Dit wetsvoorstel is een novelle op het door de Staten-Generaal aangenomen voorstel tot vaststelling van titel 7.4 (Huur) van het Burgerlijk Wetboek (26.089). De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel aangenomen na de toezegging van de regering de artikelen 215 en 244 aan te passen. De eerste aanpassing heeft betrekking op het recht van de huurder van woonruimte om veranderingen aan te brengen aan de buitenkant van de woning, de tweede wijziging maakt de bepaling dat de huurder mag onderverhuren aan een kamerbewoner tot regelend recht.
De twee wijzigingen maken het ook nodig het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel IV van de voorgestelde Invoeringswet titel 7.4 (Huur) van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (28.064) aan te passen.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 17 april 2003 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 20 mei 2003 als hamerstuk afgedaan. De fractie van GroenLinks is daarbij aantekening verleend.
De wet is opgenomen in Staatsblad 219 van 3 juni 2003.
ingediend
6 december 2002titel
Wijziging van de artikelen 215 en 244 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (zelfwerkzaamheid aan de buitenzijde van gehuurde woonruimte en onderhuur van een gedeelte van de verhuurde woonruimte)schriftelijke voorbereiding
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
Indien het bij koninklijke boodschap van 25 oktober 2001 ingediende voorstel van wet tot invoering van titel 4 van Boek 7 (Huur) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek en van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Invoeringswet titel 7.4. (Huur) van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte) (28.064), in werking treedt, treedt deze wet ook in werking