Dit wetsvoorstel is gericht op de implementatie van het Europese verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed (herzien), tot stand gekomen op 16 januari 1992 te Valletta (Verdrag van Malta), en bij Rijkswet (23.821)(R1509) voor het hele Koninkrijk goedgekeurd.
Het kabinet wil de archeologische monumentenzorg een duidelijk zichtbare plaats in de samenleving geven, waarbij een relatie wordt gelegd met de ruimtelijke ordening. Om dit te bereiken worden de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Artikel 3 van dit wetsvoorstel wordt gewijzigd middels het wetsvoorstel Wijziging van de Ontgrondingenwet (30.346).
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 4 april 2006 aangenomen door de Tweede Kamer. Voor stemden SP, GroenLinks, PvdA, Groep Lazrak, D66, CDA, ChristenUnie en SGP.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 19 december 2006 zonder stemming aangenomen.
De wet is opgenomen in Staatsblad 42 van 5 februari 2007.
De inwerkingtreding is opgenomen in Staatsblad 293 van 28 augustus 2007.
ingediend
21 oktober 2003titel
Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld
Aan de orde komen onder meer:
-
-de ontwikkelingen in het denken over archeologische waarden en hun bescherming;
-
-de parlementaire voorgeschiedenis van het wetsvoorstel;
-
-het belang van preventie;
-
-de wettelijke systematiek op hoofdlijnen (het regime voor mer-plichtige projecten, voor bestemmingsplannen en voor ontgrondingen);
-
-het veroorzaker-betaalt-principe;
-
-de noodzakelijke archeologische infrastructuur;
-
-de ontwikkelingen in Duitsland, Groot-Brittanië, Zweden en Frankrijk
-
-de financiële gevolgen en lasten voor burgers en bedrijfsleven.