Verslag van de vergadering van 19 december 2016 (2016/2017 nr. 12)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.58 uur
De heer Overbeek i (SP):
Voorzitter. Het is, u zult dat begrijpen, een bijzonder moment voor mij: hier voor het eerst het woord te mogen voeren, als bijna-Benjamin van dit eerbiedwaardige college. De heer Sini heeft mij inmiddels opgevolgd als Benjamin. Dat is letterlijk en figuurlijk een unieke belevenis. Hoe passend is ook het onderwerp waaraan dit debat gewijd is: het voornemen van de regering om het verdrag op te zeggen dat de grondslag vormt van het Nederlandse lidmaatschap van de VN Organisatie voor Industriële Ontwikkeling (UNIDO). UNIDO kwam tot stand in 1979, als een van de laatste resultaten van wat toen heette de Nieuwe Internationale Economische Orde, de NIEO. Het toeval wil dat ik in die tijd, aan het begin van mijn academische loopbaan, twee van mijn eerste publicaties wijdde aan de NIEO. Geen moment heb ik toen kunnen bevroeden dat ik 35 jaar later in de Eerste Kamer het woord zou voeren over een voorstel van de huidige minister, een minister nota bene afkomstig uit de sociaaldemocratie, die de NIEO zo'n warm hart toedroeg, om de Nederlandse betrokkenheid bij een van de pijlers van die NIEO te beëindigen.
Eenzelfde voorstel heeft drie jaar geleden schipbreuk geleden in deze Kamer. Het is nu aan deze Kamer om te beoordelen of het voorstel van de minister ditmaal beter gefundeerd is. Ik begin graag met een woord van dank aan de minister, die in een recordtempo, namelijk één dag, de schriftelijke vragen van deze Kamer heeft beantwoord, al moet ik helaas wel opmerken dat de snelheid hier en daar ten koste is gegaan van de kwaliteit.
Ik wil mij in eerste instantie richten op twee vragen waarvoor deze Kamer een bijzondere verantwoordelijkheid heeft: is dit besluit in lijn met de verantwoordelijkheid die Nederland zelf op zich heeft genomen voor de internationale orde en berust dit wetsvoorstel op een deugdelijke onderbouwing?
In de eerste plaats gaat het dan om het gewicht van de voorgestelde stap. Nederland heeft zich altijd als pleitbezorger opgesteld van het VN-systeem, Nederland is lange tijd voortrekker geweest op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, en nog niet zo lang geleden heeft Nederland zich, uiteindelijk met enig succes, gekandideerd als lid van de VN-Veiligheidsraad. De SP-fractie is van mening dat alleen in uitzonderlijke situaties ons land zijn internationaalrechtelijke verplichtingen zou moeten opzeggen. Het lidmaatschap van een gespecialiseerde organisatie van de VN zou niet moeten worden beëindigd, tenzij daar dringende redenen voor zijn. Er zijn ook geen precedenten voor een dergelijke stap. De minister noemt als precedent de beëindiging van de samenwerking met Habitat. Echter, dit is geen precedent, de vergelijking gaat mank: het gaat hier niet om een verdragsorganisatie, maar om een werkprogramma van de VN dat ressorteert onder het secretariaat van de VN. Graag commentaar van de minister.
Ten tweede maak ik graag enkele opmerkingen over de gebruikte systematiek van de al eerder genoemde scorekaarten. UNIDO scoort in de lijst van de minister gemiddeld 2,75, of teruggerekend naar een gewoon rapportcijfer bijna een 7, beter dan Habitat en UNCTAD, even goed of slecht als de Wereldgezondheidsorganisatie, en slechts marginaal minder dan UNESCO en enkele andere organisaties of programma's. De score lijkt in elk geval niet "onvoldoende", zoals de minister bij herhaling aangeeft. De beslissing om het UNIDO-verdrag op te zeggen, lijkt dan ook tamelijk willekeurig.
Die indruk wordt versterkt door de gebrekkige methodologische onderbouwing van deze speciale versie van scorebord-journalistiek — vrij naar Co Adriaanse — die hier gehanteerd wordt. Hoewel het hier uitdrukkelijk om een vergelijkende exercitie gaat wordt het mij, ook na uitgebreid speurwerk, niet duidelijk welke vergelijkende methoden ten grondslag liggen aan de scorekaarten. Zou de minister iets meer kunnen zeggen over de onderbouwing van de methoden? Zou zij ook willen aangeven of, en zo ja hoe, deze systematiek is getoetst door onafhankelijke deskundigen? Een dergelijke onafhankelijke toetsing van de gehanteerde systematiek voor zulke belangrijke beslissingen — ter herinnering: ook organisaties als het IMF en de Wereldbank staan op de lijst — komt ons als noodzakelijk voor. Dit is te meer zo omdat de minister in haar antwoord op schriftelijke vragen aangeeft dat zij bij het opstellen van de evaluaties voor de scorekaarten geen hoor en wederhoor toepast, met andere woorden de betrokken organisaties niet om een reactie op de voorgenomen evaluatie vraagt. Ook hier zou mijn fractie een nadere toelichting op prijs stellen.
Ik kom nu toe aan het geval UNIDO zelf. Mijn voorganger in deze Kamer, Tuur Elzinga, heeft in 2013 met kracht van argumenten betoogd dat duurzame industriële ontwikkeling nog immer gezien moet worden als een hoeksteen van de ontwikkelingsinspanning. Juist om landen bij te staan bij de noodzakelijke stap van productie van primaire producten die weinig toegevoegde waarde genereren naar hoogwaardiger productie die landen in staat stelt hoger in de waardeketen te opereren, is UNIDO naar de mening van onze fractie een waardevolle en belangrijke schakel. UNIDO is niet slechts op het terrein van de particuliere sectorontwikkeling actief, maar levert ook een belangrijke bijdrage aan het bereiken van de Sustainable Development Goals en de Agenda 2030, met name door activiteiten op de gebieden water, klimaat en voedselzekerheid. Het UNIDO Annual Report 2015 geeft een uitgebreid overzicht, bijvoorbeeld van de bijdragen van UNIDO aan het realiseren van het Montreal Protocol, de ozonvernietigende uitstoot van gassen en de vermindering van de CO2-uitstoot. Het standpunt van de regering dat UNIDO onvoldoende relevant is voor de prioriteiten van het Nederlandse beleid lijkt ons moeilijk houdbaar. Graag vernemen wij van de minister hoe zij de in het Annual Report 2015 van UNIDO verzamelde gegevens duidt.
Uiteraard, en los van wat ik hiervoor heb betoogd, kan UNIDO, of ongeacht welke andere internationale organisatie, niet voortdurend alle beleidszwenkingen van alle lidstaten — nog altijd 170 in het geval van UNIDO — volgen en bedienen met aangepaste doelstellingen. De relevantie van een organisatie zal toch echt op een wat hoger niveau van abstractie beoordeeld moeten worden. Als de SP-fractie met die ogen naar de casus kijkt, dan zien we geen dusdanige mismatch waardoor beëindiging van het Nederlandse lidmaatschap dringend geboden is.
Wat betreft de efficiëntie zijn wij hier evenmin van overtuigd. In april 2015, kort voordat de minister haar scorekaart voor UNIDO vaststelde, lanceerde de secretaris-generaal van UNIDO het nieuwe Medium-term Programme Framework voor de jaren 2016-2019, waarin UNIDO zelf lessen uit het verleden heeft getrokken en verwerkt. Dit MTPF biedt, in de woorden van de minister zelf, een goede basis voor de verbetering van effectiviteit en efficiency. UNIDO geeft in totaal 26 criteria voor het evalueren van haar eigen functioneren en 26 meetbare criteria voor haar bijdrage aan het bereiken van VN-ontwikkelingsdoelstellingen. In juni 2017 worden de resultaten van de eerste tussentijdse MTPF-evaluatie verwacht. Alweer, onze fractie vermag uit deze feiten niet de noodzaak af te leiden tot het onmiddellijk opzeggen van het UNIDO-verdrag.
Een laatste punt met betrekking tot de UNIDO-scorekaart, dat helaas representatief is voor alle scorekaarten van VN-organisaties, is dat serieuze en adequate bronvermelding veelal ontbreekt, net als beargumentering van de gegeven scores. Laat ik over één voorbeeld een concrete vraag stellen. In de inleiding bij de UNIDO-scorekaart vermeldt de minister dat die onder andere is gebaseerd op de beoordeling door het Multilateral Organisations Performance Assessment Network. In de scorekaart ontbreekt verdere bronvermelding. Kan de minister aangeven om welke specifieke rapportage het hier gaat?
Ik wil afsluiten met enkele wat algemenere reflecties. Ik zie dat ik daar nog enige minuten voor heb. UNIDO kwam, zoals ik eerder heb gememoreerd, tot stand in 1979 in het kader van het streven naar een Nieuwe Internationale Economische Orde. De wieg van de NIEO stond in Bandung, waar in 1955 de eerste conferentie van niet-gebonden landen plaatsvond. De NIEO, waarvan Tinbergen een van de inspiratoren was, werd uiteindelijk in 1974 en 1975 vastgelegd in twee uitspraken van de Algemene Vergadering van de VN, de Verklaring inzake de vestiging van een NIEO en het Handvest van economische rechten en plichten van staten. Dit hele NIEO-programma, een uitwerking van de in Bandung voor het eerste geformuleerde principes, behelsde een fundamentele kritiek op de bestaande liberale economische wereldorde, eenzijdig gebaseerd op de aloude liberale handelstheorie van Ricardo. Misschien wel het meest fundamentele punt van de NIEO was de erkenning dat gelijke behandeling van structureel ongelijke landen onvermijdelijk leidt tot ongelijke uitkomsten, ofwel tot een steeds grotere internationale ongelijkheid. Institutioneel werd het NIEO-streven verankerd in een multilateraal netwerk van VN-instellingen, waarin alle landen gelijkberechtigd zijn.
Het rond 1980 opgekomen neoliberalisme maakte echter korte metten met de NIEO en met de opmars van het VN-systeem. De markt zou regeren. Het tijdperk van het Keynesianisme, van strak gereguleerd internationaal kapitaalverkeer en van voorzichtige herverdeling, nationaal en internationaal, maakte plaats voor drie decennia van deregulering, privatisering, marktwerking en toenemende ongelijkheid. Gedurende ruim 30 jaar werd het VN-systeem gestaag verzwakt door het marktgeoriënteerde beleid van de westerse landen.
En nu, na de grote financiële crisis van 2008, staat de wereld opnieuw op een breukpunt. Het neoliberalisme lijkt vast te lopen. Nieuwe etappes van nog verdergaande liberalisering zoals nagestreefd in TTIP en TPP zullen er misschien helemaal niet meer komen. Het tijdperk van het neoliberalisme lijkt in rap tempo plaats te maken voor een tijdperk van economisch nationalisme. In zo'n wereld zullen we meer dan ooit de VN nodig hebben, de enige plek waar alle landen elkaar als gelijke kunnen treffen.
De minister lijkt met haar voorstel om het UNIDO-verdrag op te zeggen nog bezig de vorige oorlog te voeren, de oorlog van het neoliberalisme tegen de NIEO. Ik zou de minister willen oproepen oog te krijgen voor de nieuwe keuze die gemaakt moet worden: de keuze tussen enerzijds het economisch nationalisme, iets dat de wereld in de jaren dertig al heeft uitgeprobeerd met de bekende gevolgen, en anderzijds internationale samenwerking op basis van gelijkwaardigheid. De SP-fractie geeft aan deze tweede weg de voorkeur en acht een opzegging van het UNIDO-verdrag door Nederland in dat licht onverstandig. Mijn fractie is zoals altijd benieuwd naar de reactie van de minister.