27.617

Wijziging van de Auteurswet 1912 inzake het reprografisch verveelvoudigen



Dit voorstel wijzigt de Auteurswet 1912 en strekt ertoe een nadere regeling te geven voor het reprografisch verveelvoudigen (oftewel fotokopiëren) van geschriften.

Het in 1992 ingediende wetsvoorstel 22.600 dat op dezelfde materie betrekking had stuitte in de Eerste Kamer op zodanige bezwaren dat het uiteindelijk is ingetrokken. De nieuwe regeling heft een aantal ongerijmdheden uit de bestaande regeling (uit 1972) op.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

De Tweede Kamer heeft het voorstel op 28 februari 2002 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen.

De Eerste Kamer heeft het voorstel op 26 maart 2002 als hamerstuk afgedaan.


Kerngegevens

ingediend

20 februari 2001

titel

Wijziging van de Auteurswet 1912 inzake het reprografisch verveelvoudigen

schriftelijke voorbereiding

ondertekening

  • minister van Justitie

inwerkingtreding

Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip


Hoofdlijnen

  • de nieuwe regeling betreft het verveelvoudigen met behulp van fotokopieerapparaten of vergelijkbare technieken. Het moet gaan om geschriften in een leesbare vorm in een uiterlijke verschijningsvorm gelijk aan het oorspronkelijke werk;
  • de nieuwe regeling zal gelden voor de volgende categorieën kopieerders: overheid, bibliotheken, onderwijsinstellingen, andere instellingen werkzaam in het algemeen belang en bedrijfsleven. De verschillen tussen de onderscheiden categorieën kopieerders zullen vergaand worden teruggebracht;
  • het kopiëren voor eigen oefening, studie of gebruik (privé-gebruik) door natuurlijke personen, die niet handelen in de uitoefening van beroep of bedrijf, blijft vrij;
  • de nieuwe regeling is van toepassing op artikelen uit tijdschriften, dag-, week- en nieuwsbladen, en op kleine delen van boeken en bladmuziek. De regeling heeft ook betrekking op werken die in die artikelen of boeken zijn opgenomen, zoals tekeningen of foto's;
  • de vergoeding wordt geïnd door een door de Minister van Justitie aan te wijzen incasso-organisatie die ook met de verdeling van de vergoeding wordt belast; een zgn. "eigen-recht-organisatie". Deze organisatie zal tevens bevoegd zijn om vergoedingen te innen bij het bedrijfsleven. Om de onderhandelingspositie van deze organisatie te versterken, is de verplichting opgenomen voor betalingsplichtigen om het totale aantal kopieën dat zij per jaar maken op te geven. Deze opgaveverplichting geldt echter niet als per jaar minder dan een bepaald aantal kopieën (bijv. 50.000) worden gemaakt;
  • de nieuwe regeling biedt de mogelijkheid dat betalingsplichtigen en auteurs (rechthebbenden) zonder tussenkomst van de incasso-organisatie individuele afspraken kunnen maken;
  • handhaving van het uitgangspunt dat een vergoeding is verschuldigd voor iedere pagina waarop reprografische verveelvoudigingen van een werk zijn gemaakt. De hoogte van de vergoeding zal door de overheid worden vastgesteld;
  • handhaving van de praktijk van de repartitie van de geïncasseerde reprovergoedingen. Het elektronisch kopiëren is buiten de regeling gehouden.

Documenten

1
  • 28 februari 2002
    stemming (hamerstuk) Handelingen TK 2001/2002, nr. 51: blz. 3573