw Sent (PvdA):
Er blijft een Wajong-regeling, maar het is een Wajong-regeling waarin bepaalde groepen erop achteruitgaan. Dat vinden wij echt onverteerbaar.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Dat is natuurlijk een positie die u mag innemen, maar ik wil vooral benadrukken dat woorden ertoe doen. We moeten wel met zijn allen uitstralen dat we bezig zijn om een vangnet voor deze groep mensen in stand te houden en dat het minimumniveau — daar mag u alles bij bedenken wat u wilt –dat die mensen nu krijgen gewoon overeind blijft. Daar verandert niets aan. Ik zou ervoor willen pleiten om ook te laten doorschemeren dat het daar vooral om gaat. Straks gaan we het hebben over de groepen die er op vooruitgaan en wat we kunnen doen voor de groepen die er in inkomen op achteruitgaan.
Mevrouw Sent (PvdA):
Als ik de indruk heb gewekt dat het allemaal negatief is bij het voorliggende wetsvoorstel, dan is die indruk onjuist. Er zijn verbeteringen. Het is goed dat er harmonisatie plaatsvindt. Er zaten rare weeffouten in het systeem. Het is goed dat de studieregeling wordt aangepast, want het was echt niet eerlijk dat arbeidsgehandicapten erop achteruitgingen als gevolg van de aanpassingen van de voorgaande regelingen. Er zitten echt goede punten in het wetsvoorstel. Ik denk dat dit door de voorliggende sprekers gebalanceerd is ingebracht en ik hoop dat ik ook heb duidelijk gemaakt dat er wat mij betreft goede punten in het voorliggende wetsvoorstel zitten.
Wat ik echt niet kan steunen, is het feit dat het wetsvoorstel niet aan het pareto-criterium voldoet. Het pareto-criterium bepaalt dat er groepen op vooruitgaan, zonder dat anderen erop achteruitgaan. Dat is een welvaartsverbetering. Nu gaan er groepen op achteruit en dat vind ik onverteerbaar, juist bij een kwetsbare groep als deze.
De voorzitter:
Dat is helder, denk ik. Nu gaan we herhalen. De heer Ester.
De heer Ester i (ChristenUnie):
Dank voor uw warme betoog. Ik heb met interesse geluisterd naar uw minicollege gedragseconomie. Maar het pareto-optimum geldt ook voor de huidige situatie. Als je die drie verschillende regimes neemt, zit daar ook ongelijkheid tussen groepen. Ik vind dat enorm onderbelicht in de discussie tot nu toe en eerlijk gezegd ook een beetje in uw verhaal. Dat moeten we ook durven te laten zien: dat er nu bij de drie regelingen een fundamentele ongelijkheid is in rechten en plichten tussen groepen Wajongers. Dat heeft ook met uw pareto-optimum te maken. Ik wil u uitdagen om daar eens twee zinnen aan te wijden. Het tweede punt is het volgende. U heeft het uitvoerig gehad over die formule. Daar hebben we uitgebreid over gesproken in de schriftelijke voorbereiding. Ik ben heel blij dat de samenleving en de belangengroepen zo actief meedenken, maar we moeten ook eerlijk zijn. We moeten ook zien dat er in die formule dingen zitten die vanuit uw eigen redenering niet echt fijn zijn. Ik herken mij zeer in de medische urenbeperking, maar als we dat goed willen regelen, moet er een enorme operatie in gang gezet worden qua herkeuringen. Heel veel gegevens hebben we niet. Die zitten in de administraties van gemeenten en UWV. Er gaan ook groepen op achteruit. Zo makkelijk komt u er wat mij betreft niet mee weg. Het belangrijkste punt is misschien nog wel dat u met uw inbreng de systematiek doorbreekt tussen Wajong, Participatiewet en bijvoorbeeld de WIA. Die hebben een gemeenschappelijke invalshoek. Die kent u. U doorbreekt die op deze manier. Dat kunt u doen, maar dan moeten we dat wel heel eerlijk tegen de samenleving zeggen. De Participatiewet, toch een beetje het kroonjuweel van de Partij van de Arbeid, komt daarmee in een heel ander daglicht te staan. Bent u bereid om de prijs van het doorbreken van die systematiek te betalen, want het heeft enorme gevolgen voor ons systeem van sociale zekerheid. Bent u bereid om die prijs te betalen?
Mevrouw Sent (PvdA):
Volgens mij zijn de verschillen tussen de heer Ester en mij kleiner dan uit zijn vraag naar voren komt. Volgens mij delen wij de wens om eenvoudiger regels te creëren.
De heer Ester (ChristenUnie):
Zeker.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dat dat wenselijk is heb ik ook in antwoord op mevrouw De Bruijn gezegd. Het probleem is evenwel dat die aanpassingen van de regels zoals ze nu voorliggen nog steeds niet helder zijn. Er moet nog steeds eerst een berekening plaatsvinden om te kijken onder welke regeling je het beste uitkomt als Wajonger. Zelfs het UWV geeft aan dat het vanwege de onduidelijkheid van de regels ...
De heer Ester (ChristenUnie):
Zeker.
Mevrouw Sent (PvdA):
... zo zal zijn dat arbeidsgehandicapten nog steeds onzeker zijn en niet bereid zijn om de arbeidsmarkt te betreden of er drempels bij ervaren. Uiteraard is die bereidheid er, maar die drempels blijven er. Punt blijft — volgens mij is de heer Ester dit ook met mij eens — dat het niet zo kan zijn dat je een aantal kwetsbare groepen erop vooruit laat gaan en anderen erop achteruit laat gaan. Ik hoop dat de uitkomst van ons debat van vandaag zal zijn dat we een manier vinden om het probleem te adresseren van de groepen die er in het voorliggende wetsvoorstel op achteruitgaan. Hoe dan ook. Ik ben ook heel erg benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. Ik mag u geen wedervraag stellen, maar de wedervraag aan u zou zijn: welke specifieke groep ...
De voorzitter:
Nee, dat mag inderdaad niet.
Mevrouw Sent (PvdA):
Het mag niet, he? Een retorische vraag: welke specifieke groepen gaan erop achteruit met de alternatieve formule, ten opzichte van de huidige situatie? Ik ben niet bekend met specifieke groepen.
De heer Ester (ChristenUnie):
Er zijn ook mensen met een lager functieloon. Die gaan erop achteruit. Het is vooral goed voor mensen met een hoger functieloon en vooral de groep waarover u het heeft, de mensen met een medische urenbeperking. Dat is helder. Maar er zijn ook andere groepen waar u misschien iets minder mee heeft.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb iets met kwetsbare groepen en ik vind dat kwetsbare groepen er niet op achteruit mogen gaan.
De heer Ester (ChristenUnie):
Dat hebben we allemaal in dit huis! Absoluut.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dat is wat mij betreft de belangrijkste meetlat waarlangs ik het voorliggende wetsvoorstel leg.
De voorzitter:
Dan ga ik naar mevrouw ...
De heer Ester (ChristenUnie):
Nee, want ik had twee vragen. Als het mag, voorzitter? De andere ging over het doorbreken van de systematiek waar ons sociale zekerheidsstelsel op gebaseerd is en waarvan uw partij zo'n beetje de architect is. Bent u bereid om de prijs daarvoor te betalen?
De voorzitter:
Een kort antwoord graag, mevrouw Sent. Dan ga ik naar mevrouw Oomen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Het voorliggende wetsvoorstel is in lijn met die systematiek. Dat is het probleem niet. Het probleem is — ik val in herhaling — dat er een onbedoeld neveneffect is, namelijk dat sommige groepen erop achteruitgaan. Dat is ook een groep waar de heer Ester aandacht voor gevraagd bij zijn inbreng. Ik hoop echt dat we er met elkaar uitkomen, zodat er een harmonisatie van de regelgeving komt, waarbij we deze groep er niet op achteruit laten gaan. Dat is mijn insteek.
Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):
Ik steun mevrouw Ester als ze zegt ...
De voorzitter:
Het is mevrouw Sent.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Excuus. Van harte mijn steun. U had een goed betoog. Ik ben het met u eens dat we moeten voorkomen dat de mensen erop achteruitgaan. Daarvoor is een garantieregeling in het leven geroepen. Dus iedereen die u aangeroepen heeft, gaat er niet op achteruit, mits gelijkblijvend werk. Er is één groep die er echt op achteruitgaat. Dat zijn de mensen die verwacht hadden om in aanmerking te komen voor de voortgezette werkregeling. Klopt dat? Kunt u daar uw visie op geven?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb een heel overzicht van iedereen die erop achteruitgaat.
De voorzitter:
Dat hebt u net voorgelezen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ook mensen met de medische urenbeperking, mensen die de mogelijkheid van de maatmanwissel gebruiken, waardoor de verdiensten hoger kunnen zijn naar functieloon.
De voorzitter:
Dat hebben we net al doorgenomen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Precies, dat hebben we doorgenomen.
De voorzitter:
Dan vervallen we in herhalingen. Ik stel voor dat we dat niet doen.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Voorzitter. Wat ik haar wil voorhouden, is dat alles wat er nu op achteruitgaat via de garantieregeling op hetzelfde niveau wordt gehouden. Er is één groep die er echt op achteruitgaat. Dat zijn de mensen die de verwachting hadden om in de voortgezette werkregeling te komen, maar die daar niet in komen. Kunt u daar uw betoog op richten?
Mevrouw Sent (PvdA):
Die groep gaat erop achteruit en bovendien is het bij de garantieregeling zo dat je binnen twaalf maanden een baan moet vinden. Dat was al ingewikkeld onder normale omstandigheden, maar onder de huidige coronacrisis is het nog ingewikkelder om aan een baan te komen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik met uw toestemming door naar de volgende spreker, want we lopen nu al 20 minuten achter. Mevrouw De Bruijn, heeft u nog een korte vraag? Dan doen we die na de pauze.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ja, een korte vraag. Naar aanleiding van de vraag van de heer Ester: ik vond inderdaad dat mevrouw Sent te veel bleef hangen in de consequenties van het compenseren van een urenbeperking naar het minimumloon.
De voorzitter:
En uw vraag is?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
U beperkt het voortdurend tot deze groep. Realiseert u zich dat ook heel veel jonggehandicapten met een arbeidsbeperking nu in de Participatiewet zitten en dat er ook in de Participatiewet mensen zitten die nooit meer méér kunnen gaan werken, omdat ze op latere leeftijd een ziekte of een aandoening hebben gekregen? Dat is eigenlijk de vraag van de heer Ester. U kunt het alleen voor deze groep regelen. Dat is makkelijk, maar dan hebben we een andere vorm van ongelijkheid. Realiseert u zich wat de consequenties zijn, ook macrobudgettair, als we deze regel van toepassing maken op alle mensen die in dezelfde situatie zitten?
De voorzitter:
Mevrouw Sent, een kort antwoord.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Daarop heb ik van u graag een antwoord of beschouwing.
De voorzitter:
U krijgt straks ook nog spreektijd, mevrouw De Bruijn. Dan kunt u uw punt nog eens maken.
Mevrouw Sent (PvdA):
Mijn antwoord blijft dat het uitgangspunt wat ons betreft is dat de groepen er niet op achteruit kunnen gaan en dat dat helemaal niet zo'n groot budgettair beslag legt. In de huidige situatie, waarin er miljarden worden uitgetrokken voor allerlei problemen — ik steun die maatregelen — vind ik het echt kwetsend dat er niet een klein beetje extra beschikbaar kan komen voor deze groep, om er zorg voor te dragen dat die er niet op achteruitgaat als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel.
Ik ga in herhaling vallen. Mevrouw De Bruijn vroeg mij eerder om de goede kanten van het wetsvoorstel te belichten. Die zijn er ook. Misschien belicht ik nu in de vragen wat meer de negatieve kant, maar goede kanten zijn er ook.
De voorzitter:
Ik stel voor dat we ...
Mevrouw Sent (PvdA):
De goede kanten zijn dat sommige groepen erop vooruitgaan. Dat steun ik.
De voorzitter:
Ik stel voor dat we nu afronden.
Mevrouw Sent (PvdA):
De groepen die erop achteruitgaan, moeten worden gecompenseerd.
De voorzitter:
Ik hoor nu te veel herhalingen. Dank u wel, mevrouw Sent. Mevrouw Stienen. Lukt het nog? Gaat uw gang.
Mevrouw Stienen i (D66):
Voorzitter. Hier staan we dan in de Ridderzaal, onder heel bijzondere omstandigheden. Het wordt vaak gezegd: het coronavirus discrimineert niet. Iedereen kan erdoor besmet raken. We hebben inmiddels gezien dat het van veel factoren afhangt hoe hard dat virus jou als individu kan raken, of je nou man of vrouw bent, alleen bent, samenwoont, ouder of jonger bent, kinderen thuis hebt, een cruciaal beroep uitoefent, een vaste baan of een flexbaan hebt.
Vandaag spreken we over een groep mensen die ook op verschillende manieren worden geraakt door de coronacrisis, juist omdat ze al in een kwetsbare positie zitten. De leden van de D66-fractie horen graag van de staatssecretaris of zij al kan inschatten wat deze crisis betekent voor de groep mensen die onder de Wajong valt. Kan de staatssecretaris ook aangeven of en hoe zij denkt dat deze crisis invloed zal hebben op de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel?
Voorzitter. Wanneer je van jongs af aan een beperking hebt, of tussen je 18de en je 30ste een handicap krijgt, zul je daar je hele leven mee te maken hebben. Dat geldt zeker als je gaat studeren en wilt gaan werken. Dan kun je in aanmerking komen voor de regeling die we vandaag behandelen: de Wajong. Mijn fractie onderschrijft de centrale doelstelling van het wetsvoorstel, met de harmonisatie van drie verschillende systemen voor een Wajong-uitkering tot een pakket waarin bestaanszekerheid zit voor mensen zonder duurzaam arbeidsvermogen, waarin meer werken zou moeten lonen, waarin Wajongers altijd kunnen terugvallen op de Wajong, en waarin Wajongers hun uitkering mogen behouden als zij een studie volgen. Hierbij is voor ons de balans tussen meedoen en bestaanszekerheid van groot belang. Daarbij citeer ik graag Bart de Bart, ondernemer en raadslid van de Landelijke Cliëntenraad, in een recent filmpje over de campagne #hetgaatovermij: "Werk is niet alleen inkomen, maar ook deel van je identiteit en sociaal netwerk." Voor mijn fractie is het daarom van belang te benadrukken dat mensen in de Wajong het recht hebben om zo volledig mogelijk mee te doen en erbij te horen in onze samenleving. Dat is geen gunst, maar een mensenrecht.
Voorzitter. Vandaar mijn volgende kopje: het VN-verdrag handicap. Dit verdrag inzake personen met een handicap is het belangrijkste mensenrechtenverdrag dat voor deze wetgeving relevant is. Het recente advies van het College voor de Rechten van de Mens van eind februari 2020 maakt goed inzichtelijk wat in het licht van dit VN-verdrag de positie is van mensen met een arbeidsbeperking van jongs af aan. Mijn fractie hoort graag van de staatssecretaris op welke wijze voorliggend wetsvoorstel in overeenstemming is met dit verdrag. Graag hoor ik ook haar reflecties op het advies van het College voor de Rechten van de Mens over de positie van mensen met een arbeidsbeperking van jongs af aan in het licht van dit VN-verdrag handicap. Bovendien is de D66-fractie benieuwd hoe de staatssecretaris bijgevoegde checklist voor ontwerpwet- en regelgeving denkt te gebruiken bij toekomstige wetsvoorstellen over mensen die van jongs af aan een arbeidsbeperking hebben.
Voorzitter. De taal van dit wetsvoorstel is technisch en complex: oWajong, Wajong 2010, Wajong 2015, Bremanregeling, maatman, zaagtand en voortgezette werkregeling. Er wordt gesproken van mensen met arbeidsvermogen, zonder arbeidsvermogen, medische urenbeperking en mensen die aan de kant staan.
Deze afstandelijke taal geeft mij een ongemakkelijk gevoel. Het is alsof het niet over een groep mensen in een lastige positie gaat die uiteindelijk allemaal maatwerk nodig hebben. Mensen die erbij willen horen, die vaak graag wíllen werken, maar het soms niet kúnnen. Soms is dat vanwege een handicap of beperking, maar ook heel vaak omdat zij in onze samenleving te maken krijgen met onwetendheid, discriminatie en uitsluiting. We hebben er als wetgever voor te zorgen dat we dit gevoel van uitsluiting niet versterken.
Mijn fractie is daarom blij met de erkenning van de staatssecretaris in haar memorie van antwoord van 17 januari 2020 dat we bij de Wajong te maken hebben met 245.000 unieke mensen — ik hoor ook het getal 250.000 — met allemaal een eigen verhaal.
We hebben de afgelopen maanden vele verhalen van ervaringsdeskundigen gehoord uit deze groep; hetzij persoonlijk in ontmoetingen, hetzij in de vele e-mails die we hebben ontvangen. Maatschappelijke organisaties zoals de Landelijke Cliëntenraad, Ieder(in), FNV, CNV en de Vakcentrale voor Professionals hebben ons vele brieven gestuurd. Ik heb in gesprekken met Eerste Kamercollega's gemerkt dat iedereen wel iemand dichtbij heeft binnen de familie- of vriendenkring die een Wajong-uitkering heeft.
De rode draad in al die verhalen is grote bezorgdheid en onrust. Wat betekent deze wet voor mijn bestaanszekerheid? Moet ik straks vanuit mijn pensioen het inkomen van mijn zoon gaan aanvullen als hij er door deze wet op achteruitgaat? Kan ik als 50-plusser met een late diagnose van autisme die mij mijn hele leven achteruit heeft gezet nog in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering? Ik ben zzp'er met een onregelmatig inkomen en ik ben echt onzeker over wat de hoogte van mijn Wajong zal zijn, dus ik vraag die maar liever niet aan om niet straks heel hoge terugvorderingen te krijgen. Wat betekent uitstel van de behandeling van deze wet voor mijn studie en uitkering vanaf 1 september 2020? En: als ik straks mijn baan kwijtraak door de coronacrisis, is er dan nog wel een werkgever die iemand met een handicap wil aannemen?
Mijn fractie hoort graag een reactie van de staatssecretaris op deze onrust en bezorgdheid bij een grote groep mensen in de Wajong en hun familie en vrienden.
Voorzitter. Wat betekent deze wet voor wie? Uit de memorie van toelichting blijkt dat de huidige wetgeving complex is en dat ze een aantal knelpunten bevat die participatie voor mensen met een Wajong-uitkering belemmeren. Mijn fractie vindt het lastig te beoordelen of de voorliggende harmonisatie van de Wajong zal leiden tot meer helderheid en daarmee tot meer zekerheid voor mensen in de Wajong.
Graag verneemt mijn fractie van de staatssecretaris of onze conclusie klopt dat deze wet niet gericht is op bezuinigingen op de Wajong. Daarnaast vindt de D66-fractie dat mensen recht hebben op een betrouwbare overheid die niet steeds weer de spelregels verandert. Mijn fractie vraagt zich dan ook af hoe deze harmonisatie van de Wajong zich verhoudt tot het wetsvoorstel breed offensief dat in de maak is, en of de evaluatie van de Participatiewet tot wetswijzigingen kan leiden die de mensen in de Wajong kunnen raken. Wij vinden dat deze groep nu lang genoeg in onzekerheid heeft moeten leven en willen graag dat de staatssecretaris duidelijkheid en zekerheid kan bieden.
Voorzitter. De D66-fractie ziet zeker ook de goede kanten van de zeven maatregelen die in dit wetsvoorstel zitten. Allereerst is de D66-fractie tevreden met de maatregel dat je niet meer wordt gekort op je uitkering wanneer je gaat studeren. Voor jongeren in de Wajong is het immers vaak extra zwaar om een opleiding te doen. Ook voor hen is onderwijs van belang voor zelfontwikkeling en zelfontplooiing.
De fractie van D66 heeft nog wel een vraag aan de staatssecretaris over de inwerkingtreding van de studieregeling. Mijn fractie vraagt zich af of de staatssecretaris de mogelijkheid ziet om de inwerkingtreding van de studieregeling naar voren te halen. Anders gezegd: ziet de staatssecretaris mogelijkheden om voor de groep die op 1 september aanstaande met een studie begint een regeling te treffen voor tegemoetkoming in studiekosten, desnoods met terugwerkende kracht?
Daarnaast is de D66-fractie blij met het uitbreiden van de herlevingstermijn naar de pensioengerechtigde leeftijd. Hierdoor kunnen Wajongers nadat zij hun uitkering hebben beëindigd altijd nog terugvallen op de Wajong-uitkering. Ook zijn de leden van mijn fractie tevreden met het creëren van de mogelijkheid voor mensen in de oWajong om op eigen verzoek de uitkering te beëindigen.
Ten slotte zien we de duidelijke verbetering van de wet door de drie amendementen die in de Tweede Kamer zijn aangenomen. Daardoor is de garantieregeling naar één jaar verlengd, bestaat voor mensen met duurzaam geen arbeidsvermogen de mogelijkheid om toch iets bij te verdienen en kan men een totaalinkomen verkrijgen dat ten minste gelijk is aan het functieloon. Toch zetten wij vraagtekens.
De D66-fractie heeft ook enkele vragen over de onduidelijkheid over wie er precies op vooruitgaan en wie erop achteruitgaan door dit wetsvoorstel. We vinden het zorgelijk dat pas nadat de wet in werking treedt er echt inzicht gegeven kan worden in wat de wet op individueel niveau voor elke Wajonger betekent. Zou de staatssecretaris willen reageren op de zorg van mijn fractie over deze onduidelijkheid? Volgens de brief van 28 april jongstleden van Ieder(in), FNV, CNV, Landelijke Cliëntenraad en VCP is het namelijk wel duidelijk welke mensen erop achteruit dreigen te gaan door deze harmonisatie:
a. alle mensen met een urenbeperking waarbij het inkomen bestaat uit deeltijdloon plus Wajong-uitkering;
b. jonggehandicapten die gebruikmaken van de maatmanwissel;
c. jonggehandicapten die geen gebruik meer kunnen maken van de maatmanwissel.
Zou de staatssecretaris hierop willen reageren voor elk van deze drie categorieën? En zou ze willen uitleggen wat ze kan en wil betekenen voor groepen die er inderdaad op achteruit dreigen te gaan?
Mevrouw Sent i (PvdA):
Ik ben blij dat mevrouw Stienen vragen aan de staatssecretaris stelt die in lijn zijn met de zorgen die wij hebben geuit. Ik ben ook heel erg benieuwd naar haar eigen visie hierop. Hoe beoordeelt zij het verdwijnen van de maatmanwissel? Vindt zij dat wenselijk of onwenselijk? Allereerst vraag ik haar: wat zijn de effecten daarvan op de Wajongers? En de vervolgvraag is: acht zij die effecten wenselijk of onwenselijk?
Mevrouw Stienen (D66):
Ik hoor hier allerlei geluiden, voorzitter, dus ik moet even mijn gedachten ordenen. Mevrouw Sent vraagt wat mijn appreciatie is van het verdwijnen van de maatmanwissel. Ik heb afgelopen weekend uitgebreid gesproken met iemand die in de Wajong zit en er helemaal gek van wordt dat hij niet weet welk recht hij precies heeft. De zaagtand en de maatmanwissel maken het voor hem heel onduidelijk. Ik ben dus heel benieuwd of de harmonisatie juist mensen die de maatmanwissel kwijtraken helpt om beter en duidelijker inzicht te hebben in hun inkomensontwikkeling. Vandaar ook dat ik de staatssecretaris vraag wat dit voor de groepen betekent.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik was erg benieuwd naar het antwoord van mevrouw Stienen hierop, want het verdwijnen van de maatmanwissel betekent een achteruitgang voor een bepaalde groep.
Mevrouw Stienen (D66):
Ik ben daar nog niet van overtuigd, omdat ik het gevoel heb dat er door de harmonisatie van de wetgeving andere aspecten in de wet komen waardoor er een compensatie is voor het verdwijnen. Ik hoop dat de staatssecretaris ons daarover duidelijkheid kan geven.
De voorzitter:
Mevrouw Sent. Uw derde.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik concludeer dat mevrouw Stienen daar zelf geen zicht op heeft en dat het een vraag is voor de staatssecretaris.
Mevrouw Stienen (D66):
De D66-fractie heeft zeker wel zicht op de balans die hier aan de orde is. Ik denk nog steeds na over uw pareto optimum. Ik heb het zojuist nog even nagelezen.
De voorzitter:
Vervolgt u anders uw betoog, dan komt dat later.
Mevrouw Stienen (D66):
Het is natuurlijk de vraag of één persoon die straks geen gebruik meer kan maken van de maatmanwissel de reden moet zijn om de harmonisatie, die voor heel veel van die 250.000 mensen wel iets betekent, niet te laten doorgaan.
De voorzitter:
Mevrouw Sent, uw vierde.
Mevrouw Sent (PvdA):
Heel kort. Hoeveel mensen maken gebruik van de maatmanwissel? Is dat één iemand?
Mevrouw Stienen (D66):
Nu heb ik echt het gevoel dat ik bij De slimste mens zit. Ik zoek het even op, dan kom ik er in tweede termijn op terug. Mevrouw Sent is altijd heel precies, dus ik zal het helemaal precies voor haar uitzoeken.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Stienen (D66):
Ik ben ook heel benieuwd wie dat precies weet. Dat gaan we uitzoeken.
Voorzitter. Door de dreigende economische crisis naar aanleiding van de COVID-19-pandemie zullen veel banen op de tocht komen te staan. Dit kan de groep Wajongers nog harder raken dan andere werknemers. Zij zijn immers minder flexibel bij het vinden van een nieuwe baan. Zelfs al zouden ze willen werken op plekken waar nu nog wel werk is, zoals bijvoorbeeld in de zorg, de landbouw, de toeleveringsbedrijven of de detailhandel, dan is dat vaak niet mogelijk vanwege een handicap. Je zult maar slecht zien of slecht horen. Dan is het in de anderhalvemetersamenleving nog lastiger dan het nu al voor hen is.
Dankzij het amendement-Stoffer/Baudet is de garantieregeling verlengd naar twaalf maanden. Hierdoor kan een Wajonger, als er binnen twaalf maanden een nieuwe baan wordt gevonden, een beroep doen op de garantieregeling en wordt er geen inkomensachteruitgang ervaren. De argumentatie voor dit amendement was dat twee maanden geen reële termijn is voor een Wajonger bij het vinden van een nieuwe baan. Deze termijn van twaalf maanden komt volgens de D66-fractie wel onder druk te staan door de nieuwe werkelijkheid met het coronavirus. Daarom vraag ik de staatssecretaris welke mogelijkheden zij ziet om in deze bijzondere omstandigheden de garantieregeling crisisbestendig te maken, of zelfs uit te breiden tot 18 of 24 maanden, zolang ook voor andere groepen in de samenleving noodmaatregelen worden getroffen. Kan de staatssecretaris hierop reageren?
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter. Hier is zojuist ook op gepreludeerd door de heer Van Gurp. Dat kun je regelen door de wet terug te zenden en om een novelle te vragen. De vraag aan mevrouw Stienen is: ziet zij ook mogelijkheden om dat bijvoorbeeld te doen door aanvullende wetgeving, net zoals wij nu ook spoedwetten hebben rondom de coronacrisis?
Mevrouw Stienen (D66):
Ik snap heel goed dat in de wet staat dat het twaalf maanden is, dus dat wij hier niet zomaar via een motie 18 tot 24 maanden kunnen neerzetten. Maar ik snap ook heel goed dat wij nu in een heel andere situatie zitten dan een paar maanden geleden. Er bleek heel veel creativiteit mogelijk te zijn op een manier die wij ons helemaal niet hadden kunnen voorstellen. En kijk eens waar wij nu zitten. Dus ik vraag de staatssecretaris welke mogelijkheden zij ziet. Daarom gebruik ik het woord "crisisbestendig". Voor mij hoeft deze maatregel niet per se in normale omstandigheden verlengd te worden, maar wij leven niet in normale omstandigheden. Het gaat nu om buitengewone omstandigheden. Ik vind dat ook deze groep recht heeft op speciale aandacht, gelet op de effecten van de crisis op hun omstandigheden.
De heer Schalk (SGP):
Heel duidelijk. Het gaat over een crisisbestendige maatregel, dus die zou tijdelijk uitgebreid kunnen of moeten worden als je daadwerkelijk steun wilt bieden aan die groep. Ik proef bij mevrouw Stienen dat ze daar gevoelig voor is.
Mevrouw Stienen (D66):
Ja. Ik wacht ook graag op het antwoord van de staatssecretaris.
De heer Van Pareren i (FvD):
Ik hoorde de naam van de heer Van Gurp. Ik zou daar ook even op willen ingaan. Eerder had mevrouw Stienen een vraag voor de heer Van Gurp over een rekenformule. Mag ik daaruit concluderen dat ook mevrouw Stienen vindt dat die rekenformule wel iets anders kan worden?
Mevrouw Stienen (D66):
We hebben als fractie in de voorbereiding heel veel gesprekken gehad over die alternatieve formule, ook omdat ik echt vanuit onze visie wilde onderzoeken wat die zou kunnen opleveren voor de groepen die er mogelijk op achteruitgaan. Ik ben daar nog niet uit. Ik vind dat de staatssecretaris al heel erg haar best heeft gedaan om ons dit uit te leggen. Ik deel de complimenten die in haar richting zijn geuit. Maar ik ben er eerlijk gezegd niet uit of deze alternatieve formule ook eerlijk is voor de hele groep en of er geen nieuwe ongelijkheden ontstaan. Dat vind ik echt onduidelijk. En ik snap dat het voor de mensen die het betreft nog veel onduidelijker is.
De heer Van Pareren (FvD):
Ik begrijp dat mevrouw Stienen voor een mogelijk aanpassing is, als die een verbetering is. U sprak ook eerder in uw inbreng over maatwerk en dat u dat heel belangrijk vindt. Dat maatwerk moet er echt komen voor iedereen. Ziet u ook een mogelijkheid voor een zogeheten discretionaire bevoegdheid, welke rekenformule er ook is, zodat je daar gebruik van kan maken als er ergens situaties zijn waarin mensen toch tussen wal en schip lijken te vallen?
Mevrouw Stienen (D66):
Er worden nu een aantal vragen tegelijkertijd gesteld. Als Eerste Kamer kunnen wij geen aanpassingen doen. Maar we kunnen als Eerste Kamer de staatssecretaris wel oproepen om ons iets toe te zeggen, waardoor wij het gevoel hebben dat er op een zorgvuldige manier wordt omgegaan met de groep die er mogelijk op achteruit gaat, hetzij via een alternatieve formule, hetzij via een andere aanpak. Daarom ben ik heel benieuwd hoe de staatssecretaris daarop gaat reageren.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog. Mevrouw Sent?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik zal er maar eentje doen, voorzitter. Ik ben blij dat mevrouw Stienen aandacht vraagt voor de specifieke groep die met de garantieregeling van twaalf maanden niet noodzakelijk is geholpen, gegeven de huidige omstandigheden. Het was een amendement in de Tweede Kamer om van twee naar twaalf maanden te gaan. Wij hebben, zoals gezegd, geen recht van amendement. Ik ben toch wel heel erg benieuwd naar hoe mevrouw Stienen de aanpassing van de garantietermijn voor zich ziet. Dat kan niet via een amendement. Moet er dan een novelle komen? Wat is wat haar betreft voldoende zekerheid om hier iets mee te doen?
Mevrouw Stienen (D66):
Ik loop al een beetje op de zaken vooruit, maar ik zit te broeden op een motie over de crisisbestendigheid van de garantieregeling. Misschien wil mevrouw Sent in de pauze meedenken, zodat we dit helemaal breed kunnen doen. Dan ben ik heel benieuwd of de staatssecretaris daar een uitleg aan kan geven die niet meteen tot een novelle leidt, maar waarin er wel een soort van hardheid is. Dat kan wellicht via een monitoring en evaluatie. Want als deze regeling wordt aangenomen, gaat die op 1 januari 2021 in. Dan is er nog eens twaalf maanden garantieregeling voor de groep waarover we het hebben. Dus in het allerslechtste geval moeten we dan iets kunnen betekenen voor mensen die hun baan kwijtraken in de komende achttien maanden. Dat bedoel ik ook met het woord "crisisbestendig". De garantieregeling hoefde in normale omstandigheden niet uitgebreid te worden van mijn fractie, maar in deze omstandigheid wel. Wat is er mogelijk aan een hardheidsclausule? Kunnen we daar iets met elkaar op bedenken? Daar ben ik over aan het nadenken voor in de tweede termijn.
Mevrouw Sent (PvdA):
Misschien alleen een opmerking: volgens mij is een motie daar niet het juiste instrument voor. Maar we wachten de antwoorden van de staatssecretaris af.
Mevrouw Stienen (D66):
Misschien doet de staatssecretaris een toezegging, waarover we dan met elkaar al helemaal blij kunnen zijn.
Ik ga door. Ik ga nog in op de uitvoering. Het is ook duidelijk dat na de harmonisatie er veel regie en maatwerk nodig zal zijn om deze groep van bijna 250.000 mensen te ondersteunen. De vraag is wat dit betekent voor de uitvoeringspraktijk, zeker in deze lastige tijd waarin het aantal WW-aanvragen bij het UWV steeds meer zal oplopen. Bovendien staat het UWV centraal in de uitvoering van de NOW-regeling — zo moet ik het zeggen van de heer Koolmees, geloof ik. Daarom vraagt de D66-fractie de staatssecretaris te reageren op hoe de verhoogde druk op het UWV van invloed is op de implementatie van het voorliggende wetsvoorstel.
Mijn fractie vraagt speciale aandacht voor mensen in de Wajong die zzp'er zijn. Ik vind dat zelf niet zo'n heel fijn woord, "zelfstandige zonder personeel", maar het gaat om mensen die zelfstandig werken. Voor het gemak noem ik hen toch even zzp'er. Als zzp'er wist je soms pas twee jaar na het afsluiten van je boekjaar waar je volgens de Wajong recht op had. Wanneer je je uitkering aanzet als zzp'er, is de kans aanwezig dat je te veel hebt ontvangen en het volgend jaar weer moet terugbetalen, of dat je weer opnieuw moet worden gekeurd om je arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Wanneer je inkomen rond het sociaal minimumloon ligt, loop je liever niet het risico dat je geld moet terugbetalen. Herkent de staatssecretaris de geschetste situatie? Wat verandert er dan in het voorliggende wetsvoorstel voor zzp'ers, vraagt mijn fractie de staatssecretaris. Verwacht zij ook dat met het voorliggende wetsvoorstel de foutgevoeligheid bij het berekenen van de inkomensondersteuning voor zzp'ers zal afnemen?
Voorzitter. Zoals gezegd: de harmonisatie Wajong zorgt voor veel onrust bij Wajongers en hun naasten. Goede communicatie over en begeleiding bij de nieuwe inkomenssituatie zijn cruciaal voor een goede implementatie. Het College voor de Rechten van de Mens constateerde dat de hoeveelheid en de complexiteit van de maatregelen waarmee mensen met een arbeidsbeperking te maken hebben, groot is. Ik snap dat alle formules in de wet niet in de communicatie zullen worden gebruikt. Maar dan blijft het nog behoorlijk lastig voor mensen om te weten wat hun rechten zijn en te toetsen of de hoogte van hun Wajong wel klopt. Deze wet beoogt een vereenvoudiging aan te brengen, maar uit de reactie van het UWV en de internetconsultaties blijkt dat men vraagtekens heeft bij de uitlegbaarheid.
De staatssecretaris heeft in haar beantwoording meerdere malen het belang van een toegankelijke en duidelijke informatievoorziening onderstreept. Mijn fractie hoort graag van de staatssecretaris waar de regie op de communicatie komt te liggen. Graag horen we ook van de staatssecretaris hoe de communicatie richting bedrijven en werkgevers wordt geregeld en wie daar verantwoordelijk voor is. Mijn fractie vindt namelijk dat die kant onderbelicht is en dat het, door alle maatschappelijke onrust in een moeilijke tijd, voor bedrijven en werkgevers te lastig en ingewikkeld kan lijken om mensen uit de Wajong in dienst te nemen.
Naast de intensivering van de communicatie vragen wij ook aandacht voor de kwaliteit van de communicatie. In mijn gesprekken met mensen in de Wajong kwam naar voren dat zij zich soms benadeeld voelen door de wijze waarop er over hen en niet met hen wordt gesproken. Zoals een van de ervaringsdeskundigen zei: "Ik bén niet mijn beperking, ik héb een beperking, maar verder wil ik gewoon zo goed mogelijk meedoen aan de samenleving, een gezin kunnen stichten en in een fatsoenlijk huis kunnen wonen."
Voorzitter. Dit brengt mij bij mijn laatste vraag. Als onderdeel van de implementatie is het UWV bezig met het ontwikkelen van een rekentool — ik zit even te denken: dit is weer Engels, maar goed, een rekentool dus — op basis van de nieuwe inkomensregeling. De staatssecretaris merkte in de memorie van antwoord op dat de rekentool pas gebruikt kan worden in de aanloop van de inwerkingtreding, omdat het afhangt van de persoonlijke situatie op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Dit betekent dat wanneer de gegevens over het garantiebedrag en de garantieregeling mee worden gerekend, pas bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel bekend zal worden wat het nieuwe inkomen is. De D66-fractie vindt dat de Wajongers hierdoor te lang in onzekerheid worden gelaten. Kan de staatssecretaris aangeven welke stappen er worden ondernomen in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet om de nieuwe inkomenssituatie helder en duidelijk naar de mensen in de Wajong te communiceren?
Daarnaast gaf de staatssecretaris in het debat in de Tweede Kamer aan dat er naast de rekentool binnen het project Simpel Switchen — ook alweer Engels — wordt verkend of het mogelijk is een combinatietool te ontwikkelen. Deze tool — of dit gereedschap — geeft mensen een indicatie wat werken betekent voor de hoogte van hun toeslagen en hun uitkering. Het geeft inzicht in hun netto-inkomsten. De fractie van D66 moedigt de ontwikkeling van dit instrument aan en vraagt aan de staatssecretaris wat deze verkenning heeft opgeleverd.
Voorzitter, samenvattend. De leden van de D66-fractie vinden de harmonisatie van de regelgeving een goed idee, als dit inderdaad leidt tot de verbetering van positie van mensen in de Wajong. Tegelijkertijd heeft mijn fractie nog veel zorgen over de onduidelijkheid over wie nu daadwerkelijk erop vooruit gaat en welke nadelen er in deze harmonisatie zitten voor mensen in de Wajong. Daarom kijkt de D66-fractie uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Stienen.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Dan schors ik de vergadering voor de lunchpauze tot 13.30 uur.
De vergadering wordt van 12.17 uur tot 13.30 uur geschorst.