Dit voorstel voert een aanbeveling van de Europese Commissie uit gericht op het tegengaan van fraude met de per 1 januari 2002 als wettig betaalmiddel in te voeren Euromunten en -bankbiljetten.
De aanbeveling roept lidstaten op maatregelen te treffen tegen de uitgifte van penningen en op munten gelijkende voorwerpen die verwijzingen naar de euro bevatten.
Teneinde iedere onzekerheid uit te sluiten kiest Nederland er voor een afzonderlijke wet met een specifiek op deze situatie toegesneden verbod in te voeren.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 28 oktober 1999 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 9 november 1999 als hamerstuk afgedaan.
De wet is opgenomen in Staatsblad 494 van 30 november 1999.
ingediend
19 april 1999titel
Invoering van een verbod tot het vervaardigen, voorradig hebben en verspreiden van drukwerken of andere voorwerpen die, in verband met de invoering van de euro, ten onrechte de indruk zouden kunnen wekken dat zij wettig betaalmiddel zijn, alsmede aanpassing van het Wetboek van Strafrechtschriftelijke voorbereiding
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
Met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst, met uitzondering van artikel 2, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2002. Deze wet en artikel 84ter van het Wetboek van Strafrecht vervallen met ingang van 1 januari 2010, met uitzondering van artikel 1 van deze wet dat met ingang van 1 januari 2002 vervalt
1
-
28 oktober 1999
stemming (hamerstuk) Handelingen TK 1999/2000, nr. 15: blz. 1017