Verslag van de vergadering van 31 mei 2022 (2021/2022 nr. 31)
Aanvang: 9.02 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is het debat over de staat van de rechtsstaat,
en over:
-
-het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022 (35925-VI).
De voorzitter:
Aan de orde is vandaag, zoals bekend, het debat over de staat van de rechtsstaat. Er hebben zich, zoals u weet, nogal wat sprekers aangemeld. De agenda zal in de loop van vandaag wellicht nog worden aangepast, maar dat hangt uiteraard af van de spreektijden die worden benut. Ik zou u in verband met de aangepaste agenda willen vragen om het aantal interrupties tot een minimum te beperken.
Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Karimi van de fractie van GroenLinks.
Mevrouw Karimi i (GroenLinks):
Voorzitter. Het vertrouwen van de burgers in de rechtsstaat, daar wil ik het vandaag over hebben. Onora O'Neill, een gezaghebbende Britse filosoof, gespecialiseerd in de thema's vertrouwen en verantwoording in de publieke sector betoogt dat het een misleidende en weinig behulpzame bewering is dat in vier westerse rechtsstatelijke democratieën sprake is van een dalend vertrouwen van burgers. Het probleem moet volgens haar anders verwoord en gezien worden. Het gaat om gebrek aan trustworthiness oftewel vertrouwenswaardigheid van onze instituties, de mate waarin instituties vertrouwen verdienen. Immers, vertrouwen is iets wat je krijgt. De anderen moeten jou vertrouwen. Of men de burger, een persoon, een representant van de staat, een institutie, de politiek, de journalistiek, de wetenschap of de markt vertrouwt of niet, is een oordeel van de kant van de burger.
In de woorden van O'Neill: "Trustworthiness comes before trust. Trust is a response. Trustworthiness is what we judge." Volgens haar bepalen drie eigenschappen de vertrouwenswaardigheid van een persoon of een institutie: bekwaamheid (competence), betrouwbaarheid (reliability) en eerlijkheid (honesty). In O'Neill's woorden: "The task is not to rebuild the trust. You can't rebuild what other people are giving to you. You have to give them the basic, adequate, useful and simple evidence that you are trustworthy." Wat mijn fractie betreft gaat het hier exact om in dit debat: leveren de verschillende staatsmachten de burger het adequate, zinvolle en eenvoudige bewijs dat ze vertrouwenswaardig zijn? Zijn de staatsmachten en hun representanten in Nederland inderdaad een toonbeeld van bekwaamheid, betrouwbaarheid en eerlijkheid?
Voorzitter. Ik kan hier helaas vele voorbeelden uit de Nederlandse praktijk noemen die duidelijk maken dat het de staatsmachten in Nederland op cruciale gebieden ontbreekt aan bekwaamheid, betrouwbaarheid en eerlijkheid. Alle aanwezigen hier kennen de voorbeelden. Ik noem een paar bijzonder schrijnende voorbeelden. De voortslepende problemen rondom gasboring en de gevolgen daarvan in Groningen, inclusief de onthullingen dit weekend in NRC die wederom laten zien hoe oliegiganten het beleid van onze regering dicteerden ten koste van de veiligheid van burgers. De falende handhaving van wet- en regelgeving ten aanzien van onder andere Schiphol, Tata Steel en stikstof. En natuurlijk het absolute dieptepunt van ongekend onrecht in het kinderopvangtoeslagenschandaal en het institutionele racisme bij de Belastingdienst.
Daarbij is het van groot belang ons te realiseren dat vertrouwenswaardigheid van de staatsmacht ondeelbaar is. Voor een goed functionerende rechtsstaat moeten in een democratisch systeem de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht allemaal een hoge mate van bekwaamheid, betrouwbaarheid en eerlijkheid hebben.
Het oordeel van GroenLinks is hard. De vertrouwenswaardigheid van verschillende staatsmachten is op fundamentele en cruciale punten enorm geschonden. Het is geen overdrijving om te beweren dat onze rechtsstaat in een crisis verkeert. Kwaliteit van de wetgeving, kwaliteit van de uitvoering, kwaliteit van de rechtsbescherming, alle drie deze elementen schieten te vaak tekort. De mechanismen die het kindertoeslagenschandaal of de problemen in Groningen hebben veroorzaakt, werken onverminderd in Nederland door. Voorzitter, graag hoor ik een reactie van de bewindspersonen op ons fundamentele oordeel.
In het vervolg van mijn betoog zal ik een aantal thema's aansnijden en suggesties doen die naar onze mening kunnen bijdragen aan het herstel van de vertrouwenswaardigheid van onze rechtsstaat. De vicevoorzitter van de Raad van State wees er al op dat, en ik citeer: "wetgeving onnodig complex wordt gemaakt. Er is veel aandacht voor politieke compromissen en veel te laat wordt nagedacht over de uitvoering". De bevindingen van de werkgroep-Recourt in deze Kamer wijzen ook op dit probleem. Regelmatig zorgen de politieke afspraken vooral onder coalitiepartijen ervoor dat een slechte wet toch door de Eerste Kamer wordt aangenomen. In ons eigen reflectiemoment, het aanstaande debat over het rapport van de werkgroep Evaluatie, moet de Eerste Kamer ook dit feit onder ogen zien en de vraag beantwoorden hoe dit instituut haar eigen vertrouwenswaardigheid wil vergroten.
Graag wil ik ook van de bewindslieden horen wat hun plannen zijn om de kwaliteit van de wetgeving en de uitvoering te verhogen. Welke conclusies verbinden zij aan de uitvoeringstoetsen die verschillende organisaties doen? Welke stappen zullen worden gezet om de uitvoering zwaar mee te laten wegen in de ontwikkeling van wetgeving en beleid? Wat wordt ondernomen om het burgerperspectief in wet- en regelgeving te versterken?
Mijn fractie ziet dat uitvoeringstoetsen of bezwaren in de praktijk vaak opzij worden gezet als dit politiek opportuun is. Daarom zou mijn fractie graag voorstellen dat negatieve adviezen van uitvoeringsorganisaties met betrekking tot wetgeving en beleid altijd van een onderbouwde repliek voorzien dienen te worden indien de regering tot een ander eindoordeel komt. Kunnen de bewindspersonen toezeggen een dergelijk systeem van repliek bij wetsvoorstellen in te voeren? Is de regering het met de Venice Commission eens dat de wetten altijd een hardheidsclausule moeten bevatten? Graag een reactie.
Voorzitter. De rechtspraak heeft gewild of ongewild een essentiële rol in het in stand houden van slechte wetgeving en beleid. Om dit te voorkomen wil de rechterlijke macht actiever de dialoog aangaan met de wetgever en de uitvoerende macht. Rechters zien in rechtszaken hoe een wet in de praktijk wordt toegepast en wat de consequenties zijn voor burgers. Ze willen onrechtvaardigheden die bepaalde wetten voor burgers veroorzaken signaleren. Mijn fractie verwelkomt dit. Actieve feedback van rechters over wat ze in de praktijk zien, tast hun onafhankelijkheid geenszins aan. En nee, ze gaan ook niet op de stoel van de wetgever zitten. De Raad voor de rechtspraak heeft recent een lijst van elf buikpijndossiers gepresenteerd. Van de betaling van het griffierecht van de wederpartij tot een taakstrafverbod, allemaal situaties waarin de wet een menselijke toepassing frustreert. Ook de Hoge Raad heeft in zijn jaarverslag tien uitspraken gesignaleerd waaruit knelpunten bij toepassing van wetgeving blijken. Wat is de reactie van de bewindspersonen op de gepresenteerde signalen en de voorgestelde dialoog?
Naast de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is de bescherming van grondrechten en fundamentele vrijheden een andere belangrijke pijler van een democratische rechtsstaat. De rechter mag in Nederland momenteel niet toetsen aan de Grondwet maar wel aan internationale verdragen. Daarom is de versterking van de inbedding van het internationaal recht in onze rechtsstaat cruciaal. Nieuwe mensenrechtenverdragen en facultatieve protocollen bij bestaande verdragen moeten zo snel mogelijk worden geratificeerd. Dit is belangrijk voor eventuele inhoudelijke uitbreidingen van rechten, maar ook om de toegang tot internationale juridische mechanismen te verschaffen. Wat is de stand van zaken van de ratificatie van het derde optioneel protocol bij het Kinderrechtenverdrag, waarmee het klachtenrecht bij het Kinderrechtencomité mogelijk wordt gemaakt en van het facultatief protocol van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap? Op welke termijn kunnen we concrete voorstellen omtrent constitutionele toetsing verwachten? Kunnen de ministers ingaan op de zienswijze van de Hoge Raad aan de Raad voor de rechtspraak over constitutionele toetsing die recent zijn gepubliceerd?
Voorzitter. Toenemende polarisatie, cybercriminaliteit en ondermijning vormen grote uitdagingen voor onze rechtsstaat. Helaas helpt het bij het adresseren van deze uitdagingen niet dat de politie zelf een werkplek blijkt te zijn waarin racisme hoogtij viert. De blauwe familie levert daarmee niet het bewijs echt bekwaam, betrouwbaar en eerlijk te zijn voor burgers met een andere huidskleur of een andere religie in dit land. Racisme bij de politie moet met wortel en tak worden aangepakt, anders blijft er van de rechtsstaat niet veel over. Graag een reactie van de ministers op de signalen van racisme bij de politie.
Naast de belangrijke opgave die de politie heeft om racisme in eigen gelederen te bestrijden, moeten de politie, het OM en de rechtspraak in staat worden gesteld snel en zorgvuldig hun werk te doen. Bekwaamheid en betrouwbaarheid hebben een prijskaartje. Tijdige, toegankelijke en rechtvaardige rechtspraak heeft een prijskaartje. Goede uitvoering en de menselijke maat hebben een prijskaartje.
Op weg naar de Tweede Kamerverkiezingen hebben de politie, het OM en de rechtspraak gezamenlijk de noodklok geluid over de tekortschietende financiering van de strafrechtketen. Waar staan we met extra financiering van de strafrechtketen en in het bijzonder van de rechtspraak?
Breder noem ik hier graag de motie-Rosenmöller c.s. en het daaruit volgende WODC-onderzoek over de continuïteit van de bekostiging van deze organisaties. Hoe beoogt de regering de continuïteit in bekostiging te realiseren? Het mag natuurlijk duidelijk zijn dat vermindering van de hoge druk op de rechtspraak niet de rechtsbescherming mag aantasten. Mijn fractie vindt met de heer Naves dat de aanpak van ondermijnende criminaliteit niet de rechtsstaat mag ondermijnen. Zogenaamde quick fixes die worden ingezet omdat de rechter het zo druk heeft, kunnen de vertrouwenswaardigheid van rechtsbescherming onherroepelijk beschadigen. Maatregelen zoals zaken bij de rechter weghalen, strafrechtelijke vraagstukken via het civiele recht of het bestuursrecht oplossen, meer verplichte mediation, meer OM-beschikkingen, de invoering van voorwaardelijke strafbeschikkingen, meer vonnisafspraken, meer minimumstraffen, minder taakstraffen, kortom, minder rechter die een zaak zorgvuldig kan afwegen, zijn risicovol voor de rechtsbescherming van de burger. Graag een reactie van de bewindspersonen.
De strijd tegen ondermijning betekent ook een investering in onze bestuurlijke en maatschappelijke weerbaarheid. We werden er door burgemeester Jaeger van Scherpenzeel indringend op gewezen dat gemeenten die het beste in staat zijn preventief tegen ondermijning op lokaal niveau op te treden wel de taak en de middelen moeten krijgen om te investeren in de weerbaarheid van de gemeenschappen. Een preventief beleid tegen ondermijning begint met een goed sociaal beleid. Jongeren met sociale problemen vallen veel te vaak en veel te gemakkelijk ten prooi aan criminaliteit. Waar blijft de integrale preventie van ondermijning, vraag ik de minister. Wie heeft de regie hierover op rijksniveau en hoe kan de rol van het lokale bestuur versterkt worden?
Ondermijning strekt verder dan de spreekwoordelijke straat. In Nederland zijn witwassen en schimmige financiële constructies voor belastingontwijking en belastingontduiking een enorm gevaar voor onze rechtsstaat. Al eerder heeft deze Kamer in de motie-Vendrik c.s. een uitspraak hierover gedaan. Wat zijn de vorderingen van de bewindslieden ten aanzien van de uitvoering hiervan?
Voorzitter. Ik wil ook aandacht vragen voor de rechtsstaat in de overzeese gebieden van ons Koninkrijk. Hoe vertrouwenwekkend vinden de bewindspersonen het als onderdelen van de rechtsbescherming niet gelden voor een deel van de burgers in ons Koninkrijk? Hoe vertrouwenwekkend vinden de bewindspersonen het als de verschillende landen in het Koninkrijk het niet eens kunnen worden over een geschillenregeling? Anno 2022 is er nog steeds geen goede oplossing voor conflicten tussen de verschillende landen in het Koninkrijk. De voorzitter van de Hoge Raad, mevrouw De Groot, stelt voor om de uitgangspunten van een geschillenregeling voorop te stellen en een ad-hocvorm van interregionale geschillenregeling overeen te komen die een leerproces kan zijn voor een permanente geschillenregeling. Kunnen de ministers dit voorstel appreciëren?
In De Groene Amsterdammer van afgelopen weekend lazen we over de goksector op Curaçao. Ik citeer: "De belangen zijn zó groot, de krachten zó sterk, dat de goksector op Curaçao regeert." Curaçao, een land in ons Koninkrijk, is een paradijs voor georganiseerde criminaliteit en maffia. Hoe klinkt dat? Wat is de reactie van de bewindspersonen op deze bevindingen? En wat gaan zij, gezien hun medeverantwoordelijkheid voor de rechtsstaat in Curaçao, daaraan doen?
Met betrekking tot de BES-eilanden is het verder zeer van belang dat de Algemene wet gelijke behandeling zo snel mogelijk gaat gelden. Zowel voor de BES-eilanden als voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten dienen naar de mening van mijn fractie belangrijke internationale mensenrechtenverdragen zo snel mogelijk ook van toepassing te zijn, in het bijzonder het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, het Vluchtelingenverdrag en de Istanbul-Conventie. Graag een reactie van de bewindspersonen.
Voorzitter, ik sluit af. Niet ver van hier, op slechts enkele uren vliegen afstand, sterven er dagelijks mensen voor de droom van een democratische rechtsstaat in Oekraïne. De doden, gewonden, vluchtelingen en ontheemden getuigen van de moed en wanhoop van mensen die zich verzetten tegen tirannie. De moed van Oekraïners spreekt tot de verbeelding en inspireert. Het verdedigen van en knokken voor onze rechtsstaat is meer dan de moeite waard. Wij, het parlement, maar ook u, de leden van het kabinet, hebben de essentiële plicht om de burgers van dit land met adequaat, zinvol en eenvoudig bewijs ervan te overtuigen dat de staatsmachten en mensen die de uitvoerende macht, het parlement en de rechterlijke macht representeren, wél bekwaam, betrouwbaar en eerlijk zijn, zodat onze rechtsstaat inderdaad het vertrouwen van burgers waardig is. Ik ben benieuwd naar de reacties van de bewindspersonen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Karimi namens de fractie van GroenLinks. Dan geef ik vervolgens het woord aan mevrouw Bezaan van de fractie van de PVV.
Mevrouw Bezaan i (PVV):
Voorzitter. Vandaag debatteren wij over de staat van de Nederlandse rechtsstaat. Wat de PVV betreft komt dit debat geen dag te vroeg, want de Nederlandse rechtsstaat, onze vrije samenleving, verkeert in zwaar weer. Om dit alles te illustreren, zal ik een aantal voorbeelden geven.
Om te beginnen, met stip op één: de toeslagenaffaire, inmiddels ook wel genoemd "het toeslagenschandaal", een gitzwarte bladzijde in de geschiedenis van onze rechtsstaat. Waar eerst werd uitgegaan van maar liefst 1.115 kinderen die ten onrechte bij hun ouders zijn weggerukt, blijkt uit nieuw onderzoek van het CBS dat het aantal nog hoger is, namelijk 1.675 kinderen. Eind verleden jaar kwam de Raad van Europa met een vernietigend rapport over het functioneren van de rechtsbescherming in Nederland. In het rapport werden naar aanleiding van de toeslagenaffaire harde noten gekraakt over een politieke en ambtelijke cultuur waarin informatie werd achtergehouden en Kamerleden in hun werk gehinderd worden door coalitiedwang. Voorzitter. In maart van dit jaar werd duidelijk dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de NCTV, een belangrijke rol speelde in het monitoren van kritische geluiden in de maatschappij. Zo werden onder anderen opiniepeiler Maurice de Hond, marktonderzoeker Hans van Tellingen en PVV-Tweede Kamerlid Fleur Agema intensief gevolgd en speelde de NCTV verzamelde informatie door aan het ministerie van VWS.
Voorzitter. Ik ga door. 17 mei jongstleden stemde dit huis tegen de vijfde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Een goede stap, maar laten we vooral niet blind zijn voor de mogelijke gevaren van het pandemieverdrag met de WHO dat eraan zit te komen. Het is een verdrag waarmee de WHO verregaande invloed krijgt op het Nederlandse coronabeleid en wat naar mening van de PVV nooit ondertekend mag worden. Wat de PVV ook nooit zal vergeten, is dat dit kabinet met zijn ondeugdelijke en dictatoriale coronabeleid willens en wetens een gruwelijke tweedeling in onze samenleving heeft bewerkstelligd, waarbij miljoenen mensen op basis van medische gronden worden gediscrimineerd.
Voorzitter. Het aantal vluchtelingen dat richting Nederland trekt, is weer terug op het oude, desastreuse niveau van 2015. Wekelijks halen wij honderden vluchtelingen naar ons land. Buiten dat wij de capaciteit niet hebben om deze vluchtelingen op te vangen, leidt deze massale instroom tot een land waarin gemeenschappelijke normen en waarden steeds meer ontbreken.
De voorzitter:
Ik denk dat de heer Recourt van de PvdA een vraag wil stellen.
De heer Recourt i (PvdA):
Ja, voorzitter, over het vorige onderwerp, namelijk de coronacrisis. We kennen de bezwaren van de PVV, maar nu zijn we vandaag in debat over de rechtsstaat. Mijn vraag aan mevrouw Bezaan is waar de rechtsstaat niet heeft gefunctioneerd. Hoe betrekt u dat onderwerp in het thema van vandaag?
Mevrouw Bezaan (PVV):
Het lijkt me niet echt heel erg moeilijk. Op het moment dat er binnen een rechtsstaat een tweedeling ontstaat op basis van medische achtergronden, vind ik dat reden genoeg.
De heer Recourt (PvdA):
Heeft de rechter ergens een afslag gemist? Is er dwang opgelegd door de politiek die minderheden …? Ik probeer het te plaatsen in het thema van de rechtsstaat. Uw politieke bezwaren tegen het coronabeleid ken ik, maar het gaat nu over de vraag of de rechtsstaat niet goed gefunctioneerd heeft.
Mevrouw Bezaan (PVV):
Ik denk dat wij hierover van mening verschillen. In mijn optiek ontstaat er een tweedeling op het moment dat een groep mensen op basis van het wel of niet willen nemen van een vaccin ... Die tweedeling is wat mij betreft een … hoe zeg je dat? Gewoon, dat er een relatie is; laat ik het zo zeggen.
De voorzitter:
Mevrouw Recourt, u vervolgt.
Mevrouw Bezaan (PVV):
Ik begin even opnieuw.
De voorzitter:
Sorry, mevrouw Bezaan.
Mevrouw Bezaan (PVV):
Dat is een andere club, maar dat maakt niet uit, voorzitter.
Het aantal vluchtelingen dat richting Nederland trekt, is weer terug op het oude, desastreuse niveau van 2015. Wekelijks halen wij honderden vluchtelingen naar ons land. Buiten dat wij de capaciteit niet hebben om deze vluchtelingen op te vangen, leidt deze massale instroom tot een land waarin gemeenschappelijke normen en waarden steeds meer ontbreken. Er wordt gezegd dat diversiteit onze kracht is, maar eenheid in of door verscheidenheid is niets anders dan een linkse, elitaire leugen. Het leidt tot segregatie en onbegrip, en uiteindelijk tot de definitieve teloorgang van het bezield verband. Dat het kabinet nu gemeenten wil dwingen om asielzoekers en vluchtelingen te huisvesten en statushouders voorrang wil verlenen op vrijkomende socialehuurwoningen, terwijl er onder andere een samenleving ontwrichtende woningcrisis gaande is, is het zoveelste signaal dat de overheid haar eigen burgers niet meer dient. Om dit desastreuse plan te bewerkstelligen, heeft het kabinet inmiddels een paardenmiddel van stal gehaald, namelijk de Wet verplaatsing bevolking uit 1952.
Overigens zien wij het gebruik van dwang door het kabinet steeds vaker. Neem bijvoorbeeld de plannen inzake het burgers in de maag splitsen van dure en veel haken en ogen bevattende warmtepompen. Dat is om de planeet te redden en Poetin slapeloze nachten te bezorgen. Poetin slaapt overigens geen nacht minder, aangezien hij zijn fossiele brandstoffen gemakkelijk kwijt kan in Azië. Is dit nu de nieuwe bestuurscultuur, die vorig jaar vol trots werd aangekondigd?
Binnen dit kader wil ik ook graag aandacht vragen voor het onwenselijke plan van Tweede Kamervoorzitter Vera Bergkamp. Begin dit jaar kwam zij met voorstellen om het Reglement van Orde van de Tweede Kamer aan te scherpen. Het zijn aanpassingen die in het oog van de Partij voor de Vrijheid zullen leiden tot een inperking van de vrijheid van meningsuiting in het parlement. Als de wet niet wordt overtreden, moet iedereen kunnen zeggen wat hij wil zolang hij of zij niet in scheldkanonnades vervalt, dan wel tot echte bedreigingen overgaat.
Voorzitter. Helaas is dit niet de enige aanval op het vrije woord in het Nederlandse parlement. De VVD, PvdA, D66, Partij voor de Dieren, ChristenUnie, DENK, Volt, Gündoğan en GroenLinks hebben onlangs schriftelijke vragen ingediend waarin de regering wordt gevraagd de vrijheid van meningsuiting aan banden te leggen, de journalistieke vrijheid te beknotten en in te grijpen bij de staatsomroep omdat er een onderwerp wordt besproken dat deze partijen niet bevalt. Negen partijen in het Nederlandse partijen, waaronder zogenaamde liberale partijen.
Voorzitter. Een functionerende rechtsstaat voorziet naar de mening van de PVV ook in een adequate bescherming van haar burgers tegen criminaliteit. Maar wat schetst onze verbazing? Waar er voor onzinnige klimaatmaatregelen acuut 7 miljard euro wordt uitgetrokken, wat meer is dan de hele politiebegroting in totaal, worden ondertussen nog steeds politiebureaus gesloten. Heel Noord-Nederland, oftewel Friesland, Groningen en Drenthe, moest het in 2021 doen met in totaal 34 politiebureaus. En Oost-Nederland, oftewel Overijssel en Gelderland, had in 2021 nog maar 46 politiebureaus. Onze straten zijn onveilig, maar we hebben straks wél een klimaatneutraal land. De waanzin regeert.
Voorzitter. Iedere burger van dit land heeft het volste recht zich geweldloos te verzetten tegen wanbeleid door middel van het demonstratierecht. Echter, demissionair minister Grapperhaus noemde dat eind verleden jaar op televisie opeens "quasi demonstratierecht" toen het ging om demonstraties tegen het dictatoriale en aan alle kanten rammelende coronabeleid. Op zijn zachtst gezegd een opmerkelijke woordkeuze waarmee de demissionaire minister dit belangrijke recht van burgers reduceerde en schoffeerde. Hoe kijkt de huidige minister van Justitie en Veiligheid aan tegen de uitspraak van haar voorganger? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Een functionerende democratische rechtsstaat kan niet zonder onafhankelijke media. Het is dan ook pijnlijk en uiterst verontrustend dat de hoofdredacteur van de Volkskrant heeft aangegeven dat aan meningen die afwijken van het regeringsbeleid geen podia geboden zou moeten worden. Dit soort uitspraken ondermijnen het vertrouwen, want op enkele positieve uitzonderingen na zijn helaas veel Nederlandse media uiterst volgzaam ten aanzien van de heersende narratieven. Dat zien we duidelijk terug inzake klimaat, diversiteit, Oekraïne en corona. Goed onderbouwde alternatieve meningen worden helaas zoveel mogelijk genegeerd.
Voorzitter. Dit lijkt een bewuste keuze, zeker als je kijkt naar het artikel Ik was een gekochte journalist, waarin de inmiddels overleden Duitse klokkenluider en oud-journalist Udo Ulfkotte uit de doeken doet dat hem en vele andere journalisten werd geleerd om te liegen, te verraden en niet de waarheid te vertellen aan het publiek. Ofwel, gekochte journalisten die alles zeggen en opschrijven wat hen gevraagd wordt door hun opdrachtgevers. Hoewel Duitsland natuurlijk niet Nederland is, is dit zeker niet iets waar we onze ogen voor zouden moeten sluiten. Als het in het buurland Duitsland aan de orde van de dag is, lijkt het ons vrij naïef te veronderstellen dat zulke praktijken in ons land niet plaatsvinden.
Voorzitter. Als je de zojuist benoemde zaken bekijkt en niet beter zou weten, zou je kunnen denken dat dit zich allemaal, zoals dat in het Engels zo mooi heet, in een failed state heeft afgespeeld, ergens in Oost-Europa, het Midden-Oosten of Afrika. Maar nee, het speelde zich allemaal af in de Nederlandse polders. Bananenmonarchie Nederland, maar wél met een grote mond en een wapperend vingertje richting andere landen wijzen als er zaken gebeuren die volgens hen het daglicht niet kunnen verdragen. Vandaar dat ik de volgende motie indien.
De voorzitter:
Door de leden Bezaan, Ton van Kesteren, Van Strien, Faber-Van de Klashorst en Van Hattem wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat:
-
-de afgelopen jaren zich in het Koninkrijk der Nederlanden een aantal zaken heeft afgespeeld, zoals bijvoorbeeld de toeslagenaffaire, die onze democratische rechtsstaat ernstige schade hebben berokkend;
-
-een aantal van deze zaken nog steeds niet tot een rechtvaardig en rechtsstatelijk bevorderlijk einde is gebracht;
-
-de Nederlandse overheid zich regelmatig uitspreekt over vermeende misstanden met betrekking tot democratie, rechtsstaat en mensenrechten in andere landen;
overwegende dat:
-
-het zeer ongepast en hypocriet is om andere landen de maat te nemen over vermeende misstanden als in eigen land misstanden plaatsvinden die nog steeds niet zijn opgelost;
-
-energie die nu gestoken wordt in het beleren van andere landen beter kan worden besteed aan het oplossen van misstanden in eigen land;
verzoekt de regering op geen enkele wijze meer andere landen aan te spreken over vermeende misstanden met betrekking tot democratie, rechtsstaat en mensenrechten totdat de misstanden in Nederland adequaat zijn aangepakt en opgelost,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter N (35925-VI).
Mevrouw Bezaan (PVV):
Voorzitter. Ik dacht dat de spreektijd werd stilgezet op het moment dat je een motie indient.
De voorzitter:
Nee.
Mevrouw Bezaan (PVV):
Oké, dan ga ik verder.
De voorzitter:
Zoals velen van u weten, is het gebruikelijk dat de moties in tweede termijn worden ingediend, maar u heeft ongetwijfeld argumenten waarom het nu zou moeten. Ik vraag de leden of er voldoende steun is voor het indienen van de motie. Dat is het geval.
Mevrouw Bezaan (PVV):
Dank u wel. De reden is het bespoedigen van het debat, in verband met gisteravond.
Voorzitter. Onze democratische rechtsstaat bevindt zich in een zekere staat van ontbinding. De wonden zijn inmiddels diep. Wat de PVV betreft, zou het zo snel mogelijk houden van nieuwe verkiezingen een begin van herstel kunnen zijn, maar met slaafs volgende coalitiepartijen in de Tweede Kamer zit dat er voor de Nederlandse bevolking helaas voorlopig niet in. Dat bleek onlangs maar weer uit Nokiagate. De moraal is ver te zoeken. Nota bene de minister-president, die in zijn vrije tijd ook nog eens lesgeeft op een middelbare school en in wezen dus een dubbele voorbeeldfunctie heeft, loopt voorop met het ondermijnen van het vertrouwen in de democratie. Wij kunnen in dit huis beleidsdebatten voeren, wetten aannemen, integriteitscommissies optuigen, maar zolang er geen moreel besef is, blijft de rechtsstaat een illusie.
Mevrouw Karimi i (GroenLinks):
Ik heb eigenlijk een vraag naar aanleiding van de motie die net is ingediend. Roept u de Nederlandse regering op om zich ongrondwettelijk te gedragen?
Mevrouw Bezaan (PVV):
Nee, hoor, mevrouw Karimi. Het enige wat ik wil zeggen, is: verbeter de wereld, maar begin bij jezelf.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
U weet dat de Nederlandse Grondwet voorschrijft dat de Nederlandse regering zich moet inzetten voor de internationale rechtsorde. Dat betekent dat je niet je mond moet houden als het internationale recht wordt geschonden. Dat is de taak van de regering. U moet de regering eigenlijk aansporen om dat beter te doen.
Mevrouw Bezaan (PVV):
Volgens mij is de taak van de Nederlandse regering ook om te zorgen voor de bevolking in Nederland. Wat mij betreft — misschien niet wat u betreft — komt de Nederlandse bevolking altijd nog op de eerste plaats.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik denk dat u ook gezworen heeft op de Grondwet. De Grondwet geldt voor iedereen die hier het woord voert, dus ook voor u.
Mevrouw Bezaan (PVV):
Daar heeft u gelijk in, maar in de Grondwet ... Daar heeft u gelijk in, laat ik het zo maar zeggen. Nogmaals, wat mij betreft is de regering van Nederland er in eerste instantie voor de Nederlandse burgers. Dank u wel.
Voorzitter. Onze democratische rechtsstaat ... Ik weet niet meer waar ik ben gebleven. Onze democratische rechtsstaat bevindt zich in zekere staat van ontbinding. Nee, dit had ik al gehad.
De volgende zin is heel belangrijk, dus die ga ik gewoon een keer herhalen. Wij kunnen in dit huis beleidsdebatten voeren, wetten aannemen, integriteitscommissies optuigen, maar zolang er geen moreel besef is, blijft de rechtsstaat een illusie. Het zal voor nu dus vooral behelpen zijn met een pleister hier en een verbandje daar, terwijl er ingrijpende veranderingen noodzakelijk zijn.
De analyse van socioloog Rob van Heerde die hij eind december naar alle Eerste Kamerleden heeft gestuurd, kan daar waarschijnlijk bij helpen. In zijn analyse draagt hij een aantal suggesties aan die moeten bijdragen aan het scheppen van een waarlijk democratische staat, waaronder het herschrijven van artikel 91 van de Grondwet. Zoals ik al eerder aangaf, maakt de PVV zich ernstige zorgen over het pandemieverdrag, maar ook over andere internationale verdragen, zoals het verdrag van Marrakesh en het verdrag van Parijs, die verregaande gevolgen hebben voor onze burgers en waar ze nooit over hebben kunnen stemmen.
In dat licht stelt Van Heerde voor dat in een nieuw artikel 91 in ieder geval dient te zijn opgenomen dat het nemen van beslissingen over verdragen niet alleen en uitsluitend aan de Staten-Generaal is voorbehouden, maar dat er ook een rol is toebedeeld aan onder andere de Nederlandse burger. In voornoemd artikel zal dus ook beschreven moeten worden op welke wijze en in welk stadium van de besluitvorming, aan deze rol vorm en inhoud wordt gegeven. Hierbij kan gedacht worden aan een referendum.
Ik dien hierbij de volgende motie in.
De voorzitter:
Door de leden Bezaan, Ton van Kesteren, Van Strien, Faber-Van de Klashorst en Van Hattem wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat:
-
-de Nederlandse democratische rechtsstaat op meerdere vlakken verbeterd kan worden;
-
-inzake het ondertekenen van internationale verdragen door het kabinet er momenteel geen rol is weggelegd voor de Nederlandse burger, terwijl dergelijke verdragen vaak ingrijpend doorwerken in de Nederlandse samenleving;
overwegende dat het besluitvormingsproces inzake internationale verdragen kan worden verbeterd door het nemen van beslissingen op het gebied van verdragen niet alleen en uitsluitend aan de Staten-Generaal voor te behouden, maar Nederlandse burgers actief te betrekken binnen dit proces;
verzoekt de regering om bij het sluiten van internationale verdragen de bevolking de kans te geven zich uit te spreken in een referendum,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter O (35925-VI).
Mevrouw Bezaan (PVV):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is vervolgens — we hebben hem al gehoord — het woord aan de heer Recourt van de fractie van de Partij van de Arbeid.
De heer Recourt i (PvdA):
Dank, voorzitter. Ik heb stevig geschrapt in mijn tekst, maar zo kort als de tijd die mij nu gegeven is, zal ik er denk ik niet over doen. Maar dat terzijde, ik ga snel beginnen.
De staat van de rechtsstaat kan via heel veel, een bijna oneindig aantal gezichtspunten en onderwerpen worden onderzocht en aangevlogen, maar ik beperk mij tot drie vragen. Drie vragen waarin de belangrijke zorgen van de fractie van de PvdA zijn vervat over het huidige en toekomstige functioneren van de Nederlandse rechtsstaat. De drie vragen luiden als volgt. Eén: wat zijn de ontwikkelingen sinds het laatste debat in dit huis over de staat van de rechtsstaat? Twee: geeft de rechtsstaat iedereen gelijke rechtsbescherming? Drie: hoe moeten we omgaan met de waarheid in tijden van voortschrijdende digitalisering?
Als eerste dus de ontwikkelingen de afgelopen twee jaar. Twee jaar geleden spraken we met de rechtsvoorgangers van de vandaag aanwezige bewindspersonen over de staat van de rechtsstaat. Die stond toen, ruim twee jaar geleden, er niet goed voor. Door het kindertoeslagenschandaal werd toen steeds duidelijker dat de rechtsstaat een grote groep mensen niet beschermt waar dat wel had gemoeten. Dit disfunctioneren kon worden toegeschreven aan alle drie de staatsmachten.
Er is sinds het vorige debat een aantal positieve ontwikkelingen te melden. Dit komt door de dynamiek die is ontstaan als gevolg van dat kindertoeslagenschandaal. Alle betrokken organen van de overheid hebben sindsdien in de spiegel gekeken, met uitzondering van de Tweede Kamer. Maatschappelijk debat en deze zelfevaluaties hebben tot fundamentele aanpassingen geleid en dit proces gaat voorlopig ook nog wel even door, ook in dit huis. Hierdoor is de formele machtsbalans binnen de trias weliswaar niet verschoven, maar een van de drie, namelijk de bestuursrechter, vult zijn rol beter in. De bestuursrechter is er weer van doordrongen dat rechtsbescherming van de burger tegen de overheid betekent dat inhoudelijk naar de zaak moet worden gekeken. Het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht is afgestoft en de uitspraak van de gezamenlijke hoogste bestuursrechters van 2 februari jongstleden van dit jaar werd trots in de etalage gezet en zeer recent weer bevestigd. De bestuursrechter zal hopelijk niet meer met een beroep op autonomie van de wetgever, op procedure of op te marginale toetsing evidente disproportionaliteit van een besluit in stand laten. De individuele rechtzoekende wordt weer gezien, de overheid begrensd, niet alleen in de individuele casus maar ook op wetsniveau, want zowel de Hoge Raad als de Raad voor de rechtspraak als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zoeken de dialoog met de andere staatsmacht, in dit geval de wetgever en de controleur. Dat doen ze door wetten aan te kaarten die zij slecht vinden uitpakken in de praktijk. Ze geven daarmee blijk van de opvatting dat rechtvaardigheid meer is dan de weerslag van de algemene wil in een wet in formele zin.
Rechtvaardigheid is het kernbegrip waarmee de wisselwerking en dus de spanning van aan de ene kant de democratie en aan de andere kant de rechtsstaat wordt vormgegeven. En hoewel dit de rechter kwetsbaarder maakt voor kritiek dat zij politiek bedrijft en niet zuiver juridisch redeneert, is het een zeer toe te juichen ontwikkeling. Als toepassing van de wet leidt tot evidente onrechtvaardigheid in een concrete zaak, móét de rechter spreken: door het besluit of regelgeving niet in stand te laten of door de politiek te wijzen op de onrechtvaardige uitkomst van de wet. Doet zij dit niet, zoals in het kindertoeslagenschandaal te lang is gedaan, dan verwaarloost zij haar kerntaak.
Die kritiek is vele malen fundamenteler en steekhoudender dan het verwijt dat de rechter een te politieke bril op zou hebben; tenminste, als de staatsmachten rolvast zijn en daarmee in balans. Want bij iedere wijziging in de taakinvulling bestaat gevaar van het doorslaan naar de andere kant. Deelt de minister die analyse? Het kabinet, en daarmee ook deze ministers en staatssecretaris, heeft als wetgever en uitvoerder belang bij een efficiënte en effectieve uitvoering van plannen. Een kritische bestuursrechter kan hieraan in de weg staan. Denk aan het vernietigen van bouwvergunningen als gevolg van een te hoge stikstofdepositie. Maar aan de andere kant is met name de minister van Justitie binnen dit kabinet ook hoeder van de rechtsstaat. Kan de minister inzicht geven hoe zij in haar functie die ingebakken spanning tussen instrumentaliteit aan de ene kant en rechtsbescherming aan de andere kant vormgeeft?
Voorzitter. Het kindertoeslagschandaal heeft minstens één ander, niet direct zichtbaar gevolg voor de rechtsstaat. Mijn fractie vindt de voornemens die de overheid heeft geformuleerd naar aanleiding van dat kindertoeslagschandaal veelbelovend. De zogenaamde responsieve overheid, waar wij in het vorige debat over de staat van de rechtsstaat om hebben gevraagd, krijgt eindelijk handen en voeten: voorkom bezwaren, ga zelf niet te snel in hoger beroep, beproef mediation, zie de individuele burger, wacht niet tot die bij je komt maar ga actief naar hem of haar toe, pak de telefoon, overschat het doenvermogen van mensen niet, enzovoorts. Het is nog een hele uitdaging hoe dit op maat gesneden en persoonlijke, individuele element moet worden vormgegeven bij een steeds verder geautomatiseerde besluitvorming, maar ook daar is aandacht voor. De adviezen van de Ombudsman, die al vele jaren in deze richting wijst op veel meer dossiers dan het kindertoeslagschandaal, lijken aan gewicht te hebben gewonnen. Daarmee lijkt de zogenaamde menselijke maat beter vormgegeven te gaan worden.
Al deze goede voornemens kunnen alleen maar werken als de overheid haar burgers met vertrouwen benadert. Stop daarom met structureel wantrouwen, stop de dwangmatige focus op fraudebestrijding en controle, erken dat mensen fouten maken en realiseer je dat de meeste mensen deugen en binnen de grenzen die onze rechtsstaat stelt, willen blijven handelen en leven. En vooral, breng de goede voornemens in praktijk. Dat zal nog moeilijk genoeg blijken te zijn, niet in de laatste plaats omdat ook hier het gevaar bestaat dat de balans van meer maatwerk doorslaat naar willekeur en discriminatie. Dan vervangen we het ene monster, het monster van vooringenomenheid over en discriminatie van groepen, voor het andere monster, dat van vooringenomenheid over en discriminatie van individuen. In de praktijk zijn dezelfde personen de pineut. Gelijke gevallen moeten waar mogelijk ook gelijk worden behandeld. Dit vraagt om regelgeving en een ingehouden toepassing van de mogelijkheid hiervan af te wijken. Een hardheidsclausule ziet op gevallen waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden, maar dit lost niet alle problemen op. Bij het kindertoeslagschandaal bijvoorbeeld had een hardheidsclausule vermoedelijk niet gewerkt. Hier lag de oplossing onder meer in de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel. Een hardheidsclausule is dan ook niet in iedere wet nodig, zeg ik maar om een ander geluid te laten horen, zodat we mogelijk nog een béétje debat hebben vandaag. Het mandaat van de wetgever mag ook weer niet te veel worden uitgehold met achterdeurtjes.
Kortom, maatvoering door wetgever én rechter is het sleutelwoord. Dit kan alleen als alle spelers een rol binnen het staatsbestel kennen en pakken. Ik wens de ministers hierbij veel succes en vraag hun op dit moment of zij het gevaar van te ver doorslaan van de pendule richting willekeur onderkennen en hoe zij bewaken dat dit niet gebeurt.
Dan kom ik bij mijn tweede vraag: geeft de rechtsstaat iedereen in gelijke mate rechtsbescherming? Ik geef u het antwoord meteen: nee, en dat is kwalijk. Nee, want het recht is van oudsher ingezet voor de bescherming van bezit. Vermogensdelicten worden relatief zwaar gestraft in relatie tot bijvoorbeeld schendingen van de persoonlijke integriteit zoals aanranding en verkrachting. Verder worden mensen die voor hun inkomen afhankelijk zijn van een uitkering of toeslag met wantrouwen bejegend en worden fouten als misdrijf aangemerkt. Ik heb als strafrechter de eindeloze stoet kansarmen en verwarden langs zien komen, keer op keer. Het effect van deze strafcarrousel is zeer beperkt. En toch blijven we er maar mee doorgaan, terwijl de oplossing buiten dat repressieve strafrecht ligt. Kortom, het recht beschermt bezit, zelfs letterlijk in het Eerste Protocol bij het EVRM. Dit zet de stand op 1-0 voor vermogenden.
Daarnaast is de rechtsbescherming in onze gereguleerde samenleving een complexe zaak. Dit vereist specialistische kennis, en die is duur. Toegang tot het recht is voor velen problematisch. 2-0 voor de vermogenden.
Inzet van het recht door het bestuur dan. Ook hier weer van oudsher het inzetten van het strafrecht op de gedragingen van groepen die het al moeilijk hebben. Ik had het al over de bijna obsessieve jacht op vermeende toeslagenfraudeurs, maar dit geldt ook voor mensen met een bijstandsuitkering. En dan hebben we het nog niet gehad over de kans dat een jongen met bijvoorbeeld een Marokkaans uiterlijk staande wordt gehouden door de politie ten opzichte van een jongen met een Europees-Nederlands uiterlijk. 3-0.
Hiertegenover staat de relatief beperkte opsporings- en vervolgingscapaciteit voor witteboordencriminaliteit. De kans dat een fraudeur tegen de lamp loopt, is heel klein. Maar het gaat nog een stapje verder. Mensen en bedrijven met vermogen kunnen dure consultants inhuren die de mazen van de wet kennen en zo vermogen weten te onttrekken aan de fiscus. Met deze hulp is de Zuidas groot geworden. Mocht het zo zijn dat buiten de lijntjes van de wet is gekleurd, dan wordt er zo'n batterij aan juridische hindermacht ingezet dat de overheid maar een beperkt aantal van dit soort zaken aankan. Soms wordt er dan omwille van efficiency een deal gesloten. 4-0.
De kans dat je in de gevangenis belandt, is om dezelfde reden groter voor niet-vermogenden dan voor vermogenden. Er is een tabel waarin staat bij welk fraudebedrag door het OM een onvoorwaardelijke gevangenis wordt geëist. Zo'n tabel is er niet voor witteboordencriminaliteit. Sterker nog, natuurlijke personen ontspringen met enige regelmaat de dans door er een vennootschap tussen te schuiven. 5-0.
Tel hier dan vervolgens bij op dat het onderscheid lang niet uitsluitend, maar wel vaak via etnische lijnen loopt. De overheid zoekt het meest bij mensen zonder vermogen, en daar weer het meest bij mensen met een andere etnische achtergrond. En waar je zoekt, zul je vinden. Dat rechtvaardigt dan weer verder zoeken. Logaritmes versterken dit proces. Niet het ongewenste gedrag wordt dan uiteindelijk de achtergrond om te bepalen of repressieve macht van de overheid zich op jou richt, maar je etniciteit.
De erkenning van institutioneel racisme bij de Belastingdienst is een hele dikke kras op onze rechtsstaat. Dit zal vast nog apart besproken worden in de verschillende huizen van ons parlement, maar toch wil ik de ministers nu alvast vragen hoe gegarandeerd kan worden dat op andere plekken binnen de rijksoverheid niet ook sprake is van institutioneel racisme. Hoe wordt voorkomen dat dit ooit weer gebeurt? Ik heb een motie op dit punt voorbereid. Ik hoop dat die niet nodig is.
Onderschat tot slot niet alle schandalen bij bestuur en politiek, en wat die tot gevolg hebben in het kader van de voorbeeldfunctie. "Hoge heren en dames komen er zelfs mee weg" is vaak, terecht of onterecht, het beeld.
Dit zijn in een notendop een aantal van de redenen die maken dat velen de democratische rechtsstaat de rug toekeren. De rechtsstaat is er niet voor hen. Ook hier is wellicht het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld de ouders van het kindertoeslagschandaal, waarin alle voornoemde elementen terugkomen. De fractie van de Partij van de Arbeid mist in de analyse van de overheid over haar handelen in dit schandaal de constatering dat het ook een uiting is van een onbenoemde, maar structurele en al lang bestaande ongelijke werking van de rechtsstaat. Het kinderopvangtoeslagschandaal is geen incident.
De eerste stap die gezet moet worden om ongelijkheid te verkleinen, is deze ongelijkheid van onze rechtsstaat erkennen, zien, je ervoor schamen of je er op z'n minst ongemakkelijk bij te voelen. Daarom vraag ik: erkennen de ministers en de staatssecretaris dat de Nederlandse rechtsstaat niet iedereen in gelijke mate rechtsbescherming biedt? De tweede stap is ophouden met de gotspe dat succes een keuze is, dat je positie in de samenleving je eigen verdienste is. Veel mensen zitten vast in hun problemen en ervaren dat niet alleen de overheid, maar ook het recht ze tegenwerkt. Juist onze rechtsstaat moet kwetsbaren beschermen, maar verzaakt veel en veel te vaak. Dit is de staat van onze rechtsstaat. Dit is wat de fractie van de PvdA betreft de ware crisis in de rechtsstaat. Het kindertoeslagschandaal — ik zeg het nogmaals — is hiervan slechts een uiting. De derde stap is het nemen en prioriteren van maatregelen. Het volledig wegnemen van ongelijkheid is uiteraard onmogelijk. Ongelijkheid is heel hardnekkig, ook op vele andere dossiers; denk aan onderwijs. Maar de inzet om de ongelijkheid te laten afnemen en kleiner te maken is heel hard nodig.
Mijn volgende vraag aan de regering is dan ook op welke wijze zij de ongelijkheid in bescherming door de rechtsstaat tegengaat. Welke concrete maatregelen worden genomen? Ik geef een paar voorzetten. Ik ben blij met de gelden die dit kabinet ter beschikking stelt aan de sociale advocatuur. Ik hoop dat dit voldoende zal zijn. Beschikbare rechtsbijstand van hoge kwaliteit is een belangrijk wapen bij het gelijktrekken van het verschil. We komen hier later over te spreken. Op welke wijze gaat het kabinet de zogenaamde facilitators aanpakken, de advocaten, accountants, autoverhuurders, notarissen enzovoort die de criminele infrastructuur mogelijk maken? Op welke wijze gaat het kabinet bij zaken waar dit kan, inzetten op alternatieven voor conflictoplossing, zowel in het strafrecht als in het bestuursrecht? En wat zijn tot op heden de ervaringen bij buurtrechtspraak, waar de rechter laagdrempelig, dichtbij en breed geschillen wil beslechten?
Op welke wijze gaat het kabinet zichtbaar maken dat aan de ene kant bescherming en aan de andere kant vervolging voor iedereen min of meer gelijk uitpakt? Beeldvorming, het uitdragen en voorleven van gelijkheid voor het recht — iedereen leeft onder dezelfde normen — is van groot belang voor het draagvlak onder de rechtsstaat. Is dit kabinet bereid om de strafrechter haar kerntaak te laten verrichten, namelijk het in een individuele zaak zoeken naar een optimale uitkomst en daarmee zo veel als mogelijk rechtvaardigheid bieden? Als dat zo is, waarom houdt het kabinet dan zo halsstarrig vast aan de uitbreiding van het taakstrafverbod, wetende dat dit in een individueel geval zal leiden tot onrecht richting slachtoffer of dader?
En wanneer stopt de overheid met het overmatig inzetten op vergelding en wraak? Zou nadruk op herstel, de positie van het slachtoffer, het voorkomen van herhaling, het leren omgaan met verantwoordelijkheden, het behandelen van een stoornis en een detentievorm die echt voorziet in resocialisatie niet vele malen effectiever zijn voor de meerderheid van de mensen die met het strafrecht in aanraking komen dan de huidige, met name op vergelding gerichte, doodlopende weg voor al die kansarmen? Voor de goede orde, ik heb het hier uitdrukkelijk niet over de zware georganiseerde criminaliteit, maar over het gros van de delicten. Die gebeuren op het werk, in de buurt, binnen het gezin enzovoort.
Voorzitter, ik kom aan mijn laatste vraag: hoe moeten we omgaan met de waarheid in tijden van voortschrijdende digitalisering? Ik heb als rechter ervaren dat dé waarheid niet bestaat. Je kunt haar wel omsingelen. Veel …
Ik stop even, want ik denk dat er een vraag is over het vorige onderdeel.
De heer Backer i (D66):
Ik zit nog na te denken over het indrukwekkende betoog dat u gehouden hebt, waar ik het in grote lijnen mee eens ben. Het voelt bijna een beetje als een té praktische vraag, maar ik wil die toch even stellen. In het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak zijn een aantal buikpijndossiers genoemd. U had het ook over de verbetercyclus. Wat mij interesseert, is hoe de wetgever met die dossiers zou moeten omgaan. Er zijn gesignaleerde knelpunten. Dat zijn heel praktische dingen, zoals de transitievergoeding in het arbeidsrecht, de CAK-boetes … Een aantal heel praktische dingen. Maar daarvoor moet wetgeving natuurlijk aangepast worden. Wat zou een denkbaar vervolg daarvan zijn?
De heer Recourt (PvdA):
Ik zei het al in mijn tekst: ik ben heel blij met die dialoog omdat als de rechter werkelijk een politieke broek zou aantrekken, de rechtsstaat ook in gevaar is. Ik vind het heel terecht dat als de rechter problemen constateert, hij dit teruglegt bij de wetgever en controleur. Ik denk ook dat dit in essentie de werking van de trias is. Die werking van de trias — en dan kom ik bij de precieze beantwoording — zal dan wel verder opgepakt moeten worden door wetgever en controleur. Het parlement is een beetje van allebei, althans als het om de Tweede Kamer gaat. Ik stel me zo voor dat de regering dit ter harte neemt en waar de regering niet tot aanpassing bereid is, dat individuele Tweede Kamerleden mogelijk tot initiatiefwetgeving komen ter reparatie. En dan moeten we natuurlijk kijken of daar meerderheden voor zijn. Als dat niet zo is, is dat ook de werking van de trias, zullen we maar zeggen, want uiteindelijk leven we onder een democratisch stelsel, een democratisch mandaat.
De voorzitter:
De heer Backer?
De heer Backer (D66):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Recourt vervolgt.
De heer Recourt (PvdA):
Goed, dit ging dus over waarheid in tijden van voortschrijdende digitalisering, want dé waarheid bestaat niet. Maar je kunt haar dus wel omsingelen. Veel is van interpretatie en perceptie afhankelijk. Daaronder zijn sommige feiten nog wel vast te stellen. De bodem onder onze rechtsstaat, de vaste grond onder onze juridische voeten, is heel vaak nog dit vaststellen van de relevante feiten. Bijna ieder vonnis begint ermee. De burgerlijke stand, het Kadaster, de notaris, ze bestaan allemaal bij de gratie van feiten vaststellen. Kunstmatige intelligentie is sinds kort zover dat fictieve teksten kunnen worden geschreven als waren ze van een autoriteit. Fictief beeldmateriaal zal binnenkort voor een deskundige niet meer te onderscheiden zijn van echt. We hebben vorige week een voorbeeld gezien van zo'n deepfakefilmpje, maar je kunt zo'n filmpje ook maken en al heel snel van nog veel betere kwaliteit als je op zoek bent naar een sluitend alibi. Een vervalste digitale handtekening op een koopakte of een andere overeenkomst is steeds moeilijker te onderscheiden van een echte. Tel daarbij op dat steeds meer juridisch verkeer zich digitaal afspeelt. Op welke wijze bewaken wij de bodem onder onze rechtsstaat, de feitenvaststelling?
Is de regering zich bewust van deze dreiging en zo ja, wat heeft zij gedaan om deze dreiging in kaart te brengen? Is de regering hierbij ook in gesprek met andere partijen, zoals informatiespecialismen en het notariaat? Juist het notariaat staat van oudsher voor de authenticiteit van aktes en betrouwbaarheid van registers. Is de regering met deze beroepsgroep in gesprek over de wijze waarop zij hun kerntaak vormgeven binnen de huidige en de te voorziene digitale ontwikkelingen, bijvoorbeeld door het valideren van de verschillende voor de rechtsstaat van belang zijnde datastromen? In zijn algemeenheid: is de Nederlandse rechtsstaat voorbereid op het steeds moeilijker onderscheiden van echt en vals? Zijn bij de rechtsstaat betrokken autoriteiten voldoende in staat authenticiteit van digitale bronnen te controleren? Ook het accepteren zonder eigen onderzoek van aktes en vonnissen uit andere EU-landen is hierbij van belang. Daarom ook de vraag hoe goed dit binnen de EU is geregeld.
Voorzitter. Als laatste een stuk over de pers, en dat is met name gericht aan de staatssecretaris. Een onafhankelijke en diverse pers is een andere vitale voorwaarde voor het functioneren van onze democratische rechtsstaat. Hier speelt hetzelfde probleem, namelijk wat feiten zijn, nog veel pregnanter. Digitale ontwikkelingen maken het steeds makkelijker geloofwaardig alternatieve "feiten" aan te dragen en alternatieve lezingen buiten het gezichtsveld te houden. Dat maakt traditionele media partij in het debat en daarmee worden ze kwetsbaar. Dat maakt het mogelijk dat groeiende groepen mensen tegenover elkaar komen te staan over de onderliggende feiten en niet meer over de interpretatie hiervan. Was er wel corona? Warmt de aarde wel op? In het vorige betoog hebben we nog die vraag hier gesteld horen worden. Is er wel oorlog in Oekraïne? Niets is zo oud als de manipulatie van nieuwsfeiten, maar nu gebeurt het op een schaal en een wijze die niet eerder zijn vertoond. Dit ondermijnt ook de werking van de rechtsstaat, bijvoorbeeld omdat de rechter niet langer wordt geaccepteerd als degene die het laatste woord heeft, bijvoorbeeld met het niet accepteren van verkiezingsuitslagen.
Mijn fractie realiseert zich dat inhoudelijke bemoeienis door de overheid met nieuwsvoorziening onwenselijk is. De overheid kan echter wel voorwaarden scheppen waarbinnen die onafhankelijke, pluriforme nieuwsvoorziening wordt gerealiseerd en breed wordt gekend, ook lokaal en regionaal. Wellicht zelfs juíst lokaal en regionaal, want hier is de kaalslag en daarmee de dreiging voor het functioneren van de rechtsstaat het grootst.
De Raad voor Cultuur heeft in haar rapport Lokale media: niet te missen op een rijtje gezet hoeveel geld er jaarlijks bij moet, onder meer om de rechtsstatelijke waarde van lokale media overeind te houden. De overheid heft meer middelen dan directe financiering. Ze kan bijvoorbeeld ook een heffing opleggen aan de grootste ontvangers van reclame-inkomsten. Dit zijn digitale platformen als Facebook. De gelden kunnen dan direct ten gunste komen van de regionale media. Is de regering bereid mogelijkheden hiertoe te onderzoeken?
Voorzitter. Wat betreft het Koninkrijk sluit ik gemakshalve aan bij wat collega Karimi heeft gezegd, met name over de geschillenregeling en de werking van verdragen.
Dan kom ik tot een afronding. De staat van de rechtsstaat is op een belangrijk onderdeel slecht. Hij beschermt niet iedereen in gelijke mate. Sterker, hij beschermt de mensen die het goed hebben beter dan de mensen die juist bescherming verdienen. Het kindertoeslagschandaal was hier een pregnant voorbeeld van. Onze rechtsstaat wordt daarnaast bedreigd door digitale ontwikkelingen op het punt van vaststellen van de feiten en de weergave van onafhankelijk en pluriform nieuws, met name lokaal. Hiertegenover staat een voorzichtige verbetering van de staat van de rechtsstaat waar het gaat om de houding en het optreden van de overheid en de rechter in het bestuursrechtelijk domein. Mijn fractie hoopt dat deze regering structurele maatregelen neemt met het oog op het versterken van de staat van de rechtsstaat op lange termijn. Dit voorkomt een zwabberkoers van incident naar incident en het is de legitimatie van dit debat. Ik ben daarom ook heel nieuwsgierig naar de antwoorden.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel. U bent inderdaad royaal binnen de door u aangegeven spreektijd gebleven. Dan geef ik vervolgens het woord aan de heer Rombouts, die spreekt namens de fractie van het CDA.
De heer Rombouts i (CDA):
Meneer de voorzitter. Hoe recht staat onze rechtsstaat nog? Dat is het thema van het debat dat we hier vandaag voeren. Lange jaren konden we in Nederland trots zijn op het democratische bestel en de rechtsstaat die voorgaande generaties aan ons geschonken hebben. Wij leven als het ware op de geschenken van onze voorouders. Maar kunnen wij ook nog steeds fier zijn op de staat waarin onze rechtsstaat zich vandaag de dag bevindt? Zijn wij ook goede voorouders? Zullen de kinderen van onze kinderen ook trots kunnen zijn op de rechtsstaat die wij aan hén zullen hebben nagelaten? Want is het niet onze dure plicht om niet zozeer onze voorouders terug te betalen maar toekomstige generaties vooruit te betalen? En moeten wij niet, zoals het Duitse constitutionele hof oordeelde, bij de bescherming van fundamentele rechten óók meewegen dat de gevolgen van ons doen en laten niet worden afgewenteld op komende generaties? Ik weet het, mijnheer de voorzitter, dat ging in die uitspraak om het klimaat. Maar geldt dit niet evenzeer ook voor de instandhouding van de rechtsstaat?
Onze rechtsstaat is gefundeerd op regels en instituties. Regels, vastgelegd in wetten en internationale verdragen waarin de fundamentele vrijheden en grondrechten van burgers worden beschermd tegen de macht van de staat. Iedereen is gebonden aan de wet die hij zelf heeft opgesteld, ook de overheid. Rechten en vrijheden mogen uitsluitend beperkt worden als dit wettelijk geregeld is. De macht van de staat is naar het principe van de trias politica verdeeld over meerdere instituties opdat nooit sprake zal zijn van absolute macht. Wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht vervullen elk hun specifieke rol in ons zorgvuldig opgebouwde staatsbestel. Onafhankelijke rechters spreken recht op basis van voor iedereen controleerbare wetten. Een vrije pers wordt gegarandeerd opdat deze zijn belangrijke rol als waakhond van democratie en rechtsstaat kan vervullen. Onze rechtsstaat is een kwetsbaar gebouw dat voortdurend gestut moet worden. Voor goed onderhoud is volgens de Nijmeegse hoogleraar Tinnevelt naast die regels en instituties ook een rechtsstatelijk besef van belang. Het formele systeem moet gedragen worden door een besef van het belang van de rechtsstaat en de dragende beginselen ervan. Anders kun je een prachtig bouwwerk hebben, maar dan zakt het toch in elkaar. Bij het opmaken van de staat van de rechtsstaat, wat wij vandaag doen, gaat het volgens de Harvard-professor Mark Moore om drie dingen: inhoud, organisatie en draagvlak. Met de inhoud, de visie, de regels en de afspraken van onze rechtsstaat zit het wel goed. De rule of law vormt nog altijd een stevig fundament voor de rechtsstaten.
Anders is het gesteld met de organisatie, de instituties, de capaciteit, het aantal mensen en het aantal competente mensen, waarover de overheid beschikt om haar taken uit te voeren. Nadat er jarenlang op politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak is bezuinigd, lijkt het tij nu te gaan keren. In het regeerakkoord wordt veel geld in het vooruitzicht gesteld om de kerninstituties van onze rechtsstaat te versterken, oplopend tot structureel 1 miljard euro per jaar.
Misschien wel de belangrijkste vraag is die naar het draagvlak voor de actuele legitimiteit van onze rechtsstaat. Laat ik met het goede nieuws beginnen: Nederland beschikt volgens de Venetië-Commissie in het algemeen over een goed functionerende staat met sterke democratische instellingen en waarborgen voor de rechtsstaat. Ik citeer: "Alhoewel de tekortkomingen in de bescherming van individuele rechten die in de kindertoeslagenaffaire aan het licht zijn gekomen ernstig en systematisch zijn en alle takken van de overheid betreffen, blijkt dat de mechanismen van de rechtsstaat in Nederland uiteindelijk wel hebben gewerkt." De aanbevelingen gedaan in de rapporten van de Nationale ombudsman en de onderzoekscommissie van de Tweede Kamer zijn door alle geledingen serieus genomen. Ik citeer nogmaals de Venetië-Commissie: "Nederland blijkt in staat en bereid om zijn fouten aan te pakken en te herstellen." Dat was oktober vorig jaar.
Meneer de voorzitter. Ook mijn fractie heeft met afgrijzen kennisgenomen van de schade die slachtoffers materieel en immaterieel geleden hebben door falend overheidsoptreden, niet alleen bij de toeslagenaffaire, maar ook rondom de gaswinning in Groningen en de stikstofproblematiek. Vandaag willen wij ons echter focussen op het vermogen en vooral de bereidheid van instituties van de rechtsstaat om in de spiegel te kijken, om regelmatig ongevraagd aan zelfreflectie te doen. Terug te kijken om van te leren, om er zelf van te leren, want reflectie draait altijd om jou, om jezelf.
Laten wij vandaag met onszelf beginnen. In deze Kamer beheersen wij tot in alle finesses de kunst om anderen te bevragen van "verzoekt de regering" en "dringt er bij de regering op aan" tot "draagt de regering op". Maar wij hebben toch een eigenstandige verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de uitvoerbaarheid van wetgeving? Zou het ons daarom niet sieren om ook zelf regelmatig in de spiegel te kijken? Ik weet het, collectieve zelfreflectie is geen populaire bezigheid in dit huis, maar we moeten toch eerlijk erkennen dat van alle instituties van onze democratische rechtsstaat wij, de Eerste Kamer, de laatste in de rij zijn die gaat terugblikken op onze rol in de kindertoeslagenaffaire. Regering, Tweede Kamer, rechtspraak en Raad van State gingen ons al voor.
Meneer de voorzitter. Mijn fractie wil vandaag niet vervallen in het hier zo vaak beproefde ritueel van het stellen van tientallen vragen aan de regering, van "hoe denkt de regering" tot "wil de minister toezeggen", maar nagaan hoe het staat met de bereidheid tot zelfreflectie bij de instituties van onze rechtsstaat: bij alle instituties, ook de wetgevende. Tijdens de voorbereidende expertmeetings heb ik voor dit debat aan diverse vertegenwoordigers steevast de vraag gesteld: wat denkt u zelf te kunnen bijdragen aan het rechthouden van onze rechtsstaat? De voorzitter van het College van procureurs-generaal gaf aan dat het Openbaar Ministerie nog meer wil gaan inzetten op koersvastheid, consistentie en lange adem. Hij had ook een verzoek aan ons, namelijk om zuinig met wetgeving te zijn.
Namens de Raad voor de rechtspraak lichtte diens voorzitter toe dat zij actief rechters aan het werven zijn om achterstanden weg te werken. Verder wordt serieus werk gemaakt van snelrecht en supersnelrecht en wordt er meer aandacht gegeven aan de menselijke maat. Op ons deed deze voorzitter een beroep om rechters geen nieuwe buikpijndossiers te bezorgen, in casu rechtszaken, waarin burgers in de knel komen door slechte of knellende wetgeving uit de politieke koker.
De algemeen deken van de Nederlandse orde van advocaten stelde dat ook advocaten het goede voorbeeld moeten geven en dat de orde zich terdege bewust is van de risico's die individuele advocaten lopen in hun beroepsuitoefening. Om te voorkomen dat zij toegeven aan de verleidingen en verlokkingen waaraan ze regelmatig worden blootgesteld, is men de taskforce preventie gestart.
Vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten werd aangegeven dat lokale besturen sterk inzetten op preventie en versterking van de weerbaarheid van burgers en bedrijven.
Jammer genoeg pakte de vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging van Journalisten mijn handschoen niet op, zodat wij het voor deze doelgroep moeten doen met de adviezen van professor Brouwers, hoogleraar journalistiek, die luidden: wees minder zelfgenoegzaam en meer zelfkritisch, en heb oog voor de gevolgen van je werk. Gelukkig kwam daar nog het hoofdredactioneel commentaar in de NRC van afgelopen zaterdag bij. Daarin werd erkend dat ook de journalistiek gevoelig is voor de lokroep van het wantrouwen; een houding die soms uitmondt in een vijandige sfeer jegens bewindslieden.
Meneer de voorzitter. Niet alleen naar aanleiding van de kindertoeslagenaffaire bleken instituties bereid hun eigen functioneren tegen het licht te houden. Tijdens de expertmeeting spraken vertegenwoordigers van diverse beroepsgroepen diezelfde bereidheid in meer algemene zin uit. Zou het niet goed zijn als ook onze Kamer die bereidheid uitspreekt en bijvoorbeeld tweejaarlijks haar eigen functioneren evalueert? Zou u of uw collega in de hoedanigheid van Voorzitter samen met de Griffier een actieve rol hierin willen spelen?
Tijdens zo'n debat gaat het er wat mijn fractie betreft niet om elkaar de maat te nemen, maar om met elkaar te discussiëren over onze uiteenlopende rolopvattingen. Daarbij zouden we de in de expertmeetings gedane oproepen moeten agenderen: wees zuinig met wetgeving, voorkom nieuwe buikpijndossiers, waarin burgers in de knel komen door slechte of knellende wetgeving uit de politieke koker, en bevorder met enige regelmaat gesprekken tussen staatsmachten over de kwaliteit van wetgeving. Wat te denken van de constatering van de commissie-Bosman in maart 2021: "het ontbreekt de Tweede Kamer aan interesse, kennis en informatie om haar medewetgevende en controlerende taken ten aanzien van de uitvoering optimaal te vervullen". Of de vaststelling van de commissie-Van Dam in februari 2021: "ernstige tekortkomingen en fouten bij de wetgever". Het zijn constateringen die ook wij als Eerste Kamer moeten willen bespreken. Ik overweeg om in tweede termijn een motie in te dienen om tot zo'n zelfreflectieproces te komen.
Genoeg over de instituties, want de rechtsstaat is niet van instituties.
De heer Recourt i (PvdA):
Toch nog een verhelderende vraag. Wij zijn natuurlijk bezig met een traject van zelfreflectie en dat eindigt in een debat, na de zomer waarschijnlijk. Volgens mij heeft de Tweede Kamer juist nog niet aan zelfreflectie gedaan, anders dan het rapport Ongekend onrecht. Maar dat is geen zelfreflectie. Ik snap nog niet goed wat collega Rombouts bedoelt.
De heer Rombouts (CDA):
We zijn bezig. Er is een onderzoeksrapport, ik weet het. Maar wij moeten er nog steeds met elkaar over spreken en dus tot die uiteindelijke kijk in de spiegel komen.
De heer Recourt (PvdA):
Goed, maar u ondersteunt het proces, zo begrijp ik uit uw woorden, dat we een beetje laat, maar dat we wel hebben ingezet.
De heer Rombouts (CDA):
Dat gaat over de kindertoeslagenaffaire. Ik zou juist — ik weet zeker dat ik het gezegd heb, maar misschien is het niet goed overgekomen — in brede zin aan zelfreflectie willen doen. We hebben hier heel vaak met elkaar fronsende wenkbrauwen, blozende gezichten als we een collega iets zien doen waar we wat anders van vinden. Mijn grote oproep is: laten we het met elkaar af en toe ook eens hebben over die verschillende rolopvattingen over wat precies de rol van de Eerste Kamer is, zo belangrijk voor de wetgeving in ons land. Wat is die en hebben we daar een gedeelde opinie over? En, meneer de voorzitter, ik zal ook heel graag en bij voorbaat al toegeven dat we het daar misschien niet altijd over eens worden, maar alleen al de anticiperende werking van het houden van zo'n zelfreflectiedebat eens in het jaar, eens in de twee jaar, kan versterkend zijn. Daarbij hoop ik vooral ook dat daarmee de cultuur van dit instituut versterkt wordt opdat het instituut sterker blijft en daarmee de democratie sterker wordt.
De voorzitter:
De heer Recourt, ten slotte.
De heer Recourt (PvdA):
Dank. Ik kijk uit naar de bijdrage van het CDA in dat debat dat we gaan houden, want dat is juist een van de aanbevelingen van de commissie. Dus we gaan daarover verder.
De heer Backer i (D66):
Ik heb een vraag, of misschien kan ik aansluiten op de zelfreflectie of het iets breder maken. De zelfreflectie begint natuurlijk eerst met een quorum — maar goed, dat is flauw — en vervolgens met naar onszelf kijken. Maar ik denk dat het stuk dat besproken wordt, daarin niet alleen een rapport is van de commissie-Recourt. De Raad van State heeft voorgesteld dat de regering eens in de twee jaar — ik citeer uit een brief van vorig jaar — "de Staat van de wetgeving opstelt" en dat ook in debat met het parlement bespreekt. Zou u dat in aansluiting op of als tweede agendapunt van die zelfreflectie of als apart debat een goed idee vinden?
De heer Rombouts (CDA):
Zeker, sterker nog: ik weet hoe u hiervoor gepleit hebt. Ik keek u ook aan, toen ik het zinnetje voorlas dat vanuit de expertmeetings ook aangedrongen werd om de motie die werd ingediend, serieus te nemen en te bevorderen dat er met enige regelmaat gesprekken tussen de staatsmachten over de kwaliteit van de wetgeving plaatsvinden. Ik heb dit bedoeld als een voorloper van een agenda voor die zelfreflectiemomenten. Daarbij zou je kunnen kijken naar wat er de laatste jaren is misgegaan, maar ook naar wat commissies eerder hebben bepleit en wat we wellicht nog hebben te verwachten aan eigen inbreng daarvoor.
De voorzitter:
De heer Rombouts vervolgt.
De heer Rombouts (CDA):
Ik zei: genoeg over de instituties, want de rechtsstaat is niet van de instituties. Nee, de rechtsstaat is van ons allemaal. Zonder de steun van maatschappelijke partners is een rechtsstaat gedoemd te verdwijnen. Zonder voldoende burgers met een rechtsstatelijk besef zal een rechtsstaat uiteindelijk ook niet overeind blijven. Mijn fractie zegt professor Hirsch Ballin graag na dat het in ons land ontbreekt aan waakzaam burgerschap en moreel politiek leiderschap. Hirsch Ballin is bezorgd en optimistisch tegelijk. Het vertrouwen in democratie en rechtsstaat moet, zo vindt hij, herwonnen worden en de erosie van de rechtsstaat gestopt. Hij gelooft dat wij er met elkaar uiteindelijk in zullen slagen de rechtsstaat overeind te houden. Dat begint wat de CDA-fractie betreft bij de kennis van en de waardering voor de publieke waarden die het fundament vormen voor onze rechtsstaat: vrijheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Voor de opbouw van die kennis ligt er sowieso een belangrijke taak bij het onderwijs, zeker nu recent onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut heeft uitgewezen dat een aanzienlijke minderheid van onze bevolking bereid is om voor urgente en complexe problemen de parlementaire democratie duidelijk terzijde te schuiven.
De afgelopen decennia lag in het onderwijs de nadruk op de vorming van móndige burgers. Wat mij betreft mag de focus de komende jaren één letter verlegd worden, van mondig naar moedig. Het onderwijs staat hier overigens niet alleen voor, want wist u, mijnheer de voorzitter, dat het VFonds, het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg, subsidies verstrekt voor projecten die bijdragen aan de vergroting van de waardering voor de democratische rechtsstaat en voor projecten die de vaardigheden van mensen versterken om zelf actief bij te dragen aan een vreedzame samenleving? Bij voorkeur jonge mensen, moedige mensen, die opstaan tegen onrecht en willen staan voor vrede en recht.
Alleen samen kunnen wij onze rechtsstaat recht houden. Dat vraagt inzet, permanente inzet van burgers, maatschappelijke partners en rechtsstatelijke instituties. Met gedeelde idealen en de gezamenlijke wil om burgers die niet het inkomen en de middelen hebben om geheel en al voor zichzelf te zorgen óók een menswaardig bestaan te bezorgen.
Er is dus meer nodig dan een rechtsstatelijk besef. Alle bevolkingsgroepen moeten het gevoel hebben dat er in de democratische rechtsstaat ook voor hén maatschappelijk een perspectief is. Of, zoals een oud-leermeester van me onlangs schreef, de democratische rechtsstaat werkt zolang de goegemeente de voordelen voelt. Of, anders gezegd, in mijn eigen woorden, een democratische rechtsstaat verdient dit predicaat alleen als zij ook een sociale rechtsstaat is. Een staat waarin omgekeken wordt naar anderen, naar mensen in nood, naar mensen in armoede, naar mensen op de vlucht. Een staat waar respect is voor iedereen, ook voor toekomstige generaties.
Ondanks alle zorgen van vandaag kijkt mijn fractie, de CDA-fractie, hoopvol naar de toekomst. Ik spreek liever van hoop dan van optimisme. Een optimistische levenshouding werkt, zo houdt de Engelse literatuurcriticus Terry Eagleton ons voor, gemakkelijk zelfgenoegzaamheid en laksheid in de hand. Hoop daarentegen is radicaler en actiever. Wie hoopvol is beseft heel goed dat het mis kan gaan maar blijft tegelijkertijd uit geestdrift voor een uitkomst die hij of zij graag zou zien vasthouden aan het vooruitzicht van succes.
Ik zie dat ik nog drie minuten heb. Dat komt goed uit, want heeft mijn fractie dan helemaal geen vragen aan de regering? Zeker wel. Ik zou er tientallen kunnen bedenken. Ik volsta met vijf. Zijn de onderscheiden bewindslieden bereid de diverse beroepsgroepen van onze rechtsstaat met enige regelmaat aan te spreken op hun bereidheid tot zelfreflectie? Rechters, notarissen, advocaten, journalisten. Hoe staat het met de versterking van het toezicht op de beroepsgroep advocaten? Hoe staat het met de versterking van de sociale advocatuur, zo wezenlijk voor een democratische rechtsstaat? En met de besteding van de honderden miljoenen uit het regeerakkoord voor de versterking van politie, Openbaar Ministerie, rechtspraak en inlichtingendiensten? Wanneer gaan we nu eindelijk eens de al jaren en door diverse regeringen toegezegde en begeerde norm van één wijkagent op 5.000 inwoners halen?
Voorzitter, ik dank u voor uw aandacht.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Janssen. Hij spreekt ook vandaag namens de fractie van de SP.
De heer Janssen i (SP):
Dank u wel, voorzitter. Vertrouwen, het gebrek daaraan en het herstel van vertrouwen, dat is de rode draad in mijn bijdrage vandaag. Ik had staan "vandaag en morgen", maar ik beperk dat tot "vandaag". Wij voeren vandaag een beleidsdebat over de staat van de rechtsstaat. Het is goed dat wij hier de tijd voor genomen hebben — laat ik dat vooropstellen — want het is ook nodig. Het is voor mij vandaag dan ook niet zozeer een debat van vraag en antwoord, maar naar ik hoop vooral een gedachtewisseling met elkaar en met de bewindslieden.
Maar ik wil graag beginnen met iedereen te bedanken die heeft bijgedragen aan de voorbereiding van dit debat. Die voorbereiding ging soms ook gepaard met het nodige ongemak, zeg ik eerlijk, want ik vind het ongemakkelijk om in een tijdsbestek van twee uur een gesprek te voeren over onze rechtsstaat met een aantal mensen met wie we individueel ook zonder problemen twee uur hadden kunnen spreken, terwijl we dan nog het gevoel zouden hebben gehad dat het te kort was en dat het best langer had mogen duren. Ik wil dus vooral die deelnemers aan de voorbereidingsgesprekken bedanken dat zij zich hier overheen gezet hebben en toch met ons het gesprek zijn aangegaan en ons met zinvolle bijdragen hebben aangezet tot reflectie en beschouwing.
Voorzitter. Ik wil het vandaag hebben over vertrouwen, maar ook over het gebrek aan vertrouwen en over wantrouwen. Dat is tegenwoordig een populair onderwerp bij columnisten en, naar wij van de minister-president begrepen, ook bij ministers. Dat gezegd hebbend is er iets wat mij stoort in de hele discussie van de laatste tijd over vertrouwen en vooral ook over wantrouwen. Het is opvallend dat Van Dale wantrouwen definieert als "1. gebrek aan vertrouwen" en "2. achterdocht, argwaan". Dat zijn voor mij toch twee heel verschillende betekenissen van eenzelfde woord. Achterdocht en argwaan zijn, om het juridisch te definiëren, voor mij een gekwalificeerde vorm van gebrek aan vertrouwen. In die benadering kan een herhaling van voorvallen zich in de loop der tijd ontwikkelen tot achterdocht en argwaan wanneer wij opzet of kwade wil gaan vermoeden. Die discussie vraagt, wat mijn fractie betreft, om nuance voordat iedereen elkaar gaat overschreeuwen. Achterdocht en argwaan als gekwalificeerde vorm van gebrek aan vertrouwen. Ik zou de term "wantrouwen" dan ook voor "achterdocht" en "argwaan" willen bewaren en voor het overige willen spreken over "gebrek aan vertrouwen".
Als we naar onszelf kijken — de heer Rombouts had het daar ook over — moeten we misschien ook eens kijken naar onze parlementaire instrumenten. Brengt bijvoorbeeld een paardenmiddel als een motie van wantrouwen nou wel altijd het goede gevoel over? Want wij kunnen als Kamer best tot de conclusie komen dat wij vinden dat een minister of staatssecretaris niet meer de juiste persoon op de juiste plek is om de problemen op te lossen zonder dat daarbij argwaan of achterdocht speelt. Misschien dat een motie van gebrek aan vertrouwen in zo'n geval toch wat minder weerstand zou oproepen, ondanks dat dat niet leuk is — het is maar een gedachte. Dat is objectiever, want die term appelleert niet aan kwade wil, maar geeft toch een duidelijke uiting aan een parlementair oordeel.
Voorzitter. Ik begin hiermee omdat ik gebrek aan vertrouwen en ondertussen ook argwaan en achterdocht breed waarneem in onze samenleving. Daardoor raakt het onze rechtsstaat in het hart. Er kunnen fouten worden gemaakt, ook in een rechtsstaat. Fouten maken is menselijk, maar fouten niet herstellen is onmenselijk. Zeker waar gemaakte fouten niet worden voorkomen terwijl dat wel had gekund, ontstaat er een groot probleem in onze rechtsstaat, zeker ook wanneer je als wetgever, als overheid of als rechter verzuimt om vermijdbare fouten te voorkomen. Nog zorgwekkender wordt de situatie als een vermijdbare fout niet meer hersteld kan worden of als de wil daartoe ontbreekt, als herstel wordt afgewezen met argumenten als "te complex", "te veel" of "te duur". Ik kan vandaag natuurlijk een opsomming geven van alles wat het afgelopen decennium is misgegaan, maar de vraag die ik vooral wil stellen, is: hoe kon het zo misgaan? En vooral ook: hoe kon het zo blijven misgaan? Daaropvolgend ligt de vraag voor de hand hoe we voorkomen dat het zo mis kan gaan en kan blijven gaan. Hoe kan de burger er weer op vertrouwen dat de overheid de vertrouwenwekkende beschermer is die zij hoort te zijn, het baken waarop kan worden gevaren?
Wat de toeslagenouders en hun kinderen is aangedaan, is met een politiek eufemistische term de "kindertoeslagenaffaire" gaan heten, maar dat is natuurlijk geen affaire. Het is een ramp voor de mensen die het overkomen is, een ramp van institutioneel racisme die zich over vele jaren heeft kunnen voltrekken. Het kabinet wil nu niet spreken van directe discriminatie; dat moet per geval of per groep van gelijke gevallen worden beoordeeld en vastgesteld. Maar vervolgens zegt de staatssecretaris dan weer dat het moeilijk of misschien wel onmogelijk is om dat op individueel niveau vast te stellen. Voor de slachtoffers — we hebben gisteren de eerste reacties al gehoord — is dat: kluitje/riet, kastje/muur. Het is er onbedoeld in geslopen. En dan vragen wij ons af waar dat wantrouwen toch vandaan zou komen.
Voorzitter. De toeslagenramp staat niet op zichzelf. De uitvoeringspraktijk in Nederland is helaas een schouwtoneel van dergelijke rampen. Groningen, toeslagen, jeugdzorg, Limburg, ik noem er een paar, maar de vraag dringt zich op of dat ligt aan de uitvoerders of aan degenen die de uitvoerders met een onmogelijke taak hebben opgezadeld. De combinatie van jarenlang bezuinigen op de uitvoering, gevoegd bij de toenemende complexiteit van wetten en regels is een recept voor rampen. Dat is precies wat het afgelopen decennium is gebeurd. En wat resteert na een decennium bezuinigen, is een overheid die op tal van fronten structureel onderbemenst is. Trouwens, opvallend dat mijn spellingcontrole het woord onderbemenst niet wil pakken. Ik moest het zelf toevoegen. De spellingscontrole wil mij maar op onderbemand zetten, maar dat even terzijde.
Daarnaast is de overheid grotendeels onvoorbereid, omdat er geen lessen worden geleerd van fouten uit het verleden: geen tijd voor; te veel bezig met het hier en nu. Het bezuinigen op overheidstaken was een doel op zich voor de korte termijn en belangrijker dan investeren in een overheid die voorbereid is op haar taken voor de toekomst. Zo is regeren verworden tot vooruitschuiven in plaats van vooruitkijken. Als er dan iets misgaat in een al overvraagde organisatie is er ook geen redden meer aan en blijkt herstel niet of nauwelijks mogelijk. De risico-regelreflex — veelvoorkomend in het geval van rampen — viert hoogtij. Niet eerst onderzoeken waarom de uitvoering heeft gefaald en hoe de bestaande kan worden verbeterd, maar meteen vluchten in de bestuurlijke pavlovreactie: we gaan het helemaal anders doen. Hoe vaak heb ik dat al niet gezien? Vermeende daadkracht en afleiding van het werkelijke probleem ineen.
De minister van Justitie en Veiligheid liet vorige week weten dat het Multidisciplinair Interventie Team in de aangekondigde vorm stopt. Dat vindt mijn fractie een heel goed signaal, nog los van de inhoud, maar vooral ook omdat het aangeeft dat die risico-regelreflex ook een halt kan worden toegeroepen. Het in de reactie op de verschrikkelijke moord op Derk Wiersum optuigen van een MIT was een voorbeeld van geveinsde daadkracht wat mijn fractie betreft. Een interventieteam dat — en ik citeer het persbericht — dankzij investeringen van dit kabinet — waarom moet dat trouwens als eerste staan; dat stoort mij al enorm — kan uitgroeien naar een internationaal opererend team dat zich gaat toeleggen op het blootleggen van en frustreren van criminele structuren en hun illegale verdienmodellen die onze samenleving dreigen te corrumperen. Hoeveel vermeende daadkracht wil je daarmee uitstralen? Zo win je het vertrouwen van de burgers niet terug.
De minister voor Rechtsbescherming komt nu met een invoeringstoets. Ik heb de brief van april gelezen die daarover gaat. Na verloop van tijd — dat is veranderd van "een jaar" naar "wanneer er iets nuttigs over te zeggen is", heb ik begrepen uit de brief — gaan we kijken of die wet doet wat die moet doen en hoe die het moet doen. Ik maak het even heel kort. Ik snap de bedoeling, maar ik zie het toch ook weer als een soort van risico-regelreflex, want wat gaat zo'n toets uithalen als er geen consequenties aan worden verbonden? Of krijgt de minister doorzettingsmacht om bij een negatieve uitkomst zo'n wet gewoon in te trekken en stop te zetten? Wat gebeurt er dan? Gaat die invoeringstoets tot meer leiden dan tot interdepartementale werkgroepen die met elkaar nog eens gaan kijken hoe het misschien beter kan? Als daar geen daadkracht bij komt, blijft dit een maatregel in de risico-regelreflex.
Ik herhaal daarom mijn oproep heel concreet die ik op 10 maart 2020 deed in ons vorige debat over de staat van de rechtsstaat: haal de stofkam door maatregelen van het afgelopen decennium. Wat werkt en zich bewezen heeft, mag blijven; wat niet werkt of niet meer werkt zoals het zou moeten: stop ermee. Kijk naar die lijst van de Raad voor de rechtspraak. Wat zijn die hoofdpijndossiers? Wat werkt er niet meer? Laat het wetrechtssysteem weer eens flink opschonen en ontdoen van alle geveinsde daadkracht, stoerdoenerij en windowdressing. Daarbij zou je nog kunnen betogen dat sommige maatregelen met goede bedoelingen zijn genomen, maar dat geldt zeker niet voor alle maatregelen. Veel maatregelen veinsden daadkracht, politiek gemotiveerd, zonder daadwerkelijk in de praktijk iets toe te voegen. En het voorbeeld van het MIT verdient wat mijn fractie betreft dan ook navolging, zeg ik tegen de minister van Justitie en Veiligheid. De stofkam erdoor. Wat nog werkt mag blijven; wat niet of niet meer werkt: weg ermee. Graag een reactie van de ministers.
Voorzitter. Bij de vraag hoe het heeft kunnen gebeuren in onze rechtsstaat dat zo veel mensen ongekend onrecht is aangedaan, moeten alle betrokken instanties ook naar zichzelf kijken — met respect voor alle Hoge Colleges van Staat voeg ik er even de instanties bij — en naar hoe wij met elkaar omgaan. Het beeld dat zich bij mij gevormd heeft in de voorbereidingen en in de gesprekken, is vooral dat van de egeltjes: wees voorzichtig, matig je toon, bemoei je niet met elkaar, wees strak in de leer van de trias politica, voorzichtig aan. Terugkijkend was het een belangrijke factor die misschien wel bepalend is geweest voor het voortduren van situaties van ongekend onrecht, dat mensen werd en nog steeds wordt aangedaan. Er was een enkele roepende in de woestijn, maar die klanken hadden niet tot gevolg dat het gedrag werd aangepast.
Gelukkig zien we nu de herkenning en erkenning dat de egeltjes elkaar best kunnen naderen en benaderen, zonder dat dat tot ongelukken leidt. De Raad voor de rechtsspraak zal het parlement vooraf vaker nadrukkelijker wijzen op de gevolgen voor de uitvoering van bepaald beleid en bepaalde politieke keuzes. De politiek wijst de Raad van State erop dat de overheid in de praktijk wel heel erg vaak kiest voor de weg van de bestuursrechter in plaats van het zoeken van een oplossing buiten rechte. Die overheid weet ook wel heel vaak op een heel formele manier haar recht te halen, wat ook weer een motivering is om vooral bij die bestuursrechter terecht te komen.
De uitvoeringsinstanties wijzen op de complexiteit voor de uitvoering van politieke compromissen of regels die voortkomen uit de risico-regelreflex. De vraag is of we het durven om binnen de marges van de trias politica elkaar signalen af te geven van naderend onheil. Ik hoop het. Ik denk ook dat we het moeten doen. Ik hoop ook dat daarbij de oude reflexen zullen slijten.
Voorzitter. De basis van onze rechtsstaat moet op orde. Het fundament moet versterkt, het lekkende dak moet gerepareerd. Begrijpelijke en hanteerbare wetgeving leidt tot voorspelbaarheid en tot een voorspelbare overheid die laat zien dat ze betrouwbaar is en waar nodig barmhartig kan werken aan herstel van vertrouwen. Dank aan de Nationale ombudsman voor deze terminologie.
Instituties die het fundament van de rechtsstaat vormen, moeten in staat worden gesteld hun rol te spelen. Doorgaan op de huidige weg met ondoordachte wetten en regels die voorspelbaar leiden tot juridisering, betekent voor de toekomst meer van hetzelfde. Bij een lekkend dak is de oplossing niet om meer emmers te kopen, maar om het dak te repareren. Zo lang het dak nog lekt, werkt het echter averechts om minder emmers te kopen. Daar gaat het alleen maar harder van lekken. Er zal voor de huidige situatie dus voldoende financiering beschikbaar moeten zijn om de problemen het hoofd te bieden. Hoe sneller we de basis van onze rechtsstaat weer op orde brengen met begrijpelijke en hanteerbare wetgeving, hoe sneller de druk op onze rechtsstaat zal afnemen en hoe meer ruimte er ontstaat voor het groeien van vertrouwen in onze rechtsstaat.
Het raakt ook aan de kwaliteit van wetgeving. Hoe vaak horen we in deze Kamer niet dat de wet misschien niet helemaal perfect is, maar dat het toch een goed idee is wat er in de wet wordt geregeld? We moeten daar zelf scherper op zijn. Of het nu in een regeerakkoord staat of niet, we moeten er inhoudelijk met elkaar scherper op zijn bij de beoordeling van wetsvoorstellen die ons bereiken. Laat ik een goed voorbeeld noemen. Vorige week vond in deze Kamer een goed voorbeeld plaats over de aanpassing van stembiljetten, met de minister van Binnenlandse Zaken. Het was een uitwisseling van inhoudelijke argumenten. Een Kamer en een minister die bereid waren om naar elkaar te luisteren. Een wet die niet in beton gegoten bleek. De minister die tellend wellicht tot meer dan 38 zetels had kunnen komen met het voorliggende wetsvoorstel, liet zich ervan overtuigen dat het beter kon en ging op zoek naar een oplossing. En Kamerleden lieten zich daar weer van overtuigen, omdat het in aangepaste vorm toch een goed wetsvoorstel zou kunnen zijn. Misschien had het beter gekund, maar het ging toch wel voldoen. Ik weet niet hoe het de anderen die het debat hebben gevolgd vergaan is, maar ik werd blij van dat debat. Zo kan het dus ook. Dat draagt bij aan het vertrouwen in de rechtsstaat.
Voorzitter. Een decennium van politieke keuzes voor bezuiniging op bezuiniging op de fundamenten van onze rechtsstaat heeft zijn sporen overal nadrukkelijk nagelaten. Generieke taakstellingen en kortingen zijn doorgevoerd, zonder te kijken naar de gevolgen voor onze rechtsstaat. Men stelde zichzelf niet de vraag of het wel kon, maar bleef vanuit financieel dogmatisme vasthouden aan bezuinigingen, ondanks het feit dat daarmee de fundamenten werden aangetast en dat het herstel in de toekomst onevenredig veel meer zal kosten.
De heer Backer i (D66):
Voorzitter, mag ik nog even teruggrijpen op het vorige onderwerp? Ik was niet bij dat debat over het stembiljet. Ik heb het wel nagelezen en ik kan het helemaal onderschrijven. Er moet straks nog wel over gestemd worden. Ik wou even terug naar een ander punt. We hebben het hier veel over zelfreflectie. Ik hoor de heer Rombouts ook altijd daarover. In al die instituties die naar elkaar kijken — ik maak me hier niet populair mee aan de overkant, maar dat zijn we toch al niet — is de Tweede Kamer natuurlijk een van de belangrijke factoren. Ik weet niet of u weleens een blik werpt op de moties die daar wekelijks worden aangenomen. Het zijn er honderden. Die roepen allemaal op tot allerlei zaken. Zelfreflectie op die gedragswijze, op die regelreflex zou kunnen helpen. Dat is een observatie. Mijn vraag is: zouden wij zelf niet alerter moeten zijn op de architectuur van bepaalde wetgeving? Neem de toeslagen. We hebben het dan over 6 miljoen huishoudens. Ik geloof dat de Rekenkamer heeft uitgerekend dat het ging om 26 miljoen terugbetalingen in de periode 2014-2017. Dat is eigenlijk en-en. Het blijkt nu bijna niet herstelbaar te zijn. Zouden we daar niet extra alert op moeten zijn?
De heer Janssen (SP):
Sterker nog, de SP heeft daar altijd voorstellen voor gedaan. Wij vinden het absurd dat zo veel mensen moeten leven met een toeslag. Zorg dat je een fatsoenlijk loon betaalt zodat mensen hun huur van hun inkomen kunnen betalen en gewoon kunnen zorgen voor eten op tafel. Als je daarvoor zorgt, heb je die toeslagen niet nodig. En breng het vooral niet onder bij een dienst die bedoeld en ingericht is om geld op te halen in plaats van geld uit te geven, want dan weet je zeker dat het misgaat.
De voorzitter:
Meneer Backer, een tweede.
De heer Backer (D66):
Dat is een politiek begrijpelijk antwoord, maar het ging mij eigenlijk meer om de inrichting. Je zou het natuurlijk anders in de fiscaliteit kunnen verwerken. Maar goed, dat punt heb ik gemaakt, denk ik. Op dat punt zijn we het volgens mij eens.
De heer Janssen (SP):
Als D66 het eens is met de SP dat we moeten streven naar een samenleving waarin we geen toeslagen nodig hebben omdat mensen zelf in hun onderhoud kunnen voorzien, dan zijn we het volkomen eens. Ik hoorde de heer Backer dat volgens mij net zeggen, al was zijn woordkeuze misschien wat anders en voorzichtiger.
De voorzitter:
De heer Janssen vervolgt.
De heer Janssen (SP):
De huidige staat waarin de fundamenten van onze rechtsstaat zich bevinden is ons niet overkomen; het is een gevolg van politieke keuzes geweest. Maar het is ook een keuze om het nu anders te gaan doen, om die vertrouwenwekkende overheid weer met elkaar op te gaan bouwen, en om, om met de Nationale ombudsman te spreken, te bouwen aan een overheid die eerlijk, simpel en begripvol is. We moeten weer toe naar een wetgevende, controlerende en rechtsprekende rechtsstaat die het vertrouwen van burgers terug heeft gewonnen, niet door woorden maar door daden. We moeten weer toe naar een rechtsstaat waarin ook de vrije pers een belangrijke controlerende en informerende rol heeft, waarin journalisten zonder angst kunnen werken en publiceren en zich beschermd weten, zonder ongepaste verwijten te krijgen dat zij slecht van vertrouwen zijn.
Voorzitter. We zullen niet in één keer de jarenlang opgebouwde argwaan en achterdocht weg kunnen nemen. Daarvoor is te veel mensen onrecht gedaan in onze rechtsstaat. Daarvoor is er vooral ook nog te weinig hersteld. Ik noemde de toeslagen, Groningen, Limburg en de jeugdzorg als voorbeelden. Die mensen wachten nog steeds op herstel, terwijl het leed nog steeds voortduurt. Maar het moet mogelijk zijn om de achterdocht en argwaan als gekwalificeerde vorm van gebrek aan vertrouwen weg te nemen, als we bereid zijn te luisteren in plaats van alleen maar te zenden. Dat kan vooral door eerlijk en open te zijn, en ook, als we naar onszelf kijken, door te stoppen met het maken van wetten en regels die niet begrijpelijk en niet hanteerbaar zijn, door te stoppen met kortzichtige bezuinigingen op de fundamenten van de rechtsstaat — dat is ook een vorm van ondermijning — en door te stoppen met het voor rechters onmogelijk te maken om een optimale afweging te maken. Zij moeten die afweging maken, en niet wij voor hen.
Voorzitter. Afrondend. De heer Backer had het net al over een politiek antwoord, maar dit is toch ook een debat over de fundamenten van ons eigen denken ten aanzien van de rechtsstaat. Wat de SP betreft zullen we dus ook afscheid moeten nemen van de economische eendimensionale gerichtheid op liberalisme, individualisme en egoïsme, want daarin ligt volgens ons, dieper kijkend, de oorzaak van de aantasting van vertrouwen als basis van ons samenleven. Ik zeg niet "samenleving", maar van ons "samenleven", want het is een werkwoord en niet iets wat ons overkomt. In plaats van sociaal vertrouwen in elkaar en in onszelf is institutionele argwaan en achterdocht steeds meer de onderlinge verhoudingen en de verhoudingen tussen burger en Staat gaan beheersen. Dat moeten we met elkaar willen stoppen. Wie werkelijk wil dat institutionele argwaan en achterdocht weer plaatsmaken voor sociaal vertrouwen, moet dus ook afrekenen met die structuren die we de afgelopen 25 jaar hebben gebouwd, die dat allemaal mogelijk maken. Als SP hanteren wij menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit als kernwaarden bij het samenleven. Als we daar met elkaar werkelijk naartoe willen, vereist dat niet minder dan een sociale omwenteling, niet alleen in het denken maar vooral ook in ons doen. Voorzitter, ik kijk uit naar de gedachtewisseling met de ministers en de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dank u wel. Ook u bent keurig binnen de aangegeven spreektijd gebleven. Ik geef vervolgens het woord aan mevrouw Baay-Timmerman van de fractie van 50PLUS.
Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):
Dank, voorzitter. Het is in ons huis goed gebruik om mensen die nog een maidenspeech moeten houden, van tevoren daarbij succes te wensen. Dat doe ik nu dus ook aan de heer Hiddema. Ik heb begrepen dat er gisteren een andere reden was voor zijn afwezigheid dan ik had begrepen.
Voorzitter. Het is voor de derde keer dat ik meedoe aan een beleidsdebat over de staat van de rechtsstaat. Het feit dat de Eerste Kamerleden iedere twee jaar dit debat houden, zou er toch toe moeten leiden dat de gesteldheid van de rechtsstaat enige verbetering en progressie laat zien ten opzichte van voorgaande jaren. Maar is dat zo? Ik noem een aantal zorgwekkende punten.
De afgelopen twee jaar werden gedomineerd door de coronacrisis die een zeer ongewenste tweedeling in de samenleving teweegbracht. Burgers stonden regelmatig haaks tegenover elkaar. De kinderopvangtoeslagaffaire vereiste noodzakelijke reflectie van alle actoren die daarvoor medeverantwoordelijk waren, want ouders kregen niet de rechtsbescherming waar zij op mochten rekenen. De internationale drugscriminaliteit zorgt voor een enorme ondermijning van de rechtsstaat en brengt grote maatschappelijke onrust met zich mee. De excessen spelen zich allang niet meer af in de onderwereld, maar treffen ook de bovenwereld op harde wijze. In mijn bijdrage van 2020 over de staat van de rechtsstaat refereerde ik aan de dodelijke aanslag op advocaat Wiersum in september 2019. En opnieuw werden we in juni 2021 geconfronteerd met de afschuwelijke moord op Peter R. de Vries, waardoor het begrip "geschokte rechtsorde" een nieuwe dimensie kreeg. De toename van het aantal aangiften van onlinecriminaliteit en cybercriminaliteit nam in één jaar tijd toe met 21%. Als cybercrime onvoldoende strafrechtelijk wordt aangepakt, zorgt dat voor een afnemend vertrouwen van burgers in de digitale infrastructuur en in de democratische rechtsstaat, zo waarschuwt collegevoorzitter Van der Burg in het jaarverslag van het Openbaar Ministerie.
Voorzitter. Dit alles overziend vreest mijn fractie dat verbetering van de staat van onze rechtsstaat nog heel veel inzet en werk met zich mee zal moeten brengen, nog afgezien van de complicerende factor van de Russische inval in Oekraïne. Het zal voor deze ministers een uitdagende periode worden.
Voorzitter. Het jaarverslag 2021 van de Raad van State behelst een beschouwing over de burger in de internationale rechtsorde, waarbij ingegaan wordt op de verdergaande mondialisering. Hierin wordt gesteld dat de Europese lidstaten hun soevereiniteit gebundeld hebben en niet zozeer uit handen hebben gegeven. Toch kan steeds verdergaande internationalisering aanleiding geven tot ongerustheid over de eigen nationale positie en als bedreigend ervaren worden voor de nationale soevereiniteit. In de genoemde beschouwing wordt er terecht op gewezen dat meer aandacht besteed moet worden aan het feit dat veel burgers zich verloren voelen in de internationale rechtsorde. Zij ervaren deze als een bedreiging van buitenaf. Nederlandse burgers ondergaan regelgeving vanuit Brussel als iets waarover zij geen zeggenschap hebben, waar zij niet in gekend worden, terwijl die regels wel ingrijpen in hun dagelijks leven.
Laat ik hiervan een voorbeeld geven. De anticorruptie-EG-richtlijn leidde in Nederland tot de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Deze wet introduceerde de PEP, een Political Exposed Person: een politiek prominent persoon. Deze omvat niet alleen de personen die tot die doelgroep behoren, maar ook hun familieleden. De uitvoering van deze regeling resulteerde in het feit dat mijn zoon als start-up niet voor zijn eigen bedrijf een bankrekening kon openen, omdat zijn moeder een PEP is. Bankrekeningen voor PEP's en hun familieleden brengen enorme screeningskosten met zich mee voor de financiële instellingen en zij riskeren hoge boetes als zij niet naar de letter van de wet handelen. Elsevier Weekblad besteedde hier ook aandacht aan in het artikel over PEP, een op hol geslagen strijd tegen fraude die tot ridicule gevolgen leidt. Zonder enig vermoeden of bewijs van witwassen of financiering voor terrorisme wordt het openen van een bankrekening voor een aan PEP gerelateerde persoon geweigerd. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn van deze wetgeving. Is de minister van Justitie en Veiligheid het met mijn fractie eens dat uitvoering van deze wet thans disproportioneel wordt toegepast met onaanvaardbare gevolgen? Graag een reactie. Wat is zij voornemens hieraan te doen?
Soortgelijk onbegrip bestaat ook bij handhaving van de AVG, de Algemene verordening gegevensbescherming die de privacy en gegevens van burgers beschermt, maar waarvan de uitwerking in de praktijk tot zeer ongewenste resultaten kan leiden. Het verbod op verwerking van gegevens en uitwisseling tussen organisaties kan juist in het nadeel van een burger werken, zodat hij bijvoorbeeld niet de aanvullende uitkering krijgt waarop hij recht heeft.
De voorzitter:
Mevrouw Karimi, ik vermoed over het vorige punt.
Mevrouw Karimi i (GroenLinks):
Ik moet zeggen dat ik een beetje een gevoel van ongemak heb. Ik wil graag delen dat ik het ongemakkelijk vind als in dit debat wordt gesproken over bepaald ongemak van leden van de families van sprekers. Ik denk dat dat niet hoort.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Als mevrouw Karimi ergens ongemakkelijk van wordt, dan is dat spijtig. Overigens wordt dit veelvuldig aangehaald, ook door mensen die vanuit hun professie wel eens een voorbeeld aanhalen of hun functie vermelden in een debat. Persoonlijk word ik daar nooit ongemakkelijk van. Bovendien betreft dit niet alleen uitsluitend mijn zoon. Dit is ook, zoals ik aangegeven heb, breed uitgewerkt in een artikel in Elsevier Weekblad. Dus, het zij zo.
Ik ging in op het verbod op de uitwisseling van gegevens gebaseerd op de AVG. Het is duidelijk dat ook de complicaties bij uitwisseling van medische gegevens in de zorgdomeinen op veel onbegrip stuit. Dit soort ongewenste neveneffecten van wetgeving ontstaat door te stringente toepassing van regelgeving, waarbij aan de oorspronkelijke bedoeling, de geest van de wet, voorbijgegaan wordt. Graag een reflectie van beide ministers hoe zij hiermee denken om te gaan.
Voorzitter. Niet voor niets legt de Raad voor de rechtspraak in zijn jaarplan 2022 focus op de menselijke maat, waardoor ruimte ontstaat om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden af te wijken van regelgeving. De roep om maatwerk klonk ook door in de interviews die we als leden van de POC, de Parlementaire onderzoekscommissie effectiviteit antidiscriminatiewetgeving, afnamen. Dit is misschien ook weer een persoonlijke touch, maar het rapport wordt volgende week aangeboden aan deze Kamer. De voorzitter van de raad, Henk Naves, stelt: "Harde wetten waarbij de weg naar maatwerk is afgesneden zijn een garantie voor onrecht." Een stelling die mijn fractie in zijn algemeenheid onderschrijft. Naves verwijst daarbij onder andere naar twee zogenaamde buikpijndossiers: de verplichte schorsing van het rijbewijs tijdens een rijgeschiktheidsonderzoek en de verdere uitbreiding van het taakstrafverbod van artikel 22b Wetboek van Strafrecht waardoor de ruimte voor de strafrechter voor een op te leggen straf verder wordt ingeperkt.
Hoe kijken de ministers tegen maatwerk aan? Menen zij ook dat daar meer ruimte voor moet komen? Zo ja, wordt dat meegenomen in nieuwe wetgeving, bijvoorbeeld door middel van hardheidclausules? Hoe staat het met het maatwerk tijdens rechtszittingen? Tijdens de coronacrisis zijn online zittingen via Teams of Skype geïntroduceerd om terechtzittingen doorgang te laten vinden. In het kader van veiligheid en efficiency ontstaat thans een voorkeur om met name strafzittingen liever online dan fysiek te laten plaatsvinden, maar welke gevaren kleven hieraan? De gemiddelde Nederlander is niet opgeleid om zich tijdens een online zitting te presenteren. Het tijdig uit- en aanzetten van microfoons is al een uitdaging op zich. Daar hebben we in deze Kamer ook nog weleens last van. Voor de nog steeds grote groep digibeten is dit al helemaal niet haalbaar. Allerlei signalen, ook de non-verbale, die tijdens een fysieke zitting zichtbaar zijn vallen weg. Graag hoort mijn fractie van de minister van JenV hoe zij de ontwikkeling ziet van onlineterechtzittingen in het strafrecht.
Voorzitter. Al jarenlang is de werkdruk van rechters hoog en zijn de tekorten eraan groot. De aanzienlijke achterstanden, met name in de strafrechtketen, die waren ontstaan zijn dankzij inzet van gepensioneerde rechters, waaronder 70-plussers, waardoor extra zittingen mogelijk werden, enigszins ingelopen. Door de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid kon de wettelijke leeftijdsgrens van 70 jaar voor rechters opzij worden gezet, maar deze maatregel geldt slechts tot 1 september 2023. Voor zover mij bekend bevinden zich in deze Kamer meerdere senatoren die de leeftijd van 70 jaar te boven zijn. Niemand vraagt zich af of zij nog in staat zijn hun werk naar behoren te vervullen. Datzelfde vertrouwen zouden wij moeten hebben in rechters die hun 70ste verjaardag hebben gevierd. Leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt en in de samenleving is een nog veel voorkomend euvel met hardnekkige vooroordelen, zo stelt 50PLUS nog maar eens ten overvloede vast.
Voorzitter. Door vergrijzing is de uitstroom van rechters de komende jaren groter dan de instroom. Tijdige rechtspraak met kortere doorlooptijden waardoor de burger weet waar hij aan toe is, maakt een essentieel onderdeel uit van de staat waarin zich een democratische rechtsstaat bevindt. Reden waarom mijn fractie de minister dringend verzoekt de maatregel waardoor gepensioneerde rechters ingezet kunnen worden en die in september 2023 afloopt te verlengen met ten minste twee jaar ter bevordering van het verder wegwerken van achterstanden in de strafrechtketen. Mijn fractie begreep dat de rechterlijke macht zelf hier ook welwillend tegenover staat. Dit moet natuurlijk nooit een verplichting worden.
Voorzitter. Steeds meer fracties dienen in debatten al in eerste termijn een motie in. Dat doe ik dus ook maar, maar met dien verstande dat mocht de minister een expliciete toezegging doen omtrent de termijnverlenging, ik de motie alsdan zal intrekken.
De voorzitter:
Door het lid Baay-Timmerman wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat bestaande achterstanden in het strafrecht dermate groot waren dat daardoor de strafrechtketen niet meer functioneerde zoals deze behoorde te functioneren;
overwegende dat daarvoor een plan van aanpak is gemaakt, onder andere bestaande uit de mogelijkheid om gepensioneerde rechters, waaronder 70-plussers, aan te trekken om extra zittingen te doen teneinde de achterstanden in te lopen;
overwegende dat deze maatregel gebaseerd is op de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, welke inging op 1 juli 2020 en afloopt op 1 september 2023;
overwegende dat heden ten dage nog steeds een groot gebrek bestaat aan ervaren en voldoende rechters in de strafrechtketen terwijl de komende jaren een grotere uitstroom dan instroom van rechters verwacht wordt;
overwegende dat het, gelet op het vorenstaande, van belang is om gepensioneerde rechters die daartoe bereid zijn en die een bijdrage kunnen leveren aan het wegwerken van achterstanden, in de rechtsketen strafrecht te behouden voor tijdelijke inzet;
verzoekt de minister te bezien of de tijdelijke maatregel om gepensioneerde rechters in te zetten bij extra strafzittingen ook als een toepasbare maatregel kan gelden als daartoe de noodzaak bestaat na afloop van de hiervoor genoemde termijn door deze termijn te verlengen met minimaal twee jaar,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter P (35925-VI).
De heer Backer i (D66):
Een korte procedurele vraag. We hadden het net over zelfreflectie en gedrag. Nou hoor ik collega Baay zeggen: iedereen dient een motie in de eerste termijn in, dus dan doe ik het ook maar. Is dat eigenlijk niet jammer? Zou u er, op basis van uw eigen overtuigingskracht, niet gewoon op kunnen vertrouwen dat het kabinet positief op uw vragen antwoordt? In het theoretische geval dat dat niet zo zou zijn, is er misschien de mogelijkheid om een motie in te dienen in tweede termijn. Zou dat voor de omgangsvormen niet beter zijn?
De voorzitter:
De motie is ingediend. Mevrouw Baay.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Dank voor deze vraag aan de heer Backer. Ik zeg ook heel expliciet dat ik de motie onmiddellijk intrek als ik de toezegging krijg. Ik ga er eigenlijk van uit dat de motie overbodig is, gelet op de overtuiging die eruit spreekt, maar mijn inbreng van moties is al heel beperkt. En ja, als er een gebruik verandert en iedereen het in eerste termijn doet, dan sluit ik mij daarbij aan.
De heer Backer (D66):
Eén opmerking. Volgens mij is het gebruik niet veranderd. Alleen is het een consistente lijn van de PVV in beide Kamers om dat te doen. Ik zou dat alleen niet als voorbeeld willen nemen.
Dat is een observatie, voorzitter. Geen vraag.
De voorzitter:
Mevrouw Baaij vervolgt.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Voorzitter. Ik sluit af met het wijze advies van Collegevoorzitter Van der Burg, geuit in de deskundigenbijeenkomst over zorgvuldige wetgeving, waarbij de vicepresident van de Raad van State, de heer De Graaf, zich naar aanleiding van een vraag van mij aansloot: wees zuinig met wetgeving, kijk voordat je met nieuwe wetgeving komt, eerst wat er al is, en introduceer uitsluitend in uitzonderingsgevallen nieuwe wetgeving. Wij als Eerste Kamerleden zouden dit advies ter harte moeten nemen bij de beoordeling van voorliggende wetsvoorstellen.
Mijn fractie kijkt uit naar de beantwoording van de gestelde vragen. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even naar de heer Otten of hij inmiddels bereid is om namens de Fractie-Otten het woord te voeren. Dat is het geval. Hij had zich even een moment verontschuldigd; vandaar dat mevrouw Baay hem als spreker voorging. De heer Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Dank u wel, voorzitter. Ik had ook bij de bewindspersonen aangegeven dat ik er even tussenuit moest voor het overleg met de staatsagent van KLM in verband met de spoedwetgeving over de financiering van KLM. Dank voor uw begrip.
Voorzitter. Maandag 30 mei 2022. Dat was niet alleen mijn verjaardag, maar ook de dag dat deze Eerste Kamer voor het eerst in haar bestaan niet kon vergaderen wegens het ontbreken van het noodzakelijk minimumaantal leden. De Fractie-Otten was gisteren overigens als enige fractie 100% aanwezig. De afwezigheid van deze senatoren is helaas illustratief voor de staat van onze rechtsstaat. Vandaag zal ook collega Hiddema van de fractie-Frentrop zijn maidenspeech geven. We wensen hem veel sterkte bij zijn eerste optreden na anderhalf jaar. We hopen dat het het wachten waard is en dat de heer Hiddema ons straks als laatste spreker innovatieve juridische inzichten gaat presenteren.
Voorzitter. De staat van de rechtsstaat, hoe staat het daarmee? Niet goed. Het gevaar is reëel dat het enorme wantrouwen in de Nederlandse politiek binnenkort overslaat naar de Nederlandse rechtsstaat. Gewetenloze gangsters worden steeds gewelddadiger en hebben inmiddels een eigen thuisland midden in onze rechtsstaat weten te stichten. Dit heeft onder meer geresulteerd in de afschuwelijke liquidaties van advocaat Derk Wiersum en misdaadverslaggever Peter R. de Vries. Waar eindigt dit? Gaan we binnenkort meemaken dat hier leden van de rechterlijke macht worden opgeblazen op de A4, zoals in Italië in de jaren negentig? Dat doemscenario moeten we natuurlijk ten koste van alles voorkomen. Maar onze rechtsstaat lijkt ons uit de vingers te glippen. Met een typisch Nederlandse vorm van struisvogelpolitiek proberen de autoriteiten ons gerust te stellen dat het allemaal wel meevalt en dat we in een gaaf land leven, een gaaf land waar alles op zijn pootjes terechtkomt. Was het maar waar.
Nederland dreigt het rotte hart van Europa te worden. Dat zei de Italiaanse maffia-expert Roberto Saviano op 29 augustus vorig jaar in Buitenhof. En hij heeft gelijk. Hoe is dit ontstaan, vragen veel mensen zich af. Dat zal ik u uitleggen. Dit is het gevolg van een toxische cocktail van opportunisme en onverschilligheid, een perfide melange die tot in het hart en de haarvaten van ons politieke systeem is doorgedrongen. Het Nederlandse politieke bestel is het afgelopen decennium veranderd in een soort kastensysteem met een ware kastengeest, een zucht om slechts in de beslotenheid van de eigen stand te verkeren, losgezongen van de rest van de samenleving, vaak verblind door opportunisme of wereldvreemd idealisme en een eendimensionale focus op het bemachtigen van prominente posities. In het gave Nederland kan dit allemaal, omdat afrekenbaarheid, accountability, vaak ontbreekt en het slechte voorbeeld wordt gegeven vanuit het kabinet, waar men met smoesjes en sorry zeggen alle problemen al jaren wegwuift.
Voorzitter. We moeten voorkomen dat deze politieke rot ook onze rechtsstaat gaat aantasten. Wij denken dat er een aantal structurele, institutionele wijzigingen nodig zijn in onze rechtsstaat om dit te voorkomen. Ik zal ze stuk voor stuk behandelen. Speciaal voor het kabinet heb ik dat ingedeeld in zes overzichtelijke blokjes.
Ik begin met de constitutionele toetsing. De Grondwet is in Nederland een nogal dode letter die niet echt leeft bij de bevolking in tegenstelling tot veel andere landen. Dat wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door het feit dat de rechterlijke macht in Nederland in tegenstelling tot de rest van de wereld niet mag toetsen aan onze Grondwet. Onze fractie wil dat Nederland nu eens uit deze internationale juridische achterhoede treedt en ook op dit vlak een modernisering doorvoert. Wij hebben met veel interesse de visie van de Hoge Raad op constitutionele toetsing bestudeerd. Het is goed om te constateren dat er een breder draagvlak is ontstaan voor het invoeren van constitutionele toetsing, ook bij de Hoge Raad. Uiteraard is de manier waarop dit in de praktijk wordt uitgevoerd van groot belang. Het is op zich begrijpelijk dat de Hoge Raad dit het liefst binnen de bestaande structuren wil inpassen. Daar heeft onze fractie ook begrip voor.
Nu de rechterlijke macht en met name de Hoge Raad bij de invoering van grondwettelijke toetsing een nog prominentere rol krijgt binnen de rechtsstaat, vinden wij het wel van essentieel belang dat er dan als keerzijde van de munt een meer transparant benoemingsproces van leden van de rechterlijke macht en met name van de raadsheren van de Hoge Raad wordt ingevoerd, nu zij uiteindelijk het laatste woord krijgen over de interpretatie van onze Grondwet. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan publieke hearings van aspirant-leden van de Hoge Raad in het parlement. Daar zouden ze dan goed over hun diverse standpunten kunnen worden bevraagd door de volksvertegenwoordiging, enigszins vergelijkbaar met de benoeming van leden van het Supreme Court in de Verenigde Staten of met benoemingsprocedures in andere Europese landen. Want met meer bevoegdheden moet ook de transparantie van het benoemingsproces worden vergroot.
Voorzitter. Als dat allemaal goed geregeld is, kunnen we wat onze fractie betreft deze Eerste Kamer afschaffen. Onze geweldige griffie met uitmuntende juristen en staatsrechtgeleerden kan dan ongetwijfeld een belangrijke rol gaan spelen bij het uitvoeren van de constitutionele toetsing, zodat de aanwezige kennis die hier in de Eerste Kamer is opgebouwd, optimaal wordt ingezet. Tot zover het onderdeel "constitutionele toetsing".
De heer Recourt i (PvdA):
Het standpunt over het afschaffen van de Eerste Kamer was mij bekend. Ik kom terug op het punt daarvoor, dat gaat om het horen van potentiële rechters voor de Hoge Raad door de Kamer. Dat gebeurt op dit moment al in beslotenheid. U geeft aan dat het publiek moet. Bent u niet bang dat daarmee een politieke benoeming veel dichterbij komt en dat de politieke beïnvloeding veel dichterbij komt?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ja, maar nu wordt de Grondwet geïnterpreteerd door de Tweede en Eerste Kamer, althans dat is de theorie. In de praktijk is daar soms wel wat op aan te merken. U heeft er tijdens de toeslagenaffaire zelf onderzoek naar gedaan, ten behoeve van de lessen die eruit geleerd moeten worden. Wij denken dat een constitutioneel hof een betere oplossing is, maar dan moet dat wel in alle openheid. Dat zal inderdaad anders gaan dan nu. Zover als in de Verenigde Staten moeten we het niet laten komen, denk ik, want daar worden er allerlei privé-aspecten bij gesleept. Het zijn natuurlijk wel mensen die over belangrijke interpretaties van de Grondwet beslissen, dus ik vind wel dat daar een zorgvuldige, transparante en openbare hoorzitting moet worden geregeld. Dat is ook om de legitimiteit van de rechtsspraak te vergroten bij de bevolking.
De heer Recourt (PvdA):
Op basis van welke criteria moet dat dan gebeuren? Wat maakt een goede hoogste rechter?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Uiteraard de juridische kennis. Dat staat buiten kijf. Maar als je een gedeelte van deze bevoegdheden verlegt naar een constitutioneel hof, is het onvermijdelijk dat je wilt weten welke politieke opvattingen of belangrijke standpunten die rechter zoal heeft. Ik noem abortus, wat in Amerika natuurlijk een groot terugkerend thema is in the Supreme Court. Daarom heb je daar meer discussie over wie de rechters worden, omdat ze daar een grotere bevoegdheid hebben. Ik kan me voorstellen dat je op een aantal politieke thema's wel zou willen weten wat hij of zij ervan vindt. Maar dat staat u vrij om te vragen aan de betreffende kandidaat. Dat is nu juist het hele idee van dit proces.
De voorzitter:
Ten slotte nog een keer de heer Recourt.
De heer Recourt (PvdA):
Dan concludeer ik ten slotte dat het dus wel een veel politieker gekleurd hooggerechtshof is dan nu het geval is bij de Hoge Raad. Hoe je in de abortusdiscussie staat, is bij uitstek een politieke en geen juridische discussie. Dat is een opvatting die mijn fractie niet deelt. Het staat de heer Otten natuurlijk vrij om dat voor te staan.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Wij zijn overigens voor ruime abortuswetgeving, dat ter voorkoming van misverstanden. We zullen ook het initiatiefwetsvoorstel van onder andere de PvdA steunen. Het alternatief is dat je die constitutionele toetsing invoert met rechters, van wie niemand weet wie het zijn. Het is het een of het ander. Je kunt wel zeggen dat we een anonieme rechter doen en dat we helemaal niet mogen weten hoe hij overal over denkt, maar we geven hem wel de bevoegdheden. Dat vind ik een stap in het duister. Ik zou liever willen weten wat voor vlees we in de kuip hebben. Ik denk dat het in het belang is van alle partijen. Ook in het belang van de legitimiteit van de rechtsspraak moet de bevolking dat kunnen weten. Het is het laatste station voor de interpretatie van onze Grondwet. Die wordt nu gedaan door de Eerste en Tweede Kamer. Ik denk dat dat in de praktijk nog veel politieker gebeurt, als ik zie hoe het er hier soms aan toegaat. Neem de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. We hebben vanaf dag één gezegd dat dit juridisch gezien geen goede wet was, maar om politieke redenen werd hij toch aangenomen. De wet was ook in strijd met de Grondwet. Dat heeft de minister van Volksgezondheid destijds in de Wob-stukken toegegeven, maar hij praatte zich er wel uit. De Eerste Kamer heeft het toch geaccordeerd. Daar had een constitutioneel hof misschien veel eerder kunnen ingrijpen.
De voorzitter:
Dank. Het woord is aan de heer Rombouts.
De heer Rombouts i (CDA):
Voorzitter, geldt hier nog steeds de Schipholaanpak? Dus op het voetpedaal gaan staan en een knopje indrukken? Ik kom hier niet zo vaak. Ja.
De heer Otten ontneemt onze fractie een beetje de belangstelling om mee te denken over een stap richting een constitutioneel hof door de consequentie die hij eraan verbindt, namelijk dat we hier rechters moeten gaan horen voordat ze benoemd kunnen worden. Meent hij nou werkelijk dat we in Nederland qua benoemingsprocedure voor rechters een stap vooruit moeten zetten in plaats van, wat ik zou willen bepleiten, eerder een stap terug om ons daar maar vooral niet te veel mee te bemoeien opdat zij onafhankelijk blijven?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Vanuit de achtergrond van de vraagsteller, die natuurlijk een wat bestuurlijker achtergrond heeft, kan ik dit ietwat regenteske standpunt wel begrijpen, maar de tijden zijn natuurlijk wel veranderd.
De heer Rombouts (CDA):
Wat gebeurt hier nou allemaal? Dit zou ik dan ook wel willen agenderen voor een zelfreflectiedebat. Hoe spreken wij hier elkaar aan? Word ik nou aangesproken op het feit dat ik een leven lang burgemeester ben geweest en dat je, als je een ketting draagt, per definitie een regent bent? Meneer Otten, let eens op uw woorden.
De heer Otten (Fractie-Otten):
In ieder geval niet verkozen …
De heer Rombouts (CDA):
Meneer de voorzitter, laat de heer Otten eens gewoon antwoord geven op de serieuze vraag die ik stel.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik constateer dat burgemeesters in Nederland als een van de weinige landen in de wereld niet gekozen worden, maar dat terzijde. Ik denk dat de tijden zijn veranderd en dat er veel meer behoefte is aan transparantie, zeg ik dan tegen u. De Nederlandse overheid heeft nog weleens een soort paternalistische houding: wij bepalen wel wat goed voor u is en tekent u maar bij het kruisje. Die tijden zijn voorbij wat onze fractie betreft. Wij zijn voor modernisering van het hele land. Dat begint met het politieke bestel. Je kan er ook over nadenken of provincies nog wel van deze tijd zijn, maar goed, dat voert nu allemaal te ver. Maar dit past wat ons betreft ...
De heer Rombouts (CDA):
Voorzitter, ik laat het aan u om de orde hier te bewaken.
De voorzitter:
De heer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik hoor geen vraag, dus ik vervolg mijn betoog. Het volgende punt is de democratische rechtsorde. Een belangrijke lacune in de Nederlandse rechtsstaat, zo is ons gebleken, is het beleggen van de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de democratische rechtsorde. Onze democratische rechtsorde is niet meer zo vanzelfsprekend als in het verleden. Onze fractie heeft dit diverse malen aan de orde gesteld. Helaas blijkt dat het waarborgen van de democratische rechtsorde in het huidige Nederlandse stelsel te vaak tussen wal en schip valt. Het ministerie van Justitie en Veiligheid verwijst hiervoor vaak naar het ministerie van Binnenlandse Zaken, en vice versa. Maar ook ontbreekt in Nederland een instantie zoals in Duitsland de Bundesverfassungsschutz, een instantie die effectief en daadkrachtig kan optreden als de democratische rechtsorde in gevaar komt, bijvoorbeeld door op te treden tegen radicaliserende politieke groeperingen. De Verfassungsschutz kan dan actief optreden en beschikt ook over een juridisch instrumentarium om dat te doen.
Voorzitter. Ook de toename van openlijk antisemitische uitingen in de Nederlandse maatschappij baart onze fractie grote zorgen. De Nederlandse rechtsstaat is op dit moment onvoldoende uitgerust om deze snel veranderende situatie, die nu merkbaar gaande is, effectief te bestrijden. Dat baart ons zorgen. Graag vernemen we dan ook van de bewindspersonen en ook van de minister van Justitie en Veiligheid hoe zij deze zorgelijke ontwikkelingen willen gaan aanpakken.
Dan kom ik op het volgende punt, voorzitter. Dat houdt hiermee verband en betreft de toenemende bedreigingen en intimidaties. Sinds de coronapandemie is er iets wezenlijks veranderd in de Nederlandse samenleving. Niet alleen op de arbeidsmarkt, zoals we dagelijks kunnen constateren, onder andere op Schiphol, maar ook onze sociale cohesie staat onder grote druk. Dit is mede veroorzaakt door twee jaar onnavolgbaar coronabeleid van het kabinet-Rutte, dat als een ware splijtzwam de samenleving heeft gespleten in allerlei kampen. Wat je mening over corona verder ook is, feit is dat de spanningen in de Nederlandse samenleving hoog zijn opgelopen en dat daardoor helaas een klimaat is ontstaan waarin bedreigingen en intimidaties aan de orde van de dag zijn. Intimidaties van wetenschappers, journalisten, medici, maar ook politici hebben een enorme vlucht genomen, versterkt door complotdenkers en ophitsers. Veel mensen durven in 2022 ook niet meer openlijk voor hun mening uit te komen, uit angst om door allerlei anonieme internetgebruikers en twitteraars verketterd te worden. We leven inmiddels in een post-truth-samenleving waarin de waarheid en de feiten er niet meer toe doen, maar degene met de grootste mond en het smeuïgste verhaal de boventoon voert, in de publieke opinie en in de media. De feiten zijn secundair geworden.
Dit begint zo langzamerhand een serieuze bedreiging voor de vrijheid van meningsuiting te vormen in Nederland. Wat gaat het kabinet hiertegen ondernemen, is onze vraag aan de bewindslieden. Wat ons betreft moet hierbij de prioriteit uitgaan naar het aanpakken van de mogelijkheid van het anoniem reageren en moeten anonieme trollenlegers op internet aan banden worden gelegd. Dit punt hebben wij vaker aangekaart. Dit kwam ook uitgebreid aan de orde in het voorbereidende gesprek op dit debat met vertegenwoordigers uit de journalistiek en de media. Waar blijft de wetgeving van het kabinet, is onze vraag.
Dan kom ik op mijn volgende punt, voorzitter. Dat is IT. Wetgeving alleen is namelijk niet voldoende. Ons bereiken zeer alarmerende berichten, met name vanuit het Openbaar Ministerie, over de zeer slechte en onhoudbare staat van de ICT-systemen. Denk aan requisitoiren van officieren van justitie die vlak voor de zitting verdwijnen van de zogenaamde P-schijf en andere problemen op het gebied van ICT. Maar er zijn ook grote problemen met het GPS-systeem. Dan bedoel ik niet de handige satellietnavigatie die tegenwoordig op elke iPhone zit en standaard in de auto aanwezig is, maar het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht. Stukken raken aan de lopende band zoek en officieren van justitie moeten soms rechters tijdens de zitting vragen om dossiers in te mogen zien. Dit is onacceptabel. Ook de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de NVvR, de vereniging van rechters en officieren van justitie, niet te verwarren met de Raad voor de rechtspraak, de Rvdr, heeft hier uitgebreid over aan de bel getrokken.
Voorzitter. Ik zal niet nogmaals over het mislukte KEI-automatiseringsfiasco van meer dan 200 miljoen euro beginnen, want dat hebben we in het verleden al uitgebreid behandeld. Maar wat gaan het ministerie van Justitie en Veiligheid en de minister voor Rechtsbescherming doen om dit nou eens eindelijk op te lossen? Als daar spoedwetgeving voor nodig is, maak die dan, zorg ervoor dat je de beste ICT-specialisten krijgt om dit zo snel mogelijk op te lossen en stop met de gebruikelijke polderaanpak, die bewezen heeft niet te werken. Dat heeft het KEI-fiasco toch wel afdoende aangetoond. Als er goede mensen nodig zijn die duurder zijn dan dat men bij de overheid gewend is te betalen, dan moet dat maar. Los het op en maak hiervan topprioriteit!
Terwijl de georganiseerde misdaad in formule 1-bolides rondscheurt, moet de Nederlandse Staat in een oude Saab uit de jaren negentig proberen de achtervolging in te zetten. Dat kan echt niet meer in 2022. We horen graag van de ministers hoe zij dit op korte termijn gaan moderniseren. U merkt dat ik er geëmotioneerd over raak, want dit is essentieel voor het functioneren van onze rechtsstaat.
Voorzitter. Dan kom ik op mijn volgende punt, namelijk de Raad van State. Een belangrijk aspect voor de modernisering van onze rechtsstaat is de manier waarop onze bestuursrechtspraak is georganiseerd. De rechtsbescherming in het bestuursrecht is nu niet goed geregeld. De parlementaire commissie Kinderopvangtoeslag concludeerde in het rapport Ongekend onrecht dat de bestuursrechtspraak jarenlang een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van een niet dwingend uit de wet volgende spijkerharde uitvoering van de Toeslagenwet. Deze commissie constateerde ook een tekortschietende rechtsbescherming, waarbij de bestuursrechtspraak zijn belangrijke functie van rechtsbescherming van individuele burgers heeft veronachtzaamd. "De rechtsprekende functie moet weg bij de Raad van State." Dat zijn niet mijn woorden, maar die van voormalig president van de Hoge Raad Geert Corstens. Maar ik ben het wel helemaal eens met deze woorden. Pogingen om de bestuursrechtspraak in hoger beroep bij de gewone rechterlijke macht onder te brengen, zijn tot nu toe mislukt. Ook kritische uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over deze gebrekkige rechtsgang hebben nog niet tot bezinning geleid.
Toen ik dit onderwerp begin deze maand aan de orde stelde bij de bespreking van de staat van de rechtsstaat met de Raad van State, reageerde men als door een wesp gestoken. Het is erg jammer dat de Raad van State blijkbaar nog steeds in de ontkenningsfase zit. De rechtspraak bij de Raad van State is een weeffout, zei een zeer prominente rechter laatst tegen me. Ik laat even in het midden wie dat was zoals u zult begrijpen, maar het is een weeffout. Ik ben niet de eerste die daarop wijst; dat is al langer gaande. De rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan dan ook worden ondergebracht bij de bestaande gerechtshoven en de cassatierechtspraak bij de Hoge Raad voor zover het bestuurszaken betreft. Wij overwegen hierover een motie in tweede termijn, maar horen graag de plannen van de regering hierover.
Voorzitter. Dan het laatste punt, namelijk de rot die zich in het hart van onze rechtsstaat bevindt: de landsadvocaat. Sinds 1969 is Pels Rijcken onafgebroken de landsadvocaat. Dit kantoor is nu al twee jaar in opspraak vanwege een omvangrijke fraude van minimaal 11 miljoen euro gedurende twee decennia door nota bene de topman van deze landsadvocaat. Let wel, de topman, de capo di tutti capi, die toen hij nog leefde de mond vol had over integriteit, maar ondertussen de miljoenen van zijn cliënten, waaronder geld van de overheid, op doortrapte wijze wegsluisde en verdonkeremaande. Maar ook een kantoor waar, zo blijkt uit diverse onthullingen in de media, een afgrijselijke cultuur heerst. Waar discriminatie en beoordeling op etnische kenmerken hoogtij vieren. Ik zal de vreselijke uitspraken die bij Pels Rijcken rondgaan hier niet herhalen. Dat heeft de heer Nicolaï al gedaan bij het mondeling overleg dat wij hierover onlangs hebben gehad met de minister van Justitie. Ik raad de overige bewindslieden aan daar kennis van te nemen.
Voorzitter. Nu ben ik zelf ook mijn werkzame leven begonnen als advocaat, en ik ken uit dien hoofde veel mensen in de advocatuur en de juridische wereld. Vele juristen en advocaten hebben mij de laatste tijd actief benaderd en zijn het helemaal met mij eens dat de overheid nu eens grote schoonmaak moet houden en afscheid moet nemen van de firma Pels Rijcken als landsadvocaat. Pels Rijcken is een schandvlek voor de complete advocatuur. Het is een grote schande voor het functioneren van onze rechtsstaat dat de regering deze rot in het hart van de rechtsstaat met allerhande commissies en procedures probeert weg te masseren. Het is nu dan ook de hoogste tijd om de daad bij het woord te voegen. Zoals ik al aan het begin van mijn bijdrage zei: het wantrouwen in de politiek dreigt over te slaan naar de rechtsstaat. Deze ontwikkeling moet nu echt de kop worden ingedrukt.
Maar wat je ook merkt als je het functioneren van de landsadvocaat op de agenda zet, wat wij hebben gedaan als fractie, is dat er ineens allerlei invloedrijke netwerken achter de schermen in actie komen om de deksel stevig op deze beerput te houden. Wij hebben hierover ook nauw contact met de heer Omtzigt in de Tweede Kamer, die ook al meerdere malen de regering opgeroepen heeft om de samenwerking met deze landsadvocaat, Pels Rijcken, op een zorgvuldige wijze te beëindigen. Dat is essentieel voor een begin van behoud en herstel van vertrouwen in de politiek en behoud van vertrouwen in de rechtsstaat. Vorige week haalde een motie waarin de heer Omtzigt opriep om de samenwerking met deze landsadvocaat te beëindigen het bijna in de Tweede Kamer, op een paar stemmen na. Deze Eerste Kamer heeft bij uitstek een functie als waakhond voor het functioneren van de rechtsstaat.
Voorzitter. Zoals bekend is er op ons verzoek al een uitgebreid schriftelijk en mondeling overleg geweest met de minister van Justitie en Veiligheid over deze kwestie. Wij zagen daar bij de minister een beetje de houding: ja, we zijn eigenlijk een beetje gegijzeld door Pels Rijcken, want er lopen nog iets van duizend zaken, dus we kunnen daar niet weg. Dat is natuurlijk onzin. De Staat kan prima beginnen met het afbouwen van deze zaken, in ieder geval stoppen met het verschaffen van nieuwe zaken en beginnen met een zorgvuldige afbouw. Grote bedrijven en multinationals wisselen ook periodiek van advocaat en accountant. Voor bepaalde bedrijven is een periodieke wissel van accountants zelfs verplicht. Dat doen ze om te voorkomen dat ze van die langdurige praktijken krijgen die we nu zien bij de landsadvocaat. Zo ingewikkeld is dat dus allemaal niet. Dat kan prima geregeld worden.
Voorzitter. Omdat wij al geruime tijd met dit onderwerp bezig zijn en wij dit ook allemaal al uitgebreid besproken hebben met de minister van Justitie, dien ik, in lijn met een aantal vorige sprekers, in mijn eerste termijn de volgende motie in.
De voorzitter:
Door de leden Otten en De Vries wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het in het belang van de rechtsstaat van groot belang is dat de Nederlandse Staat werkt met een landsadvocaat die van onbesproken gedrag is;
overwegende dat de huidige landsadvocaat al geruime tijd serieus in opspraak is en daarmee het vertrouwen in de rechtsstaat ondermijnt;
verzoekt de regering de samenwerking met de landsadvocaat Pels Rijcken te beëindigen en daarbij rekening te houden met een ordentelijke afronding van de lopende zaken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter Q (35925-VI).
De heer Backer i (D66):
Ik betwijfel in hoge mate of het doel van dit debat is om de individuele verhouding tussen de regering en een adviseur in detail te bespreken. Dat is mijn eerste opmerking. Mijn tweede opmerking gaat over het volgende. Ik constateer toch een enorme tegenstelling, een fundamentele tegenstelling, tussen het doel dat de heer Otten wil bereiken, namelijk het versterken van de rechtsstaat en het vertrouwen in de regering, en de woorden die hij gebruikt bij de discussie over dit kantoor. Hij gebruikt woorden als "de rot" en "een soort beerput". Daarbij ging het in essentie natuurlijk om het notariaat.
Ik wil de zaak echter niet in detail bespreken. Ik zou toch het volgende aan de heer Otten willen vragen. Het is een zaak tussen de regering en een adviseur, en u bespreekt dat op een bijzondere manier. Op welke wijze kan dat nou bijdragen aan de versterking van het vertrouwen in de regering?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Je moet beginnen met eens op te treden in plaats van nog meer klokkenluidersregelingen en commissies in te stellen. We hebben alweer een nieuwe commissie. Het wordt allemaal op de lange baan geschoven met procedures, commissies en weet ik wat allemaal. Dat is de Nederlandse aanpak. Er is een probleem. We gaan een commissie instellen en we bedenken nog meer procedures. Dat zien we ook bij Schiphol. De heer Backer heeft daar volgens mij zelf ook gewerkt. Ik hoor de minister van Infrastructuur daarover zeggen: we bellen elke dag; we hebben goede procedures om de vinger aan de pols te houden. Maar op een gegeven moment moet je als overheid ook een lijn in het zand trekken.
Meneer Backer probeert nu een beetje te downplayen wat er is voorgevallen. Dat is namelijk bepaald niet gering. Het was namelijk wel dé topman die toevallig ook notaris was. Dit proces heeft zich twintig jaar lang voltrokken. Toen het aan het licht kwam, heeft de topman zelfmoord gepleegd. Dat heeft u allemaal in de krant kunnen lezen. Dan hebben we ook nog de culturele aspecten. Die heeft de heer Nicolaï uitgebreid met de minister besproken in het mondeling overleg. Ik heb u en uw fractie daar trouwens niet gezien. U kunt daar nog kennis van nemen via het videoverslag. Dan kunt u zien hoe het er allemaal aan toe ging. Ik zou u adviseren om dat toch nog even terug te kijken.
De heer Backer (D66):
Ik heb geen enkele behoefte aan dat advies. Het was een bewust besluit om daar niet bij te zijn. U benoemt een aantal aspecten van de zaak, ook de tragische kanten ervan. Het lijkt me volkomen ongepast om dat op deze wijze te bespreken. U neemt het woord "zorgvuldigheid" in de mond bij de afwikkeling van de zaak, maar u gebruikt dat zelf niet. Ik wil het daarbij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u. Ik zou het inderdaad vooral over de landsadvocaat als instituut willen hebben. De heer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Nou, wat de topman van de landsadvocaat allemaal uitgespookt heeft, zou ik ver van zorgvuldig willen noemen. Die bal kan ik vrij makkelijk terugkaatsen naar de heer Backer. Het is geen kleinigheid wat daar allemaal voorgevallen is. Deze landsadvocaat moet voor de overheid de Wob-procedures gaan voeren. Hoe kan je dat geloofwaardig doen als je als landsadvocaat dit allemaal meegemaakt hebt?
De voorzitter:
Ten slotte, de heer Backer.
De heer Backer (D66):
Ik heb er alweer spijt van dat ik de heer Otten heb geïnterrumpeerd op dit punt. Ik heb niet gezegd dat de landsadvocaat zorgvuldig heeft gehandeld. Ik vraag u om zorgvuldig te handelen in de bespreking van een casus in een rechtsstaatdebat in brede zin. Dat is wat ik vroeg.
De voorzitter:
Ten slotte, de heer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik kies mijn eigen woorden, zeg ik dan tegen de heer Backer. Ik denk dat het voor het behoud van onze rechtsstaat essentieel is dat er hier nu afscheid genomen wordt van deze firma. Ik heb daar ook geen geheim van gemaakt. Dat weet de heer Backer, want dat heb ik al vaker gezegd en verkondigd. Vandaar ook deze motie. Ik geloof dat die 70 stemmen had in de Tweede Kamer. Hier liggen de verhoudingen iets anders. Ik roep dus alle partijen die in de Tweede Kamer voor deze motie-Omtzigt hebben gestemd … De formulering van onze motie is daar ook op gebaseerd. Ik heb daar ook overleg over gehad met de heer Omtzigt. Hij zegt ook dat het in de Eerste Kamer zou moeten lukken. Vandaar deze poging om dan hier alsnog de rechtsstaat — ik zal zorgvuldig mijn woorden kiezen — te behouden, zeg ik dan tegen de heer Backer. Afgezien van wat er allemaal gebeurd is, zou dat na 50 of 55 jaar denk ik ook een goed moment zijn om eens van landsadvocaat te wisselen. Dat lijkt me zeer gezond. Er zijn ook allerlei andere opties. Je kan ook een advocaat in loondienst nemen. Je kan het werk ook spreiden. Maar begin het in ieder geval af te bouwen. Laat je niet gijzelen met het argument: we hebben er zo veel zaken lopen, dan kunnen we niet weg. Dat heb ik ook gezegd in het mondeling overleg. Wat moet de topman dan doen? Moet die iemand vermoorden? Wanneer gaat u dan wel weg? Op een gegeven moment is het basta en moet je zeggen: het is nu klaar.
De voorzitter:
Ik denk dat uw reactie op de interruptie van de heer Backer voldoende is. Ik zou u willen vragen om uw betoog te vervolgen.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Voorzitter. Ik was zo'n beetje aan het eind van mijn betoog. Ik heb dat, zoals gezegd, voor het kabinet in blokjes ingedeeld. Ik merk namelijk vaak dat men dat toch wel prettig vindt. Die blokjes kunt u allemaal terugvinden in mijn betoog.
Voorzitter. Ik rond af. Het is niet goed gesteld met de staat van onze rechtsstaat. Die diagnose hebben vele sprekers voor mij ook al gesteld. Nu is deze Eerste Kamer aan zet om een begin te maken met het herstelproces.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u. Dan is het woord aan de heer Nicolaï van de Partij voor de Dieren. Ik wijs de leden erop dat de lunchpauze is voorzien rond 12.30 uur. De heer Nicolaï.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Mijn betoog zal ook een beetje historisch en rechtsfilosofisch zijn ingestoken. Daardoor is het ook één afgerond verhaal waarin verschillende onderwerpen met elkaar samenhangen. Dat is de reden dat ik aan mijn collega's zou willen vragen om, als er interrupties zijn, die even aan het einde te plaatsen. Zo kan ik mijn afgeronde verhaal in ieder geval voleindigen.
Voorzitter. We hebben het vandaag over de rechtsstaat en dus ook over de staat van het recht. Recht en beschaving zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De historicus Hans Goedkoop herinnerde ons daaraan in zijn aangrijpende lezing tijdens de herdenking op 4 mei in De Nieuwe Kerk. Hij voerde ons terug naar Bergen-Belsen en naar Abel Herzberg. Deze Joodse jurist organiseerde in dat nazikamp een rechtbank die zich boog over kwaad dat de gevangenen in het kamp elkáár hadden aangedaan: een brood stelen, een vechtpartij. "In hun rechteloosheid gaan ze rechtspreken", hield Goedkoop ons voor. Hij citeerde Abel Herzberg: "De eerste zin uit de menselijke beschaving: de erkenning dat er iets is dat mag en iets dat niet mag."
Ja, zo is het. Menselijke beschaving veronderstelt een ethisch bewustzijn. Het is goed om daar telkens, ook hier in ons werk als senator, bij stil te staan. Wat wij namelijk het algemeen rechtsbewustzijn noemen, waarin naar ons oordeel de algemene rechtsbeginselen leven, veronderstelt een ethisch bewustzijn bij ieder van onze gemeenschap. Dat brengt ons naar de staat van het recht en dus ook naar de rechtsstaat. Ons rechtsgevoel kwam niet alleen in het vizier op 4 mei, de dag dat we ons bezinnen op wat een staat van rechteloosheid teweegbrengt. Enkele weken eerder kwamen gruweldaden van Russische militairen in beeld. We hoorden schokkende verhalen over een kwaad dat we al zo lang niet meer dichtbij hadden gevoeld. In het rapport van 18 mei jongstleden concludeerde de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch dat Rusland zich stelselmatig schuldig heeft gemaakt aan oorlogsmisdaden. Op diezelfde dag begon in Kiev een eerste rechtszaak tegen een Russische soldaat die een onschuldige burger had doodgeschoten. Die 21-jarige soldaat kreeg een week geleden zijn vonnis te horen: levenslang. De eerste zin uit de menselijke beschaving zal altijd doorklinken in de toepassing van het recht. Zomaar een burger doodschieten, hoe jong de dader ook is, hoezeer gehersenspoeld de commandanten, hoezeer misleid door desinformatie: een beschaafd mens met een ethisch bewustzijn ontkomt er niet aan om zijn eigen daad tot het kwaad te rekenen.
Voorzitter. Historicus Hans Goedkoop hield ons op 4 mei nog iets belangrijks voor, en ik citeer hem: "Als de mens zijn eigen kwaad niet ziet, hoe hou je vast aan wat er mag en niet mag?" Dat is inderdaad een fundamentele opgave voor de bewakers van de rechtsstaat: breng het eigen kwaad, ook als dat in het verleden lag, in beeld en leg verantwoording af, verantwoording in termen van recht.
Een rechtsbewustzijn evolueert. Na de eerste zin van de beschaving komen er nog veel andere zinnen. Dat leidt tot telkens weer nieuwe morele opgaven en een groeiend besef van goed en kwaad. Zo'n opgave is dat wij optreden van de Nederlandse Staat in het verleden dat wij tegenwoordig vanuit het oogpunt van ethiek en recht verwerpen, alsnog in termen van recht, dus als onrecht, dienen aan te merken. Juist met die erkenning schragen wij ons huidige bewustzijn van goed en kwaad en erkent de rechtsstaat zijn fundamenten. Daarom stelde ik in het vorige rechtsstaatdebat ook voor dat er een wet zou komen waarin het slavernijverleden alsnog als een misdaad tegen de menselijkheid zou moeten worden aangemerkt. Ook het instellen van de werkgroep zelfevaluatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire, een onderwerp dat in het debat van vandaag aan de orde is, getuigt van de erkenning van de morele plicht om na te gaan in hoeverre bij eerder handelen het ethische kompas uit het oog verloren was.
Voorzitter. Een rechtsstaat die zich als staat van recht ontwikkelt, heeft niet alleen juristen nodig, maar ook de kennis, kunde en inzet van historici die het kwaad blootleggen. Op 17 februari van dit jaar kwam het kwaad dat wij in Indonesië hebben aangericht, prominent in beeld. Op die dag werd door onderzoekers van het NIOD en de andere betrokken instituten het rapport Over de grens gepresenteerd, een rapport over extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, van '45 tot '49. Die publicatie en de uitzending van de presentatie van het rapport vormden een historische gebeurtenis, een stap die iets zegt over de ontwikkelingsgang van onze huidige Nederlandse rechtsstaat.
Een paar jaar eerder, op 1 oktober 2019, gaf ook de rechterlijke macht blijk van de kracht van ons algemeen rechtsbewustzijn. In de civiele zaken van de slachtoffers van de misdaden van de speciale troepen van kapitein Westerling had de Staat zich op de civielrechtelijke verjaring beroepen. Dat achtte het Haagse gerechtshof rechtens onaanvaardbaar, maar het hof ging nog verder. Het maakte ook een uitstapje naar de strafrechtelijke verjaring. Bij wet van 8 april 1971, die een beroep op verjaring van misdrijven tegen de menselijkheid uitsloot, was — schrik niet — een uitdrukkelijke uitzondering gemaakt voor de misdrijven die in de periode '45-'50 door Nederlandse militairen waren begaan. Het hof merkte fijntjes op dat aan die beslissing politieke overwegingen ten grondslag hadden gelegen, overwegingen die naar de stand van het huidig algemeen rechtsbewustzijn, zoals ook neergelegd in internationale afspraken, niet meer geaccepteerd mogen worden. Weer een uiting van beschaving, met dank aan de rechter, die hier een onethische politieke beslissing corrigeerde. Daarmee lag de vraag open of de afwijzing door justitie in 2012 van een verzoek om strafrechtelijke vervolging van de militairen wel rechtens juist was geweest. Die afwijzing was namelijk gebaseerd op de met de algemene rechtsbeginselen en verdragen strijdige wet van 8 april 1971.
Voorzitter. Historici en juristen onderschreven dus de verantwoordelijkheid van onze huidige rechtsstaat voor het in het verleden toegebrachte kwaad dat in het rapport Over de grens is blootgelegd. Dat ging om kwaad dat zo'n 70 jaar eerder, dus nog redelijk recent, aan de orde was.
Voorzitter. Precies 100 jaar geleden nam Hendrikus Colijn de leiding over van de Anti-Revolutionaire Partij. Al snel daarna werd hij minister van Financiën en vervolgens leidde hij als minister-president vier kabinetten. Dat was van 1933 tot 1939. 40 jaar daarvoor was deze politicus met een militaire carrière in Indonesië begonnen. Hij had een belangrijke rol in de Atjehoorlog en tijdens de zogeheten Lombok-expeditie. Hij werd daar later zelfs voor beloond met de Militaire Willems-Orde. Die wordt verleend bij uitstekende daden van moed, beleid en trouw. Een aan die Lombok-expeditie deelnemende jonge luitenant schreef aan zijn geliefde een brief. Die ging over de strijd die hij als bevelvoerend officier op Lombok op dat moment leverde met een opstandige bevolking, mannen en vrouwen die zich met speren en klewangs tegen het Nederlandse met snelvuurgeweren bewapende leger verzetten.
Voorzitter. Ik citeer uit zijn brief. "Ik heb er één gezien die met een kind van ongeveer een halfjaar op de linkerarm en een lange lans in de rechterhand op ons aanstormde. Een kogel van ons doodde moeder en kind. Wij mochten toen geen genade meer geven. Ik heb negen vrouwen en drie kinderen die genade vroegen, op een hoop moeten zetten en ze zo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar het kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten." De vrouw aan wie hij zijn brief gestuurd had, schreef in de kantlijn: hoe vreeselijk. "Hoe vreeselijk": er zijn kennelijk vrouwen voor nodig om gebeurtenissen als deze vanuit menselijk oogpunt of standpunt te beoordelen.
Voorzitter. Deze luitenant, die zijn geliefde over zijn misdrijven schreef, werd later minister-president van Nederland. Ja, voorzitter, ministers, staatssecretaris en collega-senatoren: de brief waaruit ik voorlas, was van Hendrikus Colijn. Die brief bevindt zich in het archief van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme. Een scan van de bewuste passage heb ik hier bij me.
Voorzitter. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de uitroeiing van onschuldigen die wij op 4 mei herdachten, werd onze rechtsstaat geleid door een minister-president die negen om genade vragende Balinese vrouwen en drie kinderen liet afslachten. Wat zegt dit over onze rechtsstaat? Wat zegt het dat de slachtpartijen en de koloniale onderwerping van Indonesië in de vorige eeuw officieel werden aangeduid als "ethische politiek", als "de ethische richting in de koloniale politiek"?
Voorzitter. Het debat van vandaag gaat ook over desinformatie. Hier zien we een historisch staaltje daarvan. Het nietsontziend met gruwelijke slachtpartijen onderwerpen van een bevolking werd als een ethische opdracht geformuleerd. Het ging immers om het "civiliseren" van een bevolking in een door Nederland veroverde kolonie om haar tot een westerse beschaving te verheffen. Het "hoe vreselijk" dat de echtgenote van Colijn uitsprak toen ze zijn brief las, heeft meer met verheffing te maken. Dat besef van goed en kwaad was er ook toen al en kon uitgesproken worden, maar zolang het alleen maar in de kantlijn werd genoteerd en desinformatie en propaganda over slachtpartijen vanuit de overheid als "ethisch noodzakelijk" waren voorgesteld, verdween de beschaving uit beeld.
Voorzitter. Beschaving en onze zorg voor de rechtsstaat vereisen dat we het kwaad waaraan Colijn deelnam, ook al is het meer dan een eeuw geleden, onder ogen zien, historisch onderzoeken en in termen van recht beoordelen. Als "de eerste zin uit de menselijke beschaving" de basis vormt voor het veroordelen van misdrijven tegen de menselijkheid, zoals begaan door de jonge Russische soldaat, dient dat dan ook niet te gelden voor een veroordeling van misdaden die onder het mom van "ethische politiek" ruim een eeuw geleden in Atjeh en Lombok zijn begaan, mede onder leiding van iemand die daarvoor met de Militaire Willems-Orde werd geëerd en die minister-president van ons land werd?
Voorzitter. Een halve eeuw na de misdaden van Colijn hield de Nederlandse rechtsstaat opnieuw huis in Indonesië. Nu ging het niet om koloniale verovering, maar om een krampachtige strijd tot behoud van de kolonie en het meedogenloos onderdrukken van een vrijheidsstrijd. Het heeft lang, te lang, geduurd voordat een zo grote groep historici op verzoek van de regering zich zo diepgaand met het systematische extreme geweld in Indonesië mocht bezighouden. Wat met het rapport Over de grens onlangs boven tafel kwam, zal op ieder van ons hier diepe indruk gemaakt hebben.
Voorzitter. Vlak voor de presentatie van de studie van het NIOD en de andere instituten verscheen een boek van de jurist Maurice Swirc met de titel "De Indische doofpot" en met als ondertitel "Waarom Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië nooit zijn vervolgd". De titel "De Oost-Indische doofpot" zou nog passender geweest zijn, want als uit de inhoud van dat boek één ding duidelijk wordt, dan is dat dat de Nederlandse regering wel degelijk wist dat Westerling — ik citeer uit het boek — "zich aan een ontoelaatbaar optreden had schuldig gemaakt". Dat laatste is een letterlijk citaat van minister-president Drees uit de ministerraad van 29 februari 1949.
In datzelfde jaar 1949 werd een onderzoekscommissie gevormd om de misdrijven van de Nederlandse militairen te onderzoeken. Dat leidde tot een rapport van de twee juristen Van Rij en Stam dat in 1954 op tafel kwam bij de minister van Justitie, minister Donker. Nu lagen daar duidelijk de bewijzen van misdrijven tegen de menselijkheid, en niet alleen dat. Aan mijn leermeester professor Guus Belinfante, die toentertijd raadsadviseur was op Justitie, werd gevraagd om het rapport "op zijn juridische merites te bezien met het oog op eventuele strafvervolging tegen de betrokkenen". De conclusies van Belinfante waren explosief. Ik citeer: "Het optreden van Westerling en zijn navolgers, hoezeer ook gedekt door gezaghebbende autoriteiten, miste iedere wettelijke grondslag." Niet alleen tegen Westerling kon vervolging worden ingesteld, maar ook tegen diens meerderen en tegen militairen en bestuurders die daar weer boven stonden. Belinfante sprak van een "sneeuwbal" die dan verder rolt en waarschuwde dat "men er niet aan zal kunnen ontkomen de rol die de civiele autoriteiten gespeeld hebben, vast te stellen."
Voorzitter. We hebben het vandaag in dit debat over de rechtsstaat ook over de open overheid. De rapporten van Van Rij en Stam en de bevindingen van raadsadviseur Belinfante en die van raadsadviseur Kazemier, die zijn zienswijze deelde, werden de Kamer onthouden en als "zeer geheim" gearchiveerd. De ministerraad koos voor de doofpot en stemde in meerderheid tegen vervolging. Over wat de regering wist, werd gezwegen. Moet de deksel nu niet helemaal open, zoals het een beschaafde rechtsstaat past? Zijn er niet nog steeds stukken geheim of beperkt raadpleegbaar?
Voorzitter. Terug naar Hans Goedkoop: "Als de mens zijn eigen kwaad niet ziet, hoe houd je dan vast aan wat er mag en niet mag?" Voor dit debat over de rechtsstaat interpreteer ik dit credo aldus. Juist om onze ethische uitgangspunten en het algemeen rechtsbewustzijn te ankeren, is het nodig dat door juristen gezaghebbend wordt vastgesteld of het militaire handelen van Nederland in Indonesië in de periode die in het rapport Over de grens wordt behandeld strafbaar was. Dat geldt ook voor de vraag in hoeverre functionarissen van de Nederlandse Staat eraan hebben bijgedragen. De historici van het NIOD kozen er bewust voor geen juridische beoordeling te geven. Daar ligt dus een uitnodiging voor de juristen. Die moeten wij als bewakers van de rechtsstaat oppakken. Hoe zit het met de zogeheten Indië-weigeraars, burgers die zich onttrokken aan de opkomstplicht of militairen die deserteerden? Stonden zij na kennisneming van het rapport Over de grens niet eigenlijk aan de goede kant van de geschiedenis?
Voorzitter. In de 4 mei-rede van Hans Goedkoop staat voor mijn gevoel ook de vraag centraal of wij anno nu in dit zogenaamde gave land nog wel over het puntgave kompas, waar hij het over had, beschikken. We kunnen het over de toeslagenaffaire hebben, over het verliezen van zicht op de menselijke maat, over een nog veel ruimer "hoe vreeselijk" dan dat van de echtgenote van Colijn. Centraal bij dit alles staat de vraag: is onze rechtsstaat niet de mens zelf uit het oog verloren? Is het geld niet in de plaats gekomen van ons ethische kompas? Denken wij nog alleen in termen van hebben in plaats van zijn? Is in de politiek de ethiek verdwenen?
Hans Goedkoop stuit aan het slot van zijn rede ook op zulke vragen. In het kader van de sancties tegen Rusland kwam toch bij eenieder met een redelijk kompas voor goed en kwaad de vraag op hoe ethisch verantwoord het is dat Nederland als belastingparadijs fungeert en financiële structuren faciliteert voor onfrisse figuren uit al even onfrisse regimes. In ons zogenaamde gave land waren we erop uit om, zoals Goedkoop het in relatie tot Russische kleptocraten formuleert, "een prettig vestigingsklimaat te scheppen voor het geld van die agressor, waarvan we toen al wisten dat het dievengeld was".
Voorzitter. Er waart een spook door Europa, met name ook door ons land: een spook dat recht praat wat krom is. Niet de meeste stemmen gelden, maar de meeste gelden stemmen. De rijken verrijken zich, terwijl de armoede dramatisch toeneemt. Wordt het geen tijd voor een ethisch reveil? Voor sommigen heeft die term een slechte geur, die voor hen verbonden is met gedateerde christendemocratische politiek, maar wat is ertegen om de beschaving weer dichterbij te brengen, ons ethische kompas te hervinden, de blinde macht van het geld en de propaganda over dat gave land van ons af te werpen en terug te keren naar de meest basale ethische uitgangspunten, waarin ook ons recht geworteld is?
In de deskundigenbijeenkomst was iedereen het erover eens dat de rechtsverwerkelijking in een rechtsstaat ertoe dient te leiden dat ieder het zijne krijgt toebedeeld. Inderdaad, een fundamenteel rechtsbeginsel. Dat vergt voor eenieder die in de rechtsstaat participeert een terugkeer naar het eigen ethische kompas. Onze partij betrekt in het "ieder het zijne" ook de positie van dieren. Dat zal niemand verbazen.
De VOC-mentaliteit uit het imperialisme heeft zich verplaatst van mensdom naar dierenrijk. Wat doet een ethisch reveil met de ambitie van ons gave land om de grootste slager en melkboer van de wereld te zijn, waarvoor zonder toepassing van enig moreel kompas jaarlijks 600 miljoen dieren na een kort en ellendig leven worden geslacht in ons land? Over desinformatie gesproken: waar de huidige wetgeving het heeft over diergeneeskundige ingrepen, blijkt het niet te gaan om het genezen, maar om het verminken van dieren. De wetsartikelen gaan over bevoegdheden tot het afknippen van staarten, het verwijderen van hoorns, het afvijlen van hoektanden en ga zo maar door; alles om het houden van dieren in stallen te vergemakkelijken. Zoals het begrip "ethische koloniale politiek" het misdadige karakter van slachtpartijen onder de Indonesische bevolking verdoezelde, wordt nu het verminken van dieren in het bedrijfseconomisch belang als geneeskunde voorgesteld. Hoe vreselijk! Het "hoe vreselijk" moet weer verbinding krijgen met ons rechtsgevoel. De opgave zal zijn om vast te stellen waar morele plichten tot het domein van rechtsplichten moeten worden gerekend. Dat is een zware opgave als we zien wat zich op dit moment in de wereld voltrekt.
Voorzitter. Het aantal mensen dat te kampen heeft met voedseltekorten is in twee jaar gestegen van 136 miljoen naar 276 miljoen. Van de stijging van de voedselprijzen profiteren miljardairs in de voedsel- en energiesector. Hun vermogen neemt elke dag met 600 miljoen dollar toe. Tijdens de pandemie kwamen er 62 nieuwe miljardairs in de voedselsector bij, terwijl 263 miljoen mensen in armoede vervielen. En dan heb ik het nog niet eens over de miljoenen klimaatvluchtelingen en slachtoffers van onze vrijhandelsverdragen, die minder ontwikkelde economieën op een nog grotere achterstand zetten.
Voorzitter. Bij misdaden tegen de menselijkheid denken wij aan schietende soldaten. Maar wie in termen van een ethisch reveil denkt, ziet dat een ethische plicht om ieder het zijne te geven zich moet uitstrekken, ook naar die miljoenen slachtoffers van armoede en water- en voedseltekorten. Niets doen voelt ethisch gezien als misdadig. Wie de blik afwendt van overduidelijk onrecht, maakt zichzelf moreel schuldig aan zulk onrecht. In het kader van de staat van het recht en van de rechtsstaat doemt dan vervolgens de vraag op of het niets doen ook in termen van recht als "misdadig" aan te merken valt. Dat is een belangrijke vraag voor degenen die de rechtsstaat onderhouden, dus voor de ministers, de bewindslieden, en voor ons als senatoren.
Voorzitter. Ik sluit af met een aantal duidelijke vragen. Is de minister het met mij eens dat, aangenomen dat de feiten overeenstemmen met wat Hendrikus Colijn aan zijn echtgenote schrijft over zijn strijd op Lombok, moet worden vastgesteld dat een latere minister-president van Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de menselijkheid? Is de regering bereid om de verleende Willemsorde in te trekken? Zijn alle archiefstukken van de overheid die betrekking hebben op de oorlogshandelingen van Nederland in Indonesië in de periode waarop het rapport Over de grens betrekking heeft, inmiddels openbaar toegankelijk? Zo nee, is de regering bereid die toegankelijkheid te realiseren?
Is de minister bereid om een commissie van gezaghebbende juristen in te stellen die tot taak krijgt om op grond van het tot op heden beschikbare feitenmateriaal te beoordelen of kapitein Westerling, diens ondergeschikten en diens superieuren zich tijdens het militaire optreden schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten? Is de minister bereid stappen te zetten om wettelijk eerherstel te verlenen aan de dienstplichtige militairen die veroordeeld zijn wegens dienstweigering of desertie, gepleegd tussen 15 augustus 1945 en 31 december 1949? Geeft het gedrag van deze Indiëweigeraars en deserteurs niet eerder grond voor lof dan voor straf, omdat zij aan de goede kant van de geschiedenis stonden?
Naar aanleiding van een strafklacht die op 12 januari 2012 is ingediend door Pondaag met betrekking tot misdrijven begaan door Nederlandse militairen is toen besloten niet te vervolgen met een beroep op verjaring. Is de minister het met mij eens dat ten onrechte een beroep op strafrechtelijke verjaring is gedaan? Is de minister het met mij eens dat door het geheimhouden van de rapportage van Van Rij en Stam en door na te laten de Kamer te informeren omtrent de inhoud van de adviezen van Belinfante en Kazemier over de strafbaarheid van het handelen van Westerling, de regering onrechtmatig heeft gehandeld tegenover gedupeerden van dat handelen en voorts de grondwettelijke informatieplicht tegenover het parlement heeft geschonden?
Tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag in hoeverre het met gebruik van Nederlandse wetgeving faciliteren van een groep die internationaal wordt aangeduid als kleptocraten, bijdraagt aan de ondermijning van de rechtsorde? Als de minister die opvatting deelt, is de minister dan bereid een plan van aanpak te maken om het openen van brievenbusfirma's die dit faciliteren, strafbaar te stellen?
Helemaal tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag of een plicht om maatregelen te nemen om de voedselcrisis tegen te gaan en om superrijken aan te pakken, niet alleen als een morele, maar ook als een rechtsplicht zou moeten worden aangemerkt? Als dat het geval is, kan de minister dan reflecteren op de termijn en de wijze waarop dat vorm zou kunnen krijgen?
Voorzitter. Ik kijk met belangstelling uit naar de antwoorden van de bewindslieden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dit was de bijdrage van de heer Nicolaï. Alvorens de heer Talsma het woord te geven, schors ik de vergadering voor een kort moment op verzoek van enkele aanwezigen in verband met het kunnen wassen van de handen.
De vergadering wordt van 12.04 uur tot 12.14 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Talsma van de ChristenUnie.
De heer Talsma i (ChristenUnie):
Dank u zeer, meneer de voorzitter. Ik zeg alvast in de richting van collega Hiddema: ik wens u alle goeds en ook veel vreugde met het houden van uw maidenspeech. Wij kruisten in het verleden weleens de degens in de zittingszaal. Het ziet ernaar uit dat we dat ook in dit huis mogen doen.
Voorzitter. Terug naar de hoofdlijn van het debat. Een debat als dit, onder de weidse titel staat van de rechtsstaat, nodigt, meer nog dan anders, deze Kamer uit tot reflectie, overpeinzing en bezinning. Vandaag plukken we met elkaar de vruchten daarvan. Dat doen we niet waardevrij en ook niet in isolatie, maar vanuit onze onderscheiden visies op politiek en samenleving, te midden van een actualiteit waarin de rechtsstaat ook in ons land geen rustig bezit of vanzelfsprekendheid is. Zo stelt de strijd tegen de nietsontziende georganiseerde misdaad ons telkens weer voor dilemma's en staat de rechtsbescherming van burgers vaker dan ons lief is onder druk.
We voeren dit rechtsstaatsdebat ook tegen de achtergrond van een toegenomen atmosfeer van wantrouwen. De coronapandemie, de omgang met de gevolgen van de gaswinning in Groningen en de toeslagenaffaire zijn maar enkele voorbeelden die wat dat betreft veel hebben losgemaakt. Dat wantrouwen wortelt en woekert niet alleen tussen burger en overheid, maar steekt ook in het rechtsstatelijk verkeer tussen kabinet en parlement steeds vaker de kop op. Mijn persoonlijke overpeinzingen voor dit debat begonnen met een tekst die ik enkele maanden geleden las op de wand van de eeuwenoude Alt-Neu-synagoge in Praag. Het is een zin uit de Talmoed, toegeschreven aan rabbi Jose ben Halafta. De tekst luidt: "Groter dan degene die de zegen uitspreekt, is hij die antwoordt met "amen"." Veel meer en dieper dan doorklinkt in ons Nederlandse werkwoord "beamen", gaat het bij het zeggen van dat "amen" om bevestigen, om onderstrepen, instemmend belijden dat het zo is en het omzetten van het woord in de daad. Het grote van de amenzegger zit niet in de persoon, maar in de verantwoordelijkheid die deze persoon neemt.
Voorzitter. Die tekst raakte mij dan ook, omdat die mij aanspreekt op mijn verantwoordelijkheid als medewetgever, net als u allen geroepen om al dan niet "amen" te zeggen op wetsvoorstellen en om er op die manier voor te zorgen dat woorden worden omgezet in daden, tot zegen van ons land. Die tekst deed mij weer eens beseffen hoe groot die verantwoordelijkheid is en hoe groot de gevolgen zijn als we daarin tekortschieten. Onze rechtsstaat is nauw verbonden met wat Jan Terlouw "de vertrouwensdemocratie" noemde. Waar een fundament van vertrouwen ontbreekt, kan de rechtsstaat niet gedijen. Tegen de achtergrond van de actualiteit die ik zojuist schetste, brengt dat mijn fractie ertoe in dit debat niet primair de blik naar buiten te richten en te reflecteren op de bijdrage van anderen aan de rechtsstaat, maar ditmaal eerst en vooral te beginnen bij onszelf. Ik zou het bijna zeggen in de woorden van Belinfante: in plaats van bijltjesdag. Dit vanuit het besef dat, zoals Lodewijk Asscher het in een recent interview met Trouw zo prachtig verwoordde, de rechtsstaat fragiel is en dat je daar zelf verantwoordelijkheid voor moet nemen.
Een niet te missen vertrekpunt daarbij — het kwam al eerder aan de orde — is het rapport van de werkgroep zelfevaluatie, van onze Kamer, naar aanleiding van de toeslagenaffaire. En ja, ik realiseer mij dat er op enig moment nog een plenaire behandeling van dat rapport volgt, maar een blik in de spiegel van onze eigen rechtsstatelijke verantwoordelijkheid is naar de mening van mijn fractie zo urgent en zo passend bij het karakter van dit debat dat ik er toch alvast enkele elementen uitlicht. Het eerste element is dat zorgen omtrent de uitvoerbaarheid weinig aandacht kregen van de Kamer. Vragen daarover werden niet opgepakt door de minister. De Kamer accepteerde dat. De reflectie van mijn fractie is dat uitvoerbaarheid van wetgeving en voorgenomen beleid in de voorbereiding nog meer aandacht verdient, dat we het kabinet daarop scherper en gedetailleerder moeten bevragen en dat we moeten bewaken dat die vragen, ook als ze door een ander gesteld zijn, beantwoord worden. Aan het kabinet vraag ik of het bereid is eveneens meer aandacht te besteden aan de uitvoerbaarheidsvraag, zeker als de consultatiereacties op dit punt niet altijd erg enthousiast zijn. Ik vraag het kabinet ook om vragen hierover niet — ik zou bijna zeggen: nooit — onbeantwoord te laten.
Tweede element. Ondanks geuite zorgen over rechtsongelijkheid en schrijnende situaties vroeg de Kamer niet om een evaluatie en was de politieke steun voor een bepaald wetsvoorstel zo groot dat het zelfs zonder stemming werd aangenomen. De reflectie van mijn fractie is dat een evaluatie geen doekje voor het bloeden of een zoethoudertje mag worden, maar een door Kamer en kabinet serieus te nemen instrument is, waarvan de uitkomsten vervolgens ook aanspraak kunnen maken op onze tijd en aandacht. Ik zeg u eerlijk: dat is best een worsteling, want waar het gaat om tijd en aandacht moeten we nú al scherpe keuzes maken. Aan het kabinet vraag ik de plannen over een invoeringstoets in dit licht te bezien. Is die toets zodanig in te richten dat we met de uitkomsten voortvarend en adequaat kunnen bijsturen? En is het kabinet bereid toe te zeggen sneller met wijzigingsvoorstellen te komen als zo'n toets of een evaluatie daarom vraagt?
Een derde element dat ik er uitlicht: veel ingrijpende wetsvoorstellen moeten onder forse tijdsdruk en in de vorm van één pakket behandeld worden. Het leidt tot een globalere behandeling en tot een slikken-of-stikkengevoel. De reflectie van mijn fractie is dat we als Eerste Kamer, deeltijdpolitici met één vergaderdag in de week maar met een zogezegd voltijds verantwoordelijkheid, best strenger mogen zijn op wat we accepteren als het gaat om termijnen, hoeveelheden en pakketten. Aan het kabinet vraag ik ook om te reflecteren op deze bevinding en aan te geven hoe situaties als deze vermeden kunnen worden. Speelt de hoeveelheid tijdelijke wetgeving hierin wellicht een rol? En hoe staat het bijvoorbeeld met de aangekondigde herziening van de begrotingscyclus, die ook op het punt van pakketten en slikken of stikken wat meer lucht moet gaan bieden?
Een vierde element dat ik er uitlicht: de Kamer liet zich geruststellen met toezeggingen die de strekking hadden dat de uitvoering niet voor problemen zou zorgen of dat écht alleen fraudeurs gepakt zouden worden. Van recenter datum herinner ik me de geruststellende teksten waar het ging om de aanwijzingsbevoegdheid bij de opvang van vluchtelingen, die bevoegdheid die achteraf niet bleek te bestaan. De reflectie van mijn fractie is dat, aangezien ons "amen" op een wetsvoorstel de laatste en definitieve stap is richting het Staatsblad, in dat stadium geruststellende algemeenheden niet meer voldoende zijn. Dóórvragen is het devies. De scherpte mag onder de hoffelijkheid niet lijden. Ik weet heel goed in welk gremium ik dat zeg: de scherpte mag onder de hoffelijkheid niet lijden. Aan het kabinet vraag ik specifiek en controleerbaar te zijn in toezeggingen.
Het laatste element dat ik er voor dit moment uitlicht, is wat mij betreft een van de meest pijnlijke zinnen uit het rapport. Ik vind het iedere keer ook weer pijnlijk om te lezen, en zeker om het hardop voor u voor te lezen. Ik citeer: "Ondanks de vele geuite zorgen van diverse fracties neemt de Kamer het voorstel toch aan." In al zijn eenvoud een hele pijnlijke constatering. De reflectie van mijn fractie is dat, ondanks het politieke primaat van de Tweede Kamer, ondanks de politieke wenselijkheid van bepaalde wetsvoorstellen en ondanks álle goede intenties, serieuze zorgen bij wezenlijke onderdelen van een wetsvoorstel eerder zullen moeten leiden tot overwegen van een pas op de plaats als aan die zorgen niet voldoende tegemoet gekomen kan worden. Aan het kabinet vraag ik dergelijke serieuze zorgen bij wezenlijke onderdelen ook in het laatste stadium van het wetgevingsproces hier in dit huis zodanig te adresseren dat zo'n pas op de plaats in de vorm van een tegenstem uiteindelijk niet nodig is.
Is het kabinet bereid werk te maken van de aanbeveling om ook periodiek — het kwam al eerder aan de orde — de staat van de wetgeving onder de loep te nemen?
Meneer de voorzitter. Een andere bron voor zelfreflectie is wat we desgevraagd terugkregen van deskundigen in de voorbereidende bijeenkomsten voor dit debat over de staat van de rechtsstaat. Het zijn adviezen die mijn fractie ter harte wil nemen en die we ook willen onderstrepen door enkele hiervan hier en nu hardop te noemen.
Het eerste advies kwam al eerder aan de orde: wees zuinig met wetgeving. Volgens mij zei de voorzitter van het College van pg's er nog achteraan: en wees zuinig óp wetgeving. Wij nemen dat in ieder geval graag ter harte. Besteed aandacht aan de uitvoerbaarheid, al in de ontwerpfase van wetgeving. Hanteer de aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, zoals ze zijn aangereikt door de Raad van State. Draag bij aan respect en balans tussen de staatsmachten. Maatwerk hoeft niet de regel te zijn, maar de menselijke maat wel. Geef opvolging aan signalen die vanuit de praktijk worden afgegeven aan de wetgever, zoals bijvoorbeeld in de jaarverslagen van de Hoge Raad, de Raad van State, de Nationale ombudsman, de Raad voor de rechtspraak, het OM, de advocatuur en anderen. En niet in het minst, investeer structureel en substantieel in rechtspraak en rechtsbescherming.
Uiteraard voert het te ver om op dit alles nu dieper in te gaan. Wel vraag ik namens mijn fractie aan het kabinet of het, net als wij, werk wil maken van deze aansporing. In het bijzonder zou ik van het kabinet willen weten hoe de genoemde aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, afkomstig van de Raad van State, in de praktijk worden geïmplementeerd. Waar het gaat om de signalen vanuit de praktijk over hoofdpijn- en buikpijndossiers, uitvoeringsproblemen en onrechtvaardige effecten wil ik het kabinet vragen ons klip-en-klaar toe te zeggen deze signalen jaarlijks te bundelen en daarop in een signalenbrief aan beide Kamers inhoudelijk te reageren, zodat de discussie over mogelijke aanpassingen van wetgeving voortvarend van start kan. Natuurlijk ben ik graag bereid om daar een motie over in te dienen, maar zeker geluisterd hebbend naar het betoog van collega Backer wacht ik met veel belangstelling de reactie van het kabinet op dit punt af.
Voorzitter. Aangespoord tot zelfreflectie door eeuwenoude wijze woorden van een rabbi, daarbij geholpen door de zelfevaluatie en de aansporing van deskundigen, rond ik af met opnieuw wijze woorden, ditmaal van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer. Hij werd omgebracht door de nazi's in een samenleving waarin de rechtsstaat voorgoed het onderspit leek te hebben gedolven. Bonhoeffer zette in zijn bekende werk Ethik de machtsstaat en de rechtsstaat tegenover elkaar, en pleitte hartstochtelijk voor die laatste, voor de rechtsstaat. Wezenlijk was daarin voor hem dat dragers van macht en gezag, dus ook wij zoals we hier bij elkaar zijn, de opdracht hebben dienaars te zijn en het goede te zoeken. Of zoals wij binnen de ChristenUnie zeggen: vrede zoeken, recht doen. Laten we langs die weg een Kamer zijn die staat voor de rechtsstaat.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Recourt.
De heer Recourt i (PvdA):
Dank voor uw mooie betoog. Nu hebben we juist in nazi-Duitsland gezien dat de rechtsstaat geen recht bracht. Het volgt niet automatisch op elkaar. Je kan op een fantastisch juridisch gelegitimeerde manier vreselijke dingen regelen. Mijn vraag aan de heer Talsma volgt eigenlijk een beetje uit wat de heer Nicolaï zei. Hoe breng je die ethiek dan in de rechtsstaat? Welke normen pak je buiten de juridische norm?
De heer Talsma (ChristenUnie):
Ik dank de heer Recourt voor deze vraag, die op zich weer aanleiding geeft voor een heel nieuw debat, maar daar hebben we vandaag, gelet op de agenda, de tijd niet voor. In de kern komt het natuurlijk neer op datgene wat ik daarvoor aanhaalde, namelijk onze eigen verantwoordelijkheid. Het meest wezenlijke element, en misschien ook wel het meest wezenlijke verschilpunt tussen de rechtsstaat zoals die in de opvattingen van de nationaalsocialisten heerste in de jaren dertig en veertig en de rechtsstaat zoals wij die kennen, is denk ik de werking van de parlementaire democratie, de werking van de uitvoerende macht en ook de werking van de rechterlijke macht. De nazi's regeerden bij decreet, waarbij de parlementaire democratie helemaal buiten werking was gesteld en rechters politiek werden benoemd en hun werk moesten doen in het politieke spoor, en waarbij de uitvoerende macht ook helemaal gelijkgeschakeld was. Ik denk dat het daarin zit. Ik zou daarover graag verder van gedachten wisselen met de heer Recourt, maar daar zit wat ons betreft de kern in. Het is voor mij ook de belangrijkste reden om vandaag eerst en vooral maar eens in de spiegel te kijken in plaats van te reflecteren op andermans bijdrage.
De voorzitter:
Dank u.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Dan schors ik nu de vergadering tot 13.30 uur. Bij hervatting staan de hamerstukken en de stemmingen op de rol, en aansluitend wordt de eerste termijn van het debat over de staat van de rechtsstaat hervat.
De vergadering wordt van 12.27 uur tot 13.32 uur geschorst.