Verslag van de vergadering van 26 mei 2020 (2019/2020 nr. 28)
Aanvang: 16.55 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is het debat over de uitvoering van de motie van het lid Kox c.s. over het komen tot een reductiedoelstelling teneinde de armoede onder kinderen structureel te verlagen (34775, letter D),
en over:
-
-de motie-Kox c.s. over het komen tot een reductiedoelstelling teneinde de armoede onder kinderen structureel te verlagen (34775, letter D).
(Zie vergadering van 5 december 2017.)
De voorzitter:
Aan de orde is het debat over de uitvoering van de motie van het lid Kox c.s. over het komen tot een reductiedoelstelling teneinde de armoede onder kinderen structureel te verlagen (34775, letter D). Ik geef het woord aan de heer Kox.
De heer Kox i (SP):
Dank u wel, voorzitter. Fijn dat de staatssecretaris nog steeds bij ons is. Ik weet niet of er een erelidmaatschap van de Senaat is, maar anders zou de staatssecretaris daar aanspraak op kunnen maken.
Het terugbrengen van armoede onder kinderen in Nederland houdt deze Kamer al lange tijd bezig. Een daarover handelende motie werd in oktober 2018 hier aangehouden, omdat de minister-president ons toen verzekerde dat de regering bezig was met het formuleren van een reductiedoelstelling voor kinderarmoede waar de Kamer ook in 2017 al bij motie om had gevraagd, maar meer tijd nodig had. Die tijd heeft de Kamer aan de regering gegeven. Volgens onze systematiek moet er uiterlijk twee juni over de aangehouden motie uit 2018 door deze Kamer worden besloten. Daarom maken wij vandaag de balans op. Daarbij mag ik spreken namens de fracties van CDA, GroenLinks, PvdA, ChristenUnie, PvdD, SGP, OSF en mijn eigen SP. Als dat niet "boven de partijen" is, dan weet ik het niet meer.
De basis voor de moties uit 2018 en 2017 was een nog eerdere motie, uit 2016. Die motie verzocht de regering om de SER en het Sociaal en Cultureel Planbureau advies te vragen over hoe er een samenhangend beleid te voeren zou zijn om de armoede onder kinderen in Nederland vergaand terug te dringen. Dat advies verscheen in maart 2017 onder de titel Opgroeien zonder armoede, en werd later onderschreven door de Kinderombudsman in haar rapport Alle kinderen kansrijk.
De nu aan de orde zijnde motie en haar voorganger uit 2017 hebben een helder verzoek aan de regering: het formuleren van een kwantitatieve reductiedoelstelling opdat daaraan gekoppeld beleid ter terugdringing van de kinderarmoede beter beoordeeld kan worden en desgewenst bijgesteld. Het goede nieuws is dat het antwoord op die vraag inmiddels bevestigend luidt. Het slechte nieuws is dat het zo lang heeft moeten duren vooraleer de regering besloot dat het uiteindelijk wijs is een dringend verzoek van deze Kamer op te volgen. Deze Kamer is zuinig met het indienen en al helemaal met het aannemen van moties. Die zuinigheid van onze kant dient met ruimhartigheid door de andere kant, de regering, te worden beantwoord.
Tot die ruimhartigheid rekenen wij ook voortvarendheid. Van laten liggen worden alleen kaas en wijn beter, hebben ze mij ooit geleerd, maar moties moeten niet blijven liggen en mogen niet worden vergeten. Deze Kamer heeft vrijwel Kamerbreed in de afgelopen jaren op het dossier van de kinderarmoede laten zien dat niet te accepteren. De stapel van verslagen van schriftelijke en mondelinge overleggen, van brieven van onze kant en reacties van de kant van de staatssecretaris en mede op verzoek van de Kamer uitgebrachte rapporten en adviezen is inmiddels indrukwekkend. In de gegeven situatie bleek dat nodig. In de toekomst dient de regering voortvarender en ruimhartiger te reageren op uitgesproken wensen van dit deel van de volksvertegenwoordiging.
De reden voor deze Kamer, maar ook voor de Tweede Kamer om aan te dringen op een kwantitatieve reductiedoelstelling van kinderarmoede is dat alle goede voornemens en inzet van opeenvolgende regeringen ten spijt het niveau van de kinderarmoede in de ogen van het parlement op een onaanvaardbaar hoog niveau blijft.
De voorzitter:
Sorry dat ik u even onderbreek. Ik wil graag de leden buiten deze zaal om enige stilte vragen. Mevrouw De Bruijn, is dat mogelijk? De heer Schalk gaat even kijken naar het antwoord. Ja, dat is mogelijk. Dank u wel.
De heer Kox vervolgt zijn betoog.
De heer Kox (SP):
Dank u wel, voorzitter. Nadat de kindermoede tussen 2011 en 2013 sterk opliep, is daarna sprake geweest van enige daling, maar vervolgens weer van een vrij hardnekkige stabilisatie. Beide Kamers vinden dat het niet hanteren van een kwantitatieve reductiedoelstelling het moeilijk maakt het regeringsbeleid te beoordelen en dat derhalve een dergelijke kwantitatieve reductiedoelstelling wel in het beleid van de regering opgenomen moet worden teneinde de regering, elke regering, beter te kunnen afrekenen op de resultaten van gevoerd beleid en plannen voor de toekomst. Lange tijd was deze regering echter de opvatting toegedaan dat een dergelijke kwantitatieve reductiedoelstelling per saldo niet passend was.
Maar nu weer terug naar het goede nieuws. In haar brief van 9 april van dit jaar schrijft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ons, in vervolg op een mondeling overleg met deze Kamer begin dit jaar, dat de regering inmiddels wel bereid en in staat is om een kwantitatieve reductiedoelstelling vast te stellen, gelet op de breed levende wens in deze Kamer. Die doelstelling behelst een afname van het aantal kinderen in armoede met 9,2% in 2015 naar 4,6% in 2030. Doorvertaling van deze doelstelling, zo meldt de staatssecretaris, betekent dat het aantal kinderen in armoede aan het eind van deze kabinetsperiode afneemt naar 7,2%. De regering zal op basis van de nu vastgelegde kwantitatieve reductiedoelstelling via tweejaarlijkse rapportages de vinger aan de pols houden en bezien of de ontwikkeling van kinderarmoede de gewenste richting ingaat en of een eventuele bijstelling van het streefcijfer en/of de horizon waarbinnen dit cijfer moet worden bereikt, nodig is. Ik citeer uit de brief van de staatssecretaris.
De nu vastgestelde doelstelling betreft Europees Nederland. Voor Caribisch Nederland zegt de regering nog over onvoldoende harde data te beschikken over het aantal kinderen dat opgroeit in armoede. De staatssecretaris zal hierover met het CBS overleggen, waarna zij met de openbare lichamen in gesprek zal gaan over een indicatieve streefwaarde voor dit deel van het Koninkrijk.
De staatssecretaris meldt ons in haar brief van 9 april dat een afname van het aantal kinderen dat opgroeit in een huishouden met een laag inkomen niet de enige ambitie van het kabinet is. Haar ambitie is ook dat ieder kind dat in een gezin met een laag inkomen opgroeit maatschappelijk kan meedoen. Daartoe hanteert de regering, zo schrijft de staatssecretaris, als meetbare ambitie het doel om in 2021 alle gezinnen met kinderen in de bijstand te bereiken en 70% van de werkenden met een laag inkomen met kinderen.
Daarnaast wil het kabinet ons beter inzicht bieden in kansarmoede. In een gezin met een laag inkomen spelen volgens de staatssecretaris vaak meerdere problemen tegelijk, bijvoorbeeld op het gebied van opleiding, gezondheid, veiligheid, werkloosheid, schulden, psychische problemen, maatschappelijk isolement van de ouders en laaggeletterdheid.
Tot slot wil de regering goede voorbeelden van de aanpak van kinderarmoede in beeld brengen. Over de voortgang van de geformuleerde doelstellingen zal het kabinet rapporteren aan de Tweede en Eerste Kamer, voor het eerst in 2021.
Hoewel ik me kan voorstellen dat velen in deze Kamer iets zouden willen zeggen over de door de regering nu vastgestelde kwantitatieve doelstelling en met name over het ambitieniveau, lijkt het me beter om dat vandaag niet te doen. Nu de regering alsnog bereid is gebleken te doen wat wij als Kamer willen, is het aan de regering om die belofte in de begroting voor komend jaar concreet in te vullen. In die zin zijn we dus nog op tijd om onze wens verwerkt te krijgen in de beleidsvoornemens van de regering voor komend jaar. Het lijkt dan verstandig om de beoordeling van die concrete kwantitatieve doelstelling in eerste instantie over te laten aan onze collega's in de Tweede Kamer. Daarna kunnen wij er desgewenst ons licht over laten schijnen aan het eind van het jaar, bij de Algemene Politieke en Financiële Beschouwingen en de begroting voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dan kunnen wij met de regering het inhoudelijke debat voeren over de concrete invulling van de reductiedoelstelling.
Het is belangrijk dat de regering bereid is om, indien nodig, de doelstelling en het tijdpad bij te stellen. Het zal velen in deze Kamer plezieren als de reductie sneller verloopt dan de regering nu als doel stelt. Per slot van rekening delen wij allen de opvatting van de staatssecretaris zoals zij die formuleert in haar brief aan deze Kamer van 9 september vorig jaar alweer: armoede onder kinderen is schrijnend en niet-acceptabel in een welvarend land als Nederland. Daarmee formuleert de staatssecretaris de ultieme kwantitatieve reductiedoelstelling. Ook in haar eigen woorden: natuurlijk heb ik het liefst dat er geen enkel kind in armoede leeft.
Die doelstelling deelt zij ook met de Alliantie Kinderarmoede, waarin inmiddels enkele honderden organisaties samenwerken. Alleen vindt de Alliantie dat in 2030 de kinderarmoede niet gehalveerd moet zijn, zoals de regering zich nu ten doel stelt, maar tot nul teruggebracht moet zijn. Over het waarom zegt medeoprichtster Prinses Laurentien van Oranje: als je nu zegt 50% minder kinderarmoede, wat zeg je dan tegen die andere 50%? Mag ik de staatssecretaris vragen, zonder vooruit te lopen op haar begroting voor 2021, alvast enige reflectie te geven op het aanmerkelijke verschil tussen de nu door de regering geformuleerde reductiedoelstelling en die van de brede Alliantie Kinderarmoede?
Mag ik overigens Prinses Laurentien nog van harte feliciteren? Zij is gisteren jarig geweest.
Voorzitter. Tussen de wens van de Alliantie Kinderarmoede, de nu geformuleerde reductiedoelstelling van de regering en de werkelijkheid van vandaag gaapt een nog grote kloof. Zeker in de huidige coronatijd, waarin de vooruitzichten op sociaal-economisch gebied meer dan somber zijn en de kans op toenemende kinderarmoede uiterst groot is, is het van het allergrootste belang dat we nu vooral vasthouden aan de reductiedoelstelling. Op die verplichting mogen we allen afgerekend worden, in het belang van de betreffende kinderen en in het belang van de samenleving in haar geheel. Zoals de staatssecretaris ons op 1 april 2019 schreef: "Armoede onder kinderen heeft niet alleen een negatief effect op de levensloop van kinderen, maar ook op hun kansen. Armoede belemmert hun ontwikkeling en zorgt dat ze hun talenten niet optimaal kunnen benutten. Daarmee draagt armoede onder kinderen ook bij aan de verscherping van een tweedeling in de maatschappij."
Voorzitter. De Kamer ziet de rapportages van de regering en de voorstellen in de begroting met grote belangstelling tegemoet en zal nauwgezet volgen of de gestelde doelen ook gehaald worden en eventueel bijgesteld moeten worden. De Kamer ziet ook uit naar vergelijkbare doelstellingen voor de inwoners van de BES-eilanden, waar de kinderarmoede wellicht een nog groter probleem is.
Tot slot, voorzitter. Indien de regering aldus gaat handelen — ik ga ervan uit dat de staatssecretaris dat vandaag, na haar schriftelijke bevestiging, ook nog mondeling toezegt — wordt de hier aangenomen motie uit 2017 deel van het regeringsbeleid en kan derhalve de hier aangehouden motie van 2018 ingetrokken worden. Maar namens de genoemde fracties zie ik natuurlijk eerst uit naar de reactie van de staatssecretaris.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan de heer Wever.
De heer Wever i (VVD):
Voorzitter. Namens de VVD-fractie wil ik graag beginnen met mijn waardering uit te spreken voor de staatssecretaris en voor het gehele kabinet, vanwege de inspanningen die zijn geleverd om op dit ingewikkelde dossier van kinderarmoede met duidelijke ambities te komen. Het bestrijden van kinderarmoede, zowel in het Caribische gedeelte van het Koninkrijk als in Nederland zelf, is immers ingewikkeld en hardnekkig.
Ja, de Eerste Kamer is al lang in gesprek met de staatssecretaris en het heeft lang geduurd voordat er antwoorden kwamen op de motie van 5 december 2017 van collega Kox, die met uitzondering van de PVV door alle partijen is ondersteund. Jawel, ook door de VVD, omdat ook wij vanzelfsprekend bij voorkeur geen kinderarmoede zouden kennen in ons land. We willen er ook alles aan doen om de armoede omlaag te brengen en bij voorkeur af te schaffen. We willen echter als VVD ook realistisch blijven en we beseffen dat er geen land ter wereld is waar helaas nog armoede is, ook onder volwassenen en ook onder kinderen. Wij zijn ook van mening, dat de rijksoverheid niet alleen in staat is om iets te doen aan kinderarmoede, maar dat ze daarbij afhankelijk is van vele andere partijen: gemeenten, onderwijsorganisaties, UWV, Divosa, jeugdzorginstellingen et cetera. Daarnaast ook nog eens van de staat van onze economie, die voor een zeer belangrijk deel bepalend is voor de welvaart in ons land.
Bij brief van 19 december 2019 heeft de staatssecretaris de vier ambities van het kabinet verwoord, namelijk dat ieder kind in een gezin met een laag inkomen kan meedoen, dat het aantal huishoudens met een laag inkomen een dalende trend moet laten zien, dat er kwalitatief inzicht komt en dat er een periodiek overzicht komt van goede initiatieven en voorbeelden. Deze ambities zijn in goed overleg met de VNG tot stand gekomen en zijn voor onze fractie een afdoende antwoord geweest op de motie-Kox. Op 21 januari van dit jaar zijn de ambities van de staatssecretaris en het kabinet besproken in een mondeling overleg, tijdens de gezamenlijke bijeenkomst van de commissies KOREL en SZW. In dit overleg werd duidelijk dat zeer veel fracties een concretisering van deze ambities wilden, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een brief van de staatssecretaris van 9 april jongstleden. Hierin geeft de staatssecretaris concreter aan, te willen streven naar aan afname van het aantal kinderen in armoede van 9,2% in 2015 naar 4,6% in 2030. Dat zou aan het einde van deze kabinetsperiode een daling naar ongeveer 7,2% betekenen. Dit roept vragen op bij de VVD-fractie. Zoals ik al eerder zei, is in onze ogen het Rijk niet in staat om deze doelstelling alleen waar te maken. Sterker nog, er liggen grotere taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden op dit terrein bij gemeenten en andere instellingen.
Ik geef een voorbeeld van de complexiteit die met de genoemde ambitie van de staatssecretaris samenhangt. Ik woon zelf in Heerlen, regio Parkstad. Dat is een van de zwakkere economische regio's in ons land. Volgens het CBS is het aantal mensen dat een bijstandsuitkering ontvangt in Limburg, in Parkstad het hoogst. In het merendeel van de wijken in mijn gemeente, maar ook in Brunssum en Kerkrade wijkt het aantal ook echt meer af van andere delen in ons land. Eind 2017, toen het al stukken beter ging met Nederland, ontvingen bijvoorbeeld zo'n 517.000 mensen een bijstandsuitkering. Dat komt neer op gemiddeld 33 per 1.000 inwoners. In mijn omgeving ligt dat rond de 80 per 1.000 inwoners. In mijn tijd als directeur Werk en Inkomen in de gemeente Kerkrade, rond de periode 1998-2001, en in mijn tijd als secretaris van het Werkvoorzieningsschap in die regio lagen deze cijfers ook al zo hoog, ondanks allerlei visies die we toen ook hadden, beleidsnota's, actieplannen en programma's. Dit toont ten eerste aan dat het kortom zeer complex is om iets te doen aan die cijfers en die cijfers echt omlaag te krijgen. Het toont verder aan dat er grote regionale verschillen zijn in ons land en het toont aan dat gemeentes hier echt veel te doen hebben.
Armoede is kortom een zeer hardnekkig probleem dat alleen op basis van uitstekende samenwerking tussen alle betrokken partijen met zeer veel moeite omlaag gebracht kan worden. Gelet hierop wil onze fractie graag van de staatssecretaris vernemen of zij het met ons eens is dat de grootste inzet om te komen tot een reductie van kinderarmoede niet bij het Rijk is gelegen, maar bij partijen zoals gemeenten, met wie intensief zal moeten worden samengewerkt. Hierop aansluitend zouden wij tevens graag willen weten of de staatssecretaris voornemens is om met de VNG, Divosa, onderwijsorganisaties en jeugdzorginstellingen convenanten af te sluiten om concrete afspraken te maken rondom de inspanning om kinderarmoede te reduceren.
Meneer de voorzitter. Zoals aangegeven zijn er ook grote verschillen tussen regio's en hebben wij ook nog te maken met een economie die gemiddeld genomen met golven van zeven jaar op en af gaat. Actueel in dit verband is de coronacrisis, die momenteel een grote impact heeft op onze economie. Ondanks prima maatregelen van het kabinet en de NOW- en Tozo-regelingen zien we nu al dat de aanvragen voor bijstand en WW toenemen. En de verwachting is dat die toename het komende jaar en, afhankelijk van een tweede golf, de komende jaren fors zal stijgen. Onze vraag aan de staatssecretaris is of het dan realistisch is om de doelstelling van 7,2% in 2021 waar te kunnen maken.
Tevens vragen wij ons af of het verstandig is om met deze concrete doelstellingen te gaan werken. Zijn dit nou inspanningsverplichtingen? Of hoe moeten wij dit zien? Stel dat je de doelstelling niet haalt en we spreken de staatssecretaris erop aan, maar uit alle data blijkt dat gemeenten niet in staat waren om de nodige maatregelen te nemen — die gemeenten zijn nu overigens al fors aan het bezuinigen in hun kadernota's en hun voorbereiding voor de begroting van 2021 — wat schieten we hier dan mee op en wie is er dan verantwoordelijk?
Verder hebben we ook nog de uitspraken rondom het arrest-Urgenda. Mij lijkt dat wij daar ook nog wel wat van geleerd hebben, namelijk dat we voorzichtig moeten zijn met het benoemen van concrete doelstellingen, want wie wordt er nou straks waarop aangesproken bij een rechter? Ook hier zouden wij graag een reflectie van de staatssecretaris op zien.
Naast de concrete doelstelling over de reductie van het percentage kinderarmoede wordt in de ambities ook nadrukkelijk gesteld te gaan sturen op meer werk en meer uren aan het werk. Wij zijn het met het kabinet eens dat de beste methodes om kinderarmoede te bestrijden, zijn gelegen in het aan het werk houden van ouders, het meer uren werken door deze ouders en het zorg dragen voor adequate opleidingen voor de betreffende kinderen.
In onze ogen kan dit alleen slagen als alle betrokken partijen hier gezamenlijk de schouders onder zetten en middels convenanten ter zake afspraken maken. We roepen het kabinet dan ook op om voortvarend met deze convenanten aan de slag te gaan. We willen echter ook waarschuwen voor overdreven verwachtingen. We denken echt dat het een utopie is dat we armoede in deze tijd volledig kunnen laten verdwijnen, ook al zou ik het nog zo graag willen. Maar we willen er alles aan doen om het zo veel mogelijk terug te dringen.
Meneer de voorzitter, ik kom tot een afronding. De VVD-fractie herhaalt de waardering voor de inspanning die geleverd is door de staatssecretaris en ondersteunt de ambities zoals die zijn verwoord in de brief van 19 december 2019, maar heeft wel vraagtekens bij de concretisering van de percentages. Wij zien uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Wever. Dan is het woord aan mevrouw Moonen.
Mevrouw Moonen i (D66):
Voorzitter. De vorige sprekers zijn al uitgebreid ingegaan op hoe de staatssecretaris is omgegaan met de motie-Kox. Dat ga ik hier niet herhalen. Het heeft te lang geduurd voor de staatssecretaris met een kwantitatieve doelstelling komt voor het terugdringen van armoede, terwijl bekend is dat duidelijke doelstellingen nodig zijn in het beleid om tot maatregelen te komen die in de uitvoering werken. Op dit moment wordt het leven voor veel kinderen in armoede er niet gemakkelijker op. De Alliantie Kinderarmoede schrijft hierover dat juist kinderen in armoede nu een leerachterstand hebben opgelopen en dat ze ook extra risico lopen op onvoldoende voeding nu voedselbanken weinig voedsel hebben.
Voorzitter. De staatssecretaris geeft aan dat het de ambitie is om in 2021 nagenoeg alle kinderen in armoede te bereiken, samen met een gemeentelijk kinderarmoedebeleid. Deze doelstelling om kinderen daadwerkelijk te bereiken spreekt mij zeer aan, maar roept ook vragen op. Kan de staatssecretaris aangeven wat ze verstaat onder het woord "bereiken"? Wanneer merkt een kind dat het is bereikt? Hoe staat het met de uitvoering van de ambitie die ze samen met de VNG heeft afgesproken? In de stad Breda zet ik mij zelf in om bijstandsvrouwen die vaak al lang in de bijstand zitten weer aan het werk te krijgen. Inderdaad, als moeder weer een betaalde baan heeft, haalt ze daarmee haar kinderen uit de armoede. Dat helpt. Niet praten over mensen, niet vergaderen met mensen, maar daadwerkelijk samen met betrokkenen aan de slag en proberen zo de kinderen uit de armoede te krijgen. Dan bereik je echt mensen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is wat zij verstaat onder het woord "bereiken".
Voorzitter. Ik wil nu in het bijzonder ingaan op Caribisch Nederland. De staatssecretaris schrijft dat we op dit moment onvoldoende harde data hebben over het aantal kinderen dat opgroeit in armoede in het Caribisch gebied. We weten dat in het Caribisch deel van Nederland veel kinderen onder de armoedegrens leven, al gauw 30%. Door de coronacrisis is dat verder aan het oplopen. Ik was begin januari van dit jaar in het Caribisch gebied vanwege de interparlementaire conferentie met een delegatie van Eerste en Tweede Kamerleden. We zijn met tweetallen op bezoek gegaan bij gezinnen thuis op Bonaire die onder de armoedegrens leven. Het meest schrijnend aan de situatie was eigenlijk de positie van de kinderen, met name de hele jonge kinderen in deze gezinnen. De ouders konden de kinderopvang niet meer betalen en deze kinderen krijgen de eerste vier levensjaren vaak weinig tot geen ondersteuning of geborgenheid. Wanneer ze leerplichtig zijn, starten ze met een taalachterstand. Nu is met behulp van de Nederlandse regering het programma BES(t) 4 kids opgericht om ervoor te zorgen dat alle kinderen naar de kinderopvang kunnen gaan, daarna naar school en daarna naar de buitenschoolse opvang. Het kabinet heeft daar ook structureel geld voor beschikbaar gesteld vanaf 2020. Ik heb tijdens mijn bezoek aan Caribisch Nederland ook vernomen dat dit een interessant programma is en dat de eilanden daar heel enthousiast over zijn. Dit is echt het bereiken van kinderen. Er ontstaat een doorlopende ontwikkel- en leerlijn. Dat is van belang, juist ook voor de kinderen die in armoede opgroeien. De ontwikkeling van het kind staat centraal.
Ik wil de staatssecretaris daarom bedanken voor hoe ze de kinderen in het Caribisch gebied kan gaan bereiken. Om het eigenlijk heel eenvoudig te zeggen in de woorden van uw partijgenoot Pieter Winsemius, die ooit het WRR-rapport Vertrouwen in de buurt heeft geschreven: "Een kind leeft in vier werelden: thuis, op straat, bij vrienden en op school." Bij kinderen die in armoede leven, zie je vaak dat thuis, de straat en vrienden niet de gewenste structuur en geborgenheid bieden en dat de school dan vaak de enige veilige haven is waar structuur en geborgenheid zijn.
Toen ik in januari 2020 op Bonaire was, kon men helaas nog niet goed aangeven hoe het programma BES(t) 4 kids in de praktijk ging werken. Men voorzag een groot tekort aan leerkrachten om het programma goed uit te kunnen voeren. Namens de fractie van D66 heb ik daarom twee vragen over het op zich goede programma BES(t) 4 kids. Kan de staatssecretaris, nu we vijf maanden verder zijn, aangeven hoe het programma BES(t) 4 kids in de praktijk daadwerkelijk werkt in het Caribisch gebied? Worden de kinderen bereikt? En tot slot: hoe wordt op korte termijn voorzien in het tekort aan leerkrachten en kinderopvangverzorgers? Toen ik op Bonaire was, werd door betrokkenen echt aangegeven dat dat een groot knelpunt was.
De fractie van D66 ziet de antwoorden met belangstelling tegemoet.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Moonen.
Wenst een van de leden nog het woord in deze termijn? Dat is niet het geval. Staatssecretaris, bent u in de gelegenheid om direct te reageren? Dat bent u niet. Hoeveel minuten zou u graag geschorst willen hebben? Laten we maximaal tien minuten doen, als u dat goedvindt.
De vergadering wordt van 17.22 uur tot 17.32 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Staatssecretaris Van Ark i:
Voorzitter, dank u wel. En dank ook voor de gelegenheid om hier vandaag te spreken over een onderwerp dat niet alleen ons hier bezighoudt, maar ook heel veel mensen in de samenleving. Ik spreek natuurlijk over de onwenselijkheid van kinderarmoede. De eenstemmigheid en de vereniging van de Eerste Kamer op dit onderwerp worden heel mooi getekend door de bijdragen van de sprekers van vandaag, waarbij meerdere fracties zich lieten vertegenwoordigen. Het is voor mij inmiddels een heel herkenbaar beeld dat dit een onderwerp is waar de Eerste Kamer — dat voel ik zelf ook zo — heel veel affiniteit mee heeft en dat zij heel veel ambitie heeft om kinderarmoede de wereld uit te helpen.
Voorzitter. Er zijn mij enkele vragen gesteld; daar zal ik natuurlijk graag antwoord op geven. Maar ik wil vooral benadrukken dat ik heel graag mijn handtekening heb gezet onder wat ik in de brief heb geschreven en wat tot uitdrukking is gekomen in wat er nu voorligt, namelijk een streefcijfer om te laten zien hoe wij kwantitatief uiting gaan geven aan de reductie van kinderarmoede: hoe zien we dat voor ons? Er liggen ook nog andere ambities, bijvoorbeeld voor het bereik. Daar zal ik straks ook nog wat over zeggen. Sterker nog, ik heb deze brief ook door de ministerraadprocedure heen geleid, omdat ik het van groot belang vind dat ook de collega's in het kabinet weten dat armoedebeleid niet alleen van één departement is, maar dat we hier met z'n allen voor staan. Denk bijvoorbeeld aan het financiënperspectief; het gaat over fiscaliteit. Het gaat over onderwijs, namelijk over hoe kinderen op school aan de slag kunnen. Het gaat ook over zorg: bereiken we de kinderen goed? Op heel veel fronten is er dus sprake van vraagstukken op het gebied van kinderarmoede. Dat betekent dus ook dat dit een breed door het kabinet gedragen brief is.
Ik dank de heer Kox voor zijn opmerkingen. Misschien kan ik het in die zin kort houden door te zeggen dat ik de keuzes die gemaakt zijn en in de brief staan van harte onderschrijf. Als je kijkt naar de doelstelling, zie je dat ik inderdaad — hij gaf dat ook aan — voor een bepaalde methodiek heb gekozen. In het mondeling overleg met de Kamer is gebleken dat we gewoon met elkaar inzicht willen hebben in welke kant het opgaat: kun je tussentijds bijsturen? U heeft aangegeven dat u de keuze voor het meetinstrument aan de regering wil laten. Daarom heb ik gekozen voor de armoedecijfers van het CBS. Het CBS rapporteert elk jaar. We gaan met elkaar kijken wat dat cijfer doet. De reductie van het cijfer is geënt op de Sustainable Development Goals, omdat dat een afspraak is die we in internationaal verband hebben gemaakt. Ik hoop zo te onderstrepen wat ik in de brief heb aangegeven.
De heer Kox stelde mij een vraag die mij recht in het hart raakt. Hij zei dat de Alliantie Kinderarmoede naar nul wil, wat ik ook zelf heb aangegeven, en vroeg: waar zit nou dat verschil in? Dat is volgens mij precies wat we allemaal willen. Als je vraagt "wat zou je willen bereiken?", is het antwoord: dat er geen kinderarmoede is in ons land. Ik heb dus ook heel veel sympathie voor dat streven. Maar tegelijkertijd, en zo realistisch ben ik ook, zullen er altijd mensen zijn — de heer Wever zei het ook — die in een situatie zitten en om wat voor reden dan ook terug zullen moeten kunnen vallen op ons sociale vangnet. Dat zullen ook mensen met kinderen zijn. We hebben die bijstand, gelukkig. Ik ben er trots op dat wij zo'n voorziening in ons land hebben en dat je je er niet voor hoeft te schamen om er gebruik van te maken. Maar ik kan niet de garantie geven dat daar op geen enkel moment meer iemand gebruik van zal moeten maken. Ook in 2030 zullen er kinderen zijn in een gezin met een inkomen onder de armoedegrens. Ik vind het dan van het grootste belang dat die kinderen, dat die gezinnen, zo kort mogelijk een inkomen hebben onder die lage inkomensgrens. Dat is de ambitie, die ook is weergegeven in de brief: inzetten op werk als weg uit armoede.
Voorzitter. Dan vroeg de heer Wever: kun je geen convenanten gaan afsluiten met andere partijen? Het is inderdaad — dat betoogde ik zojuist ook — niet alleen aan Sociale Zaken om dit onderwerp tot een goed einde te brengen. Ik kan hem in ieder geval aangeven: dat doen we ook. We hebben bestuurlijke afspraken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, over hoe je omgaat met de gelden die het vorige kabinet beschikbaar heeft gesteld. Dit kabinet heeft dat gecontinueerd. Daar hebben we dus afspraken over. We worden daarin overigens ook kritisch gevolgd door de media, want het is een van de potjes waar bijvoorbeeld de NRC op focust. We krijgen daar dus van verschillende kanten informatie over, maar we doen het uiteraard ook zelf. We hebben bijvoorbeeld ook subsidieafspraken met de fondsen die ons helpen om achter de voordeur te komen. Zojuist schetste ik al dat ook de andere collega's belangrijke doelstellingen hebben om bij te dragen aan het reduceren van armoede. Ik kan alleen maar benadrukken dat de samenwerking tussen Rijk, gemeenten en zeker ook maatschappelijke en private organisaties — laten we die zeker niet vergeten — van groot belang is.
Dan vroeg de heer Wever naar de doelstelling om naar 7,2% te gaan in 2021. Dat is natuurlijk een gewetensvraag. Het is ook nog eens een hele bijzondere tijd. Ik heb in de brief inderdaad een passage opgenomen over het effect van de coronacrisis, want dat zien we elke dag. Die zal ook een heel groot effect op dit vraagstuk hebben. Laat ik het zo zeggen: ik heb ook in het mondeling overleg met de Kamer heel goed gehoord dat de Kamer graag inzicht wil hebben in waar we naartoe gaan. Als je nergens een lat legt, is het vrij lastig om uiteindelijk te meten waar je staat. Daarom vind ik het van belang om een streefwaarde voor de langere termijn, voor 2030, neer te zetten, maar je moet ook terugrekenen om te kijken waar je staat. De heer Kox gaf al aan: dat gaat ook gebeuren bij de aankomende begroting. We zullen rapportages sturen, dus ieder Kamerlid kan dan kijken of de doelstellingen gehaald worden.
Laat ik het voor mezelf misschien heel huiselijk illustreren. Ik was recent, voor de coronacrisis, op Zuid, Rotterdam-Zuid, waar Marco Pastors een vrij intensieve benadering van allerlei sociale en maatschappelijke vraagstukken heeft. Een van de thema's die daar speelden, was het verhogen van de Cito-scores. Men wilde heel graag de Cito-scores verhogen in Rotterdam-Zuid, want die zijn daar laag in vergelijking met de G4 en met de rest van Nederland. Het verhogen van de Cito-scores was een heel expliciet streefcijfer. Ik dacht toen: als er iets fluïde is of moeilijk beïnvloedbaar is, dan is het wel een cijfer voor Cito-scores. Toch was dit een soort leidmotief geworden voor de organisatie. Er hing een groot Excelsheet aan de wand van de werkruimte en allerlei factoren werden in de gaten gehouden die van invloed zijn op hoe kinderen op school aanwezig zijn en hoe hun ouders betrokken worden. In de loop van de jaren zag je werkelijk dat de Cito-scores omhoog gingen. Dat was voor mij het moment dat ik dacht dat het goed zou zijn om die brug over te gaan. Het is daarmee ook een enorme stimulans geworden om daadwerkelijk een routekaart neer te zetten om te kunnen monitoren of we op de goede weg zijn.
Daarbij sneed de heer Wever de kwestie aan wat er zou gebeuren als iemand naar de rechter gaat. Hierbij hebben wij in het mondeling overleg uitgebreid stilgestaan. Indachtig dat mondeling overleg heb ik daarover een passage in de brief opgenomen. We willen met dit streefcijfer partijen stimuleren en ervoor zorgen dat er samenwerkingsverbanden ontstaan. We willen kijken of het goed uitpakt en de vinger aan de pols houden. We willen ook zien of we met elkaar op de goede weg zijn om kinderarmoede te reduceren. Maar ik heb ook in de brief opgenomen dat het expliciet niet bedoeld is als juridisch afdwingbaar cijfer. De wens om te kijken of we op de goede weg zijn probeer ik vorm te geven door ook aan te sluiten bij de duurzame ontwikkelingsdoelen.
Voorzitter. De andere doelstellingen blijven ook staan, zoals het bereiken van de kinderen: 100% van de kinderen in de bijstand en 70% van de kinderen uit een gezin met een laag inkomen. Mevrouw Moonen vroeg hiernaar. Het eerste is relatief eenvoudig, want gemeenten weten wie er in de bakken van de bijstand zitten en dus ook of daar kinderen bij horen. Dat betekent dat gemeenten die kinderen proactief een aanbod kunnen doen. Tegelijkertijd is het best lastig voor mensen met een laag inkomen die niet in de bijstand zitten. Heel veel mensen weten helemaal niet dat er voor hen hulp mogelijk is. Ik ben op werkbezoek geweest in Amersfoort, een gemeente met een heel actief armoedebeleid en een waaier van initiatieven waar mensen gebruik van kunnen maken. Er zijn campagnes door de hele stad en toch is de drempel om naar de gemeente te stappen, vrij groot. Dat is ook waarom we samenwerken met de stichtingen en de fondsen, die we ook subsidiëren vanuit het ministerie, juist ook om mensen goed te kunnen bereiken. Ik ga ervan uit dat we die 70% halen.
Mevrouw Moonen vroeg ook aandacht voor de BES. Ik ben heel blij dat ze dat ook in dit debat heeft gedaan. De heer Kox refereerde eraan en ik heb er ook in de brief over geschreven. Het is van het grootste belang dat we de manier waarop we hier met kinderarmoede omgaan een-op-een doorvertalen naar daar. Daarbij zijn we ook stappen aan het zetten op het gebied van het sociaal minimum. Ik verwacht binnenkort ook de voortgangsrapportage naar de Kamer sturen. Mevrouw Moonen vroeg specifiek hoe het Programma BES(t) 4 kids loopt. Worden de kinderen bereikt? Dit programma wordt uitgevoerd in samenspraak met de ministeries van OCW, VWS, BZK en SZW. We kijken of we met die kinderopvang ook echt de kinderen kunnen bereiken, de kinderen warme maaltijden kunnen geven en goed voor ze kunnen zorgen zodat ze inderdaad op 4-jarige leeftijd goed uitgerust naar school kunnen gaan. We staan aan het begin. De eerste stappen worden gezet. Ook daar hebben ze natuurlijk last van de coronacrisis, maar ik heb begrepen dat de kinderopvang weer open is en kinderen weer naar school kunnen gaan. Ik heb ook in april een uitgebreide brief naar de Kamer gestuurd waar ik eigenlijk grotendeels naar wil verwijzen. Ik vind het vooral van belang dat we ook samen met het openbaar lichaam kijken naar hoe we handen en voeten aan deze regeling kunnen geven om zo veel mogelijk kinderen te kunnen bereiken.
Voorzitter. Ik meen dat ik hiermee de vragen heb beantwoord en anders verneem ik het graag.
De voorzitter:
Dank u wel, staatssecretaris. De heer Kox.
De heer Kox i (SP):
Ik dank de staatssecretaris voor haar heldere antwoord. Soms moet je over de brug gaan. Dat is helemaal niet fout. En om te kunnen meten, moet je een meetlat hebben. Dat zijn twee uitspraken die de staatssecretaris doet. Na de schriftelijke toezegging en de bevestiging daarvan in de vergaderzaal van de Eerste Kamer, zodat het ook onderdeel wordt van de wetsgeschiedenis, wordt de wens van de Kamer deel van het beleid. Dat vind ik buitengewoon fijn, ook al heeft het wat lang moeten duren. Ik vind het buitengewoon fijn dat de staatssecretaris zegt dat het niet alleen deel wordt van haar beleid, maar ook van het regeringsbeleid. De strijd tegen kinderarmoede is een zaak die de hele regering en het hele parlement aangaat, zo voeg ik daaraan toe.
Met de toezegging van de staatssecretaris kan de hele Kamer tevreden zijn. Ik stel voor om de aangehouden motie uit 2018 bij dezen in te trekken.
Dank u wel en dank aan de staatssecretaris.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Kox c.s. (35000, letter C) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van behandeling meer uit.
Ik zie de heer Kox knikken.
Mevrouw Moonen i (D66):
Voorzitter. Ik heb nog één openstaande vraag aan de staatssecretaris. Ik dank haar voor wat zij heeft gezegd over hoe je kinderen wilt bereiken, ook in Nederland, via gemeenten en maatschappelijke organisaties. Dat hoor ik duidelijk terug in het antwoord. Daar zit een duidelijke ambitie in. Maar ik doel op het programma BES(t) 4 kids. Toen ik in Bonaire was in januari dit jaar, gaf men aan dat men een tekort voorziet in het aantal leerkrachten en kinderopvangverzorgers. Dat is een groot knelpunt. De regeling is heel goed, dat programma BES9(t) 4 kids, maar als je geen mensen hebt voor de klas, kun je het niet uitvoeren. Mijn vraag is hoe de staatssecretaris dat denkt op te lossen.
Staatssecretaris Van Ark:
Het moge duidelijk zijn dat er best een aantal stappen te zetten zijn. Dit is er een van. Het is een van de redenen waarom we samenwerken met de openbare lichamen, maar ook met de mensen uit de sectoren zelf. Als mevrouw Moonen dat goed vindt, zal ik dit signaal erbij betrekken. De projectleiders en de mensen die in de stuurgroep zitten, komen op zeer regelmatige basis bij elkaar. Ik zal bij hen vragen wat daarvan de stand van zaken is. Ik kan dat eventueel opnemen in de voortgangsrapportage over het sociaal minimum, die ik toch naar de Kamer stuur, of in een andere brief. Ik kan het misschien op een andere manier aan u doen toekomen. Ik heb op dit moment geen concrete informatie over de stand van zaken, maar ik neem het signaal graag mee.
Mevrouw Moonen (D66):
Ik zie inderdaad graag een antwoord op het specifieke punt van het tekort aan leerkrachten, op een geëigend moment en in een daarvoor geëigende brief.
Staatssecretaris Van Ark:
Zeker. Als het ook om leerkrachten gaat, zal ik het even opnemen met de collega van Onderwijs.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Moonen. Wij zijn aan het einde gekomen van dit agendapunt. Geen van de leden wenst nog het woord.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris.
De vergadering wordt van 17.52 uur tot 18.45 uur geschorst.