Dit voorstel wijzigt de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) en dient ter implementatie van de Europese richtlijn 2014/50/EU van 16 april 2014 betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten. In deze richtlijn wordt geregeld dat mensen geen verlies mogen lijden op hun pensioenrechten wanneer ze in een andere Europese lidstaat gaan wonen of werken. De richtlijn vereist slechts een kleine wetswijziging en heeft betrekking op een situatie die in de Nederlandse praktijk feitelijk niet voorkomt. Daarom was in eerste instantie ervoor gekozen deze wijziging op te nemen in het wetsvoorstel waarmee Richtlijn 2016/2341/EU wordt geïmplementeerd (34.934), zodat hiervoor geen apart wetsvoorstel hoefde te worden opgesteld. Omdat de onderhavige Richtlijn 2014/50/EU uiterlijk 21 mei 2018 geïmplementeerd moest zijn is alsnog gekozen voor een afzonderlijk wetsvoorstel.
De Pensioenwet regelt in artikel 55 hoe een aanspraak op pensioen behouden blijft in geval van beëindiging van de deelneming. Dat artikel voorziet niet in de situatie dat een werknemer, voordat hij deelnemer wordt in de pensioenregeling, al een eigen bijdrage betaalt. Op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 2014/50/EU is het wel noodzakelijk hierin te voorzien. Het gaat hier om de betalingen die door werknemers rechtstreeks aan de pensioenuitvoerder zijn gedaan of die door de werkgever zijn afgedragen nadat ze zijn ingehouden op het salaris van de werknemer. Voor zover bekend komen wachttijden in Nederland, behalve in de uitzendsector, nauwelijks voor en wordt in geval er een wachttijd geldt gedurende de wachttijd geen bijdrage aan de pensioenregeling betaald. Voor zover bekend komen drempeltijden in Nederland niet meer voor. Dat betekent dat de aanpassing van artikel 14, tweede lid, van de Pensioenwet materieel geen gevolgen heeft voor de pensioensector.
Hoewel de richtlijn geen betrekking heeft op zelfstandigen maar alleen op werknemers, wordt in lijn met de aanpassing van artikel 14, tweede lid, van de Pensioenwet in artikel 22, derde lid, van de Wvb een voorziening getroffen voor de situatie waarin een beroepsgenoot nog niet in de beroepspensioenregeling is opgenomen, maar er door of namens hem al wel een bijdrage is betaald. Een beroepsgenoot in de zin van de Wvb kan immers ook een werknemer zijn en er wordt dan op dit punt geen onderscheid gemaakt tussen zelfstandigen en werknemers.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel (TK, 2) is op 5 juli 2018 aangenomen door de Tweede Kamer.
Voor: SP, PvdA, GroenLinks, PvdD, DENK, 50PLUS, D66, VVD, SGP, CDA en ChristenUnie.
Tegen: PVV en FvD.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 10 juli 2018 als hamerstuk afgedaan. De fractie van de PVV is daarbij aantekening verleend.
ingediend
12 april 2018titel
Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/50/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten (PbEU 2014, L 128)schriftelijke voorbereiding
ondertekening
inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en kan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip