Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.12 uur
De heer Thom de Graaf i (D66):
Voorzitter. In de eerste plaats mijn felicitaties aan collega Zandbrink voor zijn maidenspeech. Daarin liet hij al blijken aanmerkelijk meer van deze sector te weten dan de laatste spreker in dit debat. In de tweede plaats wil ik graag de fractie van GroenLinks mijn medeleven betuigen met het overlijden van de echtgenoot van onze collega Marijke Vos.
Er is in korte tijd veel te doen geweest om het wetsvoorstel waar we vandaag en morgen over spreken. Er staan dan ook, zoals we hedenmiddag hebben kunnen horen, grote en uiteenlopende belangen op het spel. Het debat gaat over de melkveesector, het milieu, ondernemerschap, duurzaamheid en dierenwelzijn, maar ook over de kwaliteit van deze wetgeving. Ik ben niet de reguliere woordvoerder op dit terrein, maar in een kleinere fractie moet je in hectische tijden van alle markten thuis zijn, zelfs van de veemarkt. Dat zal ik dus proberen. Het verheugt mij om in dit verband juist met deze staatssecretaris te spreken. Wij begonnen meer dan twintig jaar geleden samen in de Tweede Kamer, maar kwamen elkaar eigenlijk zelden tot nooit in een debat tegen, aan welke kant van de regeringstafel wij ook zaten. Dat maak ik dus bij dezen goed.
Voor mijn fractie staat voorop dat de melkveesector een sector van groot belang is voor de Nederlandse economie. Na Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is Nederland de vierde producent in Europa, met ruim 17.000 melkveehouderijen, zo'n 1,5 miljoen melkkoeien en vorig jaar een melkproductie van ruim 12 miljard kilo. We praten vandaag over deze wet omdat het systeem van de Europese melkquotering per april aanstaande, dus al over een paar maanden, ophoudt te bestaan. Daarmee is er zicht op groei van de sector. Mijn fractie is niet tegen groei, mits het verantwoorde en duurzame groei kan zijn. Groei betekent meer koeien, meer melk en dus ook meer mest.
De heer Koffeman i (PvdD):
Collega De Graaf spreekt lovende woorden over de 12 miljard kilo melk die geproduceerd wordt. Is hij zich bewust van het feit dat dit om en nabij de 15 miljard kilo uitstoot van broeikasgassen betekent? Vindt hij dat die hoeveelheid broeikasgassen in Nederland geproduceerd mag worden als wij met z'n allen proberen de uitstoot van broeikasgassen te beperken? Vindt hij dat Nederland voor de wereldmarkt moet produceren, of dat er veel meer regionaal geproduceerd moet worden?
De heer Thom de Graaf (D66):
Ik gaf een feitelijke weergave en geen lovende woorden. Ik weet niet waar de heer Koffeman dat uit afleidde. Verder zou ik de heer Koffeman willen vragen gewoon te luisteren naar mijn betoog. Het is veel. Het is wat mij betreft alleen verantwoord als er goede grenzen aan de groei worden gegeven. "De grenzen aan de groei" is overigens ook de titel van een bekend boek uit de jaren zeventig.
De heer Koffeman (PvdD):
Absoluut. Dat was een geweldig boek. Ik vraag de heer De Graaf niet naar de toekomst en de groei van de melkveehouderij, maar naar de huidige situatie waarin 12 miljard kilo melk al zorgt voor om en nabij de 15 miljard kilo uitstoot van broeikasgassen. Vindt collega De Graaf dat die situatie moet worden ingeperkt? Of kan dit op een verantwoorde manier verder groeien?
De heer Thom de Graaf (D66):
Ik vind niet dat het zou moeten worden ingeperkt. Verantwoorde groei kan wat mij betreft alleen mogelijk zijn als wij sterke grenzen stellen die te maken hebben met de grondgebondenheid. Ik neem aan dat ik u daarmee een voldoende duidelijk antwoord heb gegeven.
De heer Koffeman (PvdD):
Dan wil ik toch vragen hoe collega De Graaf denkt dat die 15 miljard kilo uitstoot van broeikasgassen past in een klimaatbeleid waarin we proberen die hoeveelheid broeikasgassen terug te dringen.
De heer Thom de Graaf (D66):
Klimaatbeleid is veelomvattender dan alleen dit onderdeel. Dus moet dat in samenhang met andere maatregelen worden bezien. Ik heb geen enkele behoefte om nu een debat over klimaat te voeren. Ik voer nu het debat over de melkveehouderij. Groei betekent, zoals ik al zei, meer koeien, meer melk en dus ook meer mest. De kern is dat, met het vervallen van de quota, de situatie ontstaat dat de mestproductie kan groeien zonder dat afzet voor deze extra productie is gegarandeerd. Met dit wetsvoorstel zouden die garanties moeten worden geboden. De toestemming die Nederland heeft gekregen om van de Nitraatrichtlijn te mogen afwijken, zou op die manier ook kunnen worden behouden.
Mocht Nederland de derogatie verliezen, dan heeft dat financiële consequenties voor de zogeheten "graasveehouders", die per hectare meer dan 170 kilo stikstof uit mest aanwenden. Kan de staatssecretaris aangeven om hoeveel melkveehouders het precies gaat? Hoeveel melkveehouders zitten met een uitstoot boven de norm uit de richtlijn? Over welke financiële consequenties hebben we het precies?
Over het grote belang van de melkveehouderijsector voor de Nederlandse economie zijn de meningen, denk ik, niet echt verdeeld. Er is een groot belang, los van de vraag of je dat te groot vindt of niet. Ook duurzaamheid en milieuwaarden zijn echter van evident groot belang, zoals ik al zei. Als wij deze belangrijke economische sector willen behouden, en misschien zelfs willen uitbreiden, zullen we streng moeten vasthouden aan die waarden. Met andere woorden: de groei van de melkveehouderij moet verantwoord zijn. Dat wil zeggen: binnen de milieurandvoorwaarden en in een evenwicht tussen het bedrijf en zijn omgeving. De vraag is of dit voldoende kan worden gewaarborgd met het voorliggende wetsvoorstel en de voorziene Algemene Maatregel van Bestuur.
Gezien het feit dat 60% van de huidige melkveehouders onvoldoende grond heeft om de eigen fosfaatproductie op eigen grond te plaatsen, is volledige grondgebondenheid, denk ik, geen realistische doelstelling. De regionale verschillen zijn in ons land daarvoor ook te groot. Dat is het ene uiterste. Van het andere uiterste, de 100% mestverwerking, waarbij een boer een grote veestapel kan hebben zonder de daarbij behorende hoeveelheid grond, is mijn fractie evenmin voorstander. Gelukkig is de staatssecretaris dat nu inmiddels ook niet meer, zoals bleek uit de behandeling van het wetsvoorstel die tot nu toe heeft plaatsgevonden.
In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de staatssecretaris geschreven dat er met het wetsvoorstel voor wordt gezorgd dat bedrijven die uitbreiden het extra fosfaat dat zij produceren ten opzichte van het referentiejaar 2013, op eigen grond kunnen plaatsen of voor 100% kunnen laten verwerken. In een Algemene Maatregel van Bestuur zal worden bepaald, zo heeft de staatssecretaris later laten weten, dat de uitbreiding van fosfaatproductie niet alleen met mestverwerking mag worden gecompenseerd, maar ook altijd ten minste aan grond gekoppeld moet zijn.
De vraag die rijst is natuurlijk: waarom is die 100% mestverwerkingsoptie dan toch in het wetvoorstel blijven staan? Als het toch de bedoeling is dat die optie bij Algemene Maatregel van Bestuur onmogelijk wordt, dan had die er beter alsnog kunnen worden uitgehaald in de nota van wijziging. Ik krijg daar graag een reactie op van de staatssecretaris. Heeft de tijdsdruk of de politieke druk het onmogelijk gemaakt om die optie uit het wetsvoorstel te halen? Over hoeveel melkveehouders die niets van de uitbreiding van de mestproductie op eigen grond kunnen plaatsen, praten we eigenlijk? Aan welke omvang moet ik denken?
Ook binnen de zuivelketen meent men dat het op basis van dit wetsvoorstel mogelijk is voor individuele melkveehouders om zich in een "ongewenste richting" te ontwikkelen. Aan de 100% mestverwerking moeten volgens de sector zelf grenzen worden gesteld zodat er een balans blijft tussen het aantal koeien en de beschikbare grond. Mijn fractie vindt dat een belangrijk signaal. Bovendien is de grondgebondenheid en de daarbij behorende weidegang meer en meer bepalend voor de maatschappelijke acceptatie van deze sector in ons land en dus voor individuele bedrijven in hun regio.
De voorliggende wet is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer op een belangrijk onderdeel verbeterd. De Algemene Maatregel van Bestuur kan niet alleen nadere beperkingen stellen aan de uitbreiding van de melkveebedrijven, maar zal dat ook daadwerkelijk doen; zie het amendement-Dikkers c.s. op stuk nr. 60 (33979).
Bovendien is een zware voorhangprocedure afgedwongen die de beide Kamers de gelegenheid zal geven zich over de concrete maatregelen uit te laten. Vooral voor het politieke primaat van de Tweede Kamer lijkt mij dat van evident belang. Het knaagt natuurlijk dat de Tweede Kamer in de eindafwegingen bij dit wetsvoorstel nog geen enkel zicht kon hebben op de inhoud van deze Algemene Maatregel van Bestuur. Staatsrechtelijk is het zelfs zeer de vraag of de beide Kamers moeten accepteren dat in het hart van de wet zelf geen inhoudelijke norm is gesteld op zo'n belangrijk kernstuk van de wetgeving, maar dat slechts wordt doorverwezen naar lagere regelgeving, waar nog wel van kan worden kennisgenomen maar niet meer aan kan worden meegeschreven. Open bepalingen die in lagere regelgeving worden ingevuld, hebben niet onze voorkeur; en dan druk ik mij gematigd uit.
De vraag is of de hoofdlijnenbrief over de invulling van de AMvB, die de staatssecretaris ons enkele dagen geleden deed toekomen, de twijfel over de wetgevingskwaliteit weet weg te nemen. Wij blijven vooralsnog grote aarzelingen hebben. Ten principale verandert er immers niets aan de systematiek: in de wet wordt gezwegen, in de Algemene Maatregel van Bestuur wordt eigenlijk geregeld wat in de wet had moeten staan. Daarnaast verschaft de hoofdlijnenbrief helaas ook geen helderheid over hetgeen precies in die Algemene Maatregel van Bestuur zou komen te staan en dat was toch het minste dat wij hadden verwacht. Ik wijs ook op de motie van onder meer onze voormalige collega Smaling, die in de Tweede Kamer nadrukkelijk verzocht om voor de behandeling in de Eerste Kamer te komen met informatie over de wijze waarop de AMvB wordt ingevuld.
Uit de hoofdlijnenbrief kan ik dat niet afleiden. Er worden drie scenario's geschetst. Die worden systematieken genoemd. Helaas, ik vrees dat dit geen Nederlands is. De drie geschetste scenario's zijn door het Landbouw Economisch Instituut (LEI-WUR) onderzocht. De staatssecretaris gaat daar nu met het veld over overleggen. Weet de Tweede Kamer nu hoe de Algemene Maatregel van Bestuur er uit gaat zien? Weten wij het? Weet de staatssecretaris het? Ik vrees dat het antwoord drie keer nee moet zijn. Dat helpt dus niet.
Overigens blijkt uit de brief van 12 december van de staatssecretaris wel iets anders, namelijk dat het Landbouw Economisch Instituut bij het onderzoek is uitgegaan van een maximale benutting door de melkveehouderij van het zogenaamde voerspoor. Ik herinner mij die term nog, omdat deze ongeveer zeventien jaar geleden een belangrijke rol speelde bij de varkenswet van minister Van Aartsen, die bijna tot een politieke crisis leidde.
Uit cijfers van het CBS blijkt tegelijkertijd dat vorig jaar het fosfaatgehalte in het krachtvoer hoger was dan in het jaar daarvoor. Dat is dus niet een vermindering, maar een stijging. De staatssecretaris zelf meent dat alles op alles moet worden gezet om onder het fosfaatproductieplafond — wat een term — te blijven. Hoe reëel is dat als dat voerspoor eigenlijk al wankelt? Ook hierover hoor ik graag nader van de staatssecretaris.
Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie voorshands niet is overtuigd van de kwaliteit van deze wetgeving, gelet op de invulling die zal plaatsvinden bij Algemene Maatregel van Bestuur. Zij wordt daarbij helaas niet geholpen door de brief van de staatssecretaris over de inhoud van die regelgeving. Ik hoop dat de staatssecretaris tot een krachttoer, en dan zonder krachtvoer, in staat is, om ons in haar repliek niettemin mee te nemen in de kracht van haar argumenten. Alleen al daarom wachten wij haar antwoord met grote belangstelling af.
De beraadslaging wordt geschorst.