Dit wetsvoorstel regelt de implementatie van kaderbesluit nr. 2005/214/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PbEG L76). De uiterlijke implementatiedatum is 22 maart 2007.
Op basis van dit kaderbesluit kan een geldelijke sanctie opgelegd in een lidstaat van de EU aan een andere lidstaat van de EU worden gezonden, indien de veroordeelde in die andere lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats/c.q. statutaire zetel heeft of beschikt over inkomsten of vermogen waarop de sanctie kan worden verhaald. Er zijn vier verschillende soorten geldelijke sancties: 1. de geldboete; en opgelegde verplichting tot betaling van: 2. schadevergoeding aan slachtoffer; 3. betaling van een geldbedrag voor een slachtofferfonds; 4. proceskosten. De lidstaat die opgelegde geldelijke sanctie ontvangt overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit is gehouden deze sanctie te erkennen en ten uitvoer te leggen.
Het wetsvoorstel kent, na een hoofdstuk met begripsbepalingen, een hoofdstuk met twee afdelingen. De ene afdeling geeft regels met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van sancties ontvangen uit andere lidstaten. Nederland is in zo'n geval gehouden deze sanctie te erkennen en ten uitvoer te leggen, tenzij zich een, al dan niet facultatieve, weigeringsgrond voordoet. Matiging is ook toegestaan. Vervangende hechtenis is eveneens mogelijk op grond van dit wetsvoorstel. De andere afdeling geeft regels met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van in Nederland opgelegde geldelijke sancties in de andere lidstaten.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 10 april 2007 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 25 september 2007 zonder stemming aangenomen. De fractie van GroenLinks is daarbij aantekening verleend.
ingediend
18 september 2006titel
Implementatie van het kaderbesluit nr. 2005/214/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PbEG L 76) (Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
Het kaderbesluit ziet op vier verschillende soorten geldelijke sancties:
-
-de geldboete;
-
-de in het kader van het strafproces opgelegde verplichting tot betaling van een schadevergoeding ten behoeve van een slachtoffer;
-
-de verplichting tot betaling van een geldbedrag voor een fonds of instelling ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten;
-
-de verplichting tot betaling van proceskosten. Naast geldelijke sancties opgelegd door de strafrechter, vallen ook bepaalde geldelijke sancties opgelegd (bij onherroepelijke beslissing) door een bestuurlijke autoriteit onder de reikwijdte van het kaderbesluit. Het kaderbesluit laat de mogelijkheid open om tot vervangende hechtenis strekkende sancties over te gaan, als betaling van de geldelijke sanctie achterwege blijft en verhaal niet mogelijk is (mits de uitvaardigende lidstaat daarmee heeft ingestemd).
9