Verslag van de vergadering van 23 februari 2021 (2020/2021 nr. 26)
Aanvang: 9.02 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
-
-de motie-Janssen c.s. over bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal bij verlenging van de wet (35526, letter L);
en van:
-
-het verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van VWS over de uitvoering van de motie-Janssen c.s. over bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal bij verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (35526, letter AC);
-
-het verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van VWS over de uitvoering van de motie-Janssen c.s. over bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal bij verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (35526, 35722, letter AJ);
-
-Ontwerpbesluit houdende verlenging van de geldingsduur van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (35526, letter AH).
(Zie vergadering van 26 oktober 2020.)
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van twee verslagen van nader schriftelijk overleg met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de uitvoering van de motie van het lid Janssen c.s. over bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal bij verlenging van de wet en over het Ontwerpbesluit houdende verlenging van de geldigheidsduur van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. De nummers en de titels van deze documenten staan op de agenda van Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw De Boer namens de fractie van GroenLinks.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Ook van mijn kant welkom aan beide ministers. Laat ik, voordat ik mijn spreektekst uitspreek, beginnen met het uitspreken van mijn waardering voor hun inzet bij de aanpak van deze crisis. Daar begin ik mee omdat ik in het vervolg van mijn betoog ook nogal wat kritische dingen ga zeggen. Ik wil deze waarderende woorden niet vergeten.
Voorzitter. Vandaag hebben we een debat met de regering over het voorgenomen besluit de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 met drie maanden te verlengen en over de uitvoering van de in deze Kamer aangenomen motie-Janssen over de bepalende zeggenschap van de Eerste Kamer bij die verlenging. Wij hebben het debat met de minister van Justitie en Veiligheid en met de minister van Volksgezondheid. Eerstgenoemde hebben wij hier vrijdag jongstleden nog gezien en uitgebreid gesproken en laatstgenoemde voor het laatst in oktober, toen wij nodig waren om de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 aan te nemen.
Daar wringt precies de schoen, want ook de minister van Justitie en Veiligheid spraken wij omdat de regering ons nodig had. Twee maal kwamen wij terug van reces om een spoedwet aan te nemen. De Eerste Kamer neemt haar verantwoordelijkheid en zet alles op alles om dat mogelijk te maken. Aan de andere kant zien wij echter weinig initiatief om de Kamer te betrekken bij de corona-aanpak of de Kamer hier zelfs maar over te informeren. Informatie over de ingestelde avondklok werd pas naar deze Kamer gestuurd na een brief daarover van de Kamer; we bespraken dit vrijdag al. Op de brief naar aanleiding van de motie-Janssen, de brief waarover wij vandaag spreken, moest de Kamer ruim drie maanden wachten. Hoe serieus neemt de minister van VWS deze Kamer? Het is bijna een retorische vraag.
Voorzitter. In de brief over de modaliteiten voor bepalende zeggenschap spreekt de regering de voorkeur uit voor de laatste modaliteit: de toezegging om een bij motie van de Kamer uitgesproken oordeel zeer serieus te nemen. Maar hoe serieus moeten we een dergelijke toezegging nemen als een eerdere motie door het kabinet niet serieus is genomen? Het woord "serieus" komt vaak voor in deze zin, merk ik nu, maar het is ook een serieuze zaak, laat ik dat nogmaals zeggen. Waar is de minister precies bang voor? Dat deze Kamer midden in een pandemie zal oordelen dat de Twm niet verlengd moet worden? Welke signalen zijn er die op zo'n houding van de meerderheid van deze Kamer zouden wijzen? Of dat deze Kamer Tweede Kamertje gaat spelen en zich op detailniveau met de gehele corona-aanpak gaat bemoeien? Ook hier zijn geen signalen voor. Alle ministeriële regelingen zijn in deze Kamer geagendeerd in commissievergaderingen, maar dat heeft niet geleid tot een overvloed van vragen aan de regering.
Voorzitter. Wat deze Kamer wil, is serieus genomen worden in de rol die zij heeft: het toetsen van wetgeving en het waken over de rechtsstatelijkheid en de bescherming van grondrechten. In dat verband is de wens om betrokken te worden bij de verlenging van een wet die grondrechten van burgers ernstig inperkt, niet meer dan logisch. Niet om een noodzakelijke verlenging te frustreren, maar wel om waar nodig vragen te kunnen stellen en kanttekeningen te kunnen plaatsen, al dan niet bij motie. Dat was ook het idee achter het debat van vandaag, namelijk om naar aanleiding van het besluit om de Twm te verlengen, met onze rechtsstatelijke en grondrechtelijke bril terug te kijken en vooruit te kijken naar de corona-aanpak van het kabinet. Ik had mij voorgenomen dat te doen naar aanleiding van het thema privacy. Daarover had ik de ministers graag willen bevragen, want er is nogal wat misgegaan op dat punt en er moet nogal wat gebeuren waarbij privacy een belangrijk aspect is, zoals de vaccinatiestrategie. Voor een gedachte-uitwisseling op dit punt heb ik echter wel een minister van VWS nodig die de tijd en aandacht heeft om hier serieus op in te gaan. Omdat ik begrijp dat de minister die tijd en aandacht vandaag niet ten volle heeft, ga ik het gesprek over dit belangrijke thema graag op een ander moment aan.
Voorzitter, dan kom ik terug op het onderwerp waar het debat over gaat. Mijn fractie ziet de noodzaak van een verlenging van de Twm covid-19. Laat ik daar duidelijk over zijn. Maar mijn fractie ziet ook nog steeds het belang van bepalende zeggenschap van de Eerste Kamer bij een dergelijke verlenging. Met betrekking tot de vraag welke modaliteit daarvoor gekozen moet worden, zou mijn fractie het liefst een in de wet vastgelegde modaliteit zien. Naar ons idee is de modaliteit die in de beantwoording van de vragen van de Kamer is toegevoegd — zeg maar de modaliteit voortzettingswet à la Wbbbg; op die naam hebben we vrijdag kunnen oefenen — de meest logische en praktische. De bezwaren die de regering daartegen opwerpt, zien wij niet. Er is, wat ons betreft …
De voorzitter:
Alles gaat goed, maar er wordt even met het licht geëxperimenteerd.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik zie het, het licht gaat uit. Dat is zeker voor de sfeer.
De voorzitter:
Geen idee wat er gebeurt. Gaat u verder.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Wat ons betreft is er geen reden om enig wantrouwen te hebben in het functioneren van de parlementaire democratie en in de rolopvatting die beide Kamers daarin hebben. Is de regering bereid om, als deze Kamer daartoe oproept, het wetgevingstraject voor een dergelijke modaliteit in gang te zetten en wel op zo kort mogelijke termijn, zodat deze modaliteit bij een eventuele volgende verlenging, waarvan we allen natuurlijk hopen dat die niet nodig zal zijn, gebruikt kan worden?
Tot slot ben ik benieuwd wat de regering daarnaast gaat doen om deze Kamer daadwerkelijk te betrekken bij de aspecten van de corona-aanpak die de grondrechten van de burgers raken. Ik hoop dat wij op korte termijn een inhoudelijke uitwisseling met de minister van VWS kunnen hebben over die aspecten, waaronder de privacy.
De voorzitter:
Daarmee bent u aan het einde van uw inbreng, mevrouw De Boer? Dank u.
De heer Backer …
De heer Backer i (D66):
Volgens de afspraak een korte interruptie …
De voorzitter:
… namens D66.
De heer Backer (D66):
Het woord "serieus" is vele malen gepasseerd. Ik neem uw bijdrage dan ook uiterst serieus. Ik heb wel een vraag. Speculeert u erop dat het verzoek van de regering bij een nieuw gekozen Tweede Kamer terechtkomt? Want de huidige Tweede Kamer heeft dat verzoek natuurlijk al twee keer afgewezen.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Wat de Tweede Kamer heeft afgewezen, is niet die modaliteit. Wat de Tweede Kamer heeft afgewezen, is de bevoegdheid van de Eerste Kamer om een blokkeringsrecht te hebben. We hebben er vrijdag ook over gesproken: dat heeft natuurlijk ook te maken met de appreciatie die de regering geeft aan zo'n modaliteit. Bij een voortzettingswet is dat anders. Dan kan de regering verlengen en moet er vervolgens onverwijld een wetsvoorstel worden ingediend, waarbij de Kamers wordt gevraagd om er alsnog hun instemming aan te verlenen. Dat hoeft niet binnen een week, want ondertussen geldt de regeling gewoon, maar je vraagt wel het eindoordeel aan de Kamers. Ik zie eerlijk gezegd niet in wat daar de bezwaren van de Tweede Kamer tegen zouden kunnen zijn, want dit is niet de modaliteit die is voorgelegd aan de Tweede Kamer.
De heer Backer (D66):
Ik zal het in mijn termijn verder bespreken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dank u wel, mevrouw De Boer.
Dan is het woord aan de heer Janssen namens de fractie van de SP. De heer Janssen spreekt mede namens de fractie van 50PLUS.
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank u wel. Inderdaad spreek ik ook mede namens 50PLUS. Om te beginnen sluit ik mij aan bij de woorden van mevrouw De Boer. Complimenten voor alle inzet, maar toch, zoals het deze Kamer betaamt, zijn wij positief kritisch in het debat vandaag.
Voorzitter. Het is goed om na oktober voor het eerst in vier maanden in de Eerste Kamer weer met de minister van VWS te kunnen spreken over de aanpak van de COVID-19-pandemie. Met de minister van JenV spraken we in twee opeenvolgende recessen al eerder over aanpassingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Het is ook hoog tijd dat wij vandaag in deze Kamer debatteren over de verlenging van de Twm, juist omdat in deze Eerste Kamer de nadruk ligt op het beoordelen van de kwaliteit van het wetgevingsproces en het toetsen op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en proportionaliteit. Daarnaast is deze Kamer ook een belangrijke hoeder van de grondrechten. Ik zal het vandaag dan ook hebben over houding en handelen van het huidige kabinet inzake de motie, waarin een meerderheid van deze Kamer in oktober al heeft aangegeven dat naar haar oordeel bepalende zeggenschap over de verlenging van de Twm zou moeten toekomen aan de Staten-Generaal. Die motie draagt mijn naam als eerste indiener, maar het gaat niet om mij, het gaat om de positie van de Staten-Generaal, zoals in de motie is verwoord.
De Wet buitengewone bevoegdheid burgerlijk gezag, de Wbbbg, zal vandaag niet meer als wetsvoorstel worden behandeld, maar de schaduw van de Wbbbg hangt nog wel over het recente verleden, het heden en de toekomst, omdat houding en handelen van het kabinet rond die wet rechtstreeks raken aan de positie van de Eerste Kamer, net als het debat over de Twm in oktober. Ik zal dan ook vanuit dat perspectief teruggrijpen op de behandeling die toen in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer heeft plaatsgevonden en op de wetgeving die daaruit voortgekomen is. Hebben we het toen allemaal goed gezien? Hebben we de juiste keuzes gemaakt, zowel op inhoud als op democratische borging? Wat wisten we toen niet wat we nu wel weten? Kortom, vraagt de Twm bij de verlenging die nu voorligt aanpassing qua inhoud en houding? Dat is ook het debat zoals ik dat voor ogen had toen ik met de medeondertekenaars de motie over bepalende zeggenschap indiende: een beoordeling na drie maanden door de Staten-Generaal of de wet nog proportioneel is en of de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid op orde zijn. De beoordeling van de proportionaliteit van de wet is belangrijk, omdat deze wet de grondslag is voor verregaande inperking van grondrechten. Dat is met de toevoeging van de verplichte PCR-test en de avondklok alleen maar meer geworden. Overigens is het nu echt tijd, zoals ik vrijdag al zei, dat het effect van de avondklok aangetoond wordt. Maar goed, wellicht horen we daar vanavond meer over.
Voorzitter. Als ik terugkijk naar oktober, zie ik een periode van spanning tussen het kabinet en beide Kamers rond de Twm. Dat had onmiskenbaar te maken met de druk van de opkomende tweede golf, maar ook met het negatieve sentiment dat door het kabinet was veroorzaakt en dat was ontstaan door de eerste consultatieversie van de Twm. Het beeld was: een jaar lang regeren bij nahang. Laat ik het zo maar even samenvatten, heel kort door de bocht. Dat viel zo slecht dat de Twm politiek kopje onder dreigde te gaan. Vervolgens werd in de week voorafgaand aan de wetsbehandeling tussen een aantal partijen in de Tweede Kamer onderling afgestemd onder welke voorwaarden de Twm op hun steun zou kunnen rekenen. De eigen positie van de Tweede Kamer werd door de Tweede Kamerleden middels amendementen vooraf overeengekomen. Voor meer of anders, zo bleek in het debat, was er geen ruimte meer. Een debat waarvan de uitkomst vooraf vaststond, zeg ik ook maar even in de richting van de heer Backer.
De Eerste Kamer bleef vooraf buiten beeld en speelde dan ook in het wetgevingsdebat geen enkele rol meer. Alleen in de afwijzende reactie van de regering op amendementen die wel voorzagen in een rol van bepalende zeggenschap voor de Eerste Kamer werd kort op de positie van de Eerste Kamer ingegaan. Dat vond en vind ik zorgelijk, omdat de Eerste Kamer als onlosmakelijk deel van de Staten-Generaal medeverantwoordelijk is voor het bewaken van onze grondrechten. Ik vraag nu, na vier maanden, een reactie van de ministers. Hoe kijken zij terug op dit proces? Zijn zij nog steeds de mening toegedaan dat het kabinet geen rol ziet voor de Eerste Kamer?
Terugkijkend naar het debat in de Tweede Kamer: de minister van VWS sprak daar uit dat hij "geen debatten dubbel ging zitten voeren". Dat is niet mijn formulering, maar een formulering van de minister. Maar dat was natuurlijk helemaal niet aan de orde. Dat wilde de Eerste Kamer helemaal niet. Daar is de Eerste Kamer ook niet voor. Nee, deze Kamer wilde en wil haar taak als hoeder van grondrechten kunnen uitoefenen en daar ook bepalend over kunnen oordelen.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):
Meneer Janssen heeft het over verantwoordelijkheden van het kabinet. De discussie hier gaat over parlementaire bevoegdheden. Er is in feite geen grondslag voor het verlenen van bepalende zeggenschap over gedelegeerde wetgeving. Daar gaat het hier in feite over. We zien ook nog eens een keer dat beide Kamers daar verschillend over denken. Mijn eerste vraag aan meneer Janssen is of hij het met mij eens is dat dit een kwestie is die tussen beide Kamers opgelost moet worden. De tweede vraag is: ziet hij dat het kabinet of deze minister hiervoor überhaupt de verantwoordelijkheid heeft?
De voorzitter:
De heer Janssen.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Of, nogmaals, is er iets tussen beide Kamers op te lossen?
De voorzitter:
Graag een kort antwoord.
De heer Janssen (SP):
Die bepalende bevoegdheid was er voor de Tweede Kamer ook niet. Die heeft ze erin geamendeerd, omdat ze zelf het recht van amendement heeft. Toen was die er plotseling wel voor de Tweede Kamer. Dat had bij hetzelfde amendement ook voor de Eerste Kamer geregeld kunnen worden, maar dat is niet gebeurd. Ik zie daarin niet alleen een kwestie tussen beide Kamers. Ik zie daarin ook een rol voor de minister of het kabinet, zoals ik vrijdag ook uitgebreid heb aangegeven. Dat is omdat het begint met het ontraden van de rol van de Eerste Kamer door het kabinet.
Het kabinet had ook een andere appreciatie kunnen geven, zoals ik vrijdag al betoogde, door te wijzen op het belang van de rol van ook de Eerste Kamer bij het inperken van grondrechten, zoals met de avondklok voor 17 miljoen mensen. Ik kom daar later nog op terug. Dat geldt ook voor een wet zoals we die hier met elkaar hebben vastgesteld en waarin de Tweede Kamer wel bepalende zeggenschap heeft geregeld bij de uitvoering van de maatregelen. Die wilde ik helemaal niet. Ik wil alleen wel bepalende zeggenschap bij de verlenging van een wet die zo ver gaat en die doorgaat met het inperken van grondrechten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Backer. Of tot slot mevrouw Wezeman?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Aanvullend hierop. Welke acties heeft meneer Janssen zelf ondernomen, of eventueel een delegatie van deze Kamer, om daar toch eens met de Tweede Kamer over te spreken? Want nogmaals, wij hebben de wet goedgekeurd zoals die er ligt, met de delegatieregeling zoals die daarin is opgenomen.
De voorzitter:
De heer Janssen en dan de heer Backer.
De heer Janssen (SP):
We hebben nou eenmaal geen recht van amendement. Zouden we dat wel hebben, dan had ik zeker geamendeerd. Ik heb geprobeerd dit te repareren middels een motie. Daar praten we vandaag ook over.
De heer Backer i (D66):
Zou collega Janssen dit debat anders hebben gevoerd als de minister in het debat in de Tweede Kamer de motie had ontraden …
De voorzitter:
De heer Janssen.
De heer Backer (D66):
… en de Tweede Kamer vervolgens toch had gestemd zoals ze heeft gestemd?
De heer Janssen (SP):
Welke motie ontraden, meneer Backer?
De heer Backer (D66):
Excuus, ik bedoel het amendement. Het amendement-Buitenweg.
De heer Janssen (SP):
Het amendement Buitenweg, dat de minister heeft ontraden. Dat is een als-dandiscussie over wat de Tweede Kamer gedaan zou hebben als de bepalende zeggenschap, die ze bepalend achtte om voor de wet te kunnen stemmen, ontraden geweest zou zijn en het amendement het niet gehaald zou hebben. Daar kan ik niet over speculeren, maar ik denk, politiek gezien, dat de wet het dan niet gehaald had.
De heer Backer (D66):
In uw betoog speelt de houding van de regering een belangrijke rol. Daarom stel ik die vraag. Maar de gedane zaken zijn gedaan.
De heer Janssen (SP):
Het gaat mij niet zozeer om het oordeel van het kabinet over het amendement-Buitenweg. Daarvan had het ook kunnen zeggen: hebt u wel gekeken naar de rol van de Eerste Kamer, want die zou hier toch ook een belangrijke rol moeten spelen? Dat is niet gebeurd. De eerste Kamer is überhaupt in het debat niet aan de orde geweest, anders dan bij het ontraden van amendementen die wél wezen op de rol van de Eerste Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan stel ik voor dat wij doorgaan.
De heer Janssen (SP):
Voorzitter. Deze Kamer wilde helemaal niet overal over meebeslissen. Deze Kamer wilde en wil haar taak als hoeder van de grondrechten kunnen uitoefenen en daar ook bepalend over kunnen oordelen, zoals ik net zei. Mijn collega Hijink diende daarover in de Tweede Kamer, onder verwijzing naar de rechtsstatelijke rol van de Eerste Kamer als medehoeder van grondrechten, een amendement in, juist met die strekking. In reactie daarop zei de minister van VWS het volgende, waarbij ik in het citaat wat tussenzinnen weglaat: "En toch vind ik dat argument niet sterk, want dat zou namelijk betekenen dat wij altijd alle debatten moeten dubbelen met de Tweede en Eerste Kamer. Ik weet niet of dat daadwerkelijk van toegevoegde waarde is. Maar om op voorhand alle bevoegdheden volledig te spiegelen tussen de Tweede en de Eerste Kamer, dan gaan wij echt een dubbeling van werkzaamheden krijgen. Daar is het kabinet niet voor."
Het mooie is: daar ben ik ook niet voor. Daar was en is niemand voor. Niemand wil alle debatten altijd dubbelen met de Tweede en Eerste Kamer en niemand wil op voorhand alle bevoegdheden volledig spiegelen tussen de Tweede en Eerste Kamer. Dat kan grondwettelijk niet eens. Dat was ook helemaal niet de strekking van het amendement-Hijink op stuk nr. 36, ingediend tijdens dat debat. En dat weet de minister ook. De minister maakte eigenlijk een karikatuur van het amendement, dat vanuit zorgvuldige wetgeving de positie van de Staten-Generaal als hoeder van onze grondrechten wilde borgen. Daarom heeft de meerderheid in deze Kamer zich uitgesproken voor de motie die wij vandaag behandelen.
Wat is er nu nog over van de angst van de minister van VWS dat hij zich om de haverklap zou moeten komen verantwoorden over de dagelijkse gang van zaken? Dat heeft zich niet voorgedaan. De opzet was om een keer per drie maanden over verlenging van de Twm te debatteren. Erkent de minister dat het angstbeeld dat hij schetste en dat hij als voornaamste argument gebruikte om de motie te ontraden, zich niet heeft voorgedaan? Hoe oordeelt de minister in die wetenschap nu over zijn argumenten in oktober om het amendement te ontraden?
Maar was dit wel de werkelijke reden? In het nader schriftelijk overleg met het kabinet over de uitvoering van de motie wordt bij de behandeling van de verschillende modaliteiten misschien wel de werkelijke reden zichtbaar. Een reden die ook past in de verklaring voor het patroon van handelen van het kabinet om met wetgeving en maatregelen de keuze te maken voor minder democratie en niet voor meer. De minister van VWS geeft in de beantwoording aan dat hij bang is dat het kabinet in crisistijd met lege handen komt te staan. Maar ik vroeg de minister van VWS al in oktober hoeveel voorbeelden hij kon noemen van gevallen waarin de Eerste Kamer zich niet verantwoordelijk had opgesteld en noodzakelijke maatregelen bij de bestrijding van de COVID-19-problematiek had geblokkeerd. Het antwoord van de minister kon niet anders luiden dan: niet één. Niet één voorbeeld.
Deze ongefundeerde angstredenering legt wel bloot waarom de regering bij coronamaatregelen steeds weer meent de Staten-Generaal op afstand te moeten plaatsen. Als dat niet zo bedoeld is, dan is het in ieder geval wel in de praktijk het gevolg. Stel je voor dat ze nee zeggen en wij als regering met lege handen staan? Met deze houding en dit handelen van het kabinet, op basis van deze ongefundeerde angst, voedt het kabinet het beeld dat het met een parlement op afstand aan crisisbeheersing wil doen. En dat is contraproductief. Minder democratie in plaats van meer democratie. Wantrouwen in plaats van vertrouwen. Dat wantrouwen richting de Staten-Generaal is een recept voor ongelukken. Het vertaalt zich in de praktijk in een eindeloze reeks debatten en een steeds dieper geworteld wantrouwen over en weer. Daarom is er ook zo veel weerstand om toezeggingen van de regering te aanvaarden.
Laat ik duidelijk zijn. Meer democratie betekent niet: meer debatten. Meer democratie betekent: meer vertrouwen in de Staten-Generaal als kritisch controleur van de regering en hoeder van de grondrechten. Deze crisis is nog lang niet voorbij en zal voor onze samenleving een lange nasleep krijgen. Deze regering en de regeringen na haar zullen geconfronteerd worden met de gevolgen van deze crisis. Maar voor nu is deze regering nog aan zet, zij het in demissionaire staat. Ook na de verkiezingen van 17 maart zal deze regering nog aan zet zijn. En er bestaan geen staatsrechtelijke verschillen in demissionair zijn. Het is als met een zwangerschap: je bent zwanger of je bent het niet. Maar laat ik toch vaststellen dat er na 17 maart, om de vergelijking maar even door te zetten, een situatie ontstaat van een meer voldragen status van demissionair zijn en dat roept eens te meer om verandering van houding en gedrag van het kabinet in de richting van de Staten-Generaal en met name ook de Eerste Kamer. Het kabinet is niet klaar door alleen met de Tweede Kamer afspraken te maken. De houding van het kabinet richting de Eerste Kamer zal echt moeten veranderen. De Eerste Kamer is geen hindermacht, de Eerste Kamer is een steun in tijden van crisis, en dat hebben we ook steeds bewezen.
Voorzitter. De minister van JenV sprak vorige week in het debat over de avondklok, zeg ik gemakshalve maar even, al enig ongemak uit over de positie van de Eerste Kamer in de aanpak van deze crisis. Ik sprak zelf over een blinde vlek van het kabinet voor de Eerste Kamer. Laat ik vandaag de lijsttrekker van de VVD eens parafraseren naar aanleiding van zijn uitlatingen dit weekend. Het is niet mijn gewoonte, maar laat ik het vandaag eens doen. Een citaat van de lijsttrekker van de VVD: "We moeten met elkaar die eindstreep halen. Ik moest denken aan dat beeld van die marathonloper die niet meer kon, maar door twee andere lopers de finish over gedragen werd." Mijn versie in het licht van dit debat luidt iets anders. Mijn versie luidt als volgt: Wij moeten met elkaar die eindstreep halen. Ik moest denken aan het beeld van het kabinet als die marathonloper die niet meer kon, maar door twee andere lopers, de Tweede en de Eerste Kamer, de finish over gedragen werd.
Om daar als kabinet in woord en daad invulling aan te geven en het kabinet de gelegenheid te geven vanaf nu ook te laten zien dat het ook de Eerste Kamer onmisbaar acht om samen de finish te halen, heb ik tot slot nog een drietal concrete voorstellen. Mijn eerste voorstel is een punt dat onbeantwoord is gebleven in het debat van vorige week vrijdag met de minister van JenV. We kunnen vaststellen dat het bij maatregel afwijken van de Twm als juridische grondslag tot twee maal toe heeft geleid tot juridische onduidelijkheid en een corrigerend vonnis van de voorzieningenrechter. Dat is niet goed. Zoals bij alles in deze crisis is voorspelbaarheid belangrijk, dus ook juridische voorspelbaarheid. Mijn eerste voorstel is dan ook om vanaf nu als regel maatregelen die ter bestrijding van de COVID-19-pandemie worden genomen en die op de Twm gebaseerd kunnen worden, ook daadwerkelijk op de Twm te baseren. Mocht dit om de een of andere reden niet mogelijk zijn of niet wenselijk worden geacht door het kabinet, dan wordt daarover tijdig vooraf door het kabinet met de Staten-Generaal overleg gepleegd. Wil de minister hier een toezegging op doen?
Voorzitter. Mijn tweede voorstel is ook een vervolg op het debat dat wij vrijdag voerden met de minister van JenV. Ik vroeg de minister om niet lijdelijk te berusten in de door de minister zo genoemde catch 22 van de Twm van oktober, die de rol van de Eerste Kamer inperkt. De minister deed namens het kabinet de toezegging dat hij bereid is dit punt in de Tweede Kamer actief onder de aandacht te brengen en te vragen of de leden van de Tweede Kamer vinden dat het proces met betrekking tot de maatregelen in dat opzicht wettelijke aanpassing behoeft. Ik vroeg de minister ook om dit te doen vanuit een eigen overtuiging en niet alleen omdat het moest van de Eerste Kamer. Maar gelet op het feit dat de minister dit toezegde en dat het niet bij motie werd afgedwongen, kan ik mij voorstellen dat dit ook zo is. Mijn voorstel aan het kabinet is dan ook om daar niet te lang mee te wachten en daar aanstaande woensdag, wanneer er weer een debat in de Tweede Kamer is gepland, al mee te beginnen en daar ook het vrijdag door het kabinet geuite ongemak over de positie van de Eerste Kamer tot nu toe ter sprake te brengen. De Twm van oktober is immers niet meer de Twm van vandaag.
Voorzitter. Het zal u niet verbazen: mijn derde en laatste voorstel gaat over het concreet uitvoeren van de motie. Ik kan veel zeggen over de redenen die aangevoerd worden waarom een inhoudelijke reactie zo lang op zich heeft laten wachten — drie maanden — maar ik kijk nu vooruit. Dat andere komt later nog wel een keer. Ik doe dat in de hoop en de verwachting dat het kabinet ook daadwerkelijk zijn houding en gedrag richting de Eerste Kamer zal wijzigen.
Voorzitter. Mevrouw De Boer verwees er al naar: in de laatste brief van het kabinet werd nog een tiende modaliteit aangedragen, te weten de delegatie onder vereiste van goedkeuring bij wet. Ik noem dat gemakshalve maar even de Wbbbg-variant. Daar deed het mij het meest aan denken. Zoals ik het lees, zou je dan iedere drie maanden bij verlenging een opgeschoonde versie van de Twm kunnen krijgen, indien de wet onverwijld volgend op de aankondiging van de verlenging zou worden ingediend. Ook deze verlenging is al drie weken voor de ingangsdatum ingediend. Dat betekent dat je tijd zou hebben om daar met elkaar het debat over te voeren. Ik zou graag een nadere toelichting op deze variant willen hebben, omdat ik het, net als mijn collega's en mede-indieners, belangrijk vind dat we dit in de wet verankeren. Dat moet echter geen wetgevingstraject kennen van 23 weken, zoals tentatief werd geschetst. Vorige week hebben we de grondrechten van 17 miljoen mensen binnen vier dagen met een wet ingeperkt. Dat zegt niets over de zorgvuldigheid, want dat hebben we zeer zorgvuldig gedaan. Er was al veel werk gedaan. Maar ik wil het wel in een wet verankerd hebben. Hoe snel zou dat kunnen? Daarbij sluit ik mij aan bij de vragen van mevrouw De Boer of de regering bereid is om dit nu daadwerkelijk in werking te stellen.
De voorzitter:
Ik laat u even uw betoog afmaken, want u bent bijna klaar, denk ik?
De heer Janssen (SP):
Voorzitter, ik kan afsluiten.
Ik kijk uit naar een concrete reactie op concrete voorstellen en ook naar de beantwoording van de overige vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Hattem namens de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik hoor de heer Janssen van de SP zeggen dat we afgelopen week de grondrechten van 17 miljoen Nederlanders ingeperkt hebben. Dat gaat over de avondklokmaatregel, die mogelijk zelfs kan worden uitgebreid tot maatregelen overdag. De SP heeft daar gewoon mee ingestemd. Ze heeft er ook niets aan gedaan om de rol van de Eerste Kamer nadrukkelijk voor het voetlicht te brengen, terwijl de PVV-fractie heeft gezegd: wacht daarmee, totdat de rechter een uitspraak heeft gedaan en verklaar de wet controversieel. De SP is alleen maar door het hoepeltje gesprongen van het kabinet. Hoe kunt u dat rijmen met de houding die u zelf vraagt aan te nemen om de rol van de Eerste Kamer serieus te nemen?
De voorzitter:
De heer Janssen.
De heer Van Hattem (PVV):
Door alleen maar door het hoepeltje te springen?
De voorzitter:
De heer Janssen, een kort antwoord graag.
De heer Janssen (SP):
Ik laat thuis niet eens mijn hond door een hoepeltje springen, laat staan dat ik zelf door een hoepeltje spring.
Als u goed geluisterd heeft, dan weet u dat ik vorige week vrijdag vijftien minuten lang heb aangegeven waarom ik vind dat de rol van de Eerste Kamer onvoldoende door het kabinet onderkend wordt en dat er iets moet gebeuren. Ik heb in mijn stemverklaring echter ook verwezen naar de vraag van al die mensen die in de zorg en in de verzorgingshuizen werken. Zij zeggen: zolang het niet 100% zeker is dat het niet werkt, al werkt het maar voor de helft; zorg dat ons iets in handen wordt gegeven wat ons helpt. Voor die mensen hebben wij ingestemd. Wij hebben daarbij gezegd dat we ook op korte termijn duidelijkheid willen over de werking van de avondklok. Dat heb ik vandaag nog een keer herhaald.
De voorzitter:
De heer Van Hattem, tot slot.
De heer Van Hattem (PVV):
Heel kort. De werking is niet eens de helft. Het is helemaal niet bewezen of de avondklok effect heeft. Ik kan alleen maar vaststellen dat als het kabinet aan de SP vraagt om door een hoepeltje te springen, de SP alleen maar vraagt: hoe hoog?
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Janssen (SP):
De heer Van Hattem van de PVV legt mij woorden in de mond. Wij springen niet door hoepeltjes. Dat hebben we nooit gedaan en dat doen we ook nu niet. Wij maken een gedegen afweging. U moet echt beter opletten bij onze bijdragen en onze stemverklaringen.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw De Bruijn-Wezeman namens de fractie van de VVD.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik heet ook de bewindspersonen van harte welkom in deze Kamer. Wij spreken vandaag over de aangenomen motie over bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal bij de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en het verlengings-KB inzake dezelfde wet. Ik zal deze onderwerpen in de genoemde volgorde behandelen.
De VVD heeft de motie over de bepalende zeggenschap niet gesteund, omdat wij menen dat de parlementaire zeggenschap reeds voldoende is geregeld. In de wet is gewaarborgd dat voor iedere ministeriële regeling een voorhangprocedure geldt bij beide Kamers. Daarbij komt aan de Tweede Kamer een blokkeringsrecht toe. Ook voor de verlengings-KB geldt de verplichte voorhangprocedure, voorafgegaan door een advies van de Raad van State. Verder staan de Kamers alle grondwettelijke instrumenten ten dienste, zoals het vragen- en interpellatierecht. Daarnaast kan de Tweede ook gebruikmaken van haar recht van initiatief om de werking van de wet te beëindigen, dan wel te wijzigen. Daarna is het gewoon een wetswijziging die weer deze kant uitkomt.
In het tweekamerstelsel moet voorkomen worden dat beide Kamers het duplicaat van elkaar zijn. De staatscommissie parlementair stelsel zegt hierover dat om een tweekamerstelsel te rechtvaardigen, de Eerste Kamer een meerwaarde moet hebben, bijvoorbeeld door bij de toetsing van wetsvoorstellen de nadruk te leggen op kwaliteit. Naar het oordeel van de VVD-fractie wordt de meerwaarde van deze Kamer zeker niet verkregen door bovenop de uitvoering te gaan zitten. Dat gebeurt wel als de Eerste Kamer bepalende zeggenschap heeft over gedelegeerde wetgeving. Ook de Raad van State stelt dat verdedigbaar is dat de Eerste Kamer geen rol speelt bij het tegenhouden van gedelegeerde wetgeving. Wij kunnen daarom vragen, maar er is geen plicht om ons die te geven.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Mevrouw van de VVD, hoeveel debatten zijn er wel niet over corona geweest in de Tweede Kamer? Ik schat een stuk of 45. In ieder geval waren het er meer dan 40. De debatten die we hier hebben gehad, waren vooral spoeddebatten om gebreken in de wetgeving met stoom en kokend water — om die uitdrukking nog maar eens even te gebruiken, want die heb ik vandaag nog niet gehoord — door de Eerste Kamer te krijgen. Nou hebben we vrijdagavond tijdens het debat met minister Grapperhaus een motie ingediend om juist de kwaliteit van de wetgeving te waarborgen. U begint daar zelf over. U stemde tegen. Ik denk niet dat we hier om de haverklap coronadebatten hebben. Het is vaak onze taak om de zaak uit de Tweede Kamer te repareren.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Als u zo hecht aan de kwaliteit van de wetgeving, waarom stemde u dan bij de hoofdelijke stemming vrijdag tegen onze neutraal geformuleerde motie om juist die te waarborgen?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
De heer Otten zegt heel veel. Ik probeer het eventjes uit elkaar te halen.
De voorzitter:
Een kort antwoord graag.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
De debatten die wij tot nu toe gevoerd hebben, zijn wetgevingsdebatten. Zoals u in mijn pleidooi hoort, vind ik dat inderdaad de taak van de Eerste Kamer. Wetgeving die hier komt, gaan wij beoordelen. We hebben hier coronawetgevingsdebatten gehad. Zo wil ik dat graag houden.
Wij zijn er niet om de Tweede Kamer te corrigeren. Wij zijn ervoor om nog een keer te kijken naar wetgeving die door de Tweede Kamer is goedgekeurd, in tweede instantie. Daar zijn wij voor. Ik ben dus geen voorstander van het hier voeren van coronadebatten, ook al hebben ze dat in de Tweede Kamer al 45 keer gedaan.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Dat is de toegevoegde waarde van de Tweede Kamer. Dat is haar positie. Ik zeg altijd: in een tweekamerstelsel moet daar onderscheid in zijn.
De voorzitter:
Meneer Otten, tot slot.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Dat ben ik helemaal met u eens. Wij moeten hier niet alles van de Tweede Kamer overdoen. U bent akkoord gegaan, zeg ik via de voorzitter tegen de VVD, met het buitenspel zetten van de Eerste Kamer bij de voorhang van maatregelen rondom de spoedwet. Waarom heeft u dat gedaan? Dat is wat anders dan een coronadebat.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw De Bruijn.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Dat zit precies in wat ik zojuist zei, als u goed naar mij geluisterd heeft. Het gaat hierbij om gedelegeerde wetgeving. Het woord zegt het al: je delegeert het aan de uitvoerende macht om daarnaar te handelen en om daarmee te kunnen opereren. De delegatiegrondslag zit in de wet. Die hebben wij vastgesteld. Het is niet de bedoeling dat wij vervolgens alle gedelegeerde wetgeving hier laten langskomen. Dan moet je het in een gewone wet regelen. Daar hebben we niet voor gekozen, noch bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, noch bij de wet die we afgelopen week hebben besproken. Ik hou me eraan om het op die manier te laten gebeuren.
De voorzitter:
Nee, nee. Ik zie alweer een hoop interrupties, maar ik stel voor om mevrouw De Bruijn even haar betoog te laten afmaken, gezien het krappe tijdschema vandaag. Daarna kijk ik welke interrupties er nog zijn. Maakt u uw betoog af. U bent ook bijna klaar.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Voorzitter. Wij hebben kennisgenomen van de uitgewerkte modaliteit en hebben de antwoorden op de vragen hierover bestudeerd. Gezien de complexiteit van die antwoorden is de VVD gesterkt in haar standpunt dat we deze kant niet uit willen. Wij vinden dat in de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 de democratische legitimatie van de crisismaatregelen goed is geregeld en dat deze in balans is met de noodzakelijke flexibiliteit en spoed. Ons staat niets in de weg, zoals we dat ook vandaag doen, om bij het verlengings-KB te evalueren of de wet nog voldoet, en desgewenst via moties opdrachten mee te geven aan de regering.
Voorzitter. Er staan nog mensen klaar om te interrumperen. Dit is het eerste gedeelte van mijn inbreng.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u toch uw betoog afmaakt, want we hebben een krap tijdschema vandaag. We hebben afgesproken dat we interrupties proberen te beperken.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Oké, dan maak ik mijn betoog af. Dank u wel, voorzitter.
Gezien het stadium waarin de pandemie op dit moment verkeert, is het evident dat de werkingsduur van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 moet worden verlengd. Wel wil ik graag stilstaan bij het begrip "tijdelijk". Afgelopen week, tijdens het debat over de avondklok, bleek hoe lastig het is om proportionaliteit en subsidiariteit van de afzonderlijke maatregelen te wegen. Naargelang de maatregelen langer duren, treedt een verschuiving op in de waardering van de proportionaliteit wanneer de nevenschade groter wordt dan de gezondheidswinst. Hulde overigens voor de noodpakketten, maar ook hier kunnen we niet eindeloos mee doorgaan.
De maatregelen op basis van de Twm moeten niet langer duren dan voor de bescherming van de volksgezondheid strikt noodzakelijk is. Wanneer ik de routekaart bekijk, stelt me die niet gerust. Bij het laagste risiconiveau, "waakzaam", is nog steeds sprake van een groot aantal beperkingen vanwege het handhaven van de anderhalvemetermaatregel en de beperking van de groepsgrootte. Onze hoop is gevestigd op het vaccineren. De berichten uit Israël over het effect van het vaccineren stemmen hoopvol. Maar er zijn ook signalen dat we er nog niet zijn en dat we ons moeten voorbereiden op een situatie waarin het vaccin zeker helpt, maar het virus toch onder ons blijft en blijft muteren, waardoor de pandemie telkens zal opvlammen.
In verkiezingscampagnes hoor ik praten over plannen voor Nederland na corona, maar moeten we ons niet eerder voorbereiden op een Nederland met corona, in een wereld met corona? De VVD-fractie mist de uitwerking van dergelijke scenario's. Wellicht is het aan te bevelen om naast de routekaart ook een scenariokaart te introduceren. Het moge duidelijk zijn dat iedereen de maatregelen zoals we die nu kennen zo langzamerhand meer dan beu is. De uiterste houdbaarheidsdatum van de huidige aanpak is in zicht. Het wordt tijd voor een paradigmashift van de samenleving waarin niet maatregelen om de contacten tussen mensen te beperken centraal staan, maar een samenleving waarin mensen weer veilig contact kunnen maken.
Wij willen er zicht op houden dat de tijdelijke maatregelen niet langer duren dan strikt noodzakelijk is, en op de proportionaliteit. Daarom heeft mijn fractie behoefte aan meer informatie over hoe de regering denkt over het vervolg, ervan uitgaande dat het virus nog wel even onder ons blijft, ook in ogenschouw nemend dat de gezondheidsschade ten gevolge van de maatregelen alsmaar groter wordt in verhouding tot de gezondheidsschade van het virus in een gevaccineerde bevolking.
Voor een zorgvuldig wetgevingstraject is het nodig — en daar kom ik, meneer Otten — om uit de crisisstand te gaan en een proactief beleid te ontwikkelen dat meer langs een regulier wetgevingsproces tot stand komt. Er liggen vele brede vraagstukken, bijvoorbeeld hoe de weerbaarheid van onze samenleving tegen een pandemische virusuitbraak te vergroten. Wat zijn daarbij aanvaardbare risico's?
Er zijn nog steeds onzekerheden. De VVD-fractie stelt dus voor om hiervoor verschillende scenario's uit te werken. Mijn vraag is of de minister dit ook zo ziet, en of dit al is opgepakt. Wat betekent dit bijvoorbeeld voor het wettelijk instrumentarium? We hoorden straks mevrouw De Boer al over het feit dat daar weer allerlei wetgevingstrajecten uit voortvloeien. Ik denk bijvoorbeeld alleen al aan, zoals zij dat noemde, de privacyvoorwaarden in de testsamenleving waar ik de minister vaak over hoor spreken. We hebben behoefte aan meer structurele, reguliere wetgevingstrajecten, die niet onder druk of onder stoom en kokend water verlopen, maar die gewoon gepland en via de normale procedures deze kant uitkomen. Kan de minister te zijner tijd de uitkomsten van die scenariostudies met ons delen? Die zouden we graag betrekken bij de bespreking van een volgend verlengings-KB wanneer dat over drie maanden aan de orde mocht zijn. Dat zeg ik specifiek omdat ik wil aangeven dat wij niet kunnen wachten totdat er een nieuwe regering is. Dit is een doorlopend proces.
Tot zover mijn inbreng, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Bruijn. De heer Nicolaï namens de Partij voor de Dieren, een korte vraag graag.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Mijn vraag gaat over het eerste deel van het verhaal van mevrouw De Bruijn. Daarin heeft ze het over gedelegeerde wetgeving. Als ik het goed begrepen heb, zegt u eigenlijk: we moeten ons niet met al die gedelegeerde wetgeving bemoeien, maar alleen met de grondlijnen en de kwaliteit van de wetgeving. Mijn vraag is de volgende. Ziet mevrouw De Bruijn-Wezeman een verschil in dit opzicht met het vaststellen van ministeriële regelingen op basis van de Twm, waarbij we over uitvoering praten? Dat is volgens mij de delegatie waar mevrouw De Bruijn-Wezeman het over heeft. Dit is een Koninklijk Besluit.
De voorzitter:
Dat wordt een lange vraag, meneer Nicolaï.
De heer Nicolaï (PvdD):
We hebben het nu niet over uitvoering, maar over een besluit waar …
De voorzitter:
Meneer Nicolaï, nu wordt het toch een lange vraag. Om niet in de herhaling van afgelopen vrijdag te vallen, verzoek ik u om een korte vraag te stellen.
De heer Nicolaï (PvdD):
Om mijn vraag duidelijk te maken, had ik dit nodig. Mijn vraag is: ziet mevrouw De Bruijn-Wezeman dat het nu gaat om delegatie die gericht is op de vraag of de wet kan blijven voortduren? Dat is geen uitvoering.
De voorzitter:
Mevrouw De Bruijn, een kort antwoord graag.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ik snap dat daar een nuanceverschil tussen zit, meneer Nicolaï. Alleen, wij hebben in het kader van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 gezegd: in die situatie — het land is in crisis — moet er een instrumentarium zijn om snel maatregelen te kunnen nemen of af te schalen. U ziet dat dit wekelijks aan de orde is. Dit moeten wij niet iedere keer hier hebben. Wij hebben er ook mee ingestemd dat de wet steeds per drie maanden kan worden verlengd ...
De voorzitter:
Dank u.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
… en dat wij daar dan een beleidsdebat over kunnen hebben.
De voorzitter:
Dan ga ik nu naar de heer Janssen.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Waar ik in mijn pleidooi wel naartoe ga, is dat wij hier zo snel mogelijk vanaf moeten. Ik heb het woord "tijdelijk" genoemd. Wij moeten gewoon kijken wat straks nodig is, als wij, zoals in de metafoor die ik vanmorgen langs hoorde komen …
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Bruijn.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
… vanuit de acute fase naar de chronische fase gaan. Dan moet daar gewoon reguliere wetgeving voor komen. Dan willen wij het daar gewoon weer over hebben.
De voorzitter:
De heer Janssen.
De heer Janssen i (SP):
Even op het principiële punt dat mevrouw De Bruijn maakte over het bij gedelegeerde wetgeving niet op de stoel van de regering gaan zitten. Waarom doet de VVD dat wel in de Tweede Kamer en zou dat niet mogen in de Eerste Kamer?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ik ben niet verantwoordelijk voor de besluiten van de Tweede Kamer, maar wij konden — dat hebben wij ook zo gezegd bij het vaststellen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 — het ons in dit geval wel voorstellen. Wij kwamen vanuit de situatie van noodmaatrelen die door gemeenten genomen konden worden, waar helemaal geen democratische betrokkenheid aan te pas kwam. Dus in het kader van de betrokkenheid van het parlement hebben wij daar wel mee ingestemd.
De voorzitter:
De heer Janssen.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Maar wij hebben toen ook nadrukkelijk gezegd dat wij hetzelfde voor de Eerste Kamer niet zagen.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Janssen.
De heer Janssen (SP):
Dan stel ik vast dat u selectief principieel bent. Het geldt namelijk niet voor de Tweede Kamer dat we niet op de stoel van de regering moeten gaan zitten bij de uitvoering, terwijl wij het hier alleen over een verlenging hebben. De VVD in de Tweede Kamer is dus een andere VVD dan de VVD in de Eerste Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Ik heb twee hopelijk korte vragen. De eerste vraag. Mevrouw De Bruijn zegt dat wij die wet hebben aangenomen en dat onderdeel van die wet is dat wij ons als Eerste Kamer niet bemoeien met de verlenging. Dat klopt, maar dat hebben wij gedaan vanuit het verantwoordelijkheidsbesef dat die wet noodzakelijk was. Tegelijkertijd met die wet is de motie-Janssen aangenomen, met de uitspraak dat wij daar wél bij betrokken willen worden. Dus ik denk dat het een beetje kort door de bocht is om te zeggen dat wij die wet hebben aangenomen en dat wij nu onze mond moeten houden.
Dan mijn tweede punt. Ik vond het erg interessant dat u in het vervolg van uw betoog uw appreciatie gaf over de tijdelijke wet, over de noodzaak van de verlenging, de proportionaliteit en de subsidiariteit. Ik denk dat dit precies is wat degenen willen die de motie aangenomen willen hebben. Dat debat willen wij hebben en daar willen wij dan vervolgens als Eerste Kamer een conclusie aan verbinden. U trekt nu de conclusie: ja, die noodzaak is er …
De voorzitter:
En uw vraag is?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
U trekt de conclusie dat die noodzaak er is. Dat heb ik ook gedaan. Maar stel nu dat uw conclusie was geweest: nee, wij zien die noodzaak niet meer. Dan is het toch logisch dat wij als Eerste Kamer kunnen zeggen: wij zien niets in die verlenging?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Dat kan. Ten aanzien van het eerste: u mag van mij niet verwachten dat wij op dit moment een heel ander standpunt innemen dan wij deden tijdens de behandeling van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Wij hebben toen tegen die motie gestemd. Onze visie daarop is niet gewijzigd, ook niet met alle voorlichting die er nu ligt.
Ten aanzien van uw tweede punt zeg ik: wij hebben op dit moment gewoon het instrumentarium om te zeggen: wij evalueren de Twm. Wat ik vandaag dus ook doe. Ik hoor u vooral praten over de zeggenschap, maar volgens mij ben ik nu de eerste die echt ingaat op de Twm zelf en wat wij daarvan vinden. Daarbij geven wij mee: gaat u aan het werk om ervoor te zorgen dat die wet echt maar tijdelijk is, en kom met een toekomstscenario over hoe wij verdergaan en wat dit betekent voor het wetgevingsproces.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van der Voort, namens D66, met ook een korte vraag.
De heer Van der Voort i (D66):
Ik ben blij dat u ook van mening bent dat er meer nodig is, dat er meer perspectieven nodig zijn in de aanpak van het vervolg van de crisis. Betekent dit dat u zich ook schaart achter het D66-voorstel dat er een maatschappelijk-economisch team met sociologen, economen en gedragswetenschappers betrokken moet zijn bij de plannen voor de verdere aanpak?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ik zie dat dit op allerlei terreinen op dit moment steeds meer gaat gebeuren. Ik zag minister De Jonge net een paar keer instemmend knikken tijdens mijn verhaal, dus mijn vraag is: hoe gaat u dit organiseren en waar komt u straks mee ...
De voorzitter:
Dus dat horen wij straks.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
… zodat wij een beter beeld hebben of deze tijdelijke wet nog moet blijven of dat die weg kan?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Nicolaï, namens de Partij voor de Dieren.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Voorzitter. U houdt er echt de vaart in. Daar ben ik blij mee, want dan kunnen wij ook al onze vragen stellen en de antwoorden van de minister krijgen voordat hij vertrekt.
Ik denk dat mijn interruptie van zojuist van groot belang is, omdat wij moeten beseffen dat het niet gaat om normale gedelegeerde wetgeving en een voorhangprocedure, maar om het systeem dat nu in artikel VIII van de wet zit, op basis waarvan de regering in feite iedere drie maanden gewoon die wet kan verlengen zonder dat daarbij formele betrokkenheid van het parlement aan de orde is. Dat is toch wel het wezenlijke punt.
Toen de wet tot stand kwam, zijn er allerlei commentaren geweest over de uitholling van de rechtsstaat. Als je een regering de vrijheid geeft om die wet telkens maar te verlengen, zonder formele betrokkenheid van het parlement, dan krijg je op een gegeven moment die vraag toch weer voor je. Nu kan ik mij voorstellen dat toen ook een beetje de gedachte was: ach, misschien hebben wij genoeg aan die drie maanden en dan lost de coronacrisis misschien een beetje op. Maar als wij nu kijken wat er de laatste tijd in de media aan berichten verschijnt, dan zeggen de deskundigen: we hebben nu een pandemie, maar die is eigenlijk endemisch aan het worden. Als er weer een variant komt die misschien helemaal niet bestreden wordt door de vaccins, moeten die vaccins weer worden aangepast. Dus wij zijn er nog niet klaar mee; het gaat maar door. Vanuit die gedachte zou ik aan de regering en aan de minister hier willen vragen of zij het eens zijn met de Eerste Kamer, zoals dat ook blijkt uit de motie van de heer Janssen, dat wij in een nieuwe situatie zijn komen te verkeren, waarbij er niet meer op de heel korte termijn iets geregeld moet worden voor een korte termijn, maar waarbij wij met de situatie te maken krijgen dat de tijdelijkheid van de Twm misschien veel langer is dan de tijdelijkheid zoals wij die toen voorzagen. Is de regering het niet met ons eens dat dit met zich mee behoort te brengen dat de formele betrokkenheid van de Staten-Generaal hersteld moet worden? Dat is een essentiële vraag die ik graag aan de regering voorleg.
Dan zijn er allerlei kritische vragen gesteld door de SP, GroenLinks en onze fractie over de verschillende modaliteiten. Ik moet zeggen dat de antwoorden door ons niet altijd als voldoende beoordeeld zijn en ook voor een deel onbegrijpelijk zijn, met name waar het erover gaat dat er sprake zou kunnen zijn van een conflict tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Wij hebben in onze vragen naar voren gebracht of er sprake is van een conflict als de Tweede Kamer een wet aanneemt en de Eerste Kamer die wet verwerpt. Is er dan sprake van een conflict, of is er dan gewoon sprake van dat volgens het grondwettelijk model beide Kamers een eigen oordeel kunnen vellen? Daar is op gereageerd met de opmerking dat er twee gevaren zitten in het systeem zoals dat in modaliteit 1 aan de orde was in vergelijking met het normale proces. Het woord "volgtijdelijkheid" — nog nooit van gehoord — is daarbij aan de orde gekomen. Het conflict zou er dan uit bestaan dat beide Kamers tegelijkertijd een oordeel kunnen vellen en dat het dan uit elkaar kan lopen, terwijl het bij een wet zo is: eerst de Tweede Kamer en daarna de Eerste Kamer. Dat is een.
De tweede punt is de zware voorhangprocedure. Normaal kan de voorhangprocedure ertoe leiden dat iets wordt verworpen en dat de regering vervolgens weer met een nieuw voorstel kan komen. Dat zou hier niet aan de orde zijn, omdat er sprake zou zijn van de situatie dat de wet gewoon vervalt en dan ook niet meer in werking zou kunnen treden. Nu vraag ik mij af: dat fatale wijst toch een beetje op de situatie waar de heer Janssen over sprak, dat de regering heel bang is dat ze met lege handen komt te staan? Maar dan wil ik toch de vraag aan de regering voorleggen: dat is toch oplosbaar? We moeten sowieso de wet wijzigen. Als je de wet zo wijzigt dat het normale wetgevingsproces erin komt en dat die volgtijdelijkheid er weer in zit, en als je de wet zo wijzigt dat het niet gaat om een fatale situatie waarbij er iets vervalt wat nooit meer in werking kan treden, dan zijn we er toch uit? Ik heb eens zitten nadenken. Als we het gewoon in artikel VIII zo zouden oplossen dat je zegt: bepalingen of onderdelen ervan die ingevolge het eerste of tweede lid van die bepaling vervallen — dan hebben we dat fatale vervallen — kunnen opnieuw in werking treden voor een periode van ten hoogste drie maanden, indien daartoe wordt besloten bij Koninklijk Besluit. Dan heb je de gewenste situatie. Vervolgens zou je het systeem van de Brigitte Bardotwet — ik noem hem nog steeds maar zo, die wet met die moeilijke naam — kunnen volgen. Anderhalve keer Brigitte Bardot is het, minister, want er zitten drie b's in. Je zou daarna het systeem kunnen hebben, dat als besloten wordt om die vervallen bepalingen weer in werking te laten treden, er onverwijld een wetsvoorstel moet worden ingediend om de voortduring ervan te bewerkstelligen. Is dat niet de oplossing? Dan hebben we niet iets zonder precedent, want we kunnen verwijzen naar een wet waarin het al zo wordt geregeld. We hebben het fatale er uitgehaald en de volgtijdelijkheid er weer ingebracht. Graag een reactie. Ik denk dat het ongeveer aansluit bij de voorstellen die de heer Janssen al noemde, waarvan ik aanneem dat de regering er nog op zal reageren.
Het tweede punt. Dit is wel een vraag die verband houdt met de evaluatie van de tijdelijke wet. De tijdelijke wet is eigenlijk een wet die een hoofdstuk in de Wet publieke gezondheid geschoven heeft, met het oog op covid. In de Wet publieke gezondheid staan echter ook nog steeds bevoegdheden. Die wet geeft bevoegdheden met betrekking tot het aanwijzen van infectieziekten: is het een infectieziekte die als a wordt aangewezen, ja of nee? Als dat het geval is, dan staan er allerlei bepalingen in die wet die bevoegdheden geven. Daar hebben we die Twm op zich niet voor nodig.
Vrijdag hebben we een discussie gehad over de avondklok. Ik vroeg toen hoe het nu eigenlijk zit. Ik hoorde namelijk van de minister dat er mensen zijn die positief getest zijn — die zijn dus eigenlijk gevaarlijk — maar die zich niet houden aan de quarantaineverplichting. Dat is best een hoog percentage. Als we daar eens iets aan zouden doen, zouden we dan niet een hele grote winst binnenhalen, die misschien zo groot is dat die avondklok niet meer nodig is? Ik heb hierover een vraag aan minister De Jonge. In artikel 35 van de bestaande Wet publieke gezondheid, staat de volgende bevoegdheid: "de voorzitter van de Veiligheidsregio kan een persoon onverwijld doen onderwerpen aan de maatregel van quarantaine om de verspreiding van infectieziekten, behorend tot groep a, tegen te gaan ...". Het is groep a, daar zijn we het over eens. Het gaat verder: "indien er redenen zijn om aan te nemen dat die persoon recentelijk een dusdanig contact met een lijder of vermoedelijke lijder aan infectieziekte, behorend tot groep a, heeft gehad, dat deze persoon mogelijk met dezelfde ziekte is geïnfecteerd, ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat voor verspreiding van de infectieziekte en die persoon niet tot vrijwillige onderwerping aan die maatregel bereid is." Dat iemand mogelijk is geïnfecteerd, blijkt uit de positieve test en dat er een ernstig gevaar voor verspreiding bestaat, daar zijn we het over eens. Het is een heel vergaande bevoegdheid die op dit moment al in die wet zit.
Als de minister daarop wijst, kan ik me voorstellen dat mensen weer gaan zeggen dat de dictatuur toeslaat, maar het is niet de dictatuur die toeslaat, maar een bepaling en een bevoegdheid die in de wet is opgenomen om juist het algemeen belang te beschermen, als zich heel gevaarlijke infectieziekten voordoen. Waarom wordt niet meer op die bepaling gewezen? Waarom wordt er niet meer op gewezen dat er voor mensen die zich niet houden aan de quarantaineverplichting, wat nu nog een advies is, in de wet bevoegdheden zitten die vergaand zijn en waar wij nooit enige twijfel over hebben uitgesproken.
Voorzitter. Daar wilde ik mee afsluiten.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nicolaï. Meneer Bakker namens D66.
De heer Backer i (D66):
Mag ik naar aanleiding van deze interessante suggestie de vraag stellen: wat is de betrokkenheid van de Eerste Kamer bij de uitvoering door de minister van de suggestie die u doet?
De heer Nicolaï (PvdD):
Wat de betrokkenheid is van de Eerste Kamer?
De voorzitter:
Bij die suggestie.
De heer Backer (D66):
Als de minister gebruikmaakt van de bevoegdheid die u noemde, gaat dat volgens mij in een ministeriële regeling of een KB. Op welke wijze zou deze Kamer …
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik begrijp uw vraag. Het is geen bevoegdheid van de minister. Het is een bevoegdheid die in de wet is toegekend. Waar het mij om gaat, is dat de minister op dit moment een beleid voert dat ertoe moet leiden …
De heer Backer (D66):
Voorzitter, heel even,
De voorzitter:
Ik vrees dat de vraag niet duidelijk was.
De heer Nicolaï (PvdD):
… dat de verspreiding wordt ingedamd. In dat kader is ook aan de orde dat je in quarantaine moet, als uit de test blijkt dat je besmettelijk bent. Mijn vraag is alleen maar …
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Backer.
De heer Nicolaï (PvdD):
Voorzitter, ik maak even mijn verhaal af. Mijn reactie op de minister is alleen maar: waarom wordt er niet meer op de verplichtingen en bevoegdheden die, los van de Twm, al in die Wet publieke gezondheid liggen …
De heer Backer (D66):
Dat had ik begrepen. Mijn vraag is nu even: als de minister deze suggestie aangrijpt en op die basis zal handelen, welke rol deze Kamer dan heeft bij de uitvoering van maatregelen op dat artikel?
De heer Nicolaï (PvdD):
Geen enkele, want de bevoegdheid ligt al in de wet. Het is gewoon uitvoering van een bestaande bevoegdheid.
De heer Backer (D66):
Geen enkele? Ik denk dat alle bevoegdheden er zijn die wij normaal hebben om de minister naar de Kamer te roepen en daarover te spreken, maar wij zien dat kennelijk verschillend.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nicolaï. Het woord is aan de heer Van Dijk, namens de fractie van de SGP.
De heer Van Dijk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Het is goed om ook de minister van VWS hier te hebben. Ik zeg dat zonder enige ironie. Ik zou vooral tegen mijn collega's willen zeggen: hij is er, vraag niet hoe het kan, maar profiteer ervan!
Het aantal besmettingen is flink gedaald ten opzichte van het moment dat de lockdown ingesteld werd. Er is echter nog steeds sprake van enkele duizenden besmettingen per dag. Het hoge aantal besmettingen maakt helaas dat we verlenging van de nodige maatregelen, zoals neergelegd in de Twm, niet kunnen uitsluiten. Het is daarbij zo dat, gelet op hoe ingrijpend de maatregelen zijn, deze vanzelfsprekend niet langer van kracht dienen te zijn dan noodzakelijk is. De maatregelen hebben immers bijzonder negatieve gevolgen voor mens en economie. Dat geldt ook voor de geestelijke belangen. Laat de kerken daarom geen hekkensluiter zijn bij mogelijke versoepelingen, zo vraag ik de minister. Zodra de epidemiologische situatie het toelaat, moet er aandacht zijn voor de mogelijkheid om delen van de Twm te laten vervallen. Dat kan als het aantal besmettingen voldoende gedaald is. De routekaart biedt in onze ogen echter nog te weinig duidelijkheid. Daarom mijn vraag aan de minister: kunt u concreet aanduiden in welke situatie het punt bereikt is waarop bepaalde maatregelen kunnen vervallen?
De ene maatregel is ingrijpender dan de andere. Zo wordt de avondklok door veel mensen als een ingrijpende inbreuk op hun vrijheid gezien. Hier geldt: hoe ingrijpender de maatregel en hoe groter de inbreuk op grondrechten, hoe meer parlementaire waarborgen gepast zijn. Om die reden steunt de SGP bijvoorbeeld de motie van collega Nicolaï om bij maatregelen zoals de avondklok, een extra waarborg voor de Eerste Kamer in te bouwen. Gelukkig met veel begrip van de minister-president, zo begrijp ik, die over deze zware maatregel zei: de eerste maatregel waar je niet mee door wilt, die bovenaan staat om te schrappen, is de avondklok. Dat zei onze premier tijdens de persconferentie van 22 januari jongstleden. De SGP is verrast dat er nu is uitgelekt dat de avondklok bepaalde versoepelingen mogelijk maakt. Is dit ultimum remedium daarvoor het juiste middel? Is het logisch om een ultimum remedium te benutten om versoepelingen elders mogelijk te maken? Dat lijkt ons niet zomaar vanzelfsprekend. Kan de minister aangeven wat er wel voor nodig is om de avondklok te schrappen? De SGP hecht veel waarde aan een concrete toezegging, nu blijkt dat eerder gedane uitspraken niet zomaar tot overeenkomstige daden leiden.
We zien dat de beperking van persoonlijke vrijheden steeds ingrijpender wordt. De maatregelen duren langer dan we van tevoren voorzien hadden. Mensen snakken naar versoepelingen. De SGP roept de regering daarom op: heb oog voor de maatschappelijke en sociale gevolgen. Welke concrete afwegingen worden nu steeds gemaakt bij het instellen, dan wel voortduren van bepaalde maatregelen? Is er nu een duidelijk afwegingskader en worden naast het OMT-advies ook de adviezen van andere maatschappelijke organisaties serieus meegewogen?
Voorzitter. De Twm biedt parlementaire waarborgen. Daar hebben we als parlement en als SGP mee ingestemd. Wat betreft het blokkeringsrecht ten aanzien van ministeriële regelingen is voor de SGP niet onbegrijpelijk dat in deze crisistijd enig onderscheid wordt gemaakt tussen de Tweede en de Eerste Kamer. Tegelijkertijd wil ik niet uitsluiten dat bij nieuwe aanscherping of bij de introductie van nieuwe, zeer ingrijpende instrumenten een dergelijk recht voor de Eerste Kamer wel degelijk aan de orde kan zijn. Ik noemde al even de avondklok.
Voorzitter. In de door de minister genoemde modaliteiten voor parlementaire betrokkenheid bij de verlenging van de Twm wordt bij nummer 9 aangegeven dat dit geen wetswijziging vergt. De regering kan politiek toezeggen dat moties van de beide Kamers inzake het al dan niet verlengen van de Twm zeer zwaar zullen wegen. Kan de minister aangeven of dit zwaarwegende belang zonder uitzonderingen leidt tot het volgen van de uitkomst van deze moties? En zo nee, wat zijn in de ogen van de minister uitzonderingen waarbij de uitkomst van deze moties niet gevolgd wordt?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan is het woord aan mevrouw Prins namens de fractie van het CDA.
Mevrouw Prins i (CDA):
Meneer de voorzitter. Het is nu een jaar geleden dat Nederland werd geconfronteerd met het coronavirus in ons eigen land; een virus dat ons land en de hele wereld in zijn greep had, houdt en, zo vrezen en vermoeden we, nog wel enige tijd zal houden. Al een jaar lang werken de mensen in de zorg, bij de GGD's, de politie, de buitengewoon opsporingsambtenaren, de mensen bij de diverse overheden en ministeries, maar ook het kabinet en vele, vele anderen keihard en onder hoogspanning om de gevolgen van dit virus te verzachten en de risico's zo veel mogelijk te verminderen. Meneer de voorzitter, daar wilde ik allereerst even bij stilstaan. Ik wil al die harde werkers daarvoor bedanken.
Ondanks de enorme inzet van velen moeten we helaas constateren dat we er nog lang niet zijn. De cijfers van de besmettingen en ziekenhuisopnames zijn nog steeds te hoog. We bevinden ons, om met de routekaart te spreken, nog steeds op het niveau "ernstig". Het grote lichtpunt is dat het vaccineren is begonnen. Met de opkomst van verschillende en vooral ook meer besmettelijke varianten acht het kabinet het toch noodzakelijk om de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 te verlengen tot 1 juni van dit jaar. Graag staan we hierbij stil, en ook bij de motie-Janssen inzake de bepalende zeggenschap.
Als eerste willen wij graag stilstaan bij de verlenging van de genoemde wet, en dan vanuit onze rol inzake de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van deze wet, of praktisch gezegd: de effectiviteit. De directe effectiviteit van deze wet is zeker zichtbaar. Velen werken thuis, men draagt mondkapjes en men is schaars met sociale contacten, om maar enkele consequenties te noemen. Tegelijkertijd geeft het RIVM aan dat niet alle maatregelen adequaat worden opgevolgd. We zien dat het draagvlak voor de maatregelen, hoewel nog groot, duidelijk afkalft.
Meneer de voorzitter. De noodzaak voor de genoemde wet is er nog steeds, maar gelet op de enorme impact die de diverse regels op het bestaan hebben, valt het mensen steeds moeilijker zich aan de regels te houden. Het draagvlak vermindert, terwijl draagvlak respectievelijk acceptatie van een wet of regel dé basis is voor goede effectiviteit. Dit brengt ons tot de kernpunten van het beleid van het kabinet om deze crisis te lijf te gaan, te weten: de acceptabele belastbaarheid van de zorg, het feit dat ziekenhuizen goede zorg moeten kunnen blijven geven, het beschermen van kwetsbare mensen en, tot slot, zicht houden op de verspreiding van het virus.
Wij zouden hier de definitie van "kwetsbaar" willen agenderen. Wat ons betreft geldt na een jaar van ingrijpende maatregelen de definitie van kwetsbaar niet alleen voor ouderen en zieke mensen. Nee, gelet op de lengte van deze crisis constateert onze fractie dat meerdere groepen burgers kwetsbaar zijn geworden. Denk aan kinderen, denk aan jongeren, aan studenten, maar ook aan zzp'ers zonder werk, aan de horeca, de detailhandel en aan mensen die werken in de culturele sector. Er is sprake van stress, spanning, eenzaamheid, onzekerheid en angst voor de toekomst. Velen vragen zich af: heb ik nog een toekomst? Of: wat wordt mijn toekomst? De CDA-fractie is dan ook blij met de besluiten van het kabinet om substantieel geld ter beschikking te stellen voor hulp en ondersteuning aan jongeren en aan het onderwijs.
Wij zouden het kabinet, ook al is het demissionair, willen oproepen om verdere plannen uit te werken voor een toekomst waarin een groeiend aantal mensen gevaccineerd is; scenario's die uit meer bestaan dan de huidige routekaart. Het kan toch niet zo zijn dat diverse groepen burgers, maar ook organisaties als VNO-NCW met MKB Nederland, of de VU samen met KPMG, wél plannen ontwikkelen voor een samenleving met het vaccin en het virus onder ons, maar dat het kabinet stil blijft? Het gaat ons om plannen uitgewerkt naar de diverse doelgroepen. Kortom, wat heeft het kabinet voor ogen om de vele kwetsbare burgers — dus de zzp'er, de detailhandel, de horeca — weer energie en perspectief te bieden? Heel concreet: hebben wij niet dringend behoefte aan een coronaherstelplan, zo vragen wij het kabinet.
Meneer de voorzitter. Aanvullend op dit coronaherstelplan zien wij graag dat het kabinet ook scenario's ontwikkelt die uitwerking geven aan onvoorspelbare ontwikkelingen van het virus en de houdbaarheid van de vaccins. Zo kan het zijn dat het huidige vaccin maar een beperkte werking blijkt te hebben van bijvoorbeeld een jaar, of dat het vaccin niet beschermt tegen nieuwe varianten. Het is naar de mening van onze fractie zaak die mogelijkheden nu uit te werken en te bepalen hoe een en ander dan georganiseerd wordt. Wat betekenen deze mogelijkheden voor de organisatie van het vaccineren in de toekomst, voor de organisatie van ons zorgstelsel, voor wel of geen vaccinatiepaspoorten? Wanneer moet er weer een tijdelijke lockdown worden afgekondigd? Kan het kabinet toezeggen dat hieraan gewerkt wordt, zodat er verschillende opties gereedliggen voor een volgend kabinet?
Meneer de voorzitter. Draagvlak voor beleid is van essentieel belang voor de effectiviteit, zo zei ik reeds. De ontwikkeling van het noodzakelijke draagvlak wordt bepaald door de informatie die de mensen tot zich nemen, maar ook die de mensen tot zich kúnnen nemen. De tegenstemmen en de alternatieve aanpakken met hun onderbouwing worden breed gecommuniceerd in de media. Het kabinet beperkt zich echter met name tot persconferenties, tot een campagne over vaccinatie en tot gesprekken met de jeugd, waarvoor overigens onze complimenten. Tijdens de persconferenties deelt het kabinet wel de genomen besluiten mee, maar enig inzicht in de afwegingen en de alternatieven ontbreekt. Heel praktisch: waarom geen sheets tonen met de verschillende grafieken bij de verschillende mogelijkheden en hun consequenties, met daarbij de benodigde uitleg? Waarom is een boekhandel geen essentiële winkel en de slijterij wel, terwijl je beide producten ook online kunt bestellen? Waarom mag buitensporten in kleine groepjes niet, en wordt niet thuiswerken waar het wel kan getolereerd? Vele burgers beseffen terdege dat maatregelen nodig zijn, maar ze missen de argumenten die nodig zijn voor de onderbouwing voor henzelf en richting die ander. Graag een reactie van het kabinet.
Meneer de voorzitter, last but not least de motie-Janssen inzake de bepalende zeggenschap. De CDA-fractie koestert vanzelfsprekend onze democratische principes, met daarin de stevige en onderscheidende rollen van beide Kamers. Dat is een groot goed. Ik benoem daarbij uitdrukkelijk de onderscheidende rollen van de beide Kamers: de Tweede Kamer met de direct gekozen vertegenwoordigers, die zich dagelijks bezighouden met het beleid van het kabinet en het toezicht daarop, en de Eerste Kamer met de indirect gekozen vertegenwoordigers die als leden van een chambre de réflexion op enige afstand van de dagelijkse politiek de rechtmatigheid, doelmatigheid en handhaafbaarheid van door de Tweede Kamer goedgekeurde wet- en regelgeving behandelen.
De CDA-fractie hecht zeer aan het onderscheid tussen de beide Kamers. Alleen zo zijn zij complementair en kunnen zij beide waardevolle rollen vervullen voor onze samenleving.
In crisissituaties, in situaties waarin je snel en onverwijld moet kunnen handelen, werkt deze volgtijdelijke procedure echter belemmerend. Eigenlijk zou je kunnen stellen dat het besturen van een crisis zich slecht verhoudt tot het besturen volgens democratische principes. Het is niet voor niets dat bijna alle crisiscolleges aangeven dat je moet werken volgens principes zoals de BOK: beeldvorming, oordeelsvorming, besluitvorming. Daarbij geldt dat bij het delen van de beelden — wat is er aan de hand? — en bij het bepalen van een oordeel niet meer gezegd mag worden wat reeds door een ander is gecommuniceerd. Het gaat dan niet meer om visies, standpunten, zichtbaarheid van jezelf en het belang dat je vertegenwoordigt, maar om het adequaat en snel inventariseren van de omstandigheden, de situaties en de verschillen vanuit de verschillende perspectieven, om zo tot een besluit te komen. Een crisis leiden is steeds snel en directief sturen en achteraf verantwoording afleggen. Dat geldt niet alleen voor korte crises, maar ook voor plots opkomende situaties in een langdurige crisis.
De voorzitter:
De heer Janssen.
De heer Janssen i (SP):
Mevrouw Prins gebruikt de motie als aanhef, om vervolgens een heel ander verhaal te houden dat niet over de motie gaat. In de motie gaat het erom een keer per drie maanden als Kamer een oordeel te vormen over verlenging van de wet — niet over de dagelijkse gang van zaken, niet over de crisisbeheersing et cetera — en over de vraag of de ver ingrijpende beperking van grondrechten nog moet voortduren en nog proportioneel is. Dat is de kern van het verhaal. Ik hoop dat u daar nog op komt, want de hele uitleg die u tot nu toe geeft over crisisbeheersing gaat niet over de motie.
Mevrouw Prins (CDA):
Meneer Janssen, ik denk dat ik volledig tegemoetkom aan uw wens, want in het vervolg kom ik daarop terug. Ik wil wel uitdrukkelijk aangeven dat er een verschil bestaat tussen het besturen van een crisis en de democratische principes. Daar moeten wij een vorm voor zien te vinden.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Prins (CDA):
Maar ik stel voor dat de heer Janssen even wacht tot het einde van mijn verhaal.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Mevrouw Prins (CDA):
De crisisleider, in dit geval onze regering, dient vrijheid van handelen te hebben, natuurlijk met verantwoording achteraf. Wat opvalt, is dat de aanpak in Nederland verschilt van die van diverse landen in Europa. In Frankrijk geldt bij een medische noodtoestand, zoals deze, dat de maatregelen per decreet worden ingevoerd en worden meegedeeld in het parlement. In België is er een wettelijke basis via ministeriële regelingen en besluiten van de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, waarbij de stem van het parlement binnen een jaar gehoord moet worden. In het Verenigd Konikrijk geldt dat met de inzet van de Coronavirus Bill de regering alle ruimte heeft, zonder parlementaire betrokkenheid. Eens in de zes maanden is er dan toestemming nodig voor verlenging. En ook in Duitsland is de betrokkenheid van het parlement meer op afstand. Je kunt hier welhaast het oude spreekwoord terugvinden: nood breekt wet.
Voorzitter. De CDA-fractie realiseert zich dat wij nog steeds in een crisistijd leven, waarbij het belang van een snelle en adequate aanpak essentieel is. Het blijft dan ook zoeken naar een goede balans tussen de democratische legitimatie en het leiden van een crisis. Gezien het onderscheid in rollen van de beide Kamers, kunnen wij goed leven met het bepaalde in de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, waarbij de democratische legitimatie onzes inziens positie heeft gekregen. De toezegging van het kabinet in modaliteit 9 om terdege rekening te houden met in deze Kamer aangenomen moties, kan daarbij op onze instemming rekenen. Vanuit onze rol toetsen wij de effectiviteit van de wet- en regelgeving. Daarbij zouden wij wel positief zijn over het voeren van overleg met het kabinet, op enige afstand, bij de verlenging van deze wet, zodat wij ons minder laten gijzelen door de waan van de dag.
Tot slot. Het CDA heeft begrepen dat het huidige staatsnoodrecht wordt herzien. Wij zouden dienaangaande graag zien dat daarin specifiek aandacht wordt gegeven aan het besturen van crises in relatie tot de democratische legitimatie.
De voorzitter:
U bent bijna klaar?
Mevrouw Prins (CDA):
Ik ben klaar.
De voorzitter:
U bent klaar. Dank u wel. De heer Nicolaï met een korte vraag?
De heer Nicolaï i (PvdD):
Ik zou graag mevrouw Prins de volgende vraag willen voorhouden. Nood breekt wet. In een crisis moet je bevoegdheden hebben. Maar wij praten nu over het al of niet verlengen van een wet, in een situatie waarvan ik zei dat die eerder endemisch dan pandemisch is. Hoe staat haar fractie daartegenover?
Mevrouw Prins (CDA):
Ik denk dat we uitdrukkelijk hebben aangegeven dat wij ook rekening houden met een situatie die endemisch wordt. Enerzijds hebben wij gevraagd om een coronaherstelplan, juist gelet op het vaccin en het virus in de samenleving. Dat is iets wat wij uitdrukkelijk gevraagd hebben, vanuit de endemische situatie die wij, naar wij vermoeden, zullen krijgen in de komende jaren. Ten tweede vragen wij ook om, elke keer als de wet verlengd wordt, dus eens in de drie maanden, in overleg te kunnen gaan met het kabinet, zoals het kabinet tot nu toe ook heeft gedaan en wij ook vandaag doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot, meneer Nicolaï.
De heer Nicolaï (PvdD):
U spreekt over het in overleg gaan met het kabinet. Dus ik begrijp dat u wel een rol ziet voor de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. Maar waarom is uw fractie dan tegen de situatie dat er een formele betrokkenheid bij het wetgevingsproces zou komen in geval van een verlenging?
Mevrouw Prins (CDA):
Omdat wij van mening zijn dat die betrokkenheid ook al in de huidige wet- en regelgeving, zoals ook door mevrouw De Bruijn is aangegeven, uitdrukkelijk aanwezig is. Wij hebben altijd de mogelijkheid om met het kabinet in gesprek te gaan.
De voorzitter:
De heer Otten, namens de Fractie-Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Ik krijg een déjà vu over het debat over de spoedwet van 26 oktober van vorig jaar. Ik vat de bijdrage van mevrouw Prins als volgt samen: het is crisis, doe maar wat je wilt, wij vinden alles best. Dat hoor ik nu weer. Er worden hier wetgevingstrajecten gevolgd met serieuze gevolgen voor de grondrechten van 17 miljoen Nederlanders. Hoe kunt u dit zo makkelijk afdoen? U bent ook helemaal niet ingegaan op de oproep in de motie-Janssen om de Eerste Kamer hierbij een rol te laten spelen. Wat is uw positie daarin?
Mevrouw Prins (CDA):
Ik denk dat wij zojuist uitdrukkelijk hebben aangegeven dat wij onze positie zien in een toegevoegde waarde, waarin wij meer op afstand — eens per drie maanden, of, als de wet zou gelden, eens per zes maanden — daarover met elkaar in gesprek gaan. Ik ben overigens blij dat u zich nog herinnert wat ik toen gezegd heb. Dat vind ik zeer waardevol.
De voorzitter:
De heer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ja, want ik lees het altijd na. Ik heb een fotografisch geheugen, dus vandaar dat mij dit zo te binnen schoot. Maar u hebt indertijd niet voor de motie-Janssen gestemd. In die motie wordt de rol van deze Kamer gewaarborgd bij de verlenging. Die motie is aangenomen. Hoe staat u daar nu tegenover? Daar geeft u geen uitsluitsel over, zeg ik tegen mevrouw Prins.
Mevrouw Prins (CDA):
Wij hebben toen tegen deze motie gestemd en dat zouden wij vandaag weer doen, omdat wij ons, zoals aangegeven, heel goed kunnen vinden in de huidige aanpak, inclusief ook de modaliteit nr. 9, zoals door het kabinet is voorgesteld. Daar zijn wij positief over.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Otten, tot slot.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik vat het als volgt samen: wij hebben maling aan de motie-Janssen. Dat is eigenlijk wat ik hier hoor, als ik het goed begrijp.
Mevrouw Prins (CDA):
Ik moet constateren dat dit uw woorden zijn. Dat zijn niet de woorden die wij hier hebben uitgesproken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Backer, namens de fractie van D66.
De heer Backer i (D66):
Dank u, voorzitter. Wij spreken vandaag over een vraag van constitutionele aard en over de inhoud van het covidbeleid. Beide bewindslieden zijn hier aanwezig, waarvoor dank. Het is denk ik ook een debat met de regering waarbij een reflectie op ons eigen functioneren aan de orde is, voordat wij de bewindslieden en de regering bepaalde verwijten maken, vragen stellen of verzoeken doen.
Wij hebben in de fractie van D66 gekozen om een splitsing te maken tussen die constitutionele vraag en de discussie over het covidbeleid zoals dat in het betoog van mevrouw De Bruijne was samengevat. De heer Van der Voort zal over dat andere deel spreken.
De kernvraag in mijn bijdrage is of deze Kamer als orgaan van de Staten-Generaal voldoende haar rechtmatige rol kan spelen in de bestrijding van de COVID-19-pandemie. Er zijn fracties — dat blijkt ook wel deze ochtend, uit de steun voor de motie-Janssen, uit de medeondertekening van de motie-Nicolaï, waarover nog niet gestemd is maar die nog aan bod zal komen, en uit de schriftelijke inbreng in de brief van 12 februari — die vinden dat, vanwege het grondrechtenbeperkende karakter van de regeling in de Wbbbg en de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, dat in deze bestrijding bepalende zeggenschap aan de Staten-Generaal toekomt, en in het bijzonder natuurlijk ook aan deze Kamer, als onderdeel van de Staten-Generaal.
Voorzitter. Ik zeg toch iets over de motie-Nicolaï, want die borduurt daarop voort. De heer Nicolaï werkt het in een verzoek dat vandaag voorligt nog iets verder uit. Hij vraagt, althans zo begrijp ik dat verzoek, om een wijzigingsnovelle van wetsvoorstel 35732 voor te leggen aan de Tweede Kamer, die daarvoor andermaal terug zou moeten komen van verkiezingsreces, waarin ook aan deze Kamer die bepalende zeggenschap wordt toegekend. Het verzoek zit overigens vol innovaties, want daar zou de minister dan ook een eindtermijn voor de avondklok in moeten opnemen, die afhankelijk is van het tijdig bijeenkomen van deze Kamer. Dat is geheel buiten de invloed van de minister en ook buiten de invloed van de Tweede Kamer. Gebeurt dat niet, en die kans is realistisch, want mijn fractie wil er geen gewoonte van maken om én maandag, én dinsdag, én vrijdag te vergaderen, dan vervalt de avondklok in het verzoek van rechtswege, als het voorstel hier ter griffie is binnengekomen. Dan hebben we dus bepalende zeggenschap door níét te handelen. Het is in feite een verdere uitwerking van de motie-Janssen, althans zo begrijp ik het.
Voorzitter. Constitutionele verhoudingen ontwikkelen zich gaandeweg en daar is in ons bestel ruimte voor. Er zijn hele fundamentele regels waarop de democratie is gegrondvest, die zelfs ongeschreven zijn. Daarvan is misschien wel de belangrijkste dat we het primaat van de politiek zonder differentiatie naar onderwerpen bij de Tweede Kamer laten.
De voorzitter:
De heer Janssen namens de SP.
De heer Janssen i (SP):
Om even een misverstand weg te werken: het is niet voortbordurend op de motie-Janssen, anders dan in de gedachte dat de Eerste Kamer bij belangrijke onderdelen van grondrechtsbeperking een bepalende rol zou moeten toekomen. De motie-Janssen zag juist alleen op de verlenging van deze wet, omdat wij vinden dat dáár een rol voor de Kamer is. De inhoudelijke motie van de heer Nicolaï ziet op iets anders, namelijk op een onderdeel van de Twm, waarin de Tweede Kamer voor zichzelf een vetorecht heeft geregeld. De motie van de heer Nicolaï ziet erop, dat voor iets bijzonders als de avondklok ook te regelen, maar dat is inhoudelijk geen verlengstuk van de motie-Janssen.
De heer Backer (D66):
De heer Janssen heeft die motie wel medegetekend en ze is natuurlijk wel in dezelfde gedachtegang geformuleerd.
De voorzitter:
Tot slot meneer Janssen.
De heer Janssen (SP):
Ze is in dezelfde gedachtegang geformuleerd in die zin dat de Eerste Kamer bij de vergaande inperking van grondrechten, die de facto bijna raakt aan het noodrecht, ook een rol toekomt.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Backer (D66):
Dank voor deze verheldering. Ik was bij het primaat van de Tweede Kamer, dat niet door alle fracties op dezelfde wijze wordt geïnterpreteerd, maar over het algemeen door de meeste fracties wel. Dat is niet zonder betekenis. Aan de ene kant is het duidelijk dat een kabinet zonder vertrouwen van de Tweede Kamer niet kan voortregeren. Het is minder duidelijk wat het gevolg is van een gebrek aan vertrouwen in deze Kamer. Dat zal, denk ik, per geval en onderwerp verschillen. De SP-fractie komt in deze zittingsperiode de eer toe om nieuwe dimensies aan de constitutionele discussie te hebben toegevoegd. Ik kijk in de richting van de heer Kox. We hebben het debat gehad over het woondossier, de motie-Kox, de motie van afkeuring. Ik heb toen in dat ordedebat al met hem gewisseld dat wij daar anders naar kijken, omdat wij het gevoel hebben dat deze Kamer in wetgeving inderdaad veel dwingender zou kunnen zijn dan in het domein dat des bestuurs is. Wij zien dit huis vooral als wetgevende vergadering.
Voorzitter. Ik denk dat het bij de discussie die wij in dit huis hebben, vooral gaat om vragen als: is het correct dat wij of dat de regering maatregelen baseert op de Wet publieke gezondheid? En zijn de maatregelen die daarin opgenomen zijn, beperkend, te beperkend, disproportioneel of niet? Daarover is in deze Kamer ook van gedachten gewisseld. Alle instrumenten — mevrouw Prins zei het ook al — voor controle op beleid en bestuur, die bestaan al. Maar alles wat kán, is niet altijd opportuun om te doen. Daar zit toch ook maatvoering en weging in. Van belang is ook — ik kijk nog een keer richting de heer Kox — wanneer en op welke wijze het motie-instrument wordt ingezet.
Voorzitter. Deze uitzonderlijke situatie van de pandemie, die enerzijds aanschuurt tegen het staatsnoodrecht, maar anderzijds toch ook weer niet de inzet van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag rechtvaardigt — daar hebben we de hele vrijdag over gesproken — kent de regering een grotere marge toe dan in normale situaties. Ik zou het niet willen samenvatten zoals de heer Otten dat net deed, maar spreek toch van een grotere marge.
Voorzitter. Er zijn fracties die tegen deze wetgeving hebben gestemd. Dat is een politieke keuze en vervolgens is het een afweging wat je daarmee doet. Maar dat er nu in de Wet Twm een andere rol voor deze Kamer is voorzien — wat ook expliciet ter sprake is geweest — dat veranderen wij niet meer, hier met onze onderlinge discussie. Om in die afweging te bewilligen in een wat bescheidener rol voor deze Kamer, bij een wet die urgent is, maar ook tijdelijk, daar kan de fractie van D66 mee leven. Dan zijn er negen modaliteiten besproken in de brief. Dat is ook levend staatsrecht. Als je de brief leest, zie je iets van liefkozende egels. Het gaat heel voorzichtig, de kernvraag wordt wetstechnisch omkleed en het is allemaal heel ingewikkeld hoe dat dan moet. Uiteindelijk komen we bij punt 9, de politieke opportuniteit.
Voorzitter. Daar gaat het volgens mij vandaag om. Over de figuur die gekozen is, heeft de Raad van State op ons verzoek nog voorlichting gegeven en gezegd: het is niet gebruikelijk, maar het is ook niet in strijd met het constitutioneel recht. Ik zou de collega's die dit punt heel zwaar opvatten — dat mag natuurlijk; eenieder heeft zijn eigen invalshoek — toch vragen hoever ze deze strijd, deze controverse met de andere Kamer willen voortzetten. Willen wij dan, als we consequent zijn, ook elke week hier presentaties van professor Van Dissel? Gaan wij ons dan in alle stukken van het OMT verdiepen? Gaan wij dan ook waarmaken dat we die bestuursrol ten volle gaan invullen? Aan de wijze waarop ik de vraag stel, merkt u al dat ik daar grote twijfels bij heb.
De voorzitter:
U nadert uw einde, denk ik? Dan laat ik u het even afmaken en dan gaan we naar de interrupties.
De heer Backer (D66):
Graag. Voorzitter …
De voorzitter:
Ik bedoel natuurlijk het einde van uw inbreng. Excuus. Gaat u door, meneer Backer.
De heer Backer (D66):
In de kern is de vraag: wordt het land er beter van als wij hier een controverse met de Tweede Kamer uitvechten over onze precieze rol daarin? Ik denk van niet. We hebben een hele vrijdag gesproken over de app. We hebben een hele vrijdag gesproken over de meest vergaande ingrepen in de grondrechten. We hebben dat uiteindelijk gesteund.
Voorzitter. Ik heb er alle vertrouwen in dat wij tijdig en adequaat worden voorgelicht. Ik vond, zeg ik nog in de richting van de heer Janssen, de reactie van het kabinet op het amendement-Hijink ongepast, maar het is gebeurd en het ligt achter ons. Ik denk dat dát ook een realiteit is waar wij in de verhouding tussen de twee Kamers mee moeten werken.
Voorzitter. Om nog een woord te gebruiken dat de heer Janssen ook heel goed kent uit zijn bestuurservaring: als dat er zo ligt bij de Tweede Kamer, dan heeft het kabinet toch geen doorzettingsmacht om dat te veranderen? Het kan er iets van vinden, na dit huis gehoord te hebben, maar de macht om het te veranderen heeft het kabinet niet, en zeker niet een demissionair kabinet, denk ik.
Voorzitter. Ik sluit af met de gedachte dat wij de rechten die wij bezitten, op allerlei wijzen — in moties, in gesprekken, in mondeling overleg — tot uiting kunnen brengen en dat we die in redelijkheid moeten uitoefenen, gezien de situatie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel meneer Backer. Mevrouw De Boer namens GroenLinks.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Ik moet zeggen dat ik de debattechniek van de heer Backer herken als die van de stropop. Hij stelt het namelijk voor alsof degenen die de motie gesteund hebben, deze Kamer zeggenschap willen laten hebben over alle maatregelen. Hij schetst een spookbeeld als zouden wij hier elke week gaan debatteren over die maatregelen. Hij zegt: wij moeten ons beperken tot wetgeving. Mijn vraag is: ziet de heer Backer niet dat die motie juist gaat over de wetgeving? Het gaat daarin om de vraag of de Eerste Kamer niet … Het gaat om een noodwet die tijdelijk is, waarvan wij ook zeggen: het is belangrijk dat die tijdelijk is. Moet de Eerste Kamer dan niet betrokken worden bij het oordeel erover of die tijdelijke wet nog een keer verlengd moet worden? Dat is de kernvraag en niet dat wij willen debatteren over de OMT-adviezen.
De voorzitter:
Meneer Backer.
De heer Backer (D66):
Mevrouw De Boer geeft allerlei kwalificaties aan de manier waarop ik ernaar kijk. Laat ik één ding hierover zeggen. In dit huis, is mijn ervaring, worden constitutionele discussies vaak verpakt en, vaak oprecht, verweven met politieke opvattingen over de materiële kant van de wetgeving. Dat geldt niet zozeer voor uw fractie, zeg ik tegen mevrouw De Boer, maar er zijn fracties die tegen een aantal van de maatregelen zijn. Dat mag. Uiteindelijk is er een meerderheid in dit huis die de maatregelen gesteund heeft. Bij de verlenging komt vervolgens het punt ter sprake dat we het anders hadden gewild dan het nu is geconstrueerd. Wij weten echter ook dat de Tweede Kamer voor die constructie niet voelt. We gaan de regering niet iets vragen, waarover ze al twee keer op een nee is gestuit. Gezien de tijd die wij voor dit onderwerp gebruiken, vraag ik me af of we dan niet ontzettend met onszelf bezig zijn. Zijn we eigenlijk niet iets aan het doen, waarvan ik denk, ja …
De voorzitter:
Laten we dan in ieder geval doorgaan met de volgende interruptie.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik constateer dat de heer Backer niet ingaat op mijn inhoudelijke argument dat de motie gaat over wetgeving en niet over de maatregelen. Daar zijn we het blijkbaar over eens. Het gaat er niet om of je voor of tegen de maatregelen bent. Het gaat om de betekenis. Ik zal er in tweede termijn op terugkomen, …
De voorzitter:
Dat is een goed idee.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
… ook omdat ik denk dat het ten aanzien van de houding van de Tweede Kamer echt anders zit dan de heer Backer ons voorhoudt.
De heer Recourt i (PvdA):
De commissie-Remkes vindt een van de rollen van de Eerste Kamer het feitelijk tegenwicht bieden tegen het bestaande monisme van de Tweede Kamer. We hebben nu drie van de vier coalitiepartijen gehoord en het valt mij op dat die strak meelopen met de regering en de Tweede Kamer. Dat had ik vooral van D66 niet verwacht, vanwege de oorsprong als partij voor democratisering. Dat vind ik echt verrassend. Mijn vraag gaat over een ander punt, want mevrouw De Boer had mijn eerste vragen al gesteld. Mijn vraag gaat over de vertrouwensregel. De heer Backer vroeg: geldt die vertrouwensregel eigenlijk wel in de Eerste Kamer, zoals die in de Tweede Kamer geldt? Dan komen we echt wel bij de basis die in de negentiende eeuw is gelegd. Als er geen vertrouwen is tussen de regering en het parlement, dan stapt de regering op en niet het parlement.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Recourt (PvdA):
Mijn vraag: heb ik nu goed gehoord dat die vertrouwensregel niet geldt voor de Eerste Kamer?
De heer Backer (D66):
Dat heeft collega Recourt niet goed gehoord. Misschien heb ik het wat te veel ingekort vanwege de tijd. Ik heb gezegd dat de vertrouwensregel voor de Tweede Kamer helder is. De vertrouwensregel in de Eerste Kamer is ingewikkelder. We hebben situaties gehad, waarin deze Kamer iets afkeurde of buitengewoon kritisch was. We hebben ook situaties gehad, waarbij bewindslieden, gehoord het kabinet, later na intern overleg aftraden. Maar het is minder helder. Bij de Algemene Beschouwingen wordt de vertrouwensvraag niet in die zin aan het kabinet voorgelegd. Dus ja, het vertrouwen in dit huis is belangrijk, maar de politieke effectiviteit van dat vertrouwen is complexer.
De voorzitter:
Dank u wel. Nee, was dus het antwoord.
De heer Backer (D66):
Op het eerste punt over trouw meelopen: ik zou zeggen, spitst u de oren bij de bijdrage van collega Van der Voort.
De voorzitter:
Mag ik door naar de heer Nicolaï?
De heer Recourt (PvdA):
Ja, op dit punt moeten we een andere keer maar doorgaan. Ik vind het heel fundamenteel, maar we gaan het niet in dit debat doen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Recourt. Meneer Nicolaï, een korte vraag.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Het gaat inderdaad over het constitutionele recht. We praten over een crisissituatie. Nood breekt wet, hebben we al eens naar voren gebracht. Maar we hebben natuurlijk ook iets van voortschrijdend inzicht. Een regering, maar ook een Eerste Kamer, moet naar de gewijzigde omstandigheden kijken. Vindt de heer Backer net als onze fractie dat die Twm oorspronkelijk voor een korte periode — dat hoopte iedereen — bedoeld was en dat we nu in een situatie komen dat hij misschien veel langer zal blijven gelden dan we eigenlijk voorzien hadden? Moet dat niet meespelen in de afweging of de Eerste Kamer, mede met de Tweede Kamer, bepalende zeggenschap moet hebben over de voortzetting van de wet?
De heer Backer (D66):
Het antwoord is ja.
De voorzitter:
Kijk.
De heer Backer (D66):
Ik vind dat een interessante gedachte. Ik weet niet of ik dan op precies dezelfde uitkomsten zal uitkomen als collega Nicolaï in de constructie daarvan. Maar dat geeft niet. Het antwoord op uw eerste vraag is denk ik ja.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Nicolaï.
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik ben heel blij met dat antwoord. Vervolgens ben ik benieuwd waar D66 dan op uitkomt.
De heer Backer (D66):
Dat verwachtte ik al, maar het lijkt me nu niet het moment om dat te zeggen.
De voorzitter:
Mevrouw De Bruijn-Wezeman, namens de VVD.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):
Ik wil meneer Backer danken voor de zorgvuldige inhoudelijke weging die hij in zijn inbreng heeft aangegeven. Ik heb een vraag daarover. De motie-Janssen gaat over parlementaire zeggenschap voor beide Kamers, de Eerste én de Tweede Kamer. Daarbij constateer ik dat de Tweede Kamer op dit moment ook geen bepalende zeggenschap heeft bij het verlengingsbesluit. Wij hebben het wel steeds over de Eerste Kamer, maar de Tweede Kamer heeft die ook niet. Nu ontstaat de hele gekke situatie dat de Eerste Kamer een extra bevoegdheid wil, die de Tweede Kamer zichzelf niet toebedeelt. Die heeft immers tegen de motie gestemd.
De voorzitter:
Dus uw vraag is?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Kunt u daar uw licht over laten schijnen, of is dat te veel gevraagd op dit moment?
De voorzitter:
Een kort licht.
De heer Backer (D66):
Het is niet te veel gevraagd, maar we weten dat de minister in tijdnood zit. Het is niet om van uw verhaal af te komen, maar ik denk dat de sleutel zit in de constitutionele verhoudingen. Als de Tweede Kamer een bepaalde opvatting heeft over hoe ze dit wil en ook een opvatting over ons heeft, dan is dat een gegeven. Daarom zei ik dat de regering er misschien ook een opvatting over heeft. Daar kan ik van alles over vinden, maar het is een gegeven. Ik spreek ook wel met partijgenoten aan de overkant. Ik heb ze de laatste keer ook gesproken over het amendement-Van Otterloo. Maar het is zoals het is en zo is het gegaan. Wij kunnen niet voor hen spreken en zij kunnen niet voor ons spreken. Wij hebben in ons bestel geen conflictregeling, zoals in de Franse senaat en Tweede Kamer.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw De Bruijn.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Dat ben ik met u eens. Er zal echter een heel merkwaardige situatie ontstaan als wij wel zeggenschap hebben over de verlenging van een KB en de Tweede Kamer niet. Daarmee zouden wij een soort verkapt amendementsrecht krijgen op een KB, terwijl we eigenlijk volgend zijn en wetgeving alleen kunnen vaststellen of afkeuren.
De voorzitter:
Meneer Backer, tot slot op dit punt.
De heer Backer (D66):
Dat zou in onze visie niet passen in het primaat van de politiek van de Tweede Kamer.
De voorzitter:
De heer Otten namens de Fractie-Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Ik heb groot respect voor de heer Backer. Hij is een van de staatsrechtelijke gewetens van deze Kamer, met een paar andere mensen. In de Tweede Kamer probeert de SGP die rol te pakken. Dat lukt in de Eerste Kamer wat minder goed. Daarom heb ik altijd veel waardering voor onder anderen de heer Backer en de heer Nicolaï. Maar wat de heer Backer nu zegt, dat we hier elke week Jaap van Dissel willen horen, is natuurlijk totale lariekoek. Dat is ook helemaal niet de strekking van de motie-Janssen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Otten (Fractie-Otten):
De strekking is dat wij de rol van de Eerste Kamer willen waarborgen. Mijn vraag aan de heer Backer is: hoe komt u erbij dat dit aan de orde is? Een eminent jurist als de heer Backer weet dondersgoed dat dit niet de zaak is, waarover we het vandaag hebben. Wat vindt u van de motie-Janssen, meneer Backer?
De heer Backer (D66):
Ik ben natuurlijk zeer gecoiffeerd met dit judicium van de heer Otten. Het is misschien iets te veel.
De voorzitter:
Het is u niet aan te zien.
De heer Backer (D66):
Waarom ik deze rol moet vervullen, is omdat de SGP verzaakt op dit punt. Dus ja, iemand moet het doen! Ik denk niet dat ik overdrijf. Ik probeer te zeggen: als je die rol wilt hebben om in deze urgente zaak dicht op de uitvoering te zitten, dan moet je ook consequent zijn. Je moet er dichter op gaan zitten en dat betekent dat je dichterbij de bestuurlijke uitvoering gaat zitten. We hebben het vrijdag gezien en we merken het vandaag ook: een debat over het wettelijke recht om iets te doen, vermengt zich natuurlijk altijd met de inhoud van wat je met die regel wilt bereiken. Dan scheiden zich de wegen: sommigen vinden het disproportioneel, anderen vinden het wel acceptabel. Daarom zeg ik: ik denk dat je toch in de uitvoering terechtkomt.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Otten, ik ga u echt niet nog een interruptie geven.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Een korte reactie. Ik constateer dat de D66-fractie de rol van de Eerste Kamer bij de verdergaande beperking van de grondrechten niet wil waarborgen via de motie-Janssen. Dat constateer ik dan, voorzitter.
De heer Backer (D66):
Ik herken een patroon bij de heer Otten. Dat is dat hij altijd een samenvatting geeft van de woorden van een ander die niet weergeeft wat er gezegd is. Maar dat staat hem uiteraard vrij.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van der Voort namens de fractie van D66.
De heer Van der Voort i (D66):
Voorzitter. Vooreerst wil ik zeggen dat mijn fractie het geen probleem vindt dat ik als intensivist en als afdelingshoofd van een academische intensivecareafdeling met covidpatiënten het woord voer. Integendeel zelfs. In mijn bijdrage zal ik focussen op de verlenging van de Wet tijdelijke maatregelen. Ik betrek bij dit debat het beleid dat deze verlenging van maatregelen nodig maakt.
Graag zetten wij als D66-fractie samen met de bewindspersonen de klokken weer gelijk. Dat doen wij met een constructieve maar wel kritische houding, want er is lering te trekken uit het tot nu toe gevoerde beleid. Dat doet overigens niets af aan de oprechte waardering voor de tomeloze energie en de inzet van de minister van VWS en het hele kabinet. De maatregelen zijn bedoeld om de alsmaar aanhoudende verspreiding van het respiratoire virus SARS-CoV-2 te beteugelen. Op zichzelf is het al een interessante observatie dat een herhaalde verlenging van maatregelen in Nederland nodig is, terwijl inwoners van andere landen al een min of meer normaal bestaan kunnen leiden. Kan de minister uitleggen hoe het mogelijk is dat in landen zoals Australië, Nieuw-Zeeland, China en Israël vrijheidbeperkende maatregelen veel minder nodig zijn dan in Nederland? Kennelijk is dat mogelijk, maar onze strategie heeft dat tot nu toe niet bereikt. Graag een uiteenzetting van de redenen hiervoor door de minister van VWS.
Voorzitter. De toelichting op het ontwerpbesluit verlenging Twm stelt: "het beperken van de influx van virusvarianten uit het buitenland". Kan de minister toelichten hoe in dat beleid past dat vluchten uit Zuid-Amerika niet naar Nederland mogen komen, maar er vliegtuigen uit Zuid-Amerika naar andere landen in Europa vliegen, waarna de reizigers overstappen en Nederland bereiken? Waarom zijn er nu, een jaar na het begin van de pandemie, nog geen sluitende Europese afspraken over reizen, testen, maatregelen en vaccineren? En hoe concreet zijn er eigenlijk plannen om een uniform Europees pandemiebeleid te voeren?
De D66-fractie erkent dat verspreiding van SARS-CoV-2 reden is om maatregelen te treffen. In beginsel steunen we dus het beleid. Initieel werd dit onder de slogan "flatten the curve" voor ieder begrijpelijk en aanvaardbaar gemaakt. Na een redelijk zorgeloze zomer zijn de vrijheidbeperkende maatregelen alsmaar uitvoeriger en strenger geworden. In de vooruitzichten die door OMT-leden keer op keer worden voorgespiegeld is het somberheid troef. Het lukt het kabinet bijna niet om in de finale afweging voor de burgers enig perspectief te bieden anders dan vaccineren. Het vaccineren kwam echter laat op gang en de aantallen geleverde vaccins zijn steeds weer minder dan beloofd. Het gebrek aan perspectief leidt tot alarmerende berichten over jeugd en andere groepen. Op last van OMT-adviezen bestaat de strategie van het kabinet uit het steeds strenger maken van de vrijheidbeperkende maatregelen om zodoende het aantal besmettingen, met in het kielzog ziekenhuisopnames en ic-bezetting, te verlagen. Vanwege onvoldoende effect moet het nog strenger.
Als onze fractie op afstand naar de gebeurtenissen van het afgelopen jaar kijkt, zien wij drie patronen. Die zal ik achtereenvolgens toelichten. Graag op ieder van deze patronen een reflectie van de minister van VWS. Ten eerste is dat een steeds krampachtiger en restrictiever maatregelenbeleid, ten tweede het laat, of te laat inzetten van nieuwe strategische keuzes, en ten derde — wat ons nog het meest bezorgd maakt — een zich steeds verder beperkende dialoog met de samenleving.
Eerst het beeld van een steeds restrictiever beleid dat alsmaar niet het gewenste effect heeft. In mijn vak op de intensive care leer ik intensivisten in opleiding dat, als het niet lukt om met een bepaalde behandelwijze verbetering te bewerkstelligen bij een zieke patiënt, een andere strategie als vervanging of aanvulling wel succesvol zou kunnen zijn. Vervang het ene antibioticum door een ander of voeg er een toe, ook al is het eerst gebruikte antibioticum normaal gesproken effectief. Mijn vraag aan de minister van VWS is dan ook: welke alternatieve "antibiotica" heeft u onderzocht om zogezegd een tweede spoor te berijden?
Het OMT is hierin niet per se de ideale adviseur. Ik ken mijn gewaardeerde collega's uit het OMT goed, maar weet uit ervaring dat zij in een eigen groef kunnen blijven ronddraaien. Zo hebben microbiologen in het huidige OMT zich ruim twintig jaar met hand en tand verzet tegen een door intensivisten ontwikkelde antibiotische strategie voor beademde ic-patiënten. Na invoering door intensivisten bleek deze de sterfte met ongeveer 20% te reduceren, waarna de microbiologen zich alsnog schoorvoetend achter dit beleid schaarden. Ook de covidpatiënten aan de beademing op de ic worden nu succesvol op deze manier behandeld. Ik deel dit historisch perspectief omdat het aangeeft dat het OMT soms een zetje in de rug nodig heeft.
Het tweede spoor wordt voor D66 en andere partijen gevormd door het betrekken van economen, sociologen en gedragswetenschappers in een adviesorgaan. Je kunt dat een "MET" noemen; een Maatschappelijk Economisch Team. Zij kunnen een tweede spoor voorbereiden dat rechtdoet aan de verlangens uit de samenleving zonder af te doen aan het doel van de afname van verdere verspreiding. Wellicht moet de Wpg hier nog eens op worden aangepast.
Ondanks een strenger beleid blijken de maatregelen niet te kunnen worden versoepeld. Waarom zou dat met nog meer maatregelen wel gaan lukken? We zwemmen alsmaar dieper in de maatregelenfuik. Om het inzwemmen in een fuik te voorkomen, is er een keerwant. Maar die zijn we in het begin al bewust gepasseerd. We zijn ook al enkele inkelingen gepasseerd. Inkelingen zijn trechtervormige netten in een fuik. De vraag is dus of we nog uit deze maatregelenfuik kunnen ontsnappen. In een goede fuik is er nog een ontsnapping mogelijk, namelijk via een zogenaamd ontsnappingsruifje. Dat is een stuk netwerk met grotere mazen dan de fuik zelf, maar met kleinere mazen dan het keerwant. De vraag is hoe het ontsnappingsruifje van de coronamaatregelenfuik eruitziet.
Ik schets in dit betoog wat contouren van dat ontsnappingsruifje. Deels komen die contouren voort uit het tweede patroon waarop de D66-fractie graag een reflectie van de minister wil horen, namelijk het laat of te laat inzetten van nieuwe strategische keuzes. Ik noem een paar voorbeelden. Het vergroten van testcapaciteit door het niet gebruiken van commerciële laboratoria vertraagt het testbeleid. Pas laat werd de strategie aangepast. Het beperkte gebruik van persoonlijke beschermingsmaatregelen in de thuiszorg is ook beleid dat later werd bijgesteld. De vaccinatiestrategie werd te laat uitgewerkt en geïmplementeerd en wordt ook na aanpassingen nog steeds bekritiseerd. Experimenten die in een exitstrategie passen, worden rijkelijk laat uitgevoerd. De testmaatschappij had er al in volle omvang kunnen zijn, want testen kunnen we al sinds april vorig jaar.
Wij zien een gemeenschappelijk kenmerk in de meeste van deze voorbeelden, namelijk het willen gebruiken van bestaande structuren binnen het zorgstelsel die voor een dergelijk volume niet geëquipeerd zijn. Wij begrijpen wel dat dit de voorkeur van de minister heeft, maar realistisch gezien kan een dergelijke inspanning niet verwacht worden van deze instanties. Een strategie die hier vanaf het begin rekening mee houdt zou wat ons betreft te prefereren zijn boven het later bijstellen van strategieën.
Onze zorg ligt in het zich herhalen van bij nader inzien verkeerde keuzes. Daarnaast worden er verschillende uitgangsprincipes gebruikt, waardoor de maatregelenstrategie en de vaccinatiestrategie niet met elkaar in lijn zijn. De vaccinatiestrategie gaat uit van het beschermen van kwetsbaren, terwijl de maatregelenstrategie wordt gestuurd door de druk op de zorg. De vaccinatiestrategie is bovendien vertraagd ingevoerd en de leveringen van vaccins zijn onzeker. Door de gekozen vaccinatiestrategie zal het tot ver in het jaar duren voordat maatregelen kunnen worden versoepeld. Het lijkt onze fractie goed om vanuit die verwachting transparant naar de burgers te communiceren hoe een en ander binnen die situatie wél mogelijk is.
Een totaalvisie ontbreekt, of heb ik gemist. Een routekaart is nog geen exitstrategie, en een exitstrategie bestaat wat ons betreft niet alleen uit wachten met het afbouwen van maatregelen tot een meerderheid is gevaccineerd. Er zijn ondertussen experimenten die passen in een exitstrategie, maar ze vormen nog geen samenhangend geheel en ontberen een duidelijke tijdslijn die perspectief biedt. Waarom mag bijvoorbeeld nog steeds niet door burgers zelf thuis getest worden, in plaats van door gecertificeerd zorgpersoneel, zodat daarmee school- of restaurantbezoek of evenementen mogelijk zijn? Een voetbalwedstrijd met 1.500 personen, een theatervoorstelling met 500 personen en een app met negatief testbewijs zijn prima, maar zo laat ingezet dat de uitrol gaat samenvallen met bescherming door vaccinatie.
Het beleid is traag en fragmentarisch, en biedt daarmee voor de bevolking weinig perspectief. Heden is het maken van een strategie voor gedifferentieerde toepassing van maatregelen bij gevaccineerden actueel. Het onderbrengen hiervan bij het OMT maakt ons bezorgd over de eerdergenoemde groef. Tot nu wordt vastgehouden aan het adagium dat iedereen gelijktijdig de maatregelen afbouwt. Het is begrijpelijk om iedereen gelijk te behandelen, maar gevaccineerden zijn ongelijk aan ongevaccineerden. Met toenemende aantallen gevaccineerden is het gelijkheidsprincipe niet lang meer houdbaar. Ons advies is om daarop voor te sorteren, liever dan later opnieuw op onze schreden terug te keren.
Het derde patroon is de steeds beperkter wordende dialoog tussen kabinet en samenleving. In het voorjaar bespeurden wij een open houding om met elkaar een beleid te maken, met elkaar te zoeken naar wat mogelijk was, samen tegen corona. Hoe hol klinkt die frase ondertussen? Inhoudelijk goede voorstellen uit de samenleving worden niet gehoord. Nu hangen er posters in de abri's om het kabinet te bereiken. Ook mijn eigen, toch niet zo slechte, voorstel over het vaccineren van mannen met overgewicht heeft geen inhoudelijk gesprek opgeleverd. Wil de minister toezeggen extra inspanningen te leveren om deze dialoog met de samenleving, ook als het gaat om inhoudelijke voorstellen, actief te voeren? We zien uit naar de contouren van het ontsnappingsruifje zoals het kabinet die ziet.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Voort. U bent aan het eind van uw inbreng?
De heer Van der Voort (D66):
Ik ben aan het eind van mijn inbreng.
De voorzitter:
De heer Janssen, namens de SP.
De heer Janssen i (SP):
Als eerste diep respect voor wat de heer Van der Voort in het dagelijks leven doet. Diep respect daarvoor. Maar ik heb net goed geluisterd naar de heer Backer. Mijn vraag is of dit nu is wat D66 vindt dat de rol van de Eerste Kamer moet zijn? Dus om hier in detail maatregelen, posters, abri's et cetera te bespreken in plaats van het hier te hebben over onze rol in de wetgeving?
De heer Van der Voort (D66):
Onze inschatting was dat dit debat twee aspecten behelst. Ten eerste de rol van de Eerste en Tweede Kamer zoals die door de heer Backer is beoordeeld. En ten tweede de maatregelen die de basis vormen voor een alsmaar nodige verlenging van de Twm.
De heer Janssen (SP):
Vindt D66 bij monde van de heer Van der Voort dan dat maatregelen die uitgebreid iedere week in de Tweede Kamer worden besproken, ook in deze Kamer nog een keer herhaald moeten worden?
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van der Voort.
De heer Van der Voort (D66):
Wij vinden dat duidelijk moet zijn hoe wij denken over de maatregelen die leiden tot het verlengen van de Twm, waar wij vandaag over spreken.
De voorzitter:
Meneer Janssen, tot slot.
De heer Janssen (SP):
In hoeverre wijkt dat dan af van het standpunt dat D66 in de Tweede Kamer inneemt?
De heer Van der Voort (D66):
Wij maken onze eigen afweging. Uiteraard spiegelen wij die aan wat onze collega's vinden. Maar wij vinden dat wij hier een eigen opinie kunnen vormen en die hier kunnen uiten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Recourt, namens de fractie van de Partij van de Arbeid.
De heer Recourt i (PvdA):
Dank, voorzitter. Vandaag is de motie-Janssen aan de orde, waarbij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 — ik zal die in het vervolg "Twm" noemen — aan de orde is. Dit onderwerp illustreert het functioneren van onze democratische rechtsstaat en dan met name de rol die de Eerste Kamer hierin speelt. De rol van de Eerste Kamer is wat mij betreft het echte onderwerp van vandaag. Mijn fractie maakt zich zorgen over onze rol van democratisch correctiemiddel op enige afstand van de regering en het regeerakkoord. Ik citeer hier weer de commissie-Remkes. Hoe kan de Eerste Kamer beter tegenwicht bieden aan het feitelijk bestaande monisme in de Tweede Kamer?
In de motie-Janssen wordt de regering verzocht om op de kortst mogelijke termijn bepalende maatregelen aan de Staten-Generaal toe te laten komen als het gaat om de verlenging van de Twm. Bepalende maatregelen aan beide Kamers dus. Niet waar het gaat om de spoedmaatregelen zelf, maar waar het gaat over de grondslag onder die maatregelen. Een driemaandelijkse reflectie op proportionaliteit, effectiviteit en legaliteit van grondrechtbeperking, en dit alles op enige afstand van de dagelijkse actualiteit. Bij uitstek een rol voor de Eerste Kamer.
De regering schetst na lang aandringen in haar brief van 29 januari jongstleden negen scenario's ter uitvoering van de motie. Acht hiervan vergen een wetswijziging en de negende is in de ogen van mijn fractie niet serieus te nemen. Deze luidt: "Een positieve toezegging van de regering dat moties van de beide Kamers inzake (het niet verlengen van) de Twm zeer zwaar zullen wegen. In dit geval hoeft de Twm niet te worden gewijzigd."
Dit is een toezegging om een democratisch basisprincipe te eerbiedigen en uitvoering te geven aan de wil van het parlement. Ik vraag de ministers, in het bijzonder de minister van Justitie, om aan te geven in welke gevallen aangenomen moties niet zeer zwaar wegen.
In de formulering van scenario 9 zit nog een venijnigheid, die beter te begrijpen is, namelijk waar de regering het heeft over moties van beide Kamers. Wij hebben het eerder aan de hand gehad. Wat moet de regering doen als beide Kamers het niet met elkaar eens zijn en dit in elkaar tegensprekende moties neerleggen? De uitwerking van het primaat van de Tweede Kamer is complex en vraagt prudentie van alle betrokkenen. Omwille van de tijd zal ik hier niet verder op ingaan, maar dit scenario doet zich op dit moment ook niet voor. Alleen de motie-Janssen ligt voor. Er is geen expliciete negatieve tegenhanger door de Tweede Kamer aangenomen.
Scenario 9 in acht nemend, is de vraag waarom de regering deze motie niet zeer zwaar weegt, maar in plaats daarvan talmt. Niet alleen kwam de brief pas na meermalen aandringen, ook de inhoud lijkt in de ogen van mijn fractie vooral bedoeld om tijd te winnen. We zien hier een voorbeeld van het feitelijk bestaande monisme in de Tweede Kamer. De regering en een ruime meerderheid van de Tweede Kamer hebben voorafgaande aan de indiening van de Twm overeenstemming bereikt over de inhoud, en zo zat de wet dicht, nog voor die bij de Tweede Kamer was ingediend. De Eerste Kamer was gelukkig geen partij in deze onderhandeling. Maar daar waar de Tweede Kamer terecht voor zichzelf bepalende zeggenschap heeft bedongen, heeft ze dat niet ook voor de Eerste Kamer gedaan. Waar dit te billijken is voor spoedmaatregelen, zoals reeds betoogd, is dit niet logisch voor de verlenging van de wet zelf en voor zeer zware ingrepen in de persoonlijke vrijheid van burgers, zoals de avondklok.
Het debat over de vraag onder welke voorwaarden de inperking van grondrechten verlengd kan worden, moet bij uitstek ook door de Eerste Kamer gevoerd worden, want het raakt de rechtsstatelijkheid, de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. Het gaat dus niet om het verdedigen van de institutionele belangen van de Eerste Kamer zelf, maar om het achterliggende belang van checks and balances. We willen geen toeslagenaffaire meer, zeg ik tegen de heer Backer, en wij willen ook voorkomen dat de rechter nog eens aan de noodrem trekt. Tegenspraak maakt wetgeving beter. Het verhoogt haar legitimiteit en draagvlak. Ik zeg nogmaals uitdrukkelijk dat ik bij de regering bespeur dat zij de Eerste Kamer in tijden van crisis maar lastig en ongewenst vertragend vindt. Daarom expliciet de vraag aan de minister welke toegevoegde waarde hij ziet van de behandeling van de wet in beide Kamers? Heeft de minister dan een voorkeur voor een van de negen scenario's?
De heer Backer i (D66):
Mag ik collega Recourt vragen om binnen alle staatsrechtelijke verhandelingen even praktisch te blijven? Over de meest ingrijpende kwestie, namelijk de avondklok, is hier een hele vrijdag gedebatteerd. Zoals de heer Nicolaï terecht aantoonde met het overgangsrecht, hebben wij ook hier over de bestaande avondklok en de nog doorlopende avondklok inhoudelijk en materieel kunnen debatteren.
De voorzitter:
Dus uw vraag is?
De heer Backer (D66):
Mijn vraag is: wij hebben toch op belangrijke onderdelen zeggenschap kunnen hebben?
De heer Recourt (PvdA):
Het is mooi dat collega Backer juist dit voorbeeld aanhaalt, want dit was natuurlijk een debat tegen wil en dank. Wij zouden dat debat helemaal niet gehad hebben als de kortgedingrechter niet een bepaald vonnis had afgegeven dat de regering onwelgevallig was. Kortom, met het voorbeeld dat u aangeeft, geeft u precies de noodzaak aan van het af en toe voeren van dit debat in de Eerste Kamer en van het dan ook opkomen voor onze eigen positie. Het is niet gebeurd in de onderhandelingen tussen de regering en Tweede Kamer. De positie van D66 verbaast me hier echt. Ik doe nogmaals een beroep op D66 om de constitutionele positie van de Eerste Kamer mee te verdedigen en onszelf op relevante onderdelen gewoon zeggenschap te geven.
De heer Backer (D66):
Op de agenda van vandaag stond oorspronkelijk de bespreking van de Wbbg. Dus wij hadden daarover kunnen spreken. Nu kunnen wij niet speculeren, maar …
De voorzitter:
Drie b's.
De heer Backer (D66):
Drie b's. Een b te weinig. Wbbbg.
De voorzitter:
Maar wat is uw vraag, meneer Backer?
De heer Backer (D66):
Mijn vraag is de volgende. Wij hadden dus beslissende zeggenschap over een dergelijke maatregel kunnen hebben. Ik kan niet speculeren over de uitkomst, maar als ik afgelopen vrijdag het debat heb gevolgd, dan denk ik dat een grote meerderheid in deze Kamer vindt dat een dergelijke maatregel niet op die wet had moeten …. Wij hadden beslissende zeggenschap kunnen hebben. Wij hebben dankzij een kort geding die zeggenschap eerder gehad, in een andere variant. Ik ben vol voor de rol van de Eerste Kamer, maar wel gepast.
De heer Recourt (PvdA):
Dan weet ik het goed gemaakt, want de heer Backer zegt: op grond van de Wbbbg past die wel in de Eerste Kamer. Ik heb andere collega's van zowel GroenLinks en SP in interrupties, alsook de Partij voor de Dieren in haar termijn horen zeggen: laten we dan de regeling van de inspraak in de Eerste Kamer op zo'n Wbbbg-manier regelen. Begrijp ik de heer Backer goed dat ook D66 dat een goed voorstel vindt?
De voorzitter:
De heer Backer tot slot.
De heer Backer (D66):
Met één kanttekening, namelijk dat ook daar weer geldt dat ik niet weet wat mijn collega's ervan gaan vinden straks.
De heer Recourt (PvdA):
Daar kom ik nu op.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Recourt, vervolgt u uw betoog.
De heer Recourt (PvdA):
Ja. Het goed laten functioneren van ons tweekamerstelsel vraagt om prudentie en een goed besef van ieders rol. Het harde machtsmiddel om tegen de Twm te stemmen, omdat de checks-and-balances daarin niet goed geregeld zijn, paste niet bij een voor een belangrijk deel goede en noodzakelijke wet ter bestrijding van een nationale crisis. Een motie om de machtsbalans enigszins te herstellen, paste wel en kon daarom rekenen op een meerderheid. Daarom nogmaals: hoe gaat de regering deze motie alsnog uitvoeren? Is de regering bereid om in overleg te treden met de Tweede Kamer om te onderzoeken of bijvoorbeeld door middel van een herstelwet de Twm kan worden aangepast in lijn met de motie? Is de regering bereid zich hiervoor deze keer echt in te zetten? Er is afgelopen vrijdag al kort over gesproken, maar ik hoor graag expliciet dat de regering zich ook actief hiervoor gaat inzetten, inclusief bijbehorende wetswijziging. Het gesprek met de Tweede Kamer zal een stuk eenvoudiger verlopen als de leden daar weten dat zij op dit punt niet meer gehouden zijn aan de deal met de regering.
Voorzitter. Terug naar de minister. Ook de regering moet inmiddels het belang inzien van een goed functionerend systeem van checks-and-balances, al is het maar om te voorkomen dat de rechter helemaal aan het einde moet ingrijpen, zoals bij de avondklok. Laten we gezamenlijk dit belang verder vormgeven met de uitvoering van de motie-Janssen en de motie-Nicolaï. Mijn laatste vraag: wat gaat de minister daadwerkelijk doen om de motie-Janssen uitgevoerd te krijgen op een wijze die rechtdoet aan het belang van goed functionerende checks-and-balances?
Tot slot, voorzitter. Ik heb ook nagedacht over de rol van de Eerste Kamer. De heer Backer had het daar ook over. Dan kom je op de vraag of de rechtmatigheid en de uitvoerbaarheid hier in goede handen zijn. Daarvan gaan we immers maar uit als we een grotere rol vragen. Dan kom ik bij de toeslagenaffaire. Die is hier nu niet aan de orde, zeg ik heel nadrukkelijk, maar ik heb gezien dat die eigenlijk nergens aan de orde is geweest tot nu toe. Ook de Eerste Kamer mag in de spiegel kijken als het om haar eigen rol in de toeslagenaffaire gaat.
De voorzitter:
Vanavond debatteren we daarover.
De heer Recourt (PvdA):
Dat verbaast me. Dan ga ik daar nog even goed naar kijken, want ik wilde zeggen: ik ga er in de commissie JenV een voorstel voor doen om dat goed voor elkaar te krijgen. Ik ga even goed te rade bij mijn collega die dat debat vanavond doet en dan kom ik daarop terug, want dat is hier niet direct aan de orde.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Recourt. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Pouw-Verweij namens de Fractie-Nanninga.
Mevrouw Pouw-Verweij i (Fractie-Nanninga):
Dank u wel, voorzitter. Democratie in quarantaine: overleeft de rechtsstaat corona? Die vraag werd in Trouw gesteld, bijna een jaar geleden. Al in maart 2020 realiseerde men zich het belang van het democratisch proces, juist in een tijd waarin de afweging tussen veiligheid door beperkingen en het beschermen van grondrechten constant gemaakt moet worden. Een open democratie vraagt om transparante besluitvorming en uitgebreide verantwoording. Ook — of juist — in tijden van crisis is dit nodig. Dat roept bij mij de vraag op hoe we het in een jaar tijd zo uit de hand hebben kunnen laten lopen.
Voorzitter. Onze partij heeft een aantal nadrukkelijke bezwaren tegen het huidige coronabeleid. Achter veel voordeuren loopt de spanning op. Lockdown en avondklok vergen hun tol. In veel bedrijven heerst onzekerheid. Langzamerhand verdwijnt de rek uit onze samenleving. Wij zien graag tal van veranderingen. In plaats van een losse stapeling aan maatregelen is er samenhangend perspectief nodig. Wij kiezen nadrukkelijk voor een realistische koers. Dat is een koers met oog voor de volksgezondheid en effectieve ingrepen om de zorg overeind te houden. Dat is tegelijk een koers zonder de botte bijl die al voor zo veel nevenschade heeft gezorgd. Deze aanpak hebben wij in ons gisteren gepresenteerde deltaplan covid uiteengezet.
Voorzitter. Het is in deze context dat mijn fractie kijkt naar de zeggenschap van de Staten-Generaal. Wij erkennen dat een crisis ruimte voor het kabinet vraagt om door te pakken, maar wij houden voor ogen dat ingrijpende maatregelen om voortdurende nauwe betrokkenheid van het parlement vragen. Wij vertegenwoordigen immers het volk. De democratische staat van onze rechtsstaat is te belangrijk om ondergeschikt te maken aan de wensen van het kabinet. De strekking van de motie van de heer Janssen, medeondertekend door mijn fractie, is simpel. Aangezien er in de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 grondrechtenbeperkende maatregelen worden genomen, is het essentieel dat het parlement bepalende zeggenschap houdt over de verlenging van de wet. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer moeten bij machte zijn om verdere verlenging te blokkeren. Toch duurde het maar liefst dertien weken, een kwart jaar, voordat er überhaupt een reactie van de minister op de motie kwam. Uiteraard, beide ministers hebben het druk. Er lag wel meer op hun bordje, dat erken ik. Toch wil ik graag nogmaals benadrukken hoe essentieel deze motie is.
Ik citeer graag de voorzitter van de Italiaanse senaat: "De centrale rol van het parlement is cruciaal, vooral als de regering maatregelen neemt die burgervrijheden en essentiële economische activiteiten beperken." Ik wil benadrukken dat deze uitspraak ook gedaan werd in maart 2020, toen de lijkenwagens in Lombardije af en aan reden en het leger de coviddoden moest komen bergen. Zelfs in die toestand van zware crisis achtten de Italianen hun parlement van levensbelang. Ik hoop dit belang vandaag ook op beide ministers over te kunnen brengen.
In zijn reactie wijst de minister van Volksgezondheid naar de amendementen die beide Kamers het recht zouden geven om verlenging van de wet te blokkeren. De Tweede Kamer heeft deze verworpen. Dit kan en mag echter geen argument zijn om deze motie niet uit te voeren. Het is niet te verkopen dat de Tweede Kamer zou kunnen bepalen dat de Eerste Kamer haar taken niet uit mag voeren. Dat is zeker van toepassing in de huidige crisistijd, waarin het democratische proces van essentieel belang is om draagvlak onder de bevolking te houden.
Ook vanuit politiek oogpunt opereert het kabinet overigens niet handig. Wie weet hoe de verhoudingen in de Tweede Kamer na de verkiezingen komen te liggen. Je zou toch menen dat investeren in een goede relatie met de Eerste Kamer dan topprioriteit heeft, maar dat terzijde.
De minister geeft in zijn reactie aan dat afhankelijk van hoe er invulling wordt gegeven aan de motie, het risico bestaat dat "de regering in een crisissituatie met lege handen komt te staan"; de heer Janssen refereerde daar ook al aan. Dit vind ik een uiterst zorgelijke formulering. Hier spreekt een diep wantrouwen richting beide Kamers uit. Ik heb er alle begrip voor dat het kabinet in een crisissituatie snel wil kunnen handelen. Sterker, ik denk dat alle senatoren daar begrip voor hebben. En de minister heeft geen reden tot klagen, want hij kreeg telkens akkoord op alle wetsvoorstellen, en dat in een snel tempo. Ondanks huizenhoge bezwaren in beide Kamers tegen de avondklok, is de wet om deze juridisch te verankeren binnen vier dagen doorgevoerd. Vier dagen! Wat mij betreft is hier dus sprake van een onterecht wantrouwen. Dit wantrouwen is funest. Funest voor de verhouding tussen het kabinet en het parlement, maar ook funest voor de verhouding tussen politiek en burger, want als de regerende en de controlerende macht elkaar al met wantrouwen bejegenen, want moet de Nederlander daar dan van denken?
Voorzitter. Het is absurd dat we in dit huis worden gedwongen om een smeekbede te richten aan de minister om uitvoering te geven aan deze motie. Het gaat niet om zaken van ondergeschikt belang. Het gaat om fundamentele rechten en vrijheden. Het is essentieel dat beide Kamers het recht krijgen om de verlenging van een wet die de grondrechten van burgers inperkt, te blokkeren. Als de minister hier op tegen is, dan ligt de bewijslast om aan te tonen waarom dit niet kan bij hem en dan hoop ik ten zeerste dat hij hier zeer zwaarwegende redenen voor heeft.
Ik wil graag afronden met enkele vragen aan de minister. Kan de minister definitief toezeggen dat invulling wordt gegeven aan de huidige motie? Welke modaliteit acht hij daarvoor het meest geschikt? Kan de minister toezeggen dat er voor een modaliteit gekozen wordt waarbij de beide Kamers hun eigenstandige positie binnen het parlementaire stelsel behouden? Kan de minister duidelijk maken welk tijdpad hij voor ogen heeft?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pouw-Verweij. Dan is het woord aan de heer Raven namens de fractie van de OSF.
De heer Raven i (OSF):
Dank u wel, voorzitter. Afgelopen vrijdag heb ik in het debat over de avondklok geconstateerd dat ons land in oorlog is met een onzichtbaar guerillaleger van sluipschutters en transformers en heeft mijn fractie onze regering opgeroepen alle noodzakelijke stappen te zetten om de vijand te verslaan. Daartoe zou ik mijn bijdrage vandaag kunnen beperken, aangezien het voorliggende wetsvoorstel beoogt de verdedigingstactieken van ons land de komende drie maanden te verlengen. Maar dat zou iets te gemakkelijk zijn, omdat we te maken hebben met een inperking van de grondrechten. Niets is voor niets, dus kom ik aan het einde van mijn betoog met een motie.
Crisistijden kenmerken zich door de noodzaak om sneller dan normaal te anticiperen op veranderende situaties. Ook de Eerste Kamer moet hierin meebewegen en versnellen. Ik denk dat we dat ook doen. Anders gezegd, de bekende degelijke adviezen over 's lands wetgeving en uitvoering in turbostand brengen en projecteren op snel wijzigende maatschappelijke omstandigheden. Het logge karakter mag in deze tijden een tandje minder.
De OSF constateert dat het draagvlak voor de covidmaatregelen zienderogen afkalft. Burgers, bedrijven en instellingen willen perspectief zien. De ongelijke behandeling tussen diverse sectoren en zelfs binnen sectoren wordt als steeds problematischer ervaren. De roep om gelijke behandeling wordt steeds pregnanter. De voorliggende verlenging van de wet biedt onvoldoende perspectief. Daarom moet de Eerste Kamer vandaag bij de regering aandringen op een snelle koerswijziging, waarbij het devies zou moeten zijn: doen wat nodig is, versneld afschalen waar dat kan.
Ik heb afgelopen vrijdag mijn betoog over de avondklok afgesloten met de constatering dat er hoop gloort in de vorm van nieuwe vaccinatiewapens, die de vijand de komende maanden definitief kunnen verslaan. We komen daardoor in een situatie dat een steeds groter deel van Nederland bevrijd is, terwijl een ander deel nog steeds moet leven onder het juk van de vergaande defensiemaatregelen op basis van de tijdelijke wet. Dat is een weinig bemoedigend perspectief, vanuit meerdere opzichten.
Gevaccineerden zijn immers veilig, 50-minners lopen weinig gevaar bij een aanval en risicogroepen kunnen via risicomijdend gedrag toch hun eigen veiligheid waarborgen. Mijn fractie roept dan ook op deze impasse zo snel mogelijk te doorbreken en een integraal herstelplan op te stellen, zeg maar een Marshallplan, zodat mensen die bevrijd zijn, weer in alle vrijheid kunnen leven en risicogroepen die nog niet definitief beschermd zijn, zo veel mogelijk normaal kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Kan dat? Kan de regering zo snel mogelijk een Marshallplan opstellen om Nederland binnen twee maanden terug te brengen naar een normale samenleving, waarbij mensen weer gewoon bij elkaar kunnen zijn, zonder afstand te houden en zonder dat vermaledijde mondkapje? Dat mensen elkaar weer de hand kunnen schudden, knuffelen, een kus geven, een hand om de schouder kunnen leggen. Dat dat echte, normale menselijke contact weer kan. Lekker een dansje maken op de dansvloer, heerlijk uit je bol gaan op een evenement of samen met de ouderen een dagtocht maken in een fijne volle touringcar. Dat mensen weer genieten van het leven!
Voorzitter. Engeland presenteerde gisteren een nieuwe roadmap, Griekenland wil vakanties voor gevaccineerden mogelijk maken en op onze universiteiten zijn er proeftuinen met sneltesten vanuit huis. Ook zijn er alternatieven in ontwikkeling om de weg naar normaal te vinden via een scheiding van kwetsbaren en niet-kwetsbaren. Deze plannen worden voorshands door het OMT echter onvoldoende geacht. Probleem daarbij zijn de asymptomatische gevallen, waarbij er de eerste dagen na de aanval van de vijand nog geen symptomen zijn maar al wel sluipschutters en transformers actief kunnen zijn. Toch zitten er zeker waardevolle elementen in deze voorstellen. De regering zou dit verder moeten doorontwikkelen. Wellicht biedt de sportwereld een afdoende alternatieve invulling. Afgelopen maanden konden we namelijk met jaloerse blikken kijken naar de vrijheid van bewegen in sommige sporten, zoals de Formule 1. Midden in coronatijd — de vijand waarde nog volop rond — bestreden ze elkaar en bij een overwinning sprongen ze elkaar zonder enige terughoudendheid om de nek. Menigeen vroeg zich af: waarom kan dat wel?
Ja, voorzitter, dat kon wel, want er is gebleken dat er geen grote aanval is ontstaan ondanks de verregaande vrijheid van bewegen van sporters onder en met elkaar. Het bewezen afdoende antwoord van deze sportmethode is: testen, testen, testen en bubbels creëren. Wellicht is een combinatie van beide genoemde systemen wel een oplossing. Een totale maatschappelijke bubbel creëren door te testen, te testen en nog eens te testen. En liefst de uitslag van zo'n dagelijkse test binnen vijf tot tien minuten, zodat mensen weten waar ze aan toe zijn en de dag met een schone lei kunnen beginnen zonder anderen te hoeven besmetten. Als iedereen 's morgens of voor aanvang van deelname aan het maatschappelijk verkeer zich via een gratis verkregen sneltest zou kunnen testen, kan één totale en veilige maatschappelijke bubbel voor Nederland ontstaan. Hoewel deze sneltesten nog geen 100% zekerheid bieden, bieden ze wel een maatschappelijk aanvaardbaar risico en zouden ze gesloten winkels, horeca direct en zonder gevaar weer kunnen doen openen. Negatief getest: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer. Positief getest: discipline vragen om thuis te blijven. En zo nodig —dat heeft u zo-even ook gehoord in de bijdrage van de Partij voor de Dieren — kan dat ook op straffe van een optreden van de voorzitter van een veiligheidsregio of een minister. Zou een integraal Marshallplan gebaseerd op deze uitgangspunten voldoende soelaas kunnen bieden om Nederland te bevrijden? Er gloort hoop. Maak ons land tot een voorbeeld voor de hele wereld, het land of hope and glory. Wij roepen de regering op om op 21 maart aanstaande een nieuwe lente te beginnen en een integraal bevrijdings- en herstelplan te presenteren om Nederland binnen twee maanden te verlossen van deze oorlogssituatie.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Raven.
De heer Raven (OSF):
Afhankelijk van het antwoord, overwegen wij om hierover in tweede termijn een motie in te dienen. En als u mij toestaat, voorzitter, wil ik die nu even voorlezen.
De voorzitter:
In tweede termijn, dat is iets later vandaag. Op het moment dat u die motie indient, kunt u die ook voorlezen. Geen probleem.
De heer Raven (OSF):
Goed, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Raven. Dan geef ik graag het woord aan de heer Otten namens de Fractie-Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Voorzitter. "Een Eerste Kamer die niet voor zijn eigen rechten kan opkomen, ondermijnt zijn eigen bestaansrecht." Deze woorden sprak ik op 26 oktober 2020 tijdens de behandeling van de coronaspoedwet van minister De Jonge in de Eerste Kamer. Dat was ook de reden dat onze fractie samen met de heer Janssen en een aantal andere fracties de motie-Janssen indiende op die dag, de 26ste oktober, nu vier maanden geleden. Vier maanden, een eeuwigheid in dit coronatijdperk. Een tentatief tijdpad, noemt de minister dat in de beantwoording aan deze Kamer.
De spoedwet werd aangenomen, ook al stemde onze fractie tegen, maar de motie-Janssen die toekomstige betrokkenheid van de Eerste Kamer wil waarborgen werd ook aangenomen door een ruime meerderheid van deze Eerste Kamer. In de Tweede Kamer zijn er vele tientallen plenaire coronadebatten en ontelbare commissievergaderingen geweest, maar als de minister van VWS naar de Eerste Kamer moet komen is er altijd wel weer een werkbezoekje in Brabant of een belangrijke persconferentie of iets anders waardoor de minister niet kan komen. Dat de Eerste Kamer op dinsdagen vergadert, is al sinds mensenheugenis het geval, al is het tegenwoordig steeds vaker ook op diverse andere dagen van de week om het kabinet te faciliteren met spoeddebatten over allerlei spoed- en reparatiewetten van deze ministers. Waar komt dit dedain of deze angst voor de Eerste Kamer toch vandaan, vraag ik aan de minister van VWS. Of ziet de minister van VWS deze Eerste Kamer gewoon als een op afroep beschikbare stempelmachine die de deukjes in de wetgeving als gevolg van het juridische botsautobeleid van de minister snel even moet uitdeuken, het liefst nog als hamerstuk zonder debat? Maar het gaat hier niet om de aanpassing van een of ander bestemmingsplan of een detail, maar om de beperking van de grondrechten van 17 miljoen Nederlanders, een van de meest impactvolle wetgevingstrajecten in de geschiedenis van Nederland.
Voorzitter. Tijdelijke maatregelen duren het langst. Die zin heeft onze fractie al vele malen uitgesproken tijdens de beraadslagingen over de diverse tijdelijke coronawetten. Ik heb er op 26 oktober ook een hele lading voorbeelden van gegeven, zoals de loonbelasting, de WED et cetera. Ik ga dat nu niet allemaal herhalen. Helaas zien we dat deze woorden ook bij de tijdelijke coronawetgeving weer opgeld doen. Bij wetgeving met dergelijke grote implicaties voor de grondrechten kan het niet zo zijn dat de rol van de Eerste Kamer door een debat in de Tweede Kamer buiten werking wordt gesteld. De ministers hadden dit dan ook moeten voorkomen in de Tweede Kamer door het amendement-Hijink over te nemen en niet met dit staatsrechtelijke vluggertje akkoord te gaan. De motie-Janssen, mede ingediend door onze fractie, is dan ook helder en een duidelijk signaal aan het kabinet dat er nu aan de staatsrechtelijke noodrem moet worden getrokken en de rol van de Eerste Kamer effectief gewaarborgd moet worden. Graag vernemen we van de minister van VWS vandaag hoe hij deze motie effectief en snel gaat uitvoeren. Als de minister van VWS bij zijn tentatieve tijdpad het gebruikelijke spoedtijdpad voor de reparatiewetgeving die de minister richting deze Eerste Kamer stuurt, hanteert, kan dit allemaal binnen no time geregeld zijn.
Voorzitter. Een van de wetten waar de minister van VWS de afgelopen zomer erg druk mee was en waarmee hij veel tijd heeft verspeeld, is de wet over de corona-app. Onze fractie wees er tijdens het debat over de appwet vorig jaar al op dat die app waarschijnlijk niet ging werken. Hoe staat het daar nu mee, is onze vraag aan de minister van VWS, want we horen er helemaal niets meer over. Hoeveel mensen hebben de app nu gedownload? Hoeveel mensen hebben die alweer verwijderd? Graag, mede indachtig het verzoek van de voorzitter, concrete cijfers en antwoorden.
Tot slot nog een paar woorden over de corona-aanpak van het kabinet. Zoals onze fractie ook vrijdag al aangaf tijdens het debat met minister Grapperhaus over de juridische problemen rond de avondklok, is het van groot belang dat er een effectieve totaalaanpak wordt gevoerd bij de bestrijding van het coronavirus. De verschillende elementen van het beleid moeten elkaar aanvullen en versterken. Het is als een vliegtuig: zonder vleugels kun je niet vliegen, maar zonder motoren en zonder staart ook niet. Het hele systeem van maatregelen moet kloppen. De instrumenten moeten op elkaar afgestemd zijn en elkaar versterken om de coronabesmettingen zo snel mogelijk effectief onder controle te krijgen. En er moet ook perspectief zijn voor de bevolking en duidelijkere communicatie vanuit het kabinet naar de bevolking, in plaats van steeds wisselende boodschappen die het eigen beleid ondermijnen. Onze oproep aan het kabinet is dan ook om de Nederlandse bevolking open tegemoet te treden met heldere communicatie om de effectiviteit van de corona-aanpak te vergroten.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Dan schors ik nu op verzoek voor een kwartiertje, tot kwart voor twaalf.
De vergadering wordt van 11.27 uur tot 11.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Bikker, die zal spreken namens de ChristenUnie.
Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. Afgelopen vrijdag de avondklok, vandaag de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en natuurlijk de motie-Janssen. Het onderwerp van deze dagen bepaalt voor ons de ernst van deze tijd. De gevolgen van de coronapandemie zijn ernstig en heftig. Terwijl deze lenteachtige dagen hun eerste licht en warmte verspreiden, klemmen de beperkende maatregelen des te meer. Het vraagt veel wijsheid om in dat spanningsveld te opereren en de pandemie onder controle te houden zonder de samenleving en haar begrip te verliezen. De fractie van de ChristenUnie heeft afgelopen vrijdag al haar visie op de avondklok gegeven en nu de Wbbbg niet meer aan de orde is, zullen wij dat thema verder laten rusten.
De motie-Janssen die wij hier verder bespreken, gaat over de zeggenschap van beide Kamers bij een verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Mijn fractie heeft die motie destijds niet gesteund, omdat we in de huidige bevoegdheden genoeg ruimte zagen voor de Eerste Kamer om te opereren. Maar dat vraagt ook wijsheid en een zorgvuldige omgang van het kabinet met grondrechten en met de maatregelen die het neemt in verhouding tot deze Eerste Kamer. Voor de fractie van de ChristenUnie is het uitgangspunt dat de keuze voor inperking van grondrechten altijd via wetgeving en nimmer via lagere regelgeving gestalte moet krijgen. Op dat moment is de Eerste Kamer aan zet en toetst ze. Lagere regelgeving moet volgen uit deze beslissing. Dat was ook precies het ongemak van afgelopen vrijdag.
Ik dank de minister voor de reflectie daarop en de voorkeur voor de normale wetgevingsprocedure. Ik dank de minister ook dat hij de brede afweging naast de OMT-adviezen beter inzichtelijk gaat maken. Wij zien zijn brief daarover graag tegemoet, want juist nu de crisis langer duurt, worden de kreukelzones in de samenleving groter. Eenzaamheid, verlies van perspectief, economisch en sociologisch: die brede afweging moet gemaakt en gedeeld worden. Niet voor niets heb ik, maar bijvoorbeeld ook collega De Boer en ook anderen in dit huis, vrijdag meermaals verwezen naar de wens voor een IMT, een Impact Management Team. Ik beluister dat vandaag opnieuw bij collega Van der Voort, zij het dat hij een andere naam voorstelt, maar de gedachte is volgens mij dezelfde. Juist daarom zie ik zo uit naar de beloofde stappen van dit kabinet, die we binnenkort per brief vernemen.
Voorzitter. De fractie van de ChristenUnie vindt het gezien de huidige situatie volstrekt duidelijk dat die Tijdelijke wet maatregelen covid-19 verlengd moet worden tot 1 juni. Ten aanzien van de beslissingsbevoegdheid hebben wij de motie-Janssen niet gesteund. Dat neemt niet weg dat ook wij voor 1 juni opnieuw met het kabinet willen spreken over de gekozen strategie en de omgang met grondrechten. Want juist de afgelopen weken zagen we bij nieuwe maatregelen dat die goede omgang geen vanzelfsprekendheid is. Zowel rond testen als vaccineren als bij het opschalen of afschalen van de maatregelen vraag ik het kabinet om op tijd te wegen of er niet juist daarin een rol moet zijn voor het parlement en voor dit huis. Niet alleen stante pede in geval van spoed, maar juist bij het vooruitkijken hoe we de komende tijd verder moeten. Een perspectief op de lange termijn, met verschillende scenario's en op tijd ingebed in het democratisch proces. Ik doe nu een open uitnodiging aan de regering om te schetsen hoe zij dit voor zich ziet. Voorzitter, u zult begrijpen en de regering zal begrijpen dat de Kamer, als daaraan onvoldoende richting wordt gegeven, het zelf verder zal invullen. Ik ben dus heel benieuwd naar het antwoord van de minister op dit punt.
Voorzitter. Ik kom tot het slot. Aan het eind van mijn bijdrage vandaag alle waardering voor deze bewindspersonen en al die mensen die hen ondersteunen. Al een jaar lang werken ook zij dag en nacht om deze crisis het hoofd te bieden en het goede voor onze samenleving te zoeken. Daar dank ik ze voor. En natuurlijk zie ik uit naar de beantwoording. Dat is vanzelfsprekend.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. De heer Nicolaï namens de Partij voor de Dieren.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Ik hoor mevrouw Bikker praten over perspectief. Ik en onze fractie zijn heel erg benieuwd wat het perspectief voor de fractie van mevrouw Bikker is met betrekking tot de formele betrokkenheid van de Eerste Kamer bij het al of niet verlengen van de wet. Zou een soort voortduringswetsituatie — modaliteit 10, zogezegd — iets zijn wat in de ogen van de fractie van mevrouw Bikker te verwelkomen is?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik denk dat de heer Nicolaï tussen de regels door alle bescheidenheid van mijn fractie heeft beluisterd op dit punt, omdat wij de motie-Janssen niet gesteund hebben en daarop een andere visie hebben. Dan vind ik mezelf nu ook niet de eerste om de richting te wijzen waarin die motie-Janssen precies moet worden ingevuld. Naar mijn mening hadden we ook in het oude stelsel, mits het kabinet goed oog houdt op de grondrechten en de positie van de Eerste Kamer, ook op tijd dat gesprek met het kabinet kunnen voeren. Ik ben nu heel benieuwd hoe de regering met die aangenomen motie reageert op modaliteit 10. Voor mij is vooral van belang dat we met elkaar borgen dat we geregeld spreken over zaken die de grondrechten raken en die we allemaal voelen, ook de mensen thuis al een jaar lang, maar wel altijd in de bescheidenheid van: dit is het huis van reflectie, dit is het huis van toetsing op rechtmatigheid en doelmatigheid en niet het huis van het primaat dat over elk onderdeel van het beleid ook zijn gedachten heeft. Ik zeg niet dat u dat beoogt of dat een ander dat beoogt. Het gaat mij er alleen om welke route we inslaan en welke procedure we dan vaststellen.
De heer Nicolaï (PvdD):
Is mevrouw Bikker het met velen hier in dit huis eens dat de situatie nu toch een andere is dan even tijdelijk iets regelen en dat het ernaar uitziet dat we eigenlijk langdurig met bijzondere regels te maken hebben en daar nu juist het punt zit dat de Eerste Kamer formele grip moet krijgen op het proces?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Eigenlijk is dit bijna de kernvraag van mijn betoog die ik bij het kabinet neerleg. Het is volstrekt vanzelfsprekend dat we begonnen met noodverordeningen. Naar het oordeel van deze Kamer duurde dat te lang maar toen kwam die wet er. Dat was nog steeds een tijdelijke wet, omdat we allemaal hoopten dat deze pandemie van snel voorbijgaande aard zou zijn. Nu zien we dat het virus blijft circuleren en dat het zelfs nieuwe vragen oproept rondom testen, vaccineren en beperkende maatregelen. Juist daarom zeg ik tegen het kabinet: schets nou dat perspectief, denk in scenario's en geef daarin aan welke maatregelen je neemt richting pandemie en maatschappij maar geef daarin ook aan hoe je de democratische rechtsstaat sterk houdt en dus ook de rol van het parlement in onderscheiden verantwoordelijkheden borgt. Dus op dat punt ben ik het eens met de heer Nicolaï, zij het met een iets andere inkleuring, maar dat zijn we van elkaar gewend.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. Dan is het woord aan de heer Van Hattem namens de fractie van de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Dank, voorzitter. Gisteren maakte het kabinet bekend dat de Voortduringswet artikel 8 Wbbbg tijdelijke avondklok is ingetrokken, nu afgelopen vrijdag de spoedwet avondklok helaas is aangenomen. Deze intrekking roept nog wel de vraag op wat dit betekent voor de in de afgelopen tijd opgelegde avondklokboetes, want hiermee is ook de wettelijke basis weggevallen voor deze boetes nu de hiervoor noodzakelijke voortduringswet hiertoe geen grondslag meer kan bieden. Gelet op het "nulla poena sine lege"-beginsel ofwel het legaliteitsbeginsel dat zegt "geen boete zonder wet" is mijn vraag of de minister kan aangeven of alle avondklokboetes onder het Wbbbg-regime nu ook vervallen en worden terugbetaald. Graag een reactie.
De voortduringswet is dan wel ingetrokken, maar de avondklokmaatregelen zijn een-op-een omgehangen naar de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en daarmee naar de Wet publieke gezondheid. In de deskundigenbijeenkomst voor de Tweede Kamer afgelopen donderdag werd dit omhangen door professor Voermans aangeduid als een tactiek van balletje-balletje om zo de rechterlijke uitspraak te omzeilen. Een door de rechter onrechtmatig verklaarde avondklok werd zo toch nog doorgedrukt. Voermans gaf hierbij ook, verwijzend naar zijn nieuwe boek "Machiavelli in de polder", de waarschuwing aan dat het parlement zich niet zo moest laten overvleugelen door het kabinet en beter oog zou moeten hebben voor de eigen rol. Afgelopen vrijdag hebben we gemerkt hoe makkelijk ook de Eerste Kamer zich onder druk laat zetten door het kabinet om met stoom en kokend water deze spoedwet erdoorheen te jagen en het kabinet het comfort te bieden om tegelijkertijd twee sporen in de lucht te houden om de avondklok mogelijk te maken. Gelet daarop is het de vraag hoe de Eerste Kamer haar eigen rol ziet. Enerzijds hebben we het vandaag over de motie-Janssen die terecht vraagt om ook de Eerste Kamer te betrekken, maar als de Eerste Kamer zich ondertussen voor het karretje laat spannen dreigt dat ook slechts een formaliteit en een show voor de bühne te worden. Ook de SP-fractie als indiener en andere fracties die deze motie geschraagd hebben, stonden vrijdag vooraan om het kabinet te bedienen met de spoedwet en ze vonden het niet nodig om, zoals door de PVV verzocht, behandeling uit te stellen tot het moment dat de rechter uitspraak had gedaan. De chambre de réflexion vond het prima om de minister met de handrem erop te laten debatteren door niet inhoudelijk in te gaan op zaken die het hoger beroep raakten. Ook het controversieel verklaren, zoals wij hadden voorgesteld, vond de senaat niet nodig. Met zo'n slappe houding is er reden te meer om de Eerste Kamer als overbodig orgaan af te schaffen.
Voorzitter. De Tijdelijke wet maatregelen covid-19 wordt verlengd tot 1 juni. Daar maken de avondklokmaatregelen nu ook deel van uit. Zoals gezegd zijn ze rechtstreeks omgehangen vanuit Wbbbg. We moeten ons terdege realiseren dat we hiermee een disproportionele maatregel die bedoeld is als noodtoestand erg makkelijk blijven inzetten. Voor alle duidelijkheid: de PVV is daarop tegen nu nog steeds de effectiviteit niet is aangetoond en de motivering hierdoor tekort blijft schieten. Een maatregel uit het staatsnoodrecht komt hiermee dus onder reguliere wetgeving te hangen, zonder de daarbij behorende wettelijke waarborgen.
De Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, de Wbbbg, waar nu de avondklok dus uit omgehangen is, komt van oorsprong zelfs voort uit de Oorlogswet van 1899. Die voorzag in situaties van staat van beleg. In 1952 is deze wet voor het burgerlijk gezag afgesplitst van de wetgeving voor het militaire gezag. Deze achtergrond laat zien voor welke extreme omstandigheden de inzet van het staatsnoodrecht eigenlijk bedoeld is. Dan is het disproportioneel om voor een niet bewezen effectieve maatregel de grondrechten van onze burgers zo in te perken en hen iedere avond in hun eigen huis op te sluiten. Daarnaast mag het inroepen van een noodtoestand niet te gemakkelijk worden gemaakt.
Afgelopen week gaf GroenLinks-lijsttrekker Jesse Klaver aan dat wanneer hij 76 zetels zou halen hij direct de klimaatnoodtoestand zou uitroepen. Het kan en mag niet de bedoeling zijn dat een noodtoestand wordt ingeroepen voor zulk oneigenlijk politiek gebruik.
Voorzitter. Het verlengen tot 1 juni van de door de PVV niet gesteunde niet-proportionele Tijdelijke wet maatregelen covid-19, oftewel de spoedwet, is een ramp voor de horeca, de winkeliers, non-foodmarktkooplui, de recreatiesector en kermisexploitanten als hun geen serieus perspectief wordt geboden. Wat de PVV betreft moeten hun zaken weer verantwoord open kunnen.
Wat we kunnen verwachten, is en blijft koffiedikkijken met dit kabinet. Daarom verwijs ik nogmaals naar de in oktober in deze Kamer aangenomen PVV-motie-Van Hattem om bij maatregelen ook toetsbare indicatoren aan te geven. Nu is alles afhankelijk van het orakel van het Catshuis. Op zondagmiddag wordt daar achter gesloten deuren een beraad gehouden. Daarbij is het ook voor het parlement gissen op basis van welke afwegingen en criteria beslissingen tot stand zullen komen. Vervolgens wordt volgens een vast ritueel de orakelspreuk naar de pers gelekt, om daarna op dinsdag om 19.00 uur het land op te dragen welke offers de samenleving weer mag brengen voor het Catshuisorakel. Maar het parlement zou zich niet zo moeten laten overvleugelen door het kabinet. Integendeel, de controlerende macht moet er juist bij zulke ingrijpende maatregelen als een controlfreak bovenop zitten om de democratische legitimiteit en proportionaliteit te kunnen borgen. Juist daarom is het hoogst noodzakelijk om over toetsbare indicatoren te beschikken, om beleid te kunnen toetsen, te kunnen bijstellen en waar nodig te kunnen afrekenen. Nu heeft het kabinet altijd wel een excuus of een geitenpaadje. Zeker bij een demissionair kabinet moet het parlement veel strakker de teugels van de controlerende macht in de hand nemen. Dus nogmaals de vraag wanneer we toetsbare indicatoren van het kabinet mogen verwachten. Graag een reactie.
Voorzitter, tot slot. Kan het kabinet duidelijk maken welk perspectief er nu ligt voor de horeca, de winkeliers, de kermisexploitanten, et cetera? Of moeten zij regelrecht de afgrond in? Is dat wat het kabinet wil?
Hoe kan het dat de extremisten van Antifa en de PKK dit weekend van burgemeester Halsema een demonstratiemars mochten houden door de straten van Amsterdam, dicht op elkaar lopend, terwijl verantwoorde ondernemers hun zaken potdicht moeten houden? Wat is dit voor willekeur? Het voortbestaan van onze ondernemers mag niet afhangen van de willekeur van het zondagmiddagse beraad vanuit de ambtswoning van een demissionair premier, maar verdient duidelijkheid en controleerbaarheid. Graag een reactie.
Voorzitter, tot zover in eerste termijn.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Hattem. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de beraadslaging en de vergadering voor de lunchpauze.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.00 uur tot 12.31 uur geschorst.